Men moet
Een interview op Tessel
Het Eiland van Gelukzaligheid.
rit h Z1u vo°rtwenteler
nt de kapelaan terug J
FRAGMENTEN.
INGEZONDEN.
BURGERLIJKE STAND.
GEVONDEN VOORWERPEN.
KERKAGENDA.
BLOEMENDAAL.
SANTPOORT.
Als Vadertje Staat het voorbeeld geeft met be
zuiniging, dan mogen wij, zijn trouwe dienaren,
niet achterblijven. Niet, dat we dat behoeven te
doen. Want de tractementen aan de kleine ambte
naren waren wel zoo hoog, dat we ons best een
aderlating van 20% kunnen permitteeren. Maar
dat behoeft 't publiek niet te weten, 't Zou ons
anders bij een volgende, minder zuinige regeering,
een eventueele verhooging kunnen misgunnen.
Voor 't oog van de wereld bezuinig j„ dus mee.
Ik b.v heb m'n electrische motor-stoombootje
doen verhuizen van het schuitenhuis in 't'Bloemen-
daalsche haventje naar de Jachthaven in 't Spaar-
ne. En nu maak ik de menschen wijs, dat ik 't uit
bezuiniging, heb moeten verkoopen. Vroeger schoot
ik wel eens eenden in den Bloemendaalschen Vij
ver, tegenwoordig schiet ik zeehonden op de Wad
den, ergens bij Tessel of Vlieland.
De vorige week waren m'n vrouw's ski's aan
reparatie toe. 't Zeehondenvel onder tegen de
glijvlakte was totaal versleten. We hebben dezen
winter ook heel wat afgeski'd! 'k Besloot dus de
vorige week Zaterdagmiddag een lapje zeehonden
vel te gaan schieten, teneinde m'n vrouw's ski's
van een paar nieuwe zeehondenvelzolen te kun
nen voorzien. Bij wijze van bezuiniging ging ik
met m'n bootje. Via IJmuiden, Callantsoog en
Schagerbrug arriveerde ik tegen den avond aan
't bekende „Horntje" op Tessel. Als alleenige pas
sagier scheepte ik me in op de motorbus, rij
dende van 't Horntje naar Den Burg, visa versa.
De chauffeur was een spraakzam man en 't ge
sprek vlotte al spoedig, alsof we mekaar al jaren
kenden.
„Kan meneer ze nog al schieten?" informeerde
de chauffeur, doelende op mijn dubelloops jacht
geweer. Ik antwoordde, dat dat nogal ging, enkele
bokken, die elk wel eens in z'n leven schiet, daar
gelaten. „Van bokken schieten gesproken', zei de
chauffeur, „Dat kunnen ze in Bloemendaal ook".
Als Bloemendaler deed me dat zeer en 'k paste
wel op, me als Bloemendaler bekend te maken,
maar vroeg toch eenige opheldering over die bok-
kenschieterij.
„Wel", antwoordde de praatzuchtige man in zijn
liefelijk Tesselsch dialect, „een poosje geleden
heben we hier 'n ex-bovenmeester op 'teiland ge
had, ergens uit de buurt van Bloemendaal. Die
wou hier onze schooljuffrouw vandaan halen. De
man had zeker een beste schoolmeestersneus, want
hij zou aan onze juffrouw een bovenste, beste
hebben gehad. Maar 'k heb gehoord, dat de leden
van de raad haar hebben afgestemd. Nou, daar
hebben ze ons geen verdriet mee g daan, want
ze is best voor d'r werk en lief voor de kinders.
We zouen niet licht zoon' best mensch hebben te
ruggekregen''.
Ondertussc'hen waren we Den Burg genaderd en
na eenige zwenkingen door nauwe straatjes hield
de wagen stil. De chauffeur had met op een goed
idee gebracht. Ik vroeg naar 'het tehuis van die
bovenste beste schooljuffrouw. Weldra had ik dit
bereikt. Nu ben ik wel niet „aan de krant", maar
in m n jonge jaren heb ik eens een paar weken
„geloopen" met een typistetje op een krantenbu
reau. Bijgevolg zat 't krantengedoe me in 't bloed
en 'k besloot, me voor interviewer uit te geven.
„Dag juffr. Keyser", begroette ik haar! Ik ben
van 't Bloemendaalsch Weekblad en als U 't goed
vindt, zou ik U wel eens een paar vragen willen
doen omtrent uw sollicitatie naar Overveen. Is
U al een beetje over Uw teleurstelling heen?
