TWEEDE BLAD WATER ^65T6LyjW DRUKWCRK DE KNAPPE EN DE DOMME Bet BloemendaalscI) Weekblad nederl. oost-indië voor de huisvrouw Een advertentie, geplaatst in dit Mad, heeft altijd suGcesü 7* No. 22 ZATERDAG 4 JUNI 1927 ONZE PlfANTENDOKTER «•••se«ee*ee*oee 3RGIS EN ZOON EENVEGERS. i zw. Telefoon 13310. en een raadsel geweest HNSTEIN iter en vlugger waren dan .enzelfden leeftijd. Het is /ictoria-Water is behalve een radiumhoudend bron- ligen invloed heeft op het bruik zeer voordeelig en rschroefflesschen, inhouds- BLOEMENDAAL Telefoon 22012 .TOFFEN TEGEN CON- ZEN EN WORDT AL- IELSCHE-, BELGISCHE EN GELEVERD, WIER ID STAAN ALS DE AARDE TE BEZITTEN de Veldlaani de motor van >oor een der omwonenden nax"-snelblusscher erger ls uitgerukte motorspuit doen. vandaag mee te spelen. :en dag, en mochten, om- tot acht uur opblijven, it, maar Broekie was erg n avond. Dat kwam door overmoedig had gemaakt t, 'dat het morgen wéér brooddronkenheid vloog ;e voeten in zijn hansop entje kon hem zoo spoe- t ze had juist Puck onder ar beduusd week hij ach- jpenstaan en rende naar ar Mammie ook juist was n, of ze al wat opschoten j. „De man is er, heusch leur als een roode kool ■uk met een knoopje van de van de weeromstuit lammie nuchter en niet klaps al deze opwinding- ijl", riep Broekie. „Maar Toe, Mammie, kom mee, e te trekken, de gang in. in dien man en dien rgwanend aan Malientje, machtigheid een snik on- jedremmeld uit: ij vanavond mag komen. :e jongen!" hem toch ook zien. En tsopjes, haalden ze, dap- ge huis, den man triom- gen hem, waar hij den veel; hij frommelde met :n aan zijn pet, die hij >n had, en stapte plomp- ag naar de keuken, ammer genoeg, nu naar r te hooren krijgen over hond, dat heusch waai t aaien kon. 3 ze zoo haastig in Eed De Indische Dierenwereld. De „Dierenwereld". Deze begint bij de bacillen als kleinste organismen, eindigt bij de bijna voor wereldlijke olifant; gaat dus van onzichtbaar klein tot reuzengroot! Niemand zal alle bacillen kunnen- opnoemen, die in een of ander land voorkomen en zoo zal ijt mij slechts bepalen, tot het noemen van enkele tropische ziekten, 'die door bacillen worden ver oorzaakt, ziekten, die wel is waar niet uitsluitend in de tropen, maar die er toch meer dan bijv. in ons land, voorkomen. Een groot deel der inlandsche bevolking is lijdende aan malaria, een ander 'deel aan framboe- sia, een met syphilis verwante ziekte, en weder een ander groot deel aan mijnrworm-ziekte, welke kwalen tegenwoordig op krachtige wijze worden bestreden. Verder zijn gevreesde Indische ziekten cholera, dysenterie en beri-beri, terwijl ook pest betrekkelijk kort geleden vóór 10 of 15 jaren in In'dië optrad en sinds dien in enkele streken van Java epidemisch voorkomt. Bij al deze ziek ten spelen de bacillen als ziekte-verwekkers hun zeer gevaarlijke rol! Wij stappen hiermee van de onzichtbare wereld ai en komen nu allereerst aan het insectenleger, talloos in soorten en talloos ook in vertegenwoor digers. Mieren /kent men in Indië in allerlei grootte en in allerlei kleur. Men heeft de kleine zwarte huis- mier, de groote roode boommier, de witte mier, enz. De huism'ier is inderdaad een groote 'last. Men ziet op eenig oogenblik geen enkele mier in huis; nauwelijks echter zet men ergens wat suiker on beschermd' neer of een zwerm mieren1 komt als het ware uit het niet te voorschijn en werpt zich op de buit. Men is deun ook genoodzaakt alle eet waren zorgvuldig tegen deze plaag te beschermen, waartoe men veelal etenskasten en tafels met de pooten plaatst in bakjes -met water, welk middel echter niet afdoende is, -daar zoodra een laagje stof op dit water drijft d!e mieren daarover heen wandelen. Ook bemorst tafellinnen trekt deze 'diertjes tot zich, met het -gevolg, dat ze daaruit