Men moet Een interview op Tessel Het Eiland van Gelukzaligheid. rit h Z1u vo°rtwenteler nt de kapelaan terug J FRAGMENTEN. INGEZONDEN. BURGERLIJKE STAND. GEVONDEN VOORWERPEN. KERKAGENDA. BLOEMENDAAL. SANTPOORT. Als Vadertje Staat het voorbeeld geeft met be zuiniging, dan mogen wij, zijn trouwe dienaren, niet achterblijven. Niet, dat we dat behoeven te doen. Want de tractementen aan de kleine ambte naren waren wel zoo hoog, dat we ons best een aderlating van 20% kunnen permitteeren. Maar dat behoeft 't publiek niet te weten, 't Zou ons anders bij een volgende, minder zuinige regeering, een eventueele verhooging kunnen misgunnen. Voor 't oog van de wereld bezuinig j„ dus mee. Ik b.v heb m'n electrische motor-stoombootje doen verhuizen van het schuitenhuis in 't'Bloemen- daalsche haventje naar de Jachthaven in 't Spaar- ne. En nu maak ik de menschen wijs, dat ik 't uit bezuiniging, heb moeten verkoopen. Vroeger schoot ik wel eens eenden in den Bloemendaalschen Vij ver, tegenwoordig schiet ik zeehonden op de Wad den, ergens bij Tessel of Vlieland. De vorige week waren m'n vrouw's ski's aan reparatie toe. 't Zeehondenvel onder tegen de glijvlakte was totaal versleten. We hebben dezen winter ook heel wat afgeski'd! 'k Besloot dus de vorige week Zaterdagmiddag een lapje zeehonden vel te gaan schieten, teneinde m'n vrouw's ski's van een paar nieuwe zeehondenvelzolen te kun nen voorzien. Bij wijze van bezuiniging ging ik met m'n bootje. Via IJmuiden, Callantsoog en Schagerbrug arriveerde ik tegen den avond aan 't bekende „Horntje" op Tessel. Als alleenige pas sagier scheepte ik me in op de motorbus, rij dende van 't Horntje naar Den Burg, visa versa. De chauffeur was een spraakzam man en 't ge sprek vlotte al spoedig, alsof we mekaar al jaren kenden. „Kan meneer ze nog al schieten?" informeerde de chauffeur, doelende op mijn dubelloops jacht geweer. Ik antwoordde, dat dat nogal ging, enkele bokken, die elk wel eens in z'n leven schiet, daar gelaten. „Van bokken schieten gesproken', zei de chauffeur, „Dat kunnen ze in Bloemendaal ook". Als Bloemendaler deed me dat zeer en 'k paste wel op, me als Bloemendaler bekend te maken, maar vroeg toch eenige opheldering over die bok- kenschieterij. „Wel", antwoordde de praatzuchtige man in zijn liefelijk Tesselsch dialect, „een poosje geleden heben we hier 'n ex-bovenmeester op 'teiland ge had, ergens uit de buurt van Bloemendaal. Die wou hier onze schooljuffrouw vandaan halen. De man had zeker een beste schoolmeestersneus, want hij zou aan onze juffrouw een bovenste, beste hebben gehad. Maar 'k heb gehoord, dat de leden van de raad haar hebben afgestemd. Nou, daar hebben ze ons geen verdriet mee g daan, want ze is best voor d'r werk en lief voor de kinders. We zouen niet licht zoon' best mensch hebben te ruggekregen''. Ondertussc'hen waren we Den Burg genaderd en na eenige zwenkingen door nauwe straatjes hield de wagen stil. De chauffeur had met op een goed idee gebracht. Ik vroeg naar 'het tehuis van die bovenste beste schooljuffrouw. Weldra had ik dit bereikt. Nu ben ik wel niet „aan de krant", maar in m n jonge jaren heb ik eens een paar weken „geloopen" met een typistetje op een krantenbu reau. Bijgevolg zat 't krantengedoe me in 't bloed en 'k besloot, me voor interviewer uit te geven. „Dag juffr. Keyser", begroette ik haar! Ik ben van 't Bloemendaalsch Weekblad en als U 't goed vindt, zou ik U wel eens een paar vragen willen doen omtrent uw sollicitatie naar Overveen. Is U al een beetje over Uw teleurstelling heen? Haar ietwat bolbleek, lief gezichtje, dat eerst een beetje verwonderd had gestaan door 't onver wacht bezoek, kreeg plotseling bij 't hooren van den naam Overveen, een droefgeestigen