OPENING Jl Allerhei WILD EN GE Voor de Kinderen. ALLEBLES. BURGERLIJKE STAJD. I8e JAARGANG. AERDENHOUT. SANTPOORT. Het arbeidsveld van den maatschoenmaker Uitgeve P. VAN DER 8TA1 J f'! s H bioscoop, de man, die met zijn fameuze longen en zijn stalen spierevn 'het bracht tot het kampioen schap wielrenner in ons land-van-fietsers.... Hij moest opkomen en liet zich keuren. En de dokters kwamen en keurden hem af voor de rijwielbrigade. Waarop hij naar huis werd gezonden. D.w.z. naar de banen waarop hij zijn brood pleegt te ver dienen en waar hij dartel rondrijdt als voorheen, moeilijker te verslaan dan ooit. Te smalle berst afgekeurd. Zie, deze mop is beter dan al de andere en niettemin historisch! Victoria-Water Oberlahnstein. Op de ten toonstelling van den Nederlandsche'n Kruideniers- bond, welke gehouden is in den Dierentuin te 's-Gravenhage van 1317 October, werd het Victoria-Water uit de bron Oberlahnstein be kroond met de hoogste onderscheiding, n.l. verguld zilveren medaille met Eere-diploma. Victoria-Eron Oberlahnstein. Op 1 November a.s. zal het 25 jaar geleden zijn, dat de heer Albert Konijn, wonende te 's-Graven hage, als vertegenwoordiger bij de Maatschappij tot Exploitatie van de Victoriabron te Oberlahn stein, gevestigd te Amsterdam, in dienst trad. Practijk-Examcns. De vereeniging Het Neder- landsche Handels-Instituut (Koninklijk Goedge keurd) houdt hare Practijk-Examens in Boekhou den, Stenografie en Handelscorrespondentie (10 talen) op 15, 16 en 17 December a.s. des avonds in 30 plaatsen des la'nds. (In Ned'erl. Indië een maand later en wel in Soerabaja.) Ook zulen op die data worden afgenomen de leeraar-examens in Handelscorrespondentie en Stenografie, zoomede de examens Privaat-docent Boekhouden (Vakleeraar), Fabrieksboekhouden en Boekhouder-correspondent; tevens de nieuw inge stelde examens Voorbereidend Taai-examen en Rekening-Courant-Boekhouden. Bovengenoemde examens staan sedert Nevember 1923 onder persoonlijk toezicht van den Weled. Gestr. heer Mr. van den Biesen, lid van het rijks- schooltoezicht, oud p. rechter a.h. Arrondisse- mentsgerechtshof te Amsterdam. De aanmelding sluit op 4 December a.s. Inlichtingen bij den len secretaris Dr. Otto Klipp, Kleverparkweg 142, Haarlem. Aapraenschen? In de wetenschappelijke rubriek van „De Telegraaf" komt een verhaal voor over een ontmoeting in de wildernis met een „Orang-pandak", of „Sedapa". Wij lezen hiervan het volgende: In den laatsten tijd is de kwestie omtrent 't al of niet bestaan van aapmenschen in sommige streken van Zuid-Sumatra met name in de Palem- bangsche bovenlanden, Benkoelen en de Lampong- sche districten meermalen ter sprake gekomen. Bij herhaling is er over geschreven, mede ook on langs naar aanleiding van plannen over het uitzen den van een wetenschappelijke Nederlandsche expeditie, die zou trachen de „Sedapa", of aap- mensch op te sporen. Volgens verhalen van de inlandsche bevolking zouden deze dieren in de oerwouden van Palem- bang voorkomen, maar zoo schuw zijn, dat het uiterst moeilijk is er een te zien te krijgen. Blijkens een mededeeling in „De Tropische Natuur" zou een Nederlander, de heer J. van Herwaarden, de eerste Europeaan zijn geweest die een ontmoeting met een Sedapa gehad heeft. De 'heer van Herwaarden verhaalt zelf van die ontmoeting als volgt: „In October 1923 reisde ik in de onderafdeeling Banjoeasin en Koeboestreken, en vertoefde op het eiland Poelau Rimau, dat voor het grootste ge deelte in erfpacht is afgestaan aan den heer G. Fischer. Eenige dagen lang trachtte ik des mor gens vroeg en ook in den namiddag in het door genoemden heer opengelegde gedeelte van het eiland een hert of varken machtig te worden. Maar