Haar ietwat bolbleek, lief gezichtje, dat eerst
een beetje verwonderd had gestaan door 't onver
wacht bezoek, kreeg plotseling bij 't hooren van
den naam Overveen, een droefgeestigen trek.
Zeg U dat wel, teleurstelling! antwoordde mej.
Keyser. Een vreeselijke teleurstelling was 't voor
me. Ik had al zoo op een benoeming gehoopt, zoo-
dat het eerst haast niet tot me doordrong. Op zoo n
manier mag men maar liever niet op no. 1 staan.
Alle hoop, om van die mooie omgeving daar te
genieten, is nu ineens vervlogen en wie weet,
hoe lang het weer kan duren, dat ik van 't eiland
afraak. Ondertusschen heb ik mijn stukken maar
weer eens weggestuurd naar Zuilen bij Utrecht.
Iemand was zoo vriendelijk mij een Haarlemsche
krant met 't raadsverslag toe te zenden. Nu, daar
heb ik me gewoonweg aan geërgelrd, over 't ge
sprokene in den Raad, wel te verstaan. Ik ben
gepasseerd, omdat ik geen voor de lagere school
waardelooze acten bezat. Maar 'k vraag U, velk
nut heben acten voor talen, wiskunde, stoelmat
ten of behangen voor een onderwijzeres in de
eerste of tweede klasse. Ik heb me juist niet op
dergelijke bekwaamheden toegelegd. Ik heb me
speciaal toegelegd op methoden-studie, op paeda-
gogiek en paedalogie. Daaraan heeft een onder
wijzeres wal in haar klasse. Mijn sreven was: een
goed onderwijzeres te zijn, geen actenjager. Niet
mijn belang stond op den voorgrond, maar 't be
lang van de kinderen, aan mij toevertrouwd. Ik
ben 't dan ook hcelemaal niet eens met den over
zichtschrijver uit die Haarlemsche krant, die be
weert, dat hoe meer acten een onderwijzer heeft,
hoe beter onderwijzer hij is. 't Tegendeel is vaak
waar. Wat zou 't dan aan de H.B. Scholen en
Gymnasia een ideale toestand zijn met al die ge
leerde koppen. Er is in de Raad gezegd: moet no.
2 achteruit gezet worden, omdat ze gewerkt heeft?
Maar ik vraag: moet ik gestraft worden, omdat ik
op andere, nuttiger wijze gewerkt heb? Ik heb dat
Raadsverslag voor de aardigheid eens doorgele
zen. Weet U, wat ik van Bloemendaal denk? Dat
daar in den Raad alles behalve pais en vrêe is,
dat B. en W. worden gedwarsboomd. Als dat waar
is, dan ben ik er de dupe van geworden. Enfin,
actenjagers weten nu, waar ze een goeie kans
maken. Hoe meer acten, hoe beter onderwijzer.
Of die acten practisch nut hebben, doet er niet
toe".
Tot zoover juffrouw Keyser. Nog slechts 23 a
24 jaar oud zijnde, gaf zij toch al blijken, een goe
den kijk op een en ander te heben. Vragen stellen
behoefde ik haar niet meer. Ongevraagd had zij
mij stof genoeg geleverd voor dit artikeltje.
Na haar goed suces te hebben toegewenscht bij
haar pogingen, om van 't eiland af te komen, ver
liet ik haar, in de hoop, wel zeehonden maar geen
Tesselbokken te schieten. DIXI.
ZANG.
Peltenburg-Andriessen.
Het concertbureau Vernout meldt ons:
Het 3e abonnementsconcert zal plaats hebben
op 5 Maart a.s. Daarbij zal ook de heer Willem
Andriessen mede werken.
Over de liederenavond in den Haag van Mia
Peltenburg en Hendrik Andriessen schreef A. de
W. in het „Vaderland" van 21 Januari j.L, o.a.
het volgende:
Haarlem heeft overwonnen in den Haag: Mia
Peltenburg en Hendrik Andriessen. Dit was nu
eens weer een zeer mooie twee-eenheid in een
vlug „afgewerkt" voornaam Programma. Hwt pro
gramma was voortreffelijk en edel gekozen. In de
Schubert's was het volledige bezit over alles nog
niet zóó daar. Maar in de uitgebreide, allerkoste-
ijkste Wolf-reeks (ja, zulke menschen mogen en
noeten Wolf zingen) kwam de aangeboren mu
zikaliteit, de superbe vrouwelijke intuitie, vocaal
vermogen en doordringende intellegentie, die de
karakters juist peilde, overal wel zeer schoon uit.
