Herman Gorter herdacht
Het kwart.
BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN
RUBRIEK VAN
FEUII
In verband met de Herman Gorter-herdenking in
het Kennemer Lyceum nemen wij hieronder, in de
hoop daarmede geen onbescheidenheid te begaan,
gedeelten over uit het artikel waarmede R. Kuijper
het November-nummer van Opgang opent. Bui
ten alle partijen staande, alleen strevend naar
steun van onze medeburgers tot verhooging van
hun welvaart, door ontwikkeling van hun hoofd
en hun hart achten wij het in dezen tijd voor hen
van groote waarde eens aandachtig te lezen, wat
een helderdenkend socialistisch voorman zegt over
den geliefden dichter, die aan het Socialisme zoo
veel heeft gegeven en gelijk hij zelf zegt, zooveel
te danken heeft.
Driemaandelijksch jeugdtijdschrift voor Kunst,
Wetenschap en Arbeidersbeweging onder redactie
van Koos Vorrink.
HERMAN GORTER
Ter herdenking
door R. Kuyper
Hij was, vóór alles, een volstrekt zuiver mens.
Men moet de prachtige verschijning van deze man
hebben ondergaan om dit ten volle te kunnen be
seffen. Wie dezen mens ook maar eens in zijn
leven heeft waargenomen moet wel de onuitwis
bare indruk ontvangen hebben, dat iedere lage
zonde en zelfs iedere kleinheid hem altijd vreemid
is geweest.
Heel dit wezen drukte niet alleen zuiverheid en
oprechtheid, maar ook argeloze blijheid en goed
heid, gezondheid en kracht en niet het minst on-
verzettelikheid uit.
Wat hij van Marx' kracht en vastheid en zacht
heid schreef:
Een schoone vastheid had hij in zijn wezen,
hij ging zoo zeker en vast als de wind,
hij was zoo stevig als een boom een kind
wou wel graag om zijn hals dicht bij hem wezen,
dat was ook op Herman Gorter zelf van toepassing.
Hij was het toonbeeld van het ideaal, dat den
leiders van de A.J.C. voor ogen staat: ook is so
berheid van levenswijze en vooral in gevoel voor
en meeleven met de Natuur en de Medemens.
Als natuurdichter, als opstandige tegen de dorre,
gevoelloze 'en konvenitionejle Nederlandse „let
terkunde" van vóór 1880, is hij begonnen. Hij,
wars van alle rhetorica, zelf één prachtig brok
natuur, maakte met Kloos en van Deyssel de
Nederlandse taal weer levend en voerde haar op
tot ongekende hoogten van uitdrukkingskracht en
beeldend vermogen. Hermans Gorters' werk was
een uiterste fijnheid zonder enige verfijning. Het
was van een overvloeiend sentiment zonder enige
sentimentaliteit. Het was een broze teerheid en
toch van een mannelike kracht. Het was blij en
toch diep-ernstig. Het was argeloos kinderlik en
toch in alle onderdelen doorvoeld en doordacht.
In de literaire beweging van de 80er jaren nam
hij dadelik een geheel afzonderlike plaats in. Hij
heeft nooit aan zich zelf gedacht. Individualistiese
verzen als het volgende van Kloos:
De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining,
De Zee is als mijn ziel in wezen en verschijning
Zij is een levend Schoon en kent zich-zelve niet;
of als de eerste sonneten van Henriëtte Roland
Holst:
„Over de grenzen van mijn wezen", Over het
draagvermogen van mijn ziel" enz., zijn nooit uit
Herman Gorter's hart opgeweld.
En evenmin overspannen melancholiese verzen ak
van Kloos:
Ik denk altoos aan u, als aan die droomen.
Waarin, een ganschen, langen zaalgen nacht,
Een nooit gezien gelaat ons tegenlacht,
Zoo onuitspreek'lijk bef, dat bij het droomen
Des bleeken uchtends, nog de tranen stroomen
Uit halfgelokene oogen, tot we ons zacht
en zwijgend heffen met de stille klacht,
dat schoone droomen niet weerommekomen.
Of.
In droef begeeren heb ik neergezeten,
In dreigend gillen ben 'k weer opgestaan.
Wee, dat ik nooit dat bitt're brok kon eten
Van stil te zijn en heel ver weg te gaan.