de moeite daaraan besteed, werd niet be loond, niettegenstaande sporen overvloedig aan wezig waren, „Na een uur wachten had ik nog niets gezien. Toevallig keek ik eens links, en bespeurde toen eenige beweging in een niet al te grooten, alleen staanden boom. Het eerste vluchtig onderzoek had geen resul taat. Maar na nog een wandeling om den boom ontdekte ik een donker behaard wezen, dat op een tak met den voorkant van het lichaam dicht tegen den boom gedrukt stond. Het leek wel, of het zoodoende zich beter verscholen wist, en ont dekking dacht te voorkomen. „Dat moest wel een „sedapa" zijn! Jagers zullen allicht begrijpen, dat ik mij .door deze ontdekking eenigszins opgewonden gevoelde. In het begin deed ik niets dan staren en kijken naar het beest, dat j daar eenige meters boven mij zonder zich te be wegen tegen den boom gedrukt bleef staan. Terwijl ik mijn geweer steeds tot schieten gereed hield, trachtte ik door roepen de aandacht te trekken, doch de sedapa bewoog zich niet. Ik probeerde het met trappen tegen den boom, j doch oo'k toen geen resultaat. Ik lei het geweer i op den grond, en zou een poging wagen het dier te benaderen. Pas was ik een meter of anderhalf den boom in geklommen, of er kwam beweging in het lichaam boven me. Het wezen verwijderde zich iets van den stam, boog zich zijwaarts, zoodat ik toen het hoofdhaar, het voorhoofd en een paar oogen kon zien, welke naar me keken. Waren de bewegingen eerst langzaam en voorzichtig, zoodra echter had de sedapa mij gezien, of er kwam ver andering in de heele situatie. Hij werd nu zenuw achtig, en kwam geheel en al in beweging. Om beter te kunnen waarnemen, liet ik me weer op den grond zakken. Ook van voren was de sedapa behaard; de kleur was daar wat lichter dan op den rug. Het zeer donkere hoofdhaar reikte tot beneden de schouder bladen, ja bijna tot het middel. Het was vrij rijke lijk ontwikkeld, en niet bijzonder verward. Het hoofd scheen wat spitser toe te loopen dan bij den mensch; het bruingetinte gezicht was bijna niet be haard, terwijl voorhoofd eerder hoog dan laag ge noemd moet worden. De wenkbrauwen hadden de zelfde kleur als het hoofdhaar, en waren zeer krachtig ontwikkeld. De oogen deden heel gewoon aan, waren donker van tint, zeer bewegelijk, en hadden veel weg van het menschelijk oog. De neus was breed met vrij groote neusvleugels, doch geensziens onsierlijk, en deed wel denken aan een kafferneus. De lippen waren heel gewoon, doch de mond was breed, hetgeen bijzonder opviel wan neer die openging. De hoektanden, welke bij de zenuwachtige trek king van den mond nu en dan duidelijk te zien waren, schenen me nogal groot toe, in elk geval waren ze sterker ontwikkeld dan bij den mensch. De snijtanden waren regematig. De kleur van de tanden was geelachtig wit. De kin was eenigs zins teruggetrokken. Even kreeg ik bij een vlugge beweging het rechtoor te zien, dat precies op een klein menschelijk oor geleek. De handen waren aan den bovenkant licht behaard. De armen reikten in staande houding tot even boven de knie, waren dus lang, doch de beenen leken me kort. De voeten heb ik niet goed gezien, wel de teenen, die zeer gewoon gevormd waren. Dit exemplaar was van het vrouwelijk geslacht. Het mat ongeveer anderhalve meter. Het gelaat had in het geheel geen terugstootende of leelijke uitdrukking, niets aapachtigs ook, of schoon de zenuwachtige en vlugge bewegingen van oogen en mond veel geleken op die van een angsti- gen aap. Ik heb de sedapa even kalm en gerust stellend toegesproken, zooals men dat wel eens doet tegen een hond of een paard, dat geschrokken is, maar dat hielp niet veel. Toen ik het geweer op haar richtte, hoorde ik een klagend „hoe hoe", welk geluid onmiddellijk in het niet ver verwijder de bosch met dezelfde tonen beantwoord werd. Ik lei het geweer weer neer, klom nogmaals in den boom, en had al bijna den ondersten tak be reikt, toen de sedapa vlug naar het einde van den sterk doorbuigenden tak liep, aan het uiterste eind ervan ging hangen en zich daarna op den grond liet vallen van een hoogte van zeker drie meter. Snel liet ik me weer naar beneden glijden, eer ik het geweer aangelegd had, was het dier zeker dertig meter van mij verwijderd, en bleef -snel loopen onder het uitstooten van een sissend ge luid. En nu zullen velen mij wellicht kinderachtig vinden, als zij vernemen, dat ik, toen ik over mijn geweerloop heen de fladderende haren zag, niet afgetrokken heb. Ik kreeg plotseling het gevoel of ik een moord zou begaan. Ik legde nog een keer aan, maar ook toen ontbrak me den moed. Ik kreeg wel den indruk, dat de voet breed en kort was, maar dat de sedapa met de hielen naar voren gericht zou loopen, is beslist onwaar. Misschien is het bovenstaande voor de beoefe naars der wetenschap belangrijk genoeg om een expeditie naar de Palembangsche Bovenlanden te organiseeren, ten einde meer gegevens te verzame len omtrent de „sedapa"' of den „orang pandak" (den korten mensch). BEVALLEN: A. van den Oeverde Hiister, d.; M. H. RoosKnijnsberg, d.; P. BrandhofMathijs- sen, z.\ I. A. M. AartsKammer, z.; R. Kuurstra de Jong, z.; A. S. L, M. WitRip, z.; A. A. van Roodevan Laar, z.; N. E. M, M. de Roos—Hoede- makers, d. ONDERTROUWD, M. Th. Bisschop en B. B, Willemse. R. W. Muller en D. Deutekom. J. G. J. Ros en G. J. Th. Freriks. GEVONDEN VOORWERPEN. Terug te bekomen bij: D. van Eeken, Uitendaal- straat 43 Jan Gijsenvaart, Santpoort, een paarde- deken; S. de Vries, Delftstraat 31zwart Haarlem, een zwarte damesmantel; B. van Amerongen, Har- tenlustlaan 3 Bloemendaal, een lederen paardedek; R. Wit, Vogelenzangscheweg 96a Vogelenzang, een portemonnaie; W. van Delft, Boekenrodeweg 4 Aerdenhout, een wapenstok; M. Wamsteker, Zijl- weg 8 Overveen, een damesceintuur; van Kesteren van Haemstedelaan 2 Aerdenhout, een leeren kin derhoedje; aan het bureau van politie te Overveen, een kinderbeursje, een halsketting, een wit koralen halsketting, een hangslot met 3 sleutels. Beste Neefjes en Nichtjes. Ik weet 't niet, maar iK geloof dat jelui een beetje bang bent voor oom Jan. Verscheidenen neefjes en nichtjes hebben me al gevraagd: „Bent U oud? of heeft U een groote snor? of heeft U een lange baard?" Onder mijn neefjes was ook een dierenvriendje, die vroeg mij of ik hondjes of poesjes had. Nu zal ik al deze vragen even beant woorden. Ik ben heelemaal niet oud, ik heb geen snor en ook geen baard, en mijn dierenvriendje kan ik ook gerust stellen, want ik heb een aardig poesje. Zou „poesje" geen mooi schuilnaampje voor je wezen? Ik geloof van wel! En nu zal ik je eens vertellen hoe ik aan dit poesje ben gekomen, 's Avonds wandelde ik eens op straat en daar hoor ik iets janken, ik ging dade lijk zoeken en eindelijk vond ik een heel klein poesje, dat was uit een raam gevallen en had een pootje gebroken. Ik heb dat pootje verbonden en het beestje meegenomen en nu wil hij niet meer weg, want hij houdt van mij; hij ligt achter of voor de kachel lekker te slapen en te spinnen. Ik hoop dat jelui pu tevreden bent, maar nu heb ik ook een vraag. Ik 'heb verschillende vragen gekregen, van neefjes en nichtjes, maar jelui hebt heelemaal vergeten om een schuilnaam op te ge ven. En als ik die niet weet, dan kan ik ze niet beantwoorden, dus beste kinderen geef even jelui schuilnaampjes op en ik geef jelui antwoord. Dag beste neefjes en nichtjes, vele groetjes van OOM JAN. KERK AGENDA. Zondag 26 October. BLOEMENDAAL. NED. I1ERV. GEMEENTE, voormidd, 10 uur, Dr. F. van Gheel Gildemeester, 's-Gravenhage. n.m. 5 uur de Keer K. Koopman. JONGELIEDENSAMENKOMST in gebouw „Maranalha" des voormiddags 10 uur, de heer H. A. Boer Azn., secr. N.J.V. Amster dam. GEREFORMEERDE KERK, voormidd. 