Ik wil er geen uitlichten, het was alles van een
volkomen bereikte, wisselende eigenheid. Wie
weet, wat er aan deze kunst vast zit, zal de zan
geres wel zeer bewonderd hebben. Deze liederen
zijn zéér zwaar en.... men bespeurde er niets
van.
In Hendrik Andriessen leerde men een every
inch musicus kennen. Pianistisch van groote fijn
gevoelige ontwikkeling, met de overal juist getrof
fen klankverhoudingen, zoowel ten opzichte v. de
ze zangeres als van de muziek. He was vooral
in de liederen van Wolf, dat men zijn groote lief
de voor en hoog begrip van deze kunst in prach
tig spel bewonderde.
Wij hopen, deze twee op elkaar aangewezen
kunstenaars meer hier te zien en dan met een
even schoon programma van wat hun het liefste is.
MUZIEK.
Haarlemsche Orkestvereeniging.
Zondag 1 Februari geeft de Haarlemsche Orkest
vereeniging in de Gemeentelijke Concertzaal een
middagconcert waarop zal worden uitgevoerd: de
5de Symphonie van Tschaikowsky.
Dit prachtwerk, hetwelk voor de H.O.V. een eer
ste uitvoering betreft, heeft op de Bachconcerten
reeds eenige malen groot succes ingeoogst en is
door Nico GerHarz met zeer veel zorg ingestu
deerd, zoodat zal blijken dat het ook voor de
H.O.V.-bezoekers een goede keuze zal zijn.
Het programma vermeld verder Scenes Pitto-
resques van Massenet en de Balletmuziek uit Gór-
nod's Faust.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
W interverpleging.
Donderdag 1.1. vertrok een eerste groep van 18
anderen naar het Koloniehuis „Zwartendijk" te
Egmond aan Zee, voor rekening van de Afdee-
ling Haarlem van het „Centraal Genootschap voor
Kindeiherstellings- enVacantiekolonies". De kinde
ren zagen er zwak en bleekjes uit; juist v or deze
kinderen is de winterverpleging zoo bij uitstek
goed, omdat 's winters, bij de andere ongunstige
factoren, nog deze komt, dat zij gewoonlijk in huis
zitten, in een min of meer b nauwde atmosfeer,
Het zal een genot zijn te zien, hoeveel goed de
Egmondsche lucht hun gedaan heeft, als zij na
eenige weken weer frisch en wel terugkomen! De
Afdeeling Haarlem zond twee weken geleden ook
een paar kinderen, die te zwak waren om de
school geregeld te bezoeken, naar De Steeg, in
langdurige v rpleging. Deze extra zwakke kinderen
gaan anders naar Nunspeet, maar zij worden dezen
winter in het Rivierhuis te De Steeg verpleegd,
omdat het oude Bosc'hhuis te Nunspeet verlaten is
en het nieuwe, waarvoor nu al zooveel jaren geld
is verzameld, eerst in April of Mei klaar zal zijn
om geopend te worden.
Mevrouw von Csitary, een Hongaairsch vriendin
van Nederland.
Wij hebben in den laatsten tijd het geluk gehad
kennis te maken met een beminnelijke, pittige
vrouw, 'Hongaarsche van geboorte en van hart,
maar met een sympathie van jongs af voor haar
„sprookjesland'', Nederland, die ons schier be
schaamd maakt, omdat wij in de verste verte niet
zooveel van Hongarije weten als zij van ^Hol
land". Al in 1910 vervulde zij een week lang te
Budapest spreekbeurten om alle leerlingen van de
Middelbare Scholen te vertellen van Nederland
en dat met verrassende kennis van zaken.