niet alleen de vlekken, doch ook het bemorste linnen, wegvreten. Nog veel verwoestender werkt de gevreesde •witte mier, 'die door kisten en kasten, mits van niet al te hard hout, heenboort; die zich een weg baant door stapels linnen of door rijen boeken, doch die gelukkig niet zoo algemeen voorkomt als de zwarte mier. Een ware plaag vormen de muskieten, die be halve in hooge bergstreken bijna overal in Indië voorkomen. Moerassige streken, waar de larven zich gunstig kunnen ontwikkelen zijn wel 'het meest door deze plaag bezocht. Wij hebben overnacht bij een riviermonding op Borneo, waar wij, ondanks een sterk rookend hout vuur, werden opgevreten door die muskieten! Ook andere insecten! komen soms in groote zwemen voor. Wij hebben het bijgewoond in Soe- kaboemie, dat na zonsondergang een zwerm van kleine, doorzichtige groene vliegjes uit de rijst velden kwam opzetten, die zich richtte naar de verlichte huizen. Bij duizendtallen, ja bij miliioe- nen, kwamen zij aanvliegen. Wij waren in 'n gezin met vijf kinderen, allen gewapend met een bezem om de zich schroeiende of stooten.de, en dan neer- Vallende diertjes op te vegen en ze dan op een door de bedienden aangestoken vuur te verbranden, doch met him vijven konden zij nauwelijks dit werk bijhouden! Na een goed half uur was echter het leed weer geleden. De walang-Sanggit is een torretje, dat bij gevaar 'n stinkend vocht uitstoot ter verdediging. Een zwerm van deze insecten vloog elders rondom een groote lantaren, viel bij honderdtallen op den rijweg, waar zij door wagens en voetgangers verpletterd werden, doch niet dan onder verspreiding van hun ondragelijke stank. Tot de huisplagen behooren -ook de kakkerlak ken, een platgevormde kever ter lengte van on geveer 4 c.M. Ook deze 'dieren kunnen, evenals mieren, heel wat schade veroorzaken aan kleeren en boeken, zoodat men ze ter dege moet ver volgen als zij zich in -een kast vertoonen. Een soort krekel treedt in sommige streken op als tijdaangever. Om 6 uur 's avonds begint hij zijn lawaai, dat vaak zóó luid en zóó aanhoudend is dat men zenuwachtig wordt van het aanhooren. Tot de gevaarlijkste insekten behoort vooral dé Klabang, een zeer groot soort duizen/dpoot (10 tot 15 c.M.) met gevaarlijken angel op het achterlijf. Een steek hiermee veroorzaakt hooge koorts. -Niet minder gevaarlijk, of eer erger, is de steek van den schorpioen, die gelijkt op een kleine, zwart-blauwe kreeft met scharen en met een angel op het staarteinde. In het oerbosch zijn verder de bloedzuigers een plaag voor hen, die daar doortrekken. Ze zetten zich op de beenen vast, doch men bemerkt ze ge woonlijk pas, wanneer ze zich volgezogen hebben. Men ziet, dat onder die tropische insekten inder daad vele hoogst onaangename mede-schepselen voorkomen. Gelukkig hebben wij er eenige huis- vrienden, die ons 'helpen beschermen tegen deze lastige vliegers. In de eerste plaats noem ik als zoodanig ide tjitjak, een klein geel hagedisje, dat langs wanden en plafonds 'loopt en den geheelen avond muskieten en vliegjes vangt en verzwelgt. Soms valt zoo'n diertje omlaag en komt het dan toevallig terecht in een 'dames-halsje; dan geeft dit zooals licht begrijpelijk is een griezelige kille gewaarwording. Men went echter aan alles en zelfs de dames, die als nieuwelingen de tjitjak met wantrouwen aanzien, weten later dit diertje op prijs te stellen. Grooter, en daardoor griezeliger, is de tokkèh, ook een hagedis, die overigens ook heel wat in secten en zelfs grootere dieren, zooals kleine vleermuizen verorbert. De tokkèh evenals de tjitjak den naam ontleenend aan het voortgebrachte geluid komt slechts nu en dian in huis, terwijl de tjitjaks gewoonlijk met één of meer dozijnen vertegenwoordigd zijn. Tot de insecten-jagers