10 uur, Ds. Joh. C. Brussaard. n.m. 5 uur dezelfde. OVERVEEN. LOCAAL OPENBARE SCHOOL^ voorm, 10 uur, 's av. 8 uur Ds. J. C. van Dijk, Bijbellezing. Hervormingsdag, Vrijdag 31 Oct. a.s. 's av. 8 uur Gemeente-avond onder leiding van Ds. J. C. van Dijk. RELIGIEUZE KRING" AerdenhoutBentveld. Vereenigingslocaal Eikenlaan 5, v.m. 10.30 u. Geen dienst. NED. 1IERV. GEMEENTE, voormidd. 10 uur, Prof. Dr. G. A. van den Bergh van Eysinga. Lk. 13, vers 33. „De reis naar de Heilige stad". 31 Oct. 's avonds 7.30 uur. Kerkhervorming, naar aanl. v. Ps. 96 la. HAARLEM. VEREEN. VAN VRIJZINNIG HERVORMDEN v.m. 10 uur, ingang Jacobstraat. Ds. H. G. v. Wijngaarden, Amsterdam. Ook een fiets. Piet Poot had in Den Haag, waar hij een week (logeerde, Bij Oom en Tante Prins, het fietsen goed geleerd. En kwam nu dagelijks aan z'n Papa vertellen. Hoezeer een eigen fiets door hem wel werd (begeerd. Maar Pa, die graag als 't kon, Piet's wenschen (wou vervullen, Vond d'uitgaaf veel te hoog in dezen durein tijd „Praat er maar niet meer van, t zal nog wel (jaren duren Eer jij, m'n goeie vriend, een eigen fiets berijdt.' en vroolijk? Toe, vertelt u eens wat van hen en doe hen mijn groeten. Wilt u?" Maar de kraai dacht er niet aan om zijn har den bek open te doen en dacht, „wat kunnen mij mijn broers en zusters schelen. Laten zij voor zich zelf zorgen". Daarom zei hij alleen, met gesloten bek, „zoo hm!" en hij keek naar den armen kreeft alsof hij wou zeggen „Jou eet ik vast op, heele maal. Heb nog maar even geduld". Maar de arme kreeft had geen geduld want hij zei: „Wat is het jammer dat jij, leelijke kraai, zoo. heel anders bent dan je ouders. Die waren vriendelijk maar jij bent norsch en barsch en hard. Je broers en zusters waren beschaafde nette die ren maar ik heb nog nooit zoo'n lompen vlegel gezien als jij. „Wat durf je te zeggen?" schreeuwde de kraai en woedend omdat de kreeft kv/aad sprak van hem-zelf, schreeuwde hij zoo hard mogelijk. Maar dat kon hij alleen als hij zijn mond wijd open deed en....toen viel de bevrijde kreeft naar be neden en nog juist in het zeewater. Onder het vallen riep hij nog: „Je bent niet alleen lomp, maar je bent ondankbaar jegens je ouders en je familie, maar vooral je 'bent erg dom, hoor kraai!" Toen plonsde hij in 't water en verstopte zich direct diep in 't zand. Daar zit de kreeft nog. En de kraai kijkt nog altijd boos tegen iedereen behalve tegen zichzelf en daarom is hij nog altijd dom. Een tien voor Nederlandsch. Opgaven voor een examen. Breng in zinnen de woorden: verspreid, korts wijl en het onderspit delven. Onder de antwoorden waren deze: „Jan lag verspreid in den tuin; zijn moeder zei dat hij niet zoo slordig zijn moest." „Batavia ligt kortswijl van Soerabaja." „De groote brandspuit heeft bij den hevigen brand heel Delft onder gespoten." DE KRAAI EN DE KREEFT. (Een oud verhaaltje.) Een kraai vloog hongerig boven de zee rond. Dicht bij het strand, op een ondiepe plaats, zag hij met zijn zwarte loerende oogein een kreeft over het zand van den zeebodem kruipen. Snel dook de kraai met zijn snavel onder hei water en.