TWEEDE BLAD
WATER
^65T6LyjW DRUKWCRK
DE KNAPPE EN DE DOMME
Bet BloemendaalscI) Weekblad
nederl. oost-indië
voor de huisvrouw
Een advertentie, geplaatst in
dit Mad, heeft altijd suGcesü
7*
No. 22
ZATERDAG 4 JUNI 1927
ONZE PlfANTENDOKTER
«•••se«ee*ee*oee
3RGIS EN ZOON
EENVEGERS.
i zw. Telefoon 13310.
en een raadsel geweest
HNSTEIN
iter en vlugger waren dan
.enzelfden leeftijd. Het is
/ictoria-Water is behalve
een radiumhoudend bron-
ligen invloed heeft op het
bruik zeer voordeelig en
rschroefflesschen, inhouds-
BLOEMENDAAL
Telefoon 22012
.TOFFEN TEGEN CON-
ZEN EN WORDT AL-
IELSCHE-, BELGISCHE
EN GELEVERD, WIER
ID STAAN ALS DE
AARDE TE BEZITTEN
de Veldlaani de motor van
>oor een der omwonenden
nax"-snelblusscher erger
ls uitgerukte motorspuit
doen.
vandaag mee te spelen.
:en dag, en mochten, om-
tot acht uur opblijven,
it, maar Broekie was erg
n avond. Dat kwam door
overmoedig had gemaakt
t, 'dat het morgen wéér
brooddronkenheid vloog
;e voeten in zijn hansop
entje kon hem zoo spoe-
t ze had juist Puck onder
ar beduusd week hij ach-
jpenstaan en rende naar
ar Mammie ook juist was
n, of ze al wat opschoten
j. „De man is er, heusch
leur als een roode kool
■uk met een knoopje van
de van de weeromstuit
lammie nuchter en niet
klaps al deze opwinding-
ijl", riep Broekie. „Maar
Toe, Mammie, kom mee,
e te trekken, de gang in.
in dien man en dien
rgwanend aan Malientje,
machtigheid een snik on-
jedremmeld uit:
ij vanavond mag komen.
:e jongen!"
hem toch ook zien. En
tsopjes, haalden ze, dap-
ge huis, den man triom-
gen hem, waar hij den
veel; hij frommelde met
:n aan zijn pet, die hij
>n had, en stapte plomp-
ag naar de keuken,
ammer genoeg, nu naar
r te hooren krijgen over
hond, dat heusch waai
t aaien kon.
3 ze zoo haastig in Eed
De Indische Dierenwereld.
De „Dierenwereld". Deze begint bij de bacillen
als kleinste organismen, eindigt bij de bijna voor
wereldlijke olifant; gaat dus van onzichtbaar klein
tot reuzengroot!
Niemand zal alle bacillen kunnen- opnoemen, die
in een of ander land voorkomen en zoo zal ijt
mij slechts bepalen, tot het noemen van enkele
tropische ziekten, 'die door bacillen worden ver
oorzaakt, ziekten, die wel is waar niet uitsluitend
in de tropen, maar die er toch meer dan bijv. in
ons land, voorkomen.
Een groot deel der inlandsche bevolking is
lijdende aan malaria, een ander 'deel aan framboe-
sia, een met syphilis verwante ziekte, en weder
een ander groot deel aan mijnrworm-ziekte, welke
kwalen tegenwoordig op krachtige wijze worden
bestreden. Verder zijn gevreesde Indische ziekten
cholera, dysenterie en beri-beri, terwijl ook pest
betrekkelijk kort geleden vóór 10 of 15 jaren
in In'dië optrad en sinds dien in enkele streken
van Java epidemisch voorkomt. Bij al deze ziek
ten spelen de bacillen als ziekte-verwekkers hun
zeer gevaarlijke rol!
Wij stappen hiermee van de onzichtbare wereld
ai en komen nu allereerst aan het insectenleger,
talloos in soorten en talloos ook in vertegenwoor
digers.