Getroffen door het leéd van den oorlog, waarin
zij haar man en oudsten zoon verloor; geschokt
door de ellende van een doodend bolsjewisme, dat
vier maanden lang daarginds woedde onder den
tuchthuisboef Belar Kun; heeft zij toch het hoofd
opgericht en haar oog werd alweer in de richting
van „Holland" getrokken. Nederland's internatio
nale overleveringen, Nederland's streven inzake de
vredesbewegingen, Nederland als land van Hugo
de Groot, die voor drie eeuwen al den oorlog ver
klaarde aan den oorlog. Nederland's zorg voor
Hongaarsche stumperdjes, jonge slachtoffers van
den oorlog; en daarbij haar eigen, nu heviger dan
ooit gevoeld, ideaal van verbroedering onder de
volkeren, met de zekerheid, dat wie het ook op
Hongarije voorzien mocht hebben, nu en in de toe
komst, Nederland daar zeker niet toe behoorde;
al deze drijfveeren werkten saam om haar een oud
plan weer te doen opvatten, n.l. het schrijven van
een boek over Nederland voor het Hongaarsche
volk en zoo is zij naar Nederland en aan het werk
getogen. Tevens tot verzachting van haar eigen
leed. Ook hierin toch, in dit verblijf in „'Neder
land", is de bitterheid door de vreugde gemengd,
want te 'Budapest zijn haar twee kinderen achter
gebleven. Maar zij moet doorzetteen en doet het
trots alles. Nu heeft zij zich echter ook voorge
steld, bij haar studie, bij haar vreugde van Hol
land's glorie en schoonheid in leven en kunnen aan
Hongarije te openbaren, om ook internationale ban
den aan ie. knoopen. Zij wil Hongarije in Neder
land bekend maken. Nu stelt onze Commissie uit
Haarlem en Omstreken zich voor Mevr. van Csi
tary in de gelegenheid te stellen om op te treden
met een Nederlandsche rede over Hongarije, waar
bij zij bovendien met tal van prachtige lichtbeelden
ons dat mooie wijde land zal laten zien met die
pracht van een stad, Budapest, terwijl de zang
van Hongaarsche volksliedjes zoo uit het gemoed
der h >rders in de steppen opgeweld, of verklan
king van eenvoudige warme gevoelens der meis
jes aan den avond een nieuwe bekoring zal geven.
Hier, waar ook zooveel Hongaarsche kinderen
onderdak zijn gebracht, zal er stellig een overgroo-
te toeloop zijn als in Leeuwarden, Groningen, Mid
delburg, Alkmaar, Den Haag en Den Helder, om
maar enkele plaatsen te noemen, waar Mevrouw
van Csitary is opgetreden. Er is, zoo 't schijnt,
een geheime kracht, die het land der onafzienbare
puszta's (steppen) aan onze lage landen koppelt.
Er zijn vele redenen. Een enkele willen wij hier
noemen: de Hongaarsche dichter Petöfi heeft ge
dachten in woorden gebracht, die we hier zoowel
bij een regent als P. C. Hooft als bij een socialist
als Mr. P. J. Troelstra aantroffen en die in ons
beider historie in daden zijn omgezet.
Petöfi zegt o.a.:
Vrijheid, liefde,
Voor mij zijn ze alles, deze twee:
Voor mijn liefde offer ik
Het leven;
Voor mijn vrijheid offer ik
Mijn liefde.
Hooft spreek in zijne Boete van het hart,
Dat onversaedt nae vrijheidt dorst
en niet als slaef
Gesint te voeren is te graef;
Mr. P. J. Troelstra:
Vrijheid was de hoogste wet,
In der Friezen hart gezet.
Voeg hierbij het practische in dit idealistisch
optreden: Hongarije is een land van wijde vlak
ten, van de groote rivier, de Donau, van velerlei,
dat daar nog tot ontwikkeling gebracht kan wor
den; het vredestractaat heeft het land zijn best
ontgonnen en bebouwde streken afgenomen en ze
gegeven aan de buren; het land heeft dientenge
volge een hevige crisis doorgemaakt, die nog voort
duurt, vooral in de steden, waar massa's vluchte
lingen om onderdak vroegen, verdreven uit de ver
loren landen. Maar een 'andbouwland als dit met
vruchtbare rivieroevers en eilanden moet er op
den duur boven op komen. Het kan niet uitblij
ven. Nu heeft de Hongaar geleerd zijn naaste bu
ren te wantrouwen, maar tot de kleinere vroeger
neutrale volken en volkjes voelt hij zich aange
trokken en dan in 't bijzonder tot de Hollanders,
die zooveel voor zijn kinderen gedaan hebben.
Welnu laten wij ons dan opmaken, om uit den
mond van deze Hongaarsche vrouw te hooren, hoe
dat land er uitziet. Zij spreekt heel goed Neder-
landsch.
De Commissie,
Dr. J. B. SCHEPERS, Haarlem, Secr.
GEBOREN: M. M. TheunisSchuurbiers, z.,
A. M. P. BuschmanFreriks, z.; W. H. Hospes
Smit, d.
ONDERTROUWD: W. Th. Ariës en J. J. van
der Bunt.
GETROUWD: H. A. Prenen en T. M. Smit; J.
Aerts en C. M. L. A. Ruigrok van der Werven.