behooren verder de kleinte vleermuizen die soms door onze huizen fladderen. Hoewel ze heel wat mugjes vangen, achten vele dames bevreesd 'dat zoo'n vleermuis in heur haar terecht zal komen dit middel erger dan de kwaal. En toch komt dit gevreesde ongeluk bijna nooit voor! Ook onderling bestrijden' vele insecten elkaar. De zwarte mier toch verdrijft de witte mier; de rooide boommier vangt en doodt de wespen. Men zag uit het vorenstaande, dat wij tjitjaks, tokkèhs en vleermuizen min of meer als onze vrienden beschouwen. De 'huisdieren, die wij ook in Holland kennen komen ook daar gin'dls voor, al vertoont dan ook de echte Indische kat de afwijking, dat hij een korte, in een verdikking eindigende, staart heeft en al zijn de honden ginds in.1- 'het algemeen van zoodanig gemengd' ras, dat ze niet meer in eenige klasse zijn thuis te brengen er. bestempeld worden met den naam „gladdakkers" of „maanblaffers". Zooals gezegd n.l. een Holland- sche hond gaat huilen als hij een orgel hoort, zoo gaat de gladakker huilen als -de maan schijnt. Een hondenconcert bij volle maan kan dan ook vrij lang duren en menigeen uit den slaap houden. Ze-er bruikbaar is de gladdakker voor de jacht en vermoedelijk is het daaraan toe te schrijven, dat de hond die voor den Mohamedaan een onrein dier is door 'dien inlander toch in eere wordt gehouden. Dit laatste in scherpe tegenstel- lineling met de ini Indië levende Arabieren, 'die geen hond in huis dulden. Rashonden zijn wel in Indië ingevoerd, Idloc'h velen kunnen niet tegen het klimaat, zoodat men ze slechts weinig ziet. Het paard is biet overal in Inidië inheemsch en voorzoover het dit wél is, loopen de rassen zeer uiteen. Zeer hoog aangeschreven staan de Sandel- hout's van Soemba en die Bataksche paarden, die alle zeer klein van bouw zijn. Door kruising met Arabische en later ook met Australische paarden, heeft men reeds grootere dieren gekregen en de Preanger kruisingen hebben zeer goede eigenschap pen. Schapen komen voor zoover ons bekend in Indië niet voor, doch de geit wordt gaarne door den inlander gefokt als melk- er. slachtdier. Even algemeen als de aardvlooien, maar toch minder bekend zijn de aardrupsen, de larven van een groep in het algemeen weinig kleurrijke vlin ders, die we uilen noemen en die den geheelen zomer door vliegen. Zij leggen wel 1600 eitjes, zoodat het verwondering mag wekken, dat de door de rupsen aangerichte schade niet veel algemee- ner en grooter nog is. Ongetwijfeld zijn de zoo dikwijls om hun wroeten verwenschte en dikwijls vervolgde mollen hiervan de oorzaak in samen werking met de spitsmuizen, spreeuwen en roeken. Want de aardrupsen leven in en op den bodem, gelijk men al zahebben begrepen. Deze rupsen -eten niet alleen van de bladeren der planten, maar ze peuzelen deze als het kan id haar geheel op en bovendien eten zij in den grond aan alle sappige worteldeelen. Doordat er in het voorjaar en in het najaar eitjes w-orden gelegd, zijn er ook in voor- en najaar groote rupsen, die 't vraatzuchtigst zijn. Overdag liggen zij in C-vorm opgerold op lage planten of boven in den grond, de vreterij heeft dus bijna uitsluitend des nachts plaats. De meeste groenten verbouwende tuinlieden en liefhebbers kennen de aardrupsen of katjes, maar zij weten niet recht hoe de bestrijding ter 'hand te nemen. In de eerste plaats verdient het aanbe veling de natuurlijke vijanden der rupsen te spa ren, dus b.v. den mol niet te vervolgen tot het laatste exemplaar en de spreeuwen gunne men een enkele kers of bes. Aanbevolen wordt na den oogst den grond om te werken na toediening van kainiet, waardoor de rupsen worden gedood of verdreven. Bij het uitzetten van planten op land, waar de aard rupsen thuis zijn, verdient het aanbeveling, deze vooraf