Mieren /kent men in Indië in allerlei grootte en
in allerlei kleur. Men heeft de kleine zwarte huis-
mier, de groote roode boommier, de witte mier,
enz. De huism'ier is inderdaad een groote 'last. Men
ziet op eenig oogenblik geen enkele mier in huis;
nauwelijks echter zet men ergens wat suiker on
beschermd' neer of een zwerm mieren1 komt als
het ware uit het niet te voorschijn en werpt zich
op de buit. Men is deun ook genoodzaakt alle eet
waren zorgvuldig tegen deze plaag te beschermen,
waartoe men veelal etenskasten en tafels met de
pooten plaatst in bakjes -met water, welk middel
echter niet afdoende is, -daar zoodra een laagje
stof op dit water drijft d!e mieren daarover heen
wandelen. Ook bemorst tafellinnen trekt deze
'diertjes tot zich, met het -gevolg, dat ze daaruit
niet alleen de vlekken, doch ook het bemorste
linnen, wegvreten.
Nog veel verwoestender werkt de gevreesde
•witte mier, 'die door kisten en kasten, mits van
niet al te hard hout, heenboort; die zich een weg
baant door stapels linnen of door rijen boeken,
doch die gelukkig niet zoo algemeen voorkomt als
de zwarte mier.
Een ware plaag vormen de muskieten, die be
halve in hooge bergstreken bijna overal in Indië
voorkomen.
Moerassige streken, waar de larven zich gunstig
kunnen ontwikkelen zijn wel 'het meest door deze
plaag bezocht.
Wij hebben overnacht bij een riviermonding op
Borneo, waar wij, ondanks een sterk rookend hout
vuur, werden opgevreten door die muskieten!
Ook andere insecten! komen soms in groote
zwemen voor. Wij hebben het bijgewoond in Soe-
kaboemie, dat na zonsondergang een zwerm van
kleine, doorzichtige groene vliegjes uit de rijst
velden kwam opzetten, die zich richtte naar de
verlichte huizen. Bij duizendtallen, ja bij miliioe-
nen, kwamen zij aanvliegen. Wij waren in 'n gezin
met vijf kinderen, allen gewapend met een bezem
om de zich schroeiende of stooten.de, en dan neer-
Vallende diertjes op te vegen en ze dan op een
door de bedienden aangestoken vuur te verbranden,
doch met him vijven konden zij nauwelijks dit
werk bijhouden! Na een goed half uur was echter
het leed weer geleden. De walang-Sanggit is een
torretje, dat bij gevaar 'n stinkend vocht uitstoot
ter verdediging. Een zwerm van deze insecten
vloog elders rondom een groote lantaren, viel bij
honderdtallen op den rijweg, waar zij door wagens
en voetgangers verpletterd werden, doch niet dan
onder verspreiding van hun ondragelijke stank.
Tot de huisplagen behooren -ook de kakkerlak
ken, een platgevormde kever ter lengte van on
geveer 4 c.M. Ook deze 'dieren kunnen, evenals
mieren, heel wat schade veroorzaken aan kleeren
en boeken, zoodat men ze ter dege moet ver
volgen als zij zich in -een kast vertoonen.
Een soort krekel treedt in sommige streken op
als tijdaangever.
Om 6 uur 's avonds begint hij zijn lawaai, dat
vaak zóó luid en zóó aanhoudend is dat men
zenuwachtig wordt van het aanhooren.
Tot de gevaarlijkste insekten behoort vooral dé
Klabang, een zeer groot soort duizen/dpoot (10 tot
15 c.M.) met gevaarlijken angel op het achterlijf.
Een steek hiermee veroorzaakt hooge koorts.
-Niet minder gevaarlijk, of eer erger, is de steek
van den schorpioen, die gelijkt op een kleine,
zwart-blauwe kreeft met scharen en met een angel
op het staarteinde.
In het oerbosch zijn verder de bloedzuigers een
plaag voor hen, die daar doortrekken. Ze zetten
zich op de beenen vast, doch men bemerkt ze ge
woonlijk pas, wanneer ze zich volgezogen hebben.