Terug te bekomen bij: Beek, Kleverlaan 107,
Bloemendaal een rijwielbelastingmerk; J. Wind-
horst, Bloemendaalscheweg 57, Bloemendaal, een
paar kinderhandschoenen; H. v. Riessen, Bloemen
daalscheweg 13, Bloemendaal, een tabakspijp;
Postkantoor Bloemendaal, een portemonnaie; Tes-
selaar, Brederodeweg 19, Bloemendaal, een cypru-
sche poes; Beversluis, Zomerzorgerlaan 41, Bloe
mendaal, een grijs wollen handschoen; J. Vermeer,
Korte Kleverlaan 40, Bloemendaal, een etui met
schijfbehoeften; W. Voerman, Kinheimweg 65,
Bloemendaal, een heerenstrik; H. Koopman, Oos-
tertuindorplaan 6, Overveen, een portemonnaie;
Kurpershoek, Bloemendaalscheweg 189, Overveen,
een Lipssleutel; N. Verduin, Zuideirtuindorplaan
21, Overveen, een studentenmuts; v. d. Meij, Zui-
dertuindorplaan 4, Overveen, een klein hondje;
Boot, Tetterodeweg 3, Overveen, een duif; N, Lin
deman, Bleekerspad 9, Bloemendaal, een motor-
handschoen; Weier, Pentislaan 2, Aerdenhout, een
electr. Zaklantaarn,
Aan het Bureau van Politie te Overveen: Een
ring met drie sleutels; een kinderhandschoen; een
paar bruine glacé handschoenen; een kinderhand
schoen; een huissleutel; een sleutel van een wind-
hokje; een glacé handschoen; een portemonnaie;
een groene handschoen en een sleutel.
Zondag 1 Februari.
NED. HERV. GEMEENTE, voormidd. 10 uur,
Ds. J. C. van Dijk.
Heilig Avondmaal,
n.m. 5 uur dezelfde.
Dankzegging.
JONGELIEDENSAMENKOMST in gebouw
„Maranatha" des voormiddags 10 uur,
Donderdag 5 Febr.
's Avonds 8 uur Ds. J. C. van Dijk.
Bijbellezing.
GEREFORMEERDE KERK, voormidd. 10 uur,
E. J. Smelik, Theol. Cand.
Nam. 5 uur dezelfde.
NED. PROTESTANTEN BOND, gebouw der
Bl'daalsche Schoolvereen. voorm. 10.30 uur,
Dr. P. D. Tjalsma, Gouda.
NED. HERV. GEMEENTE, voormidd. 10 uur,
Prof. Dr. G. A, van den Bergh van Eysinga.
„De Zoon staat op in den mensch". Luk. 15,
vs. 18a. Collecte Orgelfonds.
GEREFORMEERDE KERK, in het gebouw
„Bethel", Wüstelaan, v.m. 9.45 uur,
Ds. Brussaard, van Bloemendaal.
n.m, 5.30 uur dezelfde.
Woensdagavond 8 uur Bijbellezing, voorganger
de heer E, L. Smelik, theol. cand.
Laurids Bruun, als schrijver van „Van Zanten's
gelukkige tijd"' ook bij onze lezers welbekend,
heeft in een nieuw boek, getiteld „Van Zanten's
Eiland van Gelukzaligheid", een ironisch tegen
beeld van het vorige geleverd. Het is in vertaling
van H. W. Sandberg, bij de N.V. „Ontwikkeling'
te Amsterdam in het Nederlandsch uitgegeven.
Een keurig slap omslagje geeft het boek een aan
trekkelijk uiterlijk.
Het boek vertelt de lotgevallen van de drie
vrienden Daniël Hooch, Jakob Beer en Hendrik
Koort, die met den kellner Pieter Goy, uit de
„Leeuwenkuil", scheep gaan naar een eenzaam
eiland, omdat ze de beschaafde maatschappij haten.
Aldus de aankomst op het eiland:
Over de groote, donkergroene, deinende golven
gleed de boot met Daniël en zijn vrienden op de
verre nevelvlek toe.
Hun brandende verwachting, met verlangens en
droomen vermengd, was met oneindig veel meer
paardenkrachten vooruit geijld, als waarover zelfs
de snelste stoomboot beschikken kon.
De nevel ziweefde boven het onbekende eiland,
dat zij daar in de verte zagen. Misschien was deze
het, die hun van den horizont haar welkomstgroet
tegemoet zond.
De nevel nam vorm aan. Ze verdeelde zich in
een lich't en een donker gedeelte. Het donkere
dreef boven het lichtere, en toen de kleine motor
sloep de lage, blanke kust naderde, waar de gol
ven in een ziedenden schuimgordel tegen de verste
koraalriffen braken, die het ondiepe water achter
het rif verborgen, toen werd de donkere nevel
vlek donkergroen en scheidde zich van den blau
wen achtergrond van den hemel af. Zij vertoonde
een welving en iets schoof over iets anders op een
rustige, regelmatig-wanordelijke manier, tot het
geheel ineens een palmenwoud werd.
Zij zaten met groote oogen te kijken en hielden
zich aan de verschansing vast, terwijl de bewegin
gen van de boot onrustiger en de golven korter
werden, hoemeer zij het eiland naderden.
Niemand sprak. Zij hadden gedurende de lange
reis eiken dag over het eiland gesproken en elk
voor zich had het in bezit genomen; nu het echter
in het scherpe daglicht in werkelijkheid voor hen
lag, onttrok het zich aan hun heerschappij.
Het scheen hen uit te lachen. Het werd hun
plotseling duidelijk, dat het tijd en arbeid zou
kosten, voordat zij het zouden kunnen dwingen
hen als zijn meesters te beschouwen.
De schilder zat voorovergebogen met open
mond, terwijl hij met zijn blikken de donkere wil
dernis van honderdjarige lianen, die de hoornen
tot een onontwarbare eenheid tesaam bonden,
trachtte te doordringen.
Waar waren de groene gazons, waarop hij zalig
rusten wilde, in de schaduw van bevallige kokos
palmen, met de 'hooge kristallen koepel van de
zcn-doorblakerde lucht boven zich?
Zouden de matrozen zich misschien over hem
en zijn vrienden vroolijk maken? Hij wierp een
vcrschenden blik naar hen toe; maar op hun, door
den arbeid 'verstompte gezichten stond niets te
lezen. Elk deed zijn plicht en dacht er slechts aan,
in het ondiepe water achter het rif een geschikte
aanlegplaats te vinden.
Jakob Beer beefde als een ziek aapje. Zijn
samengeloopen wenkbrauwen haalde hij nerveus
op. (Hij was de heele reis zeeziek geweest en als
het heel erg spookte, had hij naar de vuilgele wan
den van den „Leeuwenkuil" terugverlangd. Bij
goed weer berouwden hem zulke gedachten en
plaagde hem zijn geweten erg. Dat was immers
een ontwijding van de geweldige toekomst.
Nu zat hij daar ineengedrongen en wist niet hoe
hij het had. Bovendien was hij moe en hongerig,
daar hij den laatsten tijd van agitatie niet had
kunnen eten en slapen.
Hij had zich het oogenblik, dat het wonderlijke
eiland voor hun oogen zou opduiken, als één ver
rukking voorgesteld, Maar er was geen spoor van
enthousiasme. Beschaamd moest hij zichzelf be
kennen,dat hij eerder iets als angst gevoelde.
'Hij troostte er zich mee, dat het nog wel zou
komen. Als zij eerst maar voet hadden gezet op het
beloofde land, zijn rijpe vruchten zouden proeven
en zich den rug door de zon lieten braden, dan
zou wel de vreugde, de oervreugde des levens,
zingend zijn intocht in hun harten doen.
Pieter Goy zat met gevouwen handen naar het
eiland te staren. Hij 'begreep zelf niet, wat hij
voelde en was er ook niet aan gewoon, verder
over de dingen na te denken.
Zooiets als gewijde aandacht met nieuwsgierig
heid vermengd, vervulde hem. De hooge palm-
kronen met hun lange, smalle bladeren, die in den
frisschen zeewind woeien als wimpels op een
zomerdag in Amsterdam, maakten op hem een
bijzonder feestelijkcn indruk.
Uit gebrek aan kennis had 'hij zich niet, als de
anderen, een bepaalde voorste"ing van het eilan 1
gemaakt. Hij had meer aan het praktische gedacht.
Hoe het wel met de voeding zou zijn? Want hij
kon zich niet voorstellen, dat de hoornen zomer
en winter vol vruchten zouden hangen.
Op de lange reis had hij zich op bedachtzame
en verstandige wijze over al het nieuwe, dat hij te
zien kreeg, verheugd. Hij had niets en niemand
achtergelaten, waarnaar hij verlangde en kon zich
daarom geheel aan het oogenblik geven.
Vrees voor de toekomst had hij niet, want zij
kon niet vreugdeloozer zijn, dan het leven, at hij
geleid had in de halfdonkere bedompte kamers,
sinds hij na het liefdesconflikt te Groningen naar
Amsterdam was vertrokken.
De „Leeuwenkuil" en het klaverblad -waren het
licht in zijn dagelijksch leven geweest. Toen dat
licht wegging, ging hij mee.
Nu lag het eiland in eigen gedaante voor hem.
Het was, naar het scheen, een heel behoorlijk
eiland. Alleen het woud zag er van uit de verte
een beetje omslachtig uit.