trek. Zeg U dat wel, teleurstelling! antwoordde mej. Keyser. Een vreeselijke teleurstelling was 't voor me. Ik had al zoo op een benoeming gehoopt, zoo- dat het eerst haast niet tot me doordrong. Op zoo n manier mag men maar liever niet op no. 1 staan. Alle hoop, om van die mooie omgeving daar te genieten, is nu ineens vervlogen en wie weet, hoe lang het weer kan duren, dat ik van 't eiland afraak. Ondertusschen heb ik mijn stukken maar weer eens weggestuurd naar Zuilen bij Utrecht. Iemand was zoo vriendelijk mij een Haarlemsche krant met 't raadsverslag toe te zenden. Nu, daar heb ik me gewoonweg aan geërgelrd, over 't ge sprokene in den Raad, wel te verstaan. Ik ben gepasseerd, omdat ik geen voor de lagere school waardelooze acten bezat. Maar 'k vraag U, velk nut heben acten voor talen, wiskunde, stoelmat ten of behangen voor een onderwijzeres in de eerste of tweede klasse. Ik heb me juist niet op dergelijke bekwaamheden toegelegd. Ik heb me speciaal toegelegd op methoden-studie, op paeda- gogiek en paedalogie. Daaraan heeft een onder wijzeres wal in haar klasse. Mijn sreven was: een goed onderwijzeres te zijn, geen actenjager. Niet mijn belang stond op den voorgrond, maar 't be lang van de kinderen, aan mij toevertrouwd. Ik ben 't dan ook hcelemaal niet eens met den over zichtschrijver uit die Haarlemsche krant, die be weert, dat hoe meer acten een onderwijzer heeft, hoe beter onderwijzer hij is. 't Tegendeel is vaak waar. Wat zou 't dan aan de H.B. Scholen en Gymnasia een ideale toestand zijn met al die ge leerde koppen. Er is in de Raad gezegd: moet no. 2 achteruit gezet worden, omdat ze gewerkt heeft? Maar ik vraag: moet ik gestraft worden, omdat ik op andere, nuttiger wijze gewerkt heb? Ik heb dat Raadsverslag voor de aardigheid eens doorgele zen. Weet U, wat ik van Bloemendaal denk? Dat daar in den Raad alles behalve pais en vrêe is, dat B. en W. worden gedwarsboomd. Als dat waar is, dan ben ik er de dupe van geworden. Enfin, actenjagers weten nu, waar ze een goeie kans maken. Hoe meer acten, hoe beter onderwijzer. Of die acten practisch nut hebben, doet er niet toe". Tot zoover juffrouw Keyser. Nog slechts 23 a 24 jaar oud zijnde, gaf zij toch al blijken, een goe den kijk op een en ander te heben. Vragen stellen behoefde ik haar niet meer. Ongevraagd had zij mij stof genoeg geleverd voor dit artikeltje. Na haar goed suces te hebben toegewenscht bij haar pogingen, om van 't eiland af te komen, ver liet ik haar, in de hoop, wel zeehonden maar geen Tesselbokken te schieten. DIXI. ZANG. Peltenburg-Andriessen. Het concertbureau Vernout meldt ons: Het 3e abonnementsconcert zal plaats hebben op 5 Maart a.s. Daarbij zal ook de heer Willem Andriessen mede werken. Over de liederenavond in den Haag van Mia Peltenburg en Hendrik Andriessen schreef A. de W. in het „Vaderland" van 21 Januari j.L, o.a. het volgende: Haarlem heeft overwonnen in den Haag: Mia Peltenburg en Hendrik Andriessen. Dit was nu eens weer een zeer mooie twee-eenheid in een vlug „afgewerkt" voornaam Programma. Hwt pro gramma was voortreffelijk en edel gekozen. In de Schubert's was het volledige bezit over alles nog niet zóó daar. Maar in de uitgebreide, allerkoste- ijkste Wolf-reeks (ja, zulke menschen mogen en noeten Wolf zingen) kwam de aangeboren mu zikaliteit, de superbe vrouwelijke intuitie, vocaal vermogen en doordringende intellegentie, die de karakters juist peilde, overal wel zeer schoon uit. Ik wil er geen uitlichten, het was alles van een volkomen bereikte, wisselende eigenheid. Wie weet, wat er aan deze kunst vast zit, zal de zan geres wel zeer bewonderd hebben. Deze liederen zijn zéér zwaar en.... men bespeurde er niets van. In Hendrik Andriessen leerde men een every inch musicus kennen. Pianistisch van groote fijn gevoelige ontwikkeling, met de overal juist getrof fen klankverhoudingen, zoowel ten opzichte v. de ze zangeres als van de muziek. He was vooral in de liederen van Wolf, dat men zijn groote lief de voor en hoog begrip van deze kunst in prach tig spel bewonderde. Wij hopen, deze twee op elkaar aangewezen kunstenaars meer hier te zien en dan met een even schoon programma van wat hun het liefste is. MUZIEK. Haarlemsche Orkestvereeniging. Zondag 1 Februari geeft de Haarlemsche Orkest vereeniging in de Gemeentelijke Concertzaal een middagconcert waarop zal worden uitgevoerd: de 5de Symphonie van Tschaikowsky. Dit prachtwerk, hetwelk voor de H.O.V. een eer ste uitvoering betreft, heeft op de Bachconcerten reeds eenige malen groot succes ingeoogst en is door Nico GerHarz met zeer veel zorg ingestu deerd, zoodat zal blijken dat het ook voor de H.O.V.-bezoekers een goede keuze zal zijn. Het programma vermeld verder Scenes Pitto- resques van Massenet en de Balletmuziek uit Gór- nod's Faust. (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.) W interverpleging. Donderdag 1.1. vertrok een eerste groep van 18 anderen naar het Koloniehuis „Zwartendijk" te Egmond aan Zee, voor rekening van de Afdee- ling Haarlem van het „Centraal Genootschap voor Kindeiherstellings- enVacantiekolonies". De kinde ren zagen er zwak en bleekjes uit; juist v or deze kinderen is de winterverpleging zoo bij uitstek goed, omdat 's winters, bij de andere ongunstige factoren, nog deze komt, dat zij gewoonlijk in huis zitten, in een min of meer b nauwde atmosfeer, Het zal een genot zijn te zien, hoeveel goed de Egmondsche lucht hun gedaan heeft, als zij na eenige weken weer frisch en wel terugkomen! De Afdeeling Haarlem zond twee weken geleden ook een paar kinderen, die te zwak waren om de school geregeld te bezoeken, naar De Steeg, in langdurige v rpleging. Deze extra zwakke kinderen gaan anders naar Nunspeet, maar zij worden dezen winter in het Rivierhuis te De Steeg verpleegd, omdat het oude Bosc'hhuis te Nunspeet verlaten is en het nieuwe, waarvoor nu al zooveel jaren geld is verzameld, eerst in April of Mei klaar zal zijn om geopend te worden. Mevrouw von Csitary, een Hongaairsch vriendin van Nederland. Wij hebben in den laatsten tijd het geluk gehad kennis te maken met een beminnelijke, pittige vrouw, 'Hongaarsche van geboorte en van hart, maar met een sympathie van jongs af voor haar „sprookjesland'', Nederland, die ons schier be schaamd maakt, omdat wij in de verste verte niet zooveel van Hongarije weten als zij van ^Hol land". Al in 1910 vervulde zij een week lang te Budapest spreekbeurten om alle leerlingen van de Middelbare Scholen te vertellen van Nederland en dat met verrassende kennis van zaken. Getroffen door het leéd van den oorlog, waarin zij haar man en oudsten zoon verloor; geschokt door de ellende van een doodend bolsjewisme, dat vier maanden lang daarginds woedde onder den tuchthuisboef Belar Kun; heeft zij toch het hoofd opgericht en haar oog werd alweer in de richting van „Holland" getrokken. Nederland's internatio nale overleveringen, Nederland's streven inzake de vredesbewegingen, Nederland als land van Hugo de Groot, die voor drie eeuwen al den oorlog ver klaarde aan den oorlog. Nederland's zorg voor Hongaarsche stumperdjes, jonge slachtoffers van den oorlog; en daarbij haar eigen, nu heviger dan ooit gevoeld, ideaal van verbroedering onder de volkeren, met de zekerheid, dat wie het ook op Hongarije voorzien mocht hebben, nu en in de toe komst, Nederland daar zeker niet toe behoorde; al deze drijfveeren werkten saam om haar een oud plan weer te doen opvatten, n.l. het schrijven van een boek over Nederland voor het Hongaarsche volk en zoo is zij naar Nederland en aan het werk getogen. Tevens tot verzachting van haar eigen leed. Ook hierin toch, in dit verblijf in „'Neder land", is de bitterheid door de vreugde gemengd, want te 'Budapest zijn haar twee kinderen achter gebleven. Maar zij moet doorzetteen en doet het trots alles. Nu heeft zij zich echter ook voorge steld, bij haar studie, bij haar vreugde van Hol land's glorie en schoonheid in leven en kunnen aan Hongarije te openbaren, om ook internationale ban den aan ie. knoopen. Zij wil Hongarije in Neder land bekend maken. Nu stelt onze Commissie uit Haarlem en Omstreken zich voor Mevr. van Csi tary in de gelegenheid te stellen om op te treden met een Nederlandsche rede over Hongarije, waar bij zij bovendien met tal van prachtige lichtbeelden ons dat mooie wijde land zal laten zien met die pracht van een stad, Budapest, terwijl de zang van Hongaarsche volksliedjes zoo uit het gemoed der h >rders in de steppen opgeweld, of verklan king van eenvoudige warme gevoelens der meis jes aan den avond een nieuwe bekoring zal geven. Hier, waar ook zooveel Hongaarsche kinderen onderdak zijn gebracht, zal er stellig een overgroo- te toeloop zijn als in Leeuwarden, Groningen, Mid delburg, Alkmaar, Den Haag en Den Helder, om maar enkele plaatsen te noemen, waar Mevrouw van Csitary is opgetreden. Er is, zoo 't schijnt, een geheime kracht, die het land der onafzienbare puszta's (steppen) aan onze lage landen koppelt. Er zijn vele redenen. Een enkele willen wij hier noemen: de Hongaarsche dichter Petöfi heeft ge dachten in woorden gebracht, die we hier zoowel bij een regent als P. C. Hooft als bij een socialist als Mr. P. J. Troelstra aantroffen en die in ons beider historie in daden zijn omgezet. Petöfi zegt o.a.: Vrijheid, liefde, Voor mij zijn ze alles, deze twee: Voor mijn liefde offer ik Het leven; Voor mijn vrijheid offer ik Mijn liefde. Hooft spreek in zijne Boete van het hart, Dat onversaedt nae vrijheidt dorst en niet als slaef Gesint te voeren is te graef; Mr. P. J. Troelstra: Vrijheid was de hoogste wet, In der Friezen hart gezet. Voeg hierbij het practische in dit idealistisch optreden: Hongarije is een land van wijde vlak ten, van de groote rivier, de Donau, van velerlei, dat daar nog tot ontwikkeling gebracht kan wor den; het vredestractaat heeft het land zijn best ontgonnen en bebouwde streken afgenomen en ze gegeven aan de buren; het land heeft dientenge volge een hevige crisis doorgemaakt, die nog voort duurt, vooral in de steden, waar massa's vluchte lingen om onderdak vroegen, verdreven uit de ver loren landen. Maar een 'andbouwland als dit met vruchtbare rivieroevers en eilanden moet er op den duur boven op komen. Het kan niet uitblij ven. Nu heeft de Hongaar geleerd zijn naaste bu ren te wantrouwen, maar tot de kleinere vroeger neutrale volken en volkjes voelt hij zich aange trokken en dan in 't bijzonder tot de Hollanders, die zooveel voor zijn kinderen gedaan hebben. Welnu laten wij ons dan opmaken, om uit den mond van deze Hongaarsche vrouw te hooren, hoe dat land er uitziet. Zij spreekt heel goed Neder- landsch. De Commissie, Dr. J. B. SCHEPERS, Haarlem, Secr. GEBOREN: M. M. TheunisSchuurbiers, z., A. M. P. BuschmanFreriks, z.; W. H. Hospes Smit, d. ONDERTROUWD: W. Th. Ariës en J. J. van der Bunt. GETROUWD: H. A. Prenen en T. M. Smit; J. Aerts en C. M. L. A. Ruigrok van der Werven. Terug te bekomen bij: Beek, Kleverlaan 107, Bloemendaal een rijwielbelastingmerk; J. Wind- horst, Bloemendaalscheweg 57, Bloemendaal, een paar kinderhandschoenen; H. v. Riessen, Bloemen daalscheweg 13, Bloemendaal, een tabakspijp; Postkantoor Bloemendaal, een portemonnaie; Tes- selaar, Brederodeweg 19, Bloemendaal, een cypru- sche poes; Beversluis, Zomerzorgerlaan 41, Bloe mendaal, een grijs wollen handschoen; J. Vermeer, Korte Kleverlaan 40, Bloemendaal, een etui met schijfbehoeften; W. Voerman, Kinheimweg 65, Bloemendaal, een heerenstrik; H. Koopman, Oos- tertuindorplaan 6, Overveen, een portemonnaie; Kurpershoek, Bloemendaalscheweg 189, Overveen, een Lipssleutel; N. Verduin, Zuideirtuindorplaan 21, Overveen, een studentenmuts; v. d. Meij, Zui- dertuindorplaan 4, Overveen, een klein hondje; Boot, Tetterodeweg 3, Overveen, een duif; N, Lin deman, Bleekerspad 9, Bloemendaal, een motor- handschoen; Weier, Pentislaan 2, Aerdenhout, een electr. Zaklantaarn, Aan het Bureau van Politie te Overveen: Een ring met drie sleutels; een kinderhandschoen; een paar bruine glacé handschoenen; een kinderhand schoen; een huissleutel; een sleutel van een wind- hokje; een glacé handschoen; een portemonnaie; een groene handschoen en een sleutel. Zondag 1 Februari. NED. HERV. GEMEENTE, voormidd. 10 uur, Ds. J. C. van Dijk. Heilig Avondmaal, n.m. 5 uur dezelfde. Dankzegging. JONGELIEDENSAMENKOMST in gebouw „Maranatha" des voormiddags 10 uur, Donderdag 5 Febr. 's Avonds 8 uur Ds. J. C. van Dijk. Bijbellezing. GEREFORMEERDE KERK, voormidd. 10 uur, E. J. Smelik, Theol. Cand. Nam. 5 uur dezelfde. NED. PROTESTANTEN BOND, gebouw der Bl'daalsche Schoolvereen. voorm. 10.30 uur, Dr. P. D. Tjalsma, Gouda. NED. HERV. GEMEENTE, voormidd. 10 uur, Prof. Dr. G. A, van den Bergh van Eysinga. „De Zoon staat op in den mensch". Luk. 15, vs. 18a. Collecte Orgelfonds. GEREFORMEERDE KERK, in het gebouw „Bethel", Wüstelaan, v.m. 9.45 uur, Ds. Brussaard, van Bloemendaal. n.m, 5.30 uur dezelfde. Woensdagavond 8 uur Bijbellezing, voorganger de heer E, L. Smelik, theol. cand. Laurids Bruun, als schrijver van „Van Zanten's gelukkige tijd"' ook bij onze lezers welbekend, heeft in een nieuw boek, getiteld „Van Zanten's Eiland van Gelukzaligheid", een ironisch tegen beeld van het vorige geleverd. Het is in vertaling van H. W. Sandberg, bij de N.V. „Ontwikkeling' te Amsterdam in het Nederlandsch uitgegeven. Een keurig slap omslagje geeft het boek een aan trekkelijk uiterlijk. Het boek vertelt de lotgevallen van de drie vrienden Daniël Hooch, Jakob Beer en Hendrik Koort, die met den kellner Pieter Goy, uit de „Leeuwenkuil", scheep gaan naar een eenzaam eiland, omdat ze de beschaafde maatschappij haten. Aldus de aankomst op het eiland: Over de groote, donkergroene, deinende golven gleed de boot met Daniël en zijn vrienden op de verre nevelvlek toe. Hun brandende verwachting, met verlangens en droomen vermengd, was met oneindig veel meer paardenkrachten vooruit geijld, als waarover zelfs de snelste stoomboot beschikken kon. De nevel ziweefde boven het onbekende eiland, dat zij daar in de verte zagen. Misschien was deze het, die hun van den horizont haar welkomstgroet tegemoet zond. De nevel nam vorm aan. Ze verdeelde zich in een lich't en een donker gedeelte. Het donkere dreef boven het lichtere, en toen de kleine motor sloep de lage, blanke kust naderde, waar de gol ven in een ziedenden schuimgordel tegen de verste koraalriffen braken, die het ondiepe water achter het rif verborgen, toen werd de donkere nevel vlek donkergroen en scheidde zich van den blau wen achtergrond van den hemel af. Zij vertoonde een welving en iets schoof over iets anders op een rustige, regelmatig-wanordelijke manier, tot het geheel ineens een palmenwoud werd. Zij zaten met groote oogen te kijken en hielden zich aan de verschansing vast, terwijl de bewegin gen van de boot onrustiger en de golven korter werden, hoemeer zij het eiland naderden. Niemand sprak. Zij hadden gedurende de