Eén hdop slechts, één, één enkel zoet vermeenen,
Eén weten, maar ik kan het niet gelooven
Ach dit: dat rusten onder groene steenen
Een eeuwig rusten is", in één verdooven,
En dat de dooden niet in donker weenen
Om 't zoete leven imet hun lief daarboven.
Of.
Mijn oogen branden,
Met felle randen.
De klokken luien, luien mij uit,
Mijn klamme handen
Betasten de wanden.
De klokken luien, luien mij uit.
Wat toch dat luien in góds-naam beduidt
Zo heeft Herman Gorter ook niets gegeven van de
koel-analyserende indringende persoonsbeschijvin-
gen als van v. Deyssel in „De Kleine Republiek"
en „Een Liefde".
Als een jonge natuurgod, zich zelf verliezend in
de natuur, iheeft hij zijn baanbrekende gedicht
„Mei" gemaakt.
Wie oren had om te horen en daarbij een natuur
gevoelig hart, die begreep onmiddellijk, dat hier
een nieuwe meester was opgestaan; die begreep,
dat met uitdrukkingen als:
„De klanken schudden in de lucht zoo rijp
als jonge kersen".
of:
„de haan te pronken
zijn dos opschudde en zijn rooide kam"
of:
„Tegen de schoeiing klonk het nat gebabbel"
de Nederlandse taal en daarmee het hart der
mensen verrijkt werd als sinds onzen Gouden Eeuw
niet was geschied.
Steeds verder is Herman Gorter gegaan. De na
tuur, de Uefde van man en vrouw heeft hij uit
gebeeld als geen ander. Hij raakte aan de grens
van het onzegbare.
Luister eens naar deze natuurbeschrijving:
De stille weg
de maannachtlichte weg
de boomen
de zoo stil oudgeworden boomen
het water
het zachtbespannen tevreeë water.
En daar achter in 't ver de neergezonken hemel
met 't sterrengefemel.
Of door deze tedere woordmuziek van verlangen:
Ga niet te gauw voorbij, voorbij, voorbij, de lucht
blijft hangende bevende achter u
yerlangende eeuwig naar u
eeuwig, eeuwig, vlucht niet te vlug
aohter uw rug
rek ik de armen
van verlangen, van verlangen,
rek ik de armen,
vlucht niet te vlug;
Toen leerde hij de werken van Marx en Engels
en de proletariese beweging kennen. En zoals hij
vioeger opging in de natuur, zo gaf hij zich nu
ten volle, met heel zijn grote hart, aan wat er
opkwam in de maatschappij. Wie dezen prachtigen
mens met zijn sterke sportieve lichaam, met zijn
krachtige en lenige voetstap, met zijn stoere, won
dermooie handen, met de opvallende sterke lijnen
van zijn profiel, met het edele, intelligente voor
hoofd, waaruit de ogen hun stralende licht zonden,
met zijn energieke mond, waarom soms een fijne
glimlach speelde, eenmaal voor de arbeiders heeft
zien staan, vergeet het nooit. Hij was een krachtig
mens zonder een krachtmens te zijn. Er was in
deze man niets van luidruchtige hoera-phrases;
niets ook van het gewone meeslepende redenaars
talent. En toch boeide hij als geen ander. Wat
was het geheim van deze magiese kracht? Zijn
welmenendheid, zijn echtheid en niets dan dat.
Hij, de dichter van Mei, stond daar als een een
voudige kameraad, zijn maatschappelik ideaal te
verkondigen aan de mannen en vrouwen in de
zaal. Wat hij zei was glashelder, evenals zijn
poëzie door iedere ongeschoolde met een gevoelig
hart te begrijpen. Hij betoogde, vroeg, smeekte
haast om met zijn socialisties ideaal begrepen te
worden. En ieder in de zaal voelde: hier staat'
een volkomen onbaatzuchtig en edel mens voor
ons.
Hoe hij met hart en ziel gewerkt heeft voor de
partij, naar stad en dorp trok om de nieuwe heils
leer te verkondigen, dat kunnen alleen zij beoor
delen, die de vroeger beweging hebben meege
maakt.
Hij zelf heeft, met zijn prachtige zuivere zinne-
likheid, zijn verhouding tot de arbeidersbeweging
in deze teedere woorden weergegeven:
Zooals een meisje, o wonder zoo zoet,
zich geeft den minnaar, heel, geheel, haar lijf
en haar ziel, op dat niet haar overblijv'
maar alles hem is, o, haar zacht gemoed
schijnt op naar hem, wanneer zij stralen doet
haar oogen, liggend, en heel het verblijf
van haar ziel lijkt een zachte witte schijf,
die stralen zendt den ontvanger tegemoet.