De boot ging langzamer. Een van de matrozen
wierp op de voorplecht het lood uit. Een kort com
mando en daarop ging men zoo plotseling over
stag, dat de boot met een scherpe bocht dwars
voor de golven kwam te liggen.
De schok was zoo hevig, dat de schilder van zijn
plaats rolde en zich aan de verschansing vast
moest klampen om niet tegen de machinekamer
aan te vallen.
Onder het langzaam voortglijden van de boot
ontvouwde het eiland zich in zijn geheele lengte.
Ginds, waar de riffen den oever het dichtste
naderden, hield het oerwoud op en maakte plaats
voor een wildernis van kreupelhout.
Vervolgens rondde de lijn van de kust zich tot
een bocht waarvan de diepte niet te zien was
maar men zag het land weer van de andere
zijde van de baai naar voren loopen. Het strekte
zich heelemaa! tot aan den horizont uit en liep uit
in een vlakte, die met donkergroene bossc-hen be
groeid was.
Zoo groot hadden zij zich het eiland niet voor
gesteld.
Eindelijk vond de stuurman een plaats, waar
het rif lager was en een doorvaart tot het kalme
water achter den ring van koralen vrijliet.
Het roer werd gedaaid en de vaart versneld,
zoodat zij, die voorop zaten door het schuim, dat
langs den boeg opvloog, werden bespat.
Jakob Beer kreeg weer een gevoel van misse
lijkheid. Hij klemde zich aan de verschansing vast
en staarde in het donkergroene, kristalheldere
water, waarin hij, in de diepte, donkere scha
duwen zag, die kwamen en gingen.
Dat waren zeker die groote, sprookjesachtige
wondervisschen, waarvan hij in een encyclopaedic
afbeeldingen had gezien. Daar beneden trokken
zij in scholen voorbij en verbaasden zich zeker
ever dat groote dier, dat zoo hoog aan de opper
vlakte kon zwemmen en met zijn halve lijf uit het
water stak. Waarschijnlijk hadden ze angst voor
zijn vreemden staart, die maar steeds ronddraaide.
„Een aap een aap!" riep Hendrik Koort en
wees naar een plek, waar hij iets bruins en bewe
gelijks in een hoogen, alleenstaanden palm zag.
„Er zijn geen zoogdieren op de kleine eilanden,"
verklaarde Daniël, die zich door middel van boe
ken precies op de hoogte had gesteld, „en apen
komen zelfs op de grootste niet voor".
De schilder wilde zich echter de apen niet uit
het hoofd laten praten, want dat vond hij van het
eiland juist zoo echt, dat eiland, dat hem sedert
twee maanden in het hoofd zat, ja, dat hem eigen
lijk na aan het hart had gelegen.
Zij voeren in het langzaamste tempo, elk oogen
blik gereed om achteruit te stoomen. Vlak voor
-hen lag de steenachtige oever, waar het water in
kleine, rustige golfjes over den oneffen grond kab
belde.
Zij waren geen vijftig voet van het vaste strand
verwijderd, waar een donkere streep van aange
spoeld zeewier en doode zeedieren aanwees tot
hoever het water bij vloed steeg.
De eerste eigenaardige kreten van vogels dron
gen vanuit het iets verderaf liggende woud tot
hen door.
Zij zagen bont gevederte pijlsnel van den eenen
boomtop naar den anderen schieten.
„Hooren jelui de papegaaien?" riep de schilder
en tuurde scherp naar het geboomte.
Opeens zag hij weer een groote, donkere scha
duw bliksemsnel langs een geschubden stam naar
beneden glijden. Eerst één, toen nog een en
daarop vele. Hij was ervan overtuigd, dat het apen
waren, die hun den welkomstgroet brachten.
Pieter Goy vond het verschijnsel bedenkelijk.
Hoe zouden ze zich gedragen? En was het wel
zeker, dat er geen groote roofdieren op het eiland
waren? Daar het eiland niet door menschen be
woond werd, kon men het toch niet zoo precies
weten. Daniël had zich toch ook met de apen
vergist.
Als er nu eens een tijger tusschen die reus
achtige wortels te voorschijn sloopdat zou een
mooie geschiedenis zijn.
Goed, dat hij zijn buks meegenomen had. Hen
drik Koort was er weliswaar tegen geweest en had
er voor gevoeld om ongewapend op het eiland te
komen. De dieren moesten hun vrienden worden
en tenslotte uit hun hand eten.