in een oplossing van 0.5% loodarsenaat ie dompelen. Later kan men frisch gemaaide klaver tusschen de planten leggen, nadat zij eerst met loodarsenaat of Parijsch groen is vergiftigd. De rupsen eten graag van de klaver en worden door het maaggift gedood. Waarschijnlijk kan ook ge bruik worden gemaakt van het voor bestrijding van lemelten met zooveel succes aangewende zemelen met Parijsch groen. Wie dit middel wenscht toe te passen en de samenstelling niet 'heeft onthouden, kan dit mededeelen. En ten slotte: laat na de grondbewerking en tijdens dit werk de kippen op het terrein toel Hoe maken we vlekken weg? Eerst kaarsvlekken uit onze verschillende stof fen. Zoodra we ontdekken dat er een druppel kaarsvet op ons goed is gevallen hebben we wel een de neiging, die er vlug ai te vegen, Dat is verkeerd, omdat we dan het kaarsvet meestal dieper in de stof wrijven. Laat de vlek even hard worden en breek dan het korstje vet zooveel mogelijk af. 'De rest van de vlek moet wegge streken worden. Daartoe leggen we op de plek een stuk grauw papier (met den doffen kant op de vlek) en strijken er met een warm strijkijzer over heen. Leg telkens een nieuw stukje grauw papier op de vlek. Wanneer we zoo'n vetvlek uit fluweel moeten halen, mogen we de stof natuurlijk niet neerleggen en dan strijken, omdat daardoor het fluweel zou pletten. De aangewezen weg is dan, bij het strijken de stof strak gespannen te houden En de petroleumvlekken? Nu, daarover hoeft men zich niet al te ongerust te maken. Na verloop van tijd verdwijnen die eigenlijk van zelf, doordat ze verdampen. Maar staat men er op, onmiddellijk die kwalijk riekende vlek te verwijderen, dan be strijken we die net als de kaarsvlekken. Vlekken in waschbare stoffen kunnen we met een warm sopje wegwasschen. En die heel groote vet vlek, die door een ongelukje in Uw dik tapijt kwam? Smeert U daarop eens wat ossengal en borstel die dan af met een aftreksel van houtzecp. Zeg moeder, hoor eens even Kende U dit middeltje al? Stel U voor, dat U wit wollen goed, hetzij baby-goed of 'n witte trui of een witte wollen mantel, heeft, dat in de wasch geel is geworden? Wat zoudt U daar dan aan willen doen? Wel, het goed nog eens was- schen, maar nu in het zeepsop een stukje zwavel hangen, dat we eerst in een dun lapje hebben ge bonden. In 9 van de 10 gevallen komt Uw goed dan weer „wit als wol" uit de wasch te voor schijn. Pas op, moeder, laat 'die lepel niet in de jam pot staan en neem die vork uit dat potje met zuur. Want heel dikwijls kan daar door koper groen ontstaan. En dat moet U liever vermijden. O, zat U met de handen in het haar, omdat U die hardnekkige lucht niet uit die flesch kon krijgen, terwijl U de flesch voor iets anders wilde gebruiken? Probeert U dit dan eens. Gooi wat gemalen mosterdzaad in de flesch en doe er wat water bij. En nu maar flink schudden. Na eenigen tijd zal men bemerken, dat de lucht uit de flesch verdwenen is. Dan de flesch goed naspoelen. Oorspronkelijke Novelle door R. J. SPITZ. Toen zijn vader stierf, kreeg hij samen met z'n ouderen broeder, de zaak: een goed effectenkan toor. De broer was 'n nuchterling, een materia list, 'n „zakenman", een van de soort zonder scrupules en zonder barmhartigheid. De jongere: 'n droomer, 'hij 'hield van mooie 'boeken, van verzen, van muziek, van dagenlang zwerven over de heide en langs de zee, de deernislooze daad en 't snelle, rake besluit waren hem vreemd. De beide broers konden het niet samen vinden op den duur. De jongere vond aan sommige prak tijken van zijn broer 'n luchtje, de oudere be schouwde den jongere als ,,'n vent van niks". Zoo kwam de breuk, de jongste ging uit de zaak, kreeg 'n halve ton, te weinig natuurlijk. De droomer en de halve tonkonden elkaar óók niet