„pak", daar had hij den armen kreeft in zijn bek. „O! wee" dacht de kreeft „nu is het met mij gedaan, want de kraai is wreed. Hij geeft om niets. Hij heeft geen medelijden, niet met zijn ouders, niet met zijn broers of zusters, met niemand. Hij geeft alleen maar om zijn eigen maag en zijn eigen trotsch hart. Wat moet ik toch doen om mij zelf te redden?" De kraai dacht: „Laat ik dit lekkere hapje goed vasthouden". En toen hij in de verte een boschje zag in de duinen, vloog hij langs het strand naar dat boschje toe om daar zijn buit op te peuzelen. „Wacht", dacht de kreeft „ik weet wat". En toen begon hij te praten tegen de kraa:: „O! mijn heer Kraai, wat vind ik het prettig u te ontmoe ten, want ik heb uw vader en uw moeder vaak gesproken. Ik heb hen heel goed gekend. O, dat waren zulke lieve vriendelijke kraaien. Leven ze nog? Vertelt u mij dat eens". De kraai keek de kreeft spottend aan langs zijn zwarten sinavel en zei alleen „Zoo, hm", waarbij hij zijn snavel geen duizendste deel van een milli meter open deed. Maar zijn wreede oogen zeiden duidelijk: „Wat kunnen mij mijn vader en mijn moeder schelen? Jou eet ik op." „O Kraai, mijnheer Kraai, wat heb ik vaak ge speeld met uw broertjes en zusjes, toen die nog klein waren, 't Waren zulke lieve diertjes. Hoe gaat het toch met hen? Ze waren zulke pret tige zachte speelkameraadjes op het strand. Zijn ze nog zoo dartel? en nog altijd even onbezorgd Baas boven baas! Een Marseillaan en een Gascogner, beide be kend wegens hun opsnijden, vertellen elkaar hun heldenfeiten. De eerste zwijgt eindelijk. De andere zegt: „Alles wat je mij daar verteld hebt, is nog niets bij hetgeen ik heb gezien". „Wat was het dan?" „Een pakketboot vertrok van New-York. Een mijnheer aan boord scheen zich te vervelen. Plot seling doet hij zijn jas uit, neemt een aanloopje, springt overboord en zwemt naar de Fransche kust. Hij komt in Havre aan, gaat naar een hotel, neemt een ontbijt, maakt een wandeling door de stad, gaat naar de haven om de aankomst van de stoomboot af te wachten, waar hij zijn kleeren en bagage terugvindt." „En u heeft dat gezien?" vraagt de Marseillaan doodkalm. „Zeker, ik heb het gezien, met mijn eigen oogen." „U zoudt er op durven zweren?" „Ik zweer het". „Welnu, amice, ik maak je mijn compliment. Je verhaal is volkomen juist. De mijnheer van de pakketboot was ik!" Brutaal tot het einde toe. De bezoeker van een koffiehuis ziet, dat iemand zich aan den kleerenstandaard zijn overjas wil toeëigenen en vaart nijdig uit: „Laten hangen, als jeblieft, mijn jas". Waarop de andere glimlachend antwoordt: „Gelukkig, ik dacht net bij mij zelf: Kerel, 't wordt tijd, dat je een nieuwe jas koopt. Dit is niet veel meer dan een vod." HEDENAVOND 5uur van een zaak in DROGERIJEN, ZIEKENVER- PLEGINGS-ARTIKELEN, enz. enz. Bloemendaalscheweg 123. Beleefd aanbevelend, L. GROOTENHUIS. Wanneer wij in ons vak het heden vergelijken met het verleden, dan openen zich verschillende perspectieven voor de toekomst, en mag de vraag gesteld worden: stijgt het vak in waarde, of blijft het maken van nieuwe en herstellen van oude schoenen beide evenals in het verleden noodig en nuttig, doch ook verder zonder hooger doel? Hierop een antwoord te geven, dat ook voor de toekomst bevorderlijk is aan het bereiken van een meer te waardeeren doel, is thans mogelijk en noodzakelijk, willen wij dat doel bereiken. Er is een tijd geweest, dat alle menschen uitslui tend maatschoeisel droegen, tot op zeker moment men ook schoeisel in voorraad is gaan maken. Dit begon heel primitief en onmerkbaar; onbeduidend was de inzet, doch hoe eenvoudig het confectie- schoeisel zijn entree heeft gedaan, de hoogte die het bereikt heeft, is enorm. Alle bezwaren zijn ondervangen: maatverhoudingen, modellen, kwali teiten, prijzen, het is met alles in de meerderheid. Confectiewerk heeft zijn waarde, ondanks alle moeilijkheden, getoond en zijn plaats bereikt. Echter ook dit groote beeld heeft zijn schaduw, die groot