Ook Jakob Beer, vertoornd, had niets van de
buks willen weten. Zoolang zij zulke Kaïnswapens
bij zich hadden zou de gehate maatschappij direct
in hun midden zijn en bovendien zouden zij hen
er toe brengen zich aan de levende natuur te ver
grijpen.
Het was Daniël per slot rekening, die Pieter
Goy te hulp was gekomen. Je kon nooit weten of
er misschien wilden op het eiland zouden landen
en de witmenschen, die zij nog nooit gezien had
den, zouden overvallen.
Nu lag de boot tusschen de steenen vast. Een
van de matrozen sprong over de verschansing en
sjoide het touw om een rots heen, terwijl een
ander 'het anker in een spleet tusschen de klippen
liet zakken.
Toen werden twee planken naast elkaar als
loopplank uitgelegd.
De schilder haastte zich de eerste te zijn. Hij
sprong van den eenen steen op den anderen,
balanceerde met de armen in -de lucht, tot hij
zoover was, waar de grond vaster werd en het
water zachtkens tusschen witte steenen spoelde,
tusschen Ieege slakkenhuizen en groote schelpen,
die 'hem met zacht-rose, open mond aangaapten.
Daniël bleef aan boord om op te letten, dat alle
hebben en houden van het klaverblad van vier
netjes en onbeschadigd aan land kwam.
Daar, waar het rotsachtige strand t opliep en
waar een warwinkel van kn estige wortels zich
aan elk hoopje aarde vastklampte, was een door
de natuur gevormd hol, dat naar alle kanten, be
halve aan den zeezijde beschut lag.
'Hier plaatsten de matrozen op aanwijzing van
Pieter Goy, die, zoodra hij aan land was, onge
merkt de leiding overgenomen had, de koffers en
kisten tegen den rotswand.
Voor een half jaar
OOOOGCOOCODOOOOOCOOCXXXXXXXDOOOOOCX
't Is dan ook niet het
weg kan gaan, maar de
boeien, die het meebreng!
zijn meester ontvangt en
dien veel krachtiger persoc
kromming van den weg a
trokken.
^OQOOOOOOC)OOOOCX30ryyyrv-M->r>x)00(vyyyxj
TAFELR]
AI die zit aan mijnen
Drinkt zooveel als n
Eet na uwes honger
Maar en eet geen
Weet ge niet, wat de
Hoort, ik zal 't u legf
Spreekt niet kwalijk
Die dat niet en heeft
Spreekt niet kwalijk
Die zich niet verwere
Neemt hem niet met
't Geen gij hem niet
Zijt gij anders van m
Mijnenthalve blijft va
't Zij u eens vooral
Dat is hier het Tafelr
J. RE
(Nadruk ver
In het tooneelstuk St
nard Shaw, welks schit
door het gezelschap Ve
Jde meest bevoorrechten
jen onlangs hebben kunt
•en kapelaan voor, die
vreedheid der dweepzu
iet verbranden van de
Ueen een gevaar is voo:
prk, maar tevens door
vloed op het vijandei
Wand voortdurend bei
[Hoe verteert deze i
"aaklust, wanneer h
ttergericht benoemd,
fch ziet verschijnen, de
nu mede mag vonnis
I inhouden, hij heeft
wachten, totdat de l
trokken. De inquisiteu
der rechtbank optreet
ildehjk vermanen, zie
als eindelijk het vonr
W zijn zetel ooruit
■fvr-I-n?t op zijn Prooi-
jl de heks willen i
„i- £enot wordt on1
c i zijn, die haar wegslei
aar wacht. Eindelij]
auwen, de begeerig
strekkende vingers t
■heeft dat van zieke]
We oog Zijn doelwit be
ar als de heks weggi
ers den beul met zij
Ff' e11 er geen sold,
len ziTn1S te Z*en' om<
nkt pl ff het °Pwin
■nu e sI{Iaps een ra
nu eenzame tooneel
si van den onzicht'bi
gt overschenen. En k
<kend en schreiend en
waanzinnige.
"flat heb ik gedaan!" r
hij zich als een wan
d'e„ v„„r de borst
aan, tic, 0 verdoemd b
eeuwigen dage! Ik Wi
fc* he,b ^t gezTe
O honderd maal h
deeld en naar den 1
maar ik had het
tad geweten, dat he
+ehjk, verschrikkeli
heb ik gedaan!"
feeL re£hters' dach
ipend schouwspel vai
issen lQrmeester' zou
gen\»TTer ze mot
«en van hun veroor
Een jaar gevangeniss
pens zoo heel i„
nd zijn door de W °n
szaken in de Cou, U?
-eind geraak^3"""1
------