Men ziet, dat onder die tropische insekten inder
daad vele hoogst onaangename mede-schepselen
voorkomen. Gelukkig hebben wij er eenige huis-
vrienden, die ons 'helpen beschermen tegen deze
lastige vliegers. In de eerste plaats noem ik als
zoodanig ide tjitjak, een klein geel hagedisje, dat
langs wanden en plafonds 'loopt en den geheelen
avond muskieten en vliegjes vangt en verzwelgt.
Soms valt zoo'n diertje omlaag en komt het dan
toevallig terecht in een 'dames-halsje; dan geeft dit
zooals licht begrijpelijk is een griezelige
kille gewaarwording. Men went echter aan alles
en zelfs de dames, die als nieuwelingen de tjitjak
met wantrouwen aanzien, weten later dit diertje
op prijs te stellen.
Grooter, en daardoor griezeliger, is de tokkèh,
ook een hagedis, die overigens ook heel wat in
secten en zelfs grootere dieren, zooals kleine
vleermuizen verorbert. De tokkèh evenals de
tjitjak den naam ontleenend aan het voortgebrachte
geluid komt slechts nu en dian in huis, terwijl
de tjitjaks gewoonlijk met één of meer dozijnen
vertegenwoordigd zijn.
Tot de insecten-jagers behooren verder de kleinte
vleermuizen die soms door onze huizen fladderen.
Hoewel ze heel wat mugjes vangen, achten vele
dames bevreesd 'dat zoo'n vleermuis in heur
haar terecht zal komen dit middel erger dan
de kwaal. En toch komt dit gevreesde ongeluk
bijna nooit voor!
Ook onderling bestrijden' vele insecten elkaar. De
zwarte mier toch verdrijft de witte mier; de rooide
boommier vangt en doodt de wespen.
Men zag uit het vorenstaande, dat wij tjitjaks,
tokkèhs en vleermuizen min of meer als onze
vrienden beschouwen. De 'huisdieren, die
wij ook in Holland kennen komen ook daar gin'dls
voor, al vertoont dan ook de echte Indische kat
de afwijking, dat hij een korte, in een verdikking
eindigende, staart heeft en al zijn de honden ginds
in.1- 'het algemeen van zoodanig gemengd' ras, dat
ze niet meer in eenige klasse zijn thuis te brengen
er. bestempeld worden met den naam „gladdakkers"
of „maanblaffers". Zooals gezegd n.l. een Holland-
sche hond gaat huilen als hij een orgel hoort, zoo
gaat de gladakker huilen als -de maan schijnt. Een
hondenconcert bij volle maan kan dan ook vrij
lang duren en menigeen uit den slaap houden.
Ze-er bruikbaar is de gladdakker voor de jacht
en vermoedelijk is het daaraan toe te schrijven,
dat de hond die voor den Mohamedaan een
onrein dier is door 'dien inlander toch in eere
wordt gehouden. Dit laatste in scherpe tegenstel-
lineling met de ini Indië levende Arabieren, 'die
geen hond in huis dulden.
Rashonden zijn wel in Indië ingevoerd, Idloc'h
velen kunnen niet tegen het klimaat, zoodat men
ze slechts weinig ziet.
Het paard is biet overal in Inidië inheemsch en
voorzoover het dit wél is, loopen de rassen zeer
uiteen. Zeer hoog aangeschreven staan de Sandel-
hout's van Soemba en die Bataksche paarden, die
alle zeer klein van bouw zijn. Door kruising met
Arabische en later ook met Australische paarden,
heeft men reeds grootere dieren gekregen en de
Preanger kruisingen hebben zeer goede eigenschap
pen.
Schapen komen voor zoover ons bekend in
Indië niet voor, doch de geit wordt gaarne door
den inlander gefokt als melk- er. slachtdier.