lange reis eiken dag over het eiland gesproken en elk voor zich had het in bezit genomen; nu het echter in het scherpe daglicht in werkelijkheid voor hen lag, onttrok het zich aan hun heerschappij. Het scheen hen uit te lachen. Het werd hun plotseling duidelijk, dat het tijd en arbeid zou kosten, voordat zij het zouden kunnen dwingen hen als zijn meesters te beschouwen. De schilder zat voorovergebogen met open mond, terwijl hij met zijn blikken de donkere wil dernis van honderdjarige lianen, die de hoornen tot een onontwarbare eenheid tesaam bonden, trachtte te doordringen. Waar waren de groene gazons, waarop hij zalig rusten wilde, in de schaduw van bevallige kokos palmen, met de 'hooge kristallen koepel van de zcn-doorblakerde lucht boven zich? Zouden de matrozen zich misschien over hem en zijn vrienden vroolijk maken? Hij wierp een vcrschenden blik naar hen toe; maar op hun, door den arbeid 'verstompte gezichten stond niets te lezen. Elk deed zijn plicht en dacht er slechts aan, in het ondiepe water achter het rif een geschikte aanlegplaats te vinden. Jakob Beer beefde als een ziek aapje. Zijn samengeloopen wenkbrauwen haalde hij nerveus op. (Hij was de heele reis zeeziek geweest en als het heel erg spookte, had hij naar de vuilgele wan den van den „Leeuwenkuil" terugverlangd. Bij goed weer berouwden hem zulke gedachten en plaagde hem zijn geweten erg. Dat was immers een ontwijding van de geweldige toekomst. Nu zat hij daar ineengedrongen en wist niet hoe hij het had. Bovendien was hij moe en hongerig, daar hij den laatsten tijd van agitatie niet had kunnen eten en slapen. Hij had zich het oogenblik, dat het wonderlijke eiland voor hun oogen zou opduiken, als één ver rukking voorgesteld, Maar er was geen spoor van enthousiasme. Beschaamd moest hij zichzelf be kennen,dat hij eerder iets als angst gevoelde. 'Hij troostte er zich mee, dat het nog wel zou komen. Als zij eerst maar voet hadden gezet op het beloofde land, zijn rijpe vruchten zouden proeven en zich den rug door de zon lieten braden, dan zou wel de vreugde, de oervreugde des levens, zingend zijn intocht in hun harten doen. Pieter Goy zat met gevouwen handen naar het eiland te staren. Hij 'begreep zelf niet, wat hij voelde en was er ook niet aan gewoon, verder over de dingen na te denken. Zooiets als gewijde aandacht met nieuwsgierig heid vermengd, vervulde hem. De hooge palm- kronen met hun lange, smalle bladeren, die in den frisschen zeewind woeien als wimpels op een zomerdag in Amsterdam, maakten op hem een bijzonder feestelijkcn indruk. Uit gebrek aan kennis had 'hij zich niet, als de anderen, een bepaalde voorste"ing van het eilan 1 gemaakt. Hij had meer aan het praktische gedacht. Hoe het wel met de voeding zou zijn? Want hij kon zich niet voorstellen, dat de hoornen zomer en winter vol vruchten zouden hangen. Op de lange reis had hij zich op bedachtzame en verstandige wijze over al het nieuwe, dat hij te zien kreeg, verheugd. Hij had niets en niemand achtergelaten, waarnaar hij verlangde en kon zich daarom geheel aan het oogenblik geven. Vrees voor de toekomst had hij niet, want zij kon niet vreugdeloozer zijn, dan het leven, at hij geleid had in de halfdonkere bedompte kamers, sinds hij na het liefdesconflikt te Groningen naar Amsterdam was vertrokken. De „Leeuwenkuil" en het klaverblad -waren het licht in zijn dagelijksch leven geweest. Toen dat licht wegging, ging hij mee. Nu lag het eiland in eigen gedaante voor hem. Het was, naar het scheen, een heel behoorlijk eiland. Alleen het woud zag er van uit de verte een beetje omslachtig uit. De boot ging langzamer. Een van de matrozen wierp op de voorplecht het lood uit. Een kort com mando en daarop ging men zoo plotseling over stag, dat de boot met een scherpe bocht dwars voor de golven kwam te liggen. De schok was zoo hevig, dat de schilder van zijn plaats rolde en zich aan de verschansing vast moest klampen om niet tegen de machinekamer aan te vallen. Onder het langzaam voortglijden van de boot ontvouwde het eiland zich in zijn geheele lengte. Ginds, waar de riffen den oever het dichtste naderden, hield het oerwoud op en maakte plaats voor een wildernis van kreupelhout. Vervolgens rondde de lijn van de kust zich tot een bocht waarvan de diepte niet te zien was maar men zag het land weer van de andere zijde van de baai naar voren loopen. Het strekte zich heelemaa! tot aan den horizont uit en liep uit in een vlakte, die met donkergroene bossc-hen be groeid was. Zoo groot hadden zij zich het eiland niet voor gesteld. Eindelijk vond de stuurman een plaats, waar het rif lager was en een doorvaart tot het kalme water achter den ring van koralen vrijliet. Het roer werd gedaaid en de vaart versneld, zoodat zij, die voorop zaten door het schuim, dat langs den boeg opvloog, werden bespat. Jakob Beer kreeg weer een gevoel van misse lijkheid. Hij klemde zich aan de verschansing vast en staarde in het donkergroene, kristalheldere water, waarin hij, in de diepte, donkere scha duwen zag, die kwamen en gingen. Dat waren zeker die groote, sprookjesachtige wondervisschen, waarvan hij in een encyclopaedic afbeeldingen had gezien. Daar beneden trokken zij in scholen voorbij en verbaasden zich zeker ever dat groote dier, dat zoo hoog aan de opper vlakte kon zwemmen en met zijn halve lijf uit het water stak. Waarschijnlijk hadden ze angst voor zijn vreemden staart, die maar steeds ronddraaide. „Een aap een aap!" riep Hendrik Koort en wees naar een plek, waar hij iets bruins en bewe gelijks in een hoogen, alleenstaanden palm zag. „Er zijn geen zoogdieren op de kleine eilanden," verklaarde Daniël, die zich door middel van boe ken precies op de hoogte had gesteld, „en apen komen zelfs op de grootste niet voor". De schilder wilde zich echter de apen niet uit het hoofd laten praten, want dat vond hij van het eiland juist zoo echt, dat eiland, dat hem sedert twee maanden in het hoofd zat, ja, dat hem eigen lijk na aan het hart had gelegen. Zij voeren in het langzaamste tempo, elk oogen blik gereed om achteruit te stoomen. Vlak voor -hen lag de steenachtige oever, waar het water in kleine, rustige golfjes over den oneffen grond kab belde. Zij waren geen vijftig voet van het vaste strand verwijderd, waar een donkere streep van aange spoeld zeewier en doode zeedieren aanwees tot hoever het water bij vloed steeg. De eerste eigenaardige kreten van vogels dron gen vanuit het iets verderaf liggende woud tot hen door. Zij zagen bont gevederte pijlsnel van den eenen boomtop naar den anderen schieten. „Hooren jelui de papegaaien?" riep de schilder en tuurde scherp naar het geboomte. Opeens zag hij weer een groote, donkere scha duw bliksemsnel langs een geschubden stam naar beneden glijden. Eerst één, toen nog een en daarop vele. Hij was ervan overtuigd, dat het apen waren, die hun den welkomstgroet brachten. Pieter Goy vond het verschijnsel bedenkelijk. Hoe zouden ze zich gedragen? En was het wel zeker, dat er geen groote roofdieren op het eiland waren? Daar het eiland niet door menschen be woond werd, kon men het toch niet zoo precies weten. Daniël had zich toch ook met de apen vergist. Als er nu eens een tijger tusschen die reus achtige wortels te voorschijn sloopdat zou een mooie geschiedenis zijn. Goed, dat hij zijn buks meegenomen had. Hen drik Koort was er weliswaar tegen geweest en had er voor gevoeld om ongewapend op het eiland te komen. De dieren moesten hun vrienden