Zooals zij, die alles alles geeft,
die zich zelf maakt tot een groot offer
juist meer ontvangt doordat zij geeft, zij leeft
door weggeve', en houdt altijd meer over.
Zoo mocht ik maken mijn zuiver genie,
en, zij voor mij, der democratie.
Het socialisme en de strijd daarvoor moest, zo
leerde Herman Gorter, heel ons leven doordringen.
Luistert eens naar wat hij over de verhouding van
man en vrouw heeft geschreven:
Een mensch die nu tot eene andre zegt,
een vrouw die nu tot eenen anderen zegt:
„een knaap schoon als het socialisme, ons
kind, verwinne de wereld in den dienst
van 't socialisme, en zij even schoon,
even krachtig, even onsterfelijk.
Zijn geest vervulle de wereld, als de geest
van 't socialisme hem, en zijn spieren
zijn even krachtig als de steenen nerven
van de wereld die zich nu groeit en vult
vol socialisme" Die twee zijn zalig.
d
Leest ook eens aandachtig en met overgave
zo bid ik u het onzaglike gedicht, dat Herman
Gorter geschreven heeft over de vereniging van
man en Vrouw, met het fluisterend herhaalde ge
lukzaligheidsmotief:
„Ik dacht niet dat zo iets was op aarde":
Wanneer gij onder mij ligt, wij zijn stil
van vuur, dan ziet uw wit gezicht men aan
van liefde, en uw oogen zijn vol tranen.
Gij hadt het niet gedacht, dat zoo iets was
op aarde, en uw oogen vullen zich als twee
meeren, door bronnen komend uit uw hart.
Zooals gij aan mij hangt, uw oogen maken
twee streken opwaarts naar de mijne oogen:
Ik dacht niet dat zoo iets was op aarde.
En beide, dit denkend in onze breinen,
aan elkaar hangend, de armen om de hoofden,
zijn we als de zee en 't land aan elkaar hangend,
of als de berg en 't dal samen tesamen.
Zoo ruischt de zee het land een lied, zoo wil
ik met een wit gezicht van hartstocht voor u
eeuwig klinken van mijne dankbaarheid.
.V
Hoe zuiver en argeloos van hart moet de man
geweest zijn, die, als een naakte natuurgod in het
heelal, deze eenvoudige en diepe woorden tot een
vrouw en tot de mensheid heeft gericht.
Evenals in zijn latere poëzie de jonge arbeider en
de jonge arbeidster tot de stakende kameraden
gaan: ijJÜ
Zooals in Februari of in Maart
de wolken vliegen lachend langs den hemel,
wit-blauw gevlekt, en de heele natuur,
de bergen, de velden en alle boomen
voelen het moet, het moet
zo worden man en vrouw in dit liefdesvers tot
elkaar gedreven.
Hoe opvoedend voor wie ze navoelen kan
zijn zulke verzen in een maatschappij vol geile
genotzucht, van cyniese gerokte heren en verkoop
bare, halfnaakte, fatsoenlike en onfatsoenlike
vrouwen, in een maatschappij van bars en dancings,
van foxtrott en charleston. Welke onbedorven
man, die een 'lieve kameraad tot zich nemen kan,
welke ongerepte vrouw, die zich aan een forse
man kan geven, zal Herman Gorter niet dankbaar
zijn voor zulke regels, die de natuurlike schoon
heid hebben van het zonder schaamte parende
dier, en de maatschappelike schoonheid van hen,
die zich in liefde verenigen. Wat Herman Gorter
hier gezegd heeft is van een onzaglike grootheid
en zuiverheid. Als ik orthoidox gelovig was zou
ik zeggen: hier spreekt, door een mensenmond,
Re Stem Gods. Ware ik modern-religieus, ik zou
zeggen: hier openbaart zich door een mensenhart
het Hart der harten. Maar nu ik een heidense
Marxist 'ben, zeg ik: hier klinkt de zuivere kos-
miese roepstem van de Natuur en van de socia
listies w<v"dende Maatschappij.