Even algemeen als de aardvlooien, maar toch
minder bekend zijn de aardrupsen, de larven van
een groep in het algemeen weinig kleurrijke vlin
ders, die we uilen noemen en die den geheelen
zomer door vliegen. Zij leggen wel 1600 eitjes,
zoodat het verwondering mag wekken, dat de door
de rupsen aangerichte schade niet veel algemee-
ner en grooter nog is. Ongetwijfeld zijn de zoo
dikwijls om hun wroeten verwenschte en dikwijls
vervolgde mollen hiervan de oorzaak in samen
werking met de spitsmuizen, spreeuwen en roeken.
Want de aardrupsen leven in en op den bodem,
gelijk men al zahebben begrepen.
Deze rupsen -eten niet alleen van de bladeren
der planten, maar ze peuzelen deze als het kan id
haar geheel op en bovendien eten zij in den grond
aan alle sappige worteldeelen. Doordat er in het
voorjaar en in het najaar eitjes w-orden gelegd,
zijn er ook in voor- en najaar groote rupsen, die
't vraatzuchtigst zijn. Overdag liggen zij in C-vorm
opgerold op lage planten of boven in den grond,
de vreterij heeft dus bijna uitsluitend des nachts
plaats.
De meeste groenten verbouwende tuinlieden en
liefhebbers kennen de aardrupsen of katjes, maar
zij weten niet recht hoe de bestrijding ter 'hand
te nemen. In de eerste plaats verdient het aanbe
veling de natuurlijke vijanden der rupsen te spa
ren, dus b.v. den mol niet te vervolgen tot het
laatste exemplaar en de spreeuwen gunne men een
enkele kers of bes.
Aanbevolen wordt na den oogst den grond om
te werken na toediening van kainiet, waardoor de
rupsen worden gedood of verdreven. Bij het
uitzetten van planten op land, waar de aard
rupsen thuis zijn, verdient het aanbeveling, deze
vooraf in een oplossing van 0.5% loodarsenaat ie
dompelen. Later kan men frisch gemaaide klaver
tusschen de planten leggen, nadat zij eerst met
loodarsenaat of Parijsch groen is vergiftigd. De
rupsen eten graag van de klaver en worden door
het maaggift gedood. Waarschijnlijk kan ook ge
bruik worden gemaakt van het voor bestrijding
van lemelten met zooveel succes aangewende
zemelen met Parijsch groen. Wie dit middel
wenscht toe te passen en de samenstelling niet
'heeft onthouden, kan dit mededeelen. En ten
slotte: laat na de grondbewerking en tijdens dit
werk de kippen op het terrein toel
Hoe maken we vlekken weg?
Eerst kaarsvlekken uit onze verschillende stof
fen. Zoodra we ontdekken dat er een druppel
kaarsvet op ons goed is gevallen hebben we wel
een de neiging, die er vlug ai te vegen, Dat is
verkeerd, omdat we dan het kaarsvet meestal
dieper in de stof wrijven. Laat de vlek even hard
worden en breek dan het korstje vet zooveel
mogelijk af. 'De rest van de vlek moet wegge
streken worden. Daartoe leggen we op de plek
een stuk grauw papier (met den doffen kant op de
vlek) en strijken er met een warm strijkijzer over
heen. Leg telkens een nieuw stukje grauw papier
op de vlek. Wanneer we zoo'n vetvlek uit fluweel
moeten halen, mogen we de stof natuurlijk niet
neerleggen en dan strijken, omdat daardoor het
fluweel zou pletten. De aangewezen weg is dan,
bij het strijken de stof strak gespannen te houden
En de petroleumvlekken? Nu, daarover hoeft men
zich niet al te ongerust te maken. Na verloop van
tijd verdwijnen die eigenlijk van zelf, doordat ze
verdampen. Maar staat men er op, onmiddellijk
die kwalijk riekende vlek te verwijderen, dan be
strijken we die net als de kaarsvlekken.
Vlekken in waschbare stoffen kunnen we met een
warm sopje wegwasschen. En die heel groote vet
vlek, die door een ongelukje in Uw dik tapijt
kwam? Smeert U daarop eens wat ossengal en
borstel die dan af met een aftreksel van houtzecp.
Zeg moeder, hoor eens even
Kende U dit middeltje al? Stel U voor, dat U
wit wollen goed, hetzij baby-goed of 'n witte trui
of een witte wollen mantel, heeft, dat in de
wasch geel is geworden? Wat zoudt U daar dan
aan willen doen? Wel, het goed nog eens was-
schen, maar nu in het zeepsop een stukje zwavel
hangen, dat we eerst in een dun lapje hebben ge
bonden. In 9 van de 10 gevallen komt Uw goed
dan weer „wit als wol" uit de wasch te voor
schijn.
Pas op, moeder, laat 'die lepel niet in de jam
pot staan en neem die vork uit dat potje met
zuur. Want heel dikwijls kan daar door koper
groen ontstaan. En dat moet U liever vermijden.
O, zat U met de handen in het haar, omdat U
die hardnekkige lucht niet uit die flesch kon
krijgen, terwijl U de flesch voor iets anders wilde
gebruiken? Probeert U dit dan eens. Gooi wat
gemalen mosterdzaad in de flesch en doe er wat
water bij. En nu maar flink schudden. Na eenigen
tijd zal men bemerken, dat de lucht uit de flesch
verdwenen is. Dan de flesch goed naspoelen.
Oorspronkelijke Novelle door R. J. SPITZ.
Toen zijn vader stierf, kreeg hij samen met z'n
ouderen broeder, de zaak: een goed effectenkan
toor. De broer was 'n nuchterling, een materia
list, 'n „zakenman", een van de soort zonder
scrupules en zonder barmhartigheid. De jongere:
'n droomer, 'hij 'hield van mooie 'boeken, van
verzen, van muziek, van dagenlang zwerven over
de heide en langs de zee, de deernislooze daad en
't snelle, rake besluit waren hem vreemd.
De beide broers konden het niet samen vinden
op den duur. De jongere vond aan sommige prak
tijken van zijn broer 'n luchtje, de oudere be
schouwde den jongere als ,,'n vent van niks".
Zoo kwam de breuk, de jongste ging uit de
zaak, kreeg 'n halve ton, te weinig natuurlijk.
De droomer en de halve tonkonden elkaar
óók niet verdragen!
Hij zette 'n kunsthandel op, kócht van wat
Hijzelf mooi vond te veel en vèrkocht te weinig
van wat andere menschen mooi vonden. Hielp
arme schilders. Zijn boekhouding gaf 'n alles be
halve getrouw beeld van wat 'hij verdiende èn
verloor. Maar voorloopig merkte hij van dit laat
ste niets hij trouwde: 'n arm meisje natuurlijk.
Hij was niet als zijn oudere broer van de
soort die rijke meisjes trouwen. Is ook een van
lie dingen, waarvoor je geboren moet zijn! Ze
was een zacht onderwijzersdochtertje met wat
goeden smaak: ze schilderde en teekende wat en
ze was zóó 'had hij haar leeren kennen hulp
in zn kunstzaak geweest in quasi Liberty-
kleedij.
Twee kinderen werden hun geboren en die las
ten van het gezin vermeerderden
De zaak ging achteruit en de halve ton, waar
aan ééns immers geen opkomen was geweest,
slonk en slonk, 't Commercieele budget en 't 'huis
houden waren sinds lang niet meer gescheiden en
het gezin en de zaak leefden van de hand in de
Je tand.
Tot de halve ton op was, geheel en grondig op.
Het zielig inventarisje van eens 'n mooie kunst
zaak werd stuk voor stuk voor 'n appel-en-'n-ei
aan f,kunstzinnige" lieden, die op den koop toe
n°g n filantropengezicht zetten, verpatst.
En toen ten slotte zijn faillissement -was aange
vraagd ging hij den zwaren gang ging hij
naar zijn broer, den rijke, den man van succes-en-
van-de-rijke-vrouw en van aanzien en gewicht in
Je effecten-wereld en aan de beurs. Maar de zware
gang was een doellooze tevens. Rijker werd hij
alleen 'n les, 'n „handleiding-tot-succes-in-zaken"
en de mededeeling, dat flinke en fatsoenlijke en
werkzame lieden niet failliet gingen.
Hij ging echter ook niet failliet. De „kwade"
crediteur liet zich verbidden op het suprème mo
ment: had toch wel 'n soort van medelij met.de
verschunnigden man-van-goeden-huize met het
fijn-besneden gezicht. Wel kwam de zakenman in
hem in opstand tegen zooveel goedheid-des-har-
ten. Maar deze troostte den zakenman met de
overweging, dat er toch 'n krats of niets uit het
failliete hoedeltje zou zijn gekomen.
Verdiend werd' er niet veel. Hij scharrelde z'n
kostje op hij scharrelde het veel vaker niet
op met etsjes en schilderijtjes verkoopen bij
particulieren.
Zijn gezicht en houding van heer deed nog wel
eens een enkele maal deuren voor hem opengaan.
Maar als hij weer dagen niets verdiende of nauwe
lijks iets, verdween 'u mooi stuk van z'n aardig
inboedeltje, dat hij bij de débacle van zijn zaak
krampachtig had gepoogd bijeen te houden. En
toen de mooie meubeltjes en kunstvoorwerpen
verdwenen waren, gingen de minder-mooie, tot
niets meer overbleef dan het aUer-onontbeerlijk-
ste. Ook wel bracht hij kleinere voorwerpen van
waarde, wat zilveren tafelgerei of gouden sieraden
in de hope van het in betere dagen nog eens
verkrijgen naar wat de Franschman kiesch
den berg van barmhartigheid noemt, 'n Gevoel van
galgenhumor kwam er onweerstaanbaar in hen
als hij aan 't loketje van de „Bank" van leening
stond, met z'n heerig gezicht en figuur, aangegaapt
door vrouwen-uit-het-volk en andere mede-cliën
ten en hij dacht aan de behaaglijke privékantoren
der groote Banken, waar hij eenmaal met jovialen
groet op voet van gelijkheid ontvangen werd.
Hij had nog 'n Antwerpsch lot, als jongen eens
gekregen van z'n vader, op 'n verjaardag. Naar
mate hij armer was gewerden, was het hem 'n
soort bijgeloof geworden, dat dit kleinood uit
het huis zijns vaders de fortuin nog eens zou doen
keeren.
Maar toen op 'n dag, nadat hij weer vele dagen
om-niet uren aan uren geloopen had met z'n koop
waar, geen-brood-in-huis dreigde en zijn angstige
vrouw en de kinderen zag, schreiende om wat eten,
en er niets meer was om te verpanden of te ver
koopen, stapte hij 'n Baak binnen, nu 'n „echte"
en bood z'n effecten bezit te koop. Hij kreeg 'n
keurig re<;u (hoevelen had hij zelf niet geteekend
in z n leven!) en enkele dagen later een even keu
rige nota, met sierlijke woorden, vermeldende dat
„wij voor UED, 'hebben verkochten die
na aftrek van veel en velerlei een bedrag van
16.75 aanwees. Even 'n weemoedig lachje om
'het bedrag
Een paar 'weken later werd hij verrast door 'n
briefje van zijn broer om even op zijn kantoor tc
willen komen. Hij begreep er niets van, maar ging
toch, je kon immers niet weten, misschien een of
ander erfenisje van een verre nicht, 'n Andere
reden kon hij niet verzinnen. Hij werd in het privé-
kantoor gelaten, waar zijn broer zat aaii een zwaar
en massief elikenhout schrijfbureau en waar alle
meubels waren zwaar en vierkant. Ook de broei
was zwaar en vierkant en welgedaan en zat mei
'n groote sigaar in een makkelijken bureaustoel.