worden en tenslotte uit hun hand eten. Ook Jakob Beer, vertoornd, had niets van de buks willen weten. Zoolang zij zulke Kaïnswapens bij zich hadden zou de gehate maatschappij direct in hun midden zijn en bovendien zouden zij hen er toe brengen zich aan de levende natuur te ver grijpen. Het was Daniël per slot rekening, die Pieter Goy te hulp was gekomen. Je kon nooit weten of er misschien wilden op het eiland zouden landen en de witmenschen, die zij nog nooit gezien had den, zouden overvallen. Nu lag de boot tusschen de steenen vast. Een van de matrozen sprong over de verschansing en sjoide het touw om een rots heen, terwijl een ander 'het anker in een spleet tusschen de klippen liet zakken. Toen werden twee planken naast elkaar als loopplank uitgelegd. De schilder haastte zich de eerste te zijn. Hij sprong van den eenen steen op den anderen, balanceerde met de armen in -de lucht, tot hij zoover was, waar de grond vaster werd en het water zachtkens tusschen witte steenen spoelde, tusschen Ieege slakkenhuizen en groote schelpen, die 'hem met zacht-rose, open mond aangaapten. Daniël bleef aan boord om op te letten, dat alle hebben en houden van het klaverblad van vier netjes en onbeschadigd aan land kwam. Daar, waar het rotsachtige strand t opliep en waar een warwinkel van kn estige wortels zich aan elk hoopje aarde vastklampte, was een door de natuur gevormd hol, dat naar alle kanten, be halve aan den zeezijde beschut lag. 'Hier plaatsten de matrozen op aanwijzing van Pieter Goy, die, zoodra hij aan land was, onge merkt de leiding overgenomen had, de koffers en kisten tegen den rotswand. Voor een half jaar OOOOGCOOCODOOOOOCOOCXXXXXXXDOOOOOCX 't Is dan ook niet het weg kan gaan, maar de boeien, die het meebreng! zijn meester ontvangt en dien veel krachtiger persoc kromming van den weg a trokken. ^OQOOOOOOC)OOOOCX30ryyyrv-M->r>x)00(vyyyxj TAFELR] AI die zit aan mijnen Drinkt zooveel als n Eet na uwes honger Maar en eet geen Weet ge niet, wat de Hoort, ik zal 't u legf Spreekt niet kwalijk Die dat niet en heeft Spreekt niet kwalijk Die zich niet verwere Neemt hem niet met 't Geen gij hem niet Zijt gij anders van m Mijnenthalve blijft va 't Zij u eens vooral Dat is hier het Tafelr J. RE (Nadruk ver In het tooneelstuk St nard Shaw, welks schit door het gezelschap Ve Jde meest bevoorrechten jen onlangs hebben kunt •en kapelaan voor, die vreedheid der dweepzu iet verbranden van de Ueen een gevaar is voo: prk, maar tevens door vloed op het vijandei Wand voortdurend bei [Hoe verteert deze i "aaklust, wanneer h ttergericht benoemd, fch ziet verschijnen, de nu mede mag vonnis I inhouden, hij heeft wachten, totdat de l trokken. De inquisiteu der rechtbank optreet ildehjk vermanen, zie als eindelijk het vonr W zijn zetel ooruit ■fvr-I-n?t op zijn Prooi- jl de heks willen i „i- £enot wordt on1 c i zijn, die haar wegslei aar wacht. Eindelij] auwen, de begeerig strekkende vingers t ■heeft dat van zieke] We oog Zijn doelwit be ar als de heks weggi ers den beul met zij Ff' e11 er geen sold, len ziTn1S te Z*en' om< nkt pl ff het °Pwin ■nu e sI{Iaps een ra nu eenzame tooneel si van den onzicht'bi gt overschenen. En k <kend en schreiend en waanzinnige. "flat heb ik gedaan!" r hij zich als een wan d'e„ v„„r de borst aan, tic, 0 verdoemd b eeuwigen dage! Ik Wi fc* he,b ^t gezTe O honderd maal h deeld en naar den 1 maar ik had het tad geweten, dat he +ehjk, verschrikkeli heb ik gedaan!" feeL re£hters' dach ipend schouwspel vai issen lQrmeester' zou gen\»TTer ze mot «en van hun veroor Een jaar gevangeniss pens zoo heel i„ nd zijn door de W °n szaken in de Cou, U? -eind geraak^3"""1 ------

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1925 | | pagina 6