is evenals het origineele beeld, doch in tegenstelling met dat mooie beeld, zeer leelijk genoemd moei worden. Vanaf het oogenblik, dat de menschen confec- tie-schoeisel zijn gaan dragen, heeft de mensch zich de gebreken gekocht. Dit is de schaduwzijde, die wel toe'neemt, doch niet meer te verwijderen zal zijn. Wel wil men aannemen, dat de eischen, die het even aan den tegenwoordigen mensch stelt, ook bevorderlijk zijn aan de vorming van die ge breken; ook wil men dat die gebreken vroeger even goed bestonden, maar minder opgemerkt wer den, doch dit is voor de hoofdzaak niet aanneme lijk. Dat er gebreken waren in den ouden tijd is bekend, hieromtrent heeft de historie ons vele gegevens nagelaten, doch zij beteekenden niet veel, droegen een zeer eenvoudig karakter en bepaalden zich meestal plaatselijk uitsluitend tot de voeten. Dat het leven geheel andere eischen stelt, is mij bekend, en dat dit van invloed kan zijn op ons lichaam en zijn houding ontken ik niet, doch vestig ook wat, opmerken van lichaamsgebreken betreft, de aandacht op het feit, dat voor verbete ring van den algemeenen gezondheidstoestand juist de laatste vijftig jaar zooveel ten goede gedaan is, en ook veel voor de gezondheid bereikt is. Juist daarom trekt het de aandacht en moet in over weging genomen worden, dat, ondanks die veel verbeterde zorg voor den welstand van het men schelijk lichaam, toch het voetlijden zoo groot en tevens zoo ernstig van karakter is, wat niet meer, zelfs niet door den leek tegengesproken zal wor den, daar het ook hem voldoende bekend is, en wat ook niet te verwonderen is, als men even na denkt. De mensch loopt vanaf zijn jeugd alle dagen, van den ochtend tot den avond op schoe nen; zijn die schoenen goed, dan dreigt hem wei nig gevaar, doch zijn ze niet goed, dan dreigt er groot gevaar, voornamelijk voor veranderingen in den vorm en in den stand. Onmerkbaar en zonder dat het gevoeld wordt, krijgen de voetdeelen een andere richting en wijzigt zich het bewegen. Be paalt deze wijziging zich tot een eenvoudige lik doorn, en bepaalde dit zich uitsluitend tot pijn, dan was dat niet zoo erg, doch men verandert den natuurlijken stand en beweegt zich tegen natuurlijk, waardoor de vorm gaat afwijken van 't normale beeld, zoodat ook de spierverhouding zich wijzigt, wat niet zonder invloed blijft op den geheelen bovenbouw en voor de goede manier van loopen en heel spoedig van een veerkraebtigen gang niet meer gesproken kan worden. Zoo zijn er tal van groote gebreken, die hun oorzaak vinden ia een eenvoudige wijziging, door verkeerd schoeisel ontstaan. Hierover behoeft men zich niet te verwonderen, als men weet waar de opzet van confeciie- schoeisel zich naar regelt. Het verschil is duide lijk. In den ouden tijd werd de passing van het schoeisel geregeld naar de voeten, het werd ook toen meer of minder mooi en bekwaam gedaan, doch de voeten waren het uitgangspunt, het waren toen schoenen naar voeten. Bij confectie-schoeisel is het uitgangspunt de mode, en regelt men zich naar de oogen, zoodat de voeten bijzaak zijn. Men oordeelt naar de mode. Hierbij is dan niet de hoofdzaak: hoe zitten mij mijn schoenen? doch: hoe staan ze mij? Staan ze niet klein of smal ge noeg, dan zegt de leek: ik kan heel wat meer pijn verdragen, geeft u maar een kleiner, en zoo is het op dit terrein, geen schoenen naar voeten, doch voeten naar schoenen. Ondanks de vele deskundige en wetenschappe lijke belangstelling en voorlichting omtrent de al- gemeene gezondheid, is het voetlijden hevig en niet te vergelijken bij het verleden. Ook wijzen de vele geneesmiddelen en methoden voor voetbe handeling er wel duidelijk op, dat raad ruim aan wezig is voor het voetlijden, doch gezien het erger worden van de gebreken, er toch niet veel baat bij gevonden werd, wat ook uitgesloten is zoolang men de grondoorzaak, die in het dragen van con fectie-schoeisel gezocht moet worden, niet wijzi gen kan. Dit nu is niet meer mogelijk; confectie- schoeisel is er en zal er blijven, doch ook de on vermijdelijke schaduwzijde, de vorming van de ge breken. Waar dus verbetering of wegneming van de aan leiding uitgesloten is, kan er op gerekend wor den, dat het voetlijden nog sterker zal toenemen, te meer omdat bovendien uitgesloten is, dat de maatschoenmakerij geroepen zal worden tot voor koming van gebreken. Het groote prijsverschil maakt dat onmogelijk. Daardoor is niet alleen de massa, doch zal ook nog veel confectie gedragen worden door menschen, die reeds ernstige begin- gebreken hebben. Zoo staat het er wat voeten en schoenen betreft heden voor, anders dan in het verleden, doch niet beter, en nu vormt het voetlijden een groot ar beidsveld voor hem, die genezing of verlichting van voetgebreken kan brengen. Zij, die zich daar voor presenteeren zijn vele, doch zooals met alles, is ook op dit terrein veel kaf onder het koren. Onder de velen die zich voor het voetlijden in teresseeren en waarvan men aanvankelijk groote verwachtingen had, moeten gerekend worden hee- ren medici, en hoewel voor deze verwachting een goede grond aanwezig was, in hun kennis van het menschelijk lichaam en ziekteleer, zoo is al reeds lang gebleken dat ze aan die verwachting tot heden niet konden beantwoorden. Wel geeft hun anatomische kennis hun een grooten voor sprong, doch waar de vele gebreken geen patholo gisch karakter dragen, en zich bijna alle bepalen tot vorm- en standgebreken, die om een ortho pedische behandeling vragen, waartoe zij bij het voetlijden afhankelijk zijn van den schoenmaker en in enkele gevallen van den instrumentmaker, zoo kunnen zij slechts in samenwerking met den schoenmaker iets presteeren. Daar zij in die sa menwerking evenwel geen voldoende verbetering voor hun bestaansvoorwaarden vinden, trachten zij den schoenmaker uit te schakelen en zelfstan dig de vraag te beantwoorden. Dat dit een ver keerde weg is en reeds ten deele in het buiten land wordt ingezien, bewijst dat zich daar althans reeds de eerste gevallen voordoen, dat de medi cus, in verbinding met den schoenmaker als tech nicus, zelfstandig schoenen levert en er een eigen schoenmakerij exploiteert. iDt is het juiste standpunt: zonder maatschoe nen is geen verbetering van voetgebreken te berei ken, geen voldoende beheersching van den stand, geen verbetering van vorm mogelijk. Laat de maat- schoenmakerij, dat goed begrijpen en zich haar waarde bewust zijn. Hierbij eenige adviezen en toepassingen van heeren medici, heden gegeven, waaruit u blijken kan de onmacht om wat te presteeren tegenover het voetlijden, en hun gebrek aan kennis van voe ten, speciaal waar 't gaat om de vorm- en stand gebreken, (anders gezegd bedrijfs- of gebruiks- gebreken). Voor een heer met teruggetrokken en hooger lig- genden kleinen teen, waarop een pijnlijke likdoorn was gevormd, werd door een prof. in de ortho pedische chirurgie geadviseerd: laat een rond gat in de schoen snijden, dan blijft u vrij van pijn; voor dit advies werd f 10.gerekend. Weet deze prof. niet beter, dan wat iedereen bekend is, en bij /ele landloopers gratis te leeren valt? Mocht van een prof, niet verwacht worden een advies, dat hooger stond? Zijn er voor een heer geen knappe schoe nen te maken, die dat pijnlijke deel volkomen vrij laten van druk en dus ook van pijn? Waarom werd door dezen chirurg die doorn niet speciaal be handeld, of de heer naar den pedicure verwezen? Deze