Hij groette den jongere met 'n achteloos bonjour,
wees hem 'n stoel, zonder eenige welwillenlheid,
presenteerde hem geen sigaar of sigaret, schoon
beide op de schrijftafel stonden en zei plots met
het air van een Officier van Justitie, die een be
klaagde tot een bekentenis wil brengen:
„Jij hebt je Antwerpsch lot verkocht."
„'Hoe weet jij dat enwat heb je er eigenlijk
mee te maken?"
„Dat zal ik je vertellen. Een paar weken geleden
kreeg ik er hier een op kantoor, ze worden niet
zoo heel vaak verhandeld. En omdat m'n jongste
jongen juist in die week jarig was, heb ik het voor
me zelf gehouden en hem cadeau gegeven. Ze
kosten haast niets tegenwoordig enje kunt
nooit weten. Toevallig zag ik in den bovenhoek,
met potlood geschreven, jouw naam staan, Albert.
Je weet wel, dat vader op onze stukjes en lootjes
altijd in z'n fijn schrift onze namen zette. En nou
heb ik jou eens hier laten komen om je vertellen,
dat je 'n nietsnut, 'n ezel, 'n reuzen-ezel bent. Ik
laat je heusch niet voor m'n plezier hier komen:
zoo 'n eer is 't waarachtig niet: 'n broer die geen
fatsoenlijk stuk aan z'n lijf heeft en die met prent
jes langs de huizen vent en z'n laatsten stuk moet
verkoopen om brood in huis te hebbenMaar
ik wou dat je wist, dat je goed wist, wit voor 'n
geweldige stomkop je bent. Je hebt voor niets ge
deugd en als je niet van honger omkomt, zul je
tot je laatsten snik een scharrelaar blijven. Al had
je je hemd van je liji verkocht, al had je langs de
huizen gaan bedelen, met je vrouw en kinderen
erbij, dat stukje had je moeten vasthouden. Maar
je bent zoo verregaand dom, dat je het kleinste
kansje, wat je in de wereld hebt weggooit."
Albert had den stortvloed van woorden en ver
wijten kalm over zich laten heengaan. Hij kende
dien hoogmoedxgen toon, dat supérioriteitsgevoel
van den 'broer-met-succes te goed, om zich er aan t
te storen en zijn toibbers-leven van den laatsten
tijd had hem zwak en moe gemaakt en zonder
verzet. Hij zei geen woord.
„En nu," ging de oudere broer voort, „zal ik
je eens vertellen, wat er gebeurd is. Op dat Ant-
werpsche lootje is 'n prijs gevallen. Je hebt niet
eens uitgekeken of er misschien gauw 'n trekking
was. Had het dan nog 14 dagen vastgehouden. Je
zou toch wel niet omgekomen zijn van honger! 't Is
niet veel, de Belgische frank staat laag, maar 't
is toch 7000.t
De jongere schrok fel, alle kleur verdween van
zijn gezicht, z'n handen beefden, z'n adem ging
zwaar. Er flitste een gedachte door hem: Jan
'had hem laten komen om hem het geld te geven,
hij had hem eerst eens flink uitgescholden, nu ja,
zoo was hij nu eenmaal
Maar toch aardig en goed van hem, want strikt
genomen had hij geen recht meer op dat geld. En
er kwam 'n vaag vizioen in hem van weer 'n be
hoorlijk huis en huisraad en volop eten voor de
kinderen
Nog zat hij als verwezen naar zijn broer te
kijken, toen deze met 'n enkel woord de schoone
flluzie den nek omdraaide. „'Het is aardig voor
den jongen: 'n 'mooi 'begin, we zullen het goed
voor 'm beleggen."
't Was Albert alsof alles 'hem ontzonk, een wee
gevoel van leegte in z'n hoofd, een drukkend ge
voel in z'n maag, duizeligheid, zich-moeten-vast-
klemmen. Hakkelend kwam 't er uit en schuchter:
dat 'hij dachtdat hij wel geen recht meer had
op 't geld'maar onder broersJan en zijn
gezin hadden alles wat ze maar 'begeeren konden
hij was zoo arm.... geen behoorlijk stuk
meer in huisde kinderen zwak en Zielig van
ondervoedingz'n vrouw 'n vreugdeloos tob-
berriyestaan.
Een schampere lach hoonde: Ben 'je nou heele-
maal stapelgek. Had je nou werkelijk gedacht, dat
ik die duiten aan jou zou geven. Récht heb je er
niet meer op, dat 'heb je zelf al gezegd.
En je zóu ze nogal nut zijn! Een halve ton heb
je er doorgelapt met je „kunst" en met je domme
streken! Had je werkelijk gedacht dat ik je hier
had laten komen om je dat geld te geven, dat die
schoolmeestersjuffrouw van je, die geen waarde
van het geld kent, het weer kon opmaken. Nee,
vader, aan ons is het beter besteed. Jij bent nou
eenmaal niet in de wieg gelegd om rijk te worden.
Je bent dom, onhandig, je kijkt niet uit je oogen:
dat heb je nü immers weer getoond. Ik heb je 't
honderd en duizendmaal gezegd, maar je hebt
nooit willen luisteren. En nou heb ik je hier laten
komen om 't je voor den laatsten keer te vertellen,
kun je voor de laatste maal nog eens van me
hooren, wat de weg naar succes is" Jan wond
zich steeds meer op „maar je bent toch te
dom om er wat aan te hebben. Gevoel van eigen
waarde moet je hebben, meneer, op je qui vive
zijn, het juiste oogenblik kunnen berekenen, en
uitkiezen je tijd afwachten durven als 't
moet, geen sentimenteele versjes lezen nee
m oh eer, durven en toehappen. Uit je oogen kijken,
bij alles, bij de keuze van je vrouw, ja meneer
de poëet, ook bij de keuze van je vrouw, liefde,
heel mooi, eet ervan, breng je kinderen er van
groot! Leef ik niet bést met m'n vrouw, al bracht
ze 'n ton mee 'hahaha! Maar jij jij las versjes,
jij dwéépte, jij kocht idiote 'dingen die niemand
hebben wou, jij trouwde 'n kale schoolmeesters
dochter, jij hebt 't halve ton naar de weerlicht
gejaagd, jij bent overal te beroerd, te miserabel
voor geweest. Je h.bt net z o goed als ik duizend
kan en van het leven gehad, en wat ben je
geworden, verdorie, 'n schooier. Kijk naar mij, dan
kun je zien wat je leven had kunnen worden en
besef dan wat je nóu bent."
Hij had Zich zeer opgewonden, met de vuist op
het blad van zijn schrijftafel geslagen: zijn gezicht
was vuurrood geworden. Hij hijgde en vervolgde
wat zachter, terwijl Albert nog steeds onbeweeg
lijk voor zich zat te kijken: „Dat heb ik nog eens
goed willen zeggen, misschien helpt 't, misschien
maakt je laatste domme streek je wakker. Maar
kijk eens, ik wil niet de beroerdste zijn, je bent
tenslotte m'n broer. Ik zal je honderd gulden
geven, dan kun je je vrouw en kinderen wat op
knappen. En hier heb je 2.75 voor de reis, ik
zal je maar 2e klasse vergoeden."
Albert stond op. Woorden had hij niet. Een ge
voel van duizelige machteloosheid van suffe moe
heid was over hem. Hij ging zonder groet naar de
deur, langzaam, duizelig, sloot de deur achter zich.
Op het bureau lagen onaangeroerd het bankbiljet
van honderd gulden, met een rijksdaalder en een
kwartje. De welgekleede en welgedane oudere
broer zat met vuurrooden kop en starende oogen
er naar te kijken.
v l
'n Hali jaar later las Albert, dat de oude, soliede
effectenfirma Huismans Co., de zaak van zijn
ondernemenden broeder, surséance van betaling
had aangevraagd. Gewaagde speculaties. En dat
wellicht vele kleine luyden gedupeerd zouden zijn.