verdragen! Hij zette 'n kunsthandel op, kócht van wat Hijzelf mooi vond te veel en vèrkocht te weinig van wat andere menschen mooi vonden. Hielp arme schilders. Zijn boekhouding gaf 'n alles be halve getrouw beeld van wat 'hij verdiende èn verloor. Maar voorloopig merkte hij van dit laat ste niets hij trouwde: 'n arm meisje natuurlijk. Hij was niet als zijn oudere broer van de soort die rijke meisjes trouwen. Is ook een van lie dingen, waarvoor je geboren moet zijn! Ze was een zacht onderwijzersdochtertje met wat goeden smaak: ze schilderde en teekende wat en ze was zóó 'had hij haar leeren kennen hulp in zn kunstzaak geweest in quasi Liberty- kleedij. Twee kinderen werden hun geboren en die las ten van het gezin vermeerderden De zaak ging achteruit en de halve ton, waar aan ééns immers geen opkomen was geweest, slonk en slonk, 't Commercieele budget en 't 'huis houden waren sinds lang niet meer gescheiden en het gezin en de zaak leefden van de hand in de Je tand. Tot de halve ton op was, geheel en grondig op. Het zielig inventarisje van eens 'n mooie kunst zaak werd stuk voor stuk voor 'n appel-en-'n-ei aan f,kunstzinnige" lieden, die op den koop toe n°g n filantropengezicht zetten, verpatst. En toen ten slotte zijn faillissement -was aange vraagd ging hij den zwaren gang ging hij naar zijn broer, den rijke, den man van succes-en- van-de-rijke-vrouw en van aanzien en gewicht in Je effecten-wereld en aan de beurs. Maar de zware gang was een doellooze tevens. Rijker werd hij alleen 'n les, 'n „handleiding-tot-succes-in-zaken" en de mededeeling, dat flinke en fatsoenlijke en werkzame lieden niet failliet gingen. Hij ging echter ook niet failliet. De „kwade" crediteur liet zich verbidden op het suprème mo ment: had toch wel 'n soort van medelij met.de verschunnigden man-van-goeden-huize met het fijn-besneden gezicht. Wel kwam de zakenman in hem in opstand tegen zooveel goedheid-des-har- ten. Maar deze troostte den zakenman met de overweging, dat er toch 'n krats of niets uit het failliete hoedeltje zou zijn gekomen. Verdiend werd' er niet veel. Hij scharrelde z'n kostje op hij scharrelde het veel vaker niet op met etsjes en schilderijtjes verkoopen bij particulieren. Zijn gezicht en houding van heer deed nog wel eens een enkele maal deuren voor hem opengaan. Maar als hij weer dagen niets verdiende of nauwe lijks iets, verdween 'u mooi stuk van z'n aardig inboedeltje, dat hij bij de débacle van zijn zaak krampachtig had gepoogd bijeen te houden. En toen de mooie meubeltjes en kunstvoorwerpen verdwenen waren, gingen de minder-mooie, tot niets meer overbleef dan het aUer-onontbeerlijk- ste. Ook wel bracht hij kleinere voorwerpen van waarde, wat zilveren tafelgerei of gouden sieraden in de hope van het in betere dagen nog eens verkrijgen naar wat de Franschman kiesch den berg van barmhartigheid noemt, 'n Gevoel van galgenhumor kwam er onweerstaanbaar in hen als hij aan 't loketje van de „Bank" van leening stond, met z'n heerig gezicht en figuur, aangegaapt door vrouwen-uit-het-volk en andere mede-cliën ten en hij dacht aan de behaaglijke privékantoren der groote Banken, waar hij eenmaal met jovialen groet op voet van gelijkheid ontvangen werd. Hij had nog 'n Antwerpsch lot, als jongen eens gekregen van z'n vader, op 'n verjaardag. Naar mate hij armer was gewerden, was het hem 'n soort bijgeloof geworden, dat dit kleinood uit het huis zijns vaders de fortuin nog eens zou doen keeren. Maar toen op 'n dag, nadat hij weer vele dagen om-niet uren aan uren geloopen had met z'n koop waar, geen-brood-in-huis dreigde en zijn angstige vrouw en de kinderen zag, schreiende om wat eten, en er niets meer was om te verpanden of te ver koopen, stapte hij 'n Baak binnen, nu 'n „echte" en bood z'n effecten bezit te koop. Hij kreeg 'n keurig re<;u (hoevelen had hij zelf niet geteekend in z n leven!) en enkele dagen later een even keu rige nota, met sierlijke woorden, vermeldende dat „wij voor UED, 'hebben verkochten die na aftrek van veel en velerlei een bedrag van 16.75 aanwees. Even 'n weemoedig lachje om 'het bedrag Een paar 'weken later werd hij verrast door 'n briefje van zijn broer om even op zijn kantoor tc willen komen. Hij begreep er niets van, maar ging toch, je kon immers niet weten, misschien een of ander erfenisje van een verre nicht, 'n Andere reden kon hij niet verzinnen. Hij werd in het privé- kantoor gelaten, waar zijn broer zat aaii een zwaar en massief elikenhout schrijfbureau en waar alle meubels waren zwaar en vierkant. Ook de broei was zwaar en vierkant en welgedaan en zat mei 'n groote sigaar in een makkelijken bureaustoel. Hij groette den jongere met 'n achteloos bonjour, wees hem 'n stoel, zonder eenige welwillenlheid, presenteerde hem geen sigaar of sigaret, schoon beide op de schrijftafel stonden en zei plots met het air van een Officier van Justitie, die een be klaagde tot een bekentenis wil brengen: „Jij hebt je Antwerpsch lot verkocht." „'Hoe weet jij dat enwat heb je er eigenlijk mee te maken?" „Dat zal ik je vertellen. Een paar weken geleden kreeg ik er hier een op kantoor, ze worden niet zoo heel vaak verhandeld. En omdat m'n jongste jongen juist in die week jarig was, heb ik het voor me zelf gehouden en hem cadeau gegeven. Ze kosten haast niets tegenwoordig enje kunt nooit weten. Toevallig zag ik in den bovenhoek, met potlood geschreven, jouw naam staan, Albert. Je weet wel, dat vader op onze stukjes en lootjes altijd in z'n fijn schrift onze namen zette. En nou heb ik jou eens hier laten komen om je vertellen, dat je 'n nietsnut, 'n ezel, 'n reuzen-ezel bent. Ik laat je heusch niet voor m'n plezier hier komen: zoo 'n eer is 't waarachtig niet: 'n broer die geen fatsoenlijk stuk aan z'n lijf heeft en die met prent jes langs de huizen vent en z'n laatsten stuk moet verkoopen om brood in huis te hebbenMaar ik wou dat je wist, dat je goed wist, wit voor 'n geweldige stomkop je bent. Je hebt voor niets ge deugd en als je niet van honger omkomt, zul je tot je laatsten snik een scharrelaar blijven. Al had je je hemd van je liji verkocht, al had je langs de huizen gaan bedelen, met je vrouw en kinderen erbij, dat stukje had je moeten vasthouden. Maar je bent zoo verregaand dom, dat je het kleinste kansje, wat je in de wereld hebt weggooit." Albert had den stortvloed van woorden en ver wijten kalm over zich laten heengaan. Hij kende dien hoogmoedxgen toon, dat supérioriteitsgevoel van den 'broer-met-succes te goed, om zich er aan t te storen en zijn toibbers-leven van den laatsten tijd had hem zwak en moe gemaakt en zonder verzet. Hij zei geen woord. „En nu," ging de oudere broer voort, „zal ik je eens vertellen, wat er gebeurd is. Op dat Ant- werpsche lootje is 'n prijs gevallen. Je hebt niet eens uitgekeken of er misschien gauw 'n trekking was. Had het dan nog 14 dagen vastgehouden. Je zou toch wel niet omgekomen zijn van honger! 't Is niet veel, de Belgische frank staat laag, maar 't is toch 7000.t De jongere schrok fel, alle kleur verdween van zijn gezicht, z'n handen beefden, z'n adem ging zwaar. Er flitste een gedachte door hem: Jan 'had hem laten komen om hem het geld te geven, hij had hem eerst eens flink uitgescholden, nu ja, zoo was hij nu eenmaal Maar toch aardig en goed van hem, want strikt genomen had hij geen recht meer op dat geld. En er kwam 'n vaag vizioen in hem van weer 'n be hoorlijk huis en huisraad en volop eten voor de kinderen Nog zat hij als verwezen naar zijn broer te kijken, toen deze met 'n enkel woord de schoone flluzie den nek omdraaide. „'Het is aardig voor den jongen: 'n 'mooi 'begin, we zullen het goed voor 'm beleggen." 't Was Albert alsof alles 'hem ontzonk, een wee gevoel van leegte in z'n hoofd, een drukkend ge voel in z'n maag, duizeligheid, zich-moeten-vast- klemmen. Hakkelend kwam 't er uit en schuchter: dat 'hij dachtdat hij wel geen recht meer had op 't geld'maar onder broersJan en zijn gezin hadden alles wat ze maar 'begeeren konden hij was zoo arm.... geen behoorlijk stuk meer in huisde kinderen zwak en Zielig van ondervoedingz'n vrouw 'n vreugdeloos tob- berriyestaan. Een schampere lach hoonde: Ben 'je nou heele- maal stapelgek. Had je nou werkelijk gedacht, dat ik die duiten aan jou zou geven. Récht heb je er niet meer op, dat 'heb je zelf al gezegd. En je zóu ze nogal nut zijn! Een halve ton heb je er doorgelapt met je „kunst" en met je domme streken! Had je werkelijk gedacht dat ik je hier had laten komen om je dat geld te geven, dat die schoolmeestersjuffrouw van je, die geen waarde van het geld kent, het weer kon opmaken. Nee, vader, aan ons is het beter besteed. Jij bent nou eenmaal niet in de wieg gelegd om rijk te worden. Je bent dom, onhandig, je kijkt niet uit je oogen: dat heb je nü immers weer getoond. Ik heb je 't honderd en duizendmaal gezegd, maar je hebt nooit willen luisteren. En nou heb ik je hier laten komen om 't je voor den laatsten keer te vertellen, kun je voor de laatste maal nog eens van me hooren, wat de weg naar succes is" Jan wond zich steeds meer op „maar je bent toch te dom om er wat aan te hebben. Gevoel van eigen waarde moet je hebben, meneer, op je qui vive zijn, het juiste oogenblik kunnen berekenen, en uitkiezen je tijd afwachten durven als 't moet, geen sentimenteele versjes lezen nee m oh eer, durven en toehappen. Uit je oogen kijken, bij alles, bij de keuze van je vrouw, ja meneer de poëet, ook bij de keuze van je vrouw, liefde, heel mooi, eet ervan, breng je kinderen er van groot! Leef ik niet bést met m'n vrouw, al bracht ze 'n ton mee 'hahaha! Maar jij jij las versjes, jij dwéépte, jij kocht idiote 'dingen die niemand hebben wou, jij trouwde 'n kale schoolmeesters dochter, jij hebt 't halve ton naar de weerlicht gejaagd, jij bent overal te beroerd, te miserabel voor geweest. Je h.bt net z o goed als ik duizend kan en van het leven gehad, en wat ben je geworden, verdorie, 'n schooier. Kijk naar mij, dan kun je zien wat je leven had kunnen worden en besef dan wat je nóu bent." Hij had Zich zeer opgewonden, met de vuist op het blad van zijn schrijftafel geslagen: zijn gezicht was vuurrood geworden. Hij hijgde en vervolgde wat zachter, terwijl Albert nog steeds onbeweeg lijk voor zich zat te kijken: „Dat heb ik nog eens goed willen zeggen, misschien helpt 't, misschien maakt je laatste domme streek je wakker. Maar kijk eens, ik wil niet de beroerdste zijn, je bent tenslotte m'n broer. Ik zal je honderd gulden geven, dan kun je je vrouw en kinderen wat op knappen. En hier heb je 2.75 voor de reis, ik zal je maar 2e klasse vergoeden." Albert stond op. Woorden had hij niet. Een ge voel van duizelige machteloosheid van suffe moe heid was over hem. Hij ging zonder groet naar de deur, langzaam, duizelig, sloot de deur achter zich. Op het bureau lagen onaangeroerd het bankbiljet van honderd gulden, met een rijksdaalder en een kwartje. De welgekleede en welgedane oudere broer zat met vuurrooden kop en starende oogen er naar te kijken. v l 'n Hali jaar later las Albert, dat de oude, soliede effectenfirma Huismans Co., de zaak van zijn ondernemenden broeder, surséance van betaling had aangevraagd. Gewaagde speculaties. En dat wellicht vele kleine luyden gedupeerd zouden zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1927 | | pagina 3