prof. staat te hoog om te weten, dat er in andere rangen meer doeltreffend gehandeld wordt, en verbeeldt zich verstand van schoenen te heb ben. Bij een dame met zeer slappe gewrichtsbanden en verkeerd staande voeten, waarvan de eene voei binnen- en de andere voet buitenover kantelt, worden door denzelfden prof. platvoeten geconsta teerd en steunzolen gegeven; hierdoor valt die buitenoverhellende voet nog meer buitenwaarts over, zoodat die dame niet loopen kon. Hiermede zat de prof. vast en maakte er zich af met een: u moet mij gelooven, doch dat komt na verloop van tijd. Hoewel die dame geen mechanica gestu deerd had, begreep zij toch dat, als iets tegen je aanvalt, er tegenstand geboden moet worden; zoo ook begreep zij, dat voor een voet, die buitenover valt, aan de buitenzijde tegenstand geboden moet worden, doch een brug aan de binnenzijde ge plaatst den toestand veel verergert, doch niet ver beteren kan. Dit weet die prof. natuurlijk even goed, doch buiten de steunzool heeft hij geen hulpmiddelen. Schoenen, daar staat hij buiten, en wordt het liefst en zooveel mogelijk het principe gehuldigd: los van den maatschoenmaker. De maatschoenmaker geeft in dat geval den eenen voet een brug, en den buitenoverhellenden voet een wig aan de buitenzijde van den achter voet, waardoor logisch het evenwicht hersteld wordt. Voor deze voeten heeft de handel niets en heeft de medicus dus ook niets ter beschikking; maken doen ze niets, weten van schoenen niets af, en gebruiken alleen, dat wat de handel hun geeft, verder gaat hun prestatie niet. (Slot volgt.) ALEX. HUIJKMAN. Voor een half jaar oooooooooooooooooooooooooooooooooooo Rechte ootmoed weet noi is. De ootmoed is zoo teer e dragen kan, zichzelf aan te oooooooooooooooooooooooooooooaoooooo HEILIGE SP: Luchten, die ik aden Lichten van Zijn str, Die mijn gulzige og( Als een onwaardeerl Spijs en drank, die Vlees en vruchten, j Graan en groen, die Laafnis, die ons lev( Alles, wat mij God Tot bestaan en ver Alles is Zijn heilig i Alles is Zijn vlees i Moge dit mysterie z Diep mijn hart in er Dat ik de ijdelheden Tot een wandel nee A (Nadruk ver Allerheiligen behoefl een Roomsch Katholiek Als men dit feest der ge algemeen-menschelijken allen ten goede komen niet overbodig, één afz< den kalender te wijden rechtschapenen onder c buitengewone deugd als herinnering staan. Ik weet wel, dat wij stilte vereeren. Vereeri bij afspraak of op bevi onverwachts op uit de een stil oogenblik of i arbeid, wanneer een w plotseling doet denken menschen, die, hoewel i storven, een reinigende leven hebben gehad. Zoo'n plotselinge vleu heid is als een zonnestrj ken. De menschen lijkt maatschappij is zoo om onze sombere beschouw broken door de herinne: gelaat van goedheid, da er toch in de wereld ond adeldom en oprechtheid ons weer moed schepper Wij allen hebben on: schien zijn wij zelfs we in 't meervoud spreken hebben wij onze heilige zijn ze ver weg, en hoe i des te heiliger ze worde gestorven, lang geleden gestalte blijft in de her: zooals we haar aanscl onzen kindertijd. Ja, sommigen onzer h nimmer persoonlijk ont ze alleen van een afbeet of van een portret. Het kers en kunstenaars, i ons zooveel steun heeft velingsschrijver; de dicl wij van buiten hebbe groote componisten, sc wers. Zij hebben ons on ,on,s.t menschenbesta bekijken dan wij het hebben ons iets uit hun zoodat onze geest is geg De nobele werkers voi menschheidde godsc maatschappelijke hervor van betere tijden, de zie de stille eenvoudige voo: onze gezindheid betreff( TEL. 188. OPGER Poulardes Braadkippen Soepkippen Eendvogels Talingen KLEINE HOUTSTR.1C

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1924 | | pagina 6