Luistert ook eens naaT het wondermooie gedicht
over droom (wetenschap) en daad (proletariese
klassestrijd), dat ik als motto 'boven mijn schrifte-
like kursus van het Instituut voor Arbeidsont wik
keling plaatste:
/den moet niet droomen dan wanneer men doet,
Men moet wakker en klaar naar de daad vliegen
Zoo als men den dag ziet komen. Er moet in ieder
In ons zijn. Maar toch is het goed (plekje moed
Dat men droomt en in droomen het zag
Vindt en de wapperende roode vlag,
Waaronder men later zijn daden doet.
Men kan nu droomen over de waarheid,
Tot ze in ons hoofd zichtbaar en klaar leit,
Tot de droom waarheid geworden is.
Men kan nu droomen over geschiedenis,
Over natuur en maatschappij tot dat
Men den droom weet
En dan jonge mensch, doe wat!
Hoe treffend is hier het karakter van de proleta-
;riese wetenschap als middel in de klassestrijd
aangegeven en hoe prachtig klinkt het milde en
weifelende van droom en wetenschap tegen het
kloeke, vastbeslotene van de daad en van de
strijd.
Vrijheid verwachtte Herman Gorter van het so
cialisme:
0 vrij te zijn! Met geen vaste banden
aan iemand vast. O aldoor door de tanden
vrijheid te voelen gaan bij iedren adem.
Tot heel de wereld te zeggen: 'k omvadem
u als vrij man, gij zijt zoo vrij als ik.
Elk mensch te zien opgroeien met een blik
zoo vrij van wimper en van ooglid, geen arme
blikken meer die doen 't gloeiend hart zoon pijn.
Maar zuiver stralende oogen als 'het rein
droomende blauw van verre zomerlucht.
O vrij te zijn, en in zich het geducht
wezen mensch te voelen, heel, tot aan de voeten
van uit het hoofd. Vrouw en kindren te groeten
als zelfstandige, even macht'ge wezens.
Leest ook eens de roerende-eenvoudige, aan
grijpende beschrijving van de arbeider en de ar
beidster in het „Klein Heldendicht", die bij een
staking ten slotte tot de kameraden zeggen „dat
'ze mee zullen doen".
Hoe groot was zijn visie op de arbeidersklasse!
's Nachts sluipt er rond een God. Dat is de Moed.
Die gaat door achterstraten, en daar waar
de hooge huizen der arbeiders zijn.
En waar zij liggen duister in de schemering
met hun vrouw, met hunne broers en zusters,
maakt hij ze vast en moedig. De nacht geeft
ze sterker aan het licht dan zij ze nam.
Ten slotte kwam het grote socialistiese gedicht
„Pan", waarin wordt uitgebeeld, hoe deze god van
het heelal en van de muziek zich verenigt met het
socialisme, het Gouden Meisje.
Het Gouden Meisje! In een van zijn vroegere, nog
niet socialistiese verzen sprak hij de tedere woor
den uit: Meisje gebenedijde! Wie, behalve Her
man Gorter, heeft ooit zo de liefde verheerlikt!
Hij heeft ook, als geen andere, het scheppen van
kunst als een sociale ontvangenis en als een sociale"
daad opgevat:
's Nachts, als ik op mijn leger lig, als dood,
Waar ik ver van iedere liefde vlood
Van1 vrouwen en van de arbeidersmannen
Eenzaam, alleen, gebannen,
Dan laat ik mij stil liggen, en de krachten
Der menschenwereld stroomen door de nacht
Op mij in.
Het lichaam van den diepgevoel'gen zanger
Val al de lust en pijn van de geslachten
Menschen, die om hem zijn.
Individualistiese litteraire stakkers hebben ge
schreven dat, na „Mei", Herman Gorter geen echte
poëzie meer heeft gemaakt. In werkelikheid heeft
hij na „Mei" eerst het diepst menselike, het maat
schappelike in zijn wezen geopenbaard. En wel
in een vorm, die in zijn haast kinderlijke een
voud, volkomen in overeenstemming was met cijn
veranderlijke gevoelsinhoud. Bij alle zianenweelde
klonk er in „Mei" toch een toon van droefheid.
'1
Een ding is droevig en maakt zacht geklaag
Altijd om d'aarde heen, 'n nevel vaag
En luchtig om dat lijf: 't is wisseling
Van zijn en niet zijn en dat ieder ding,
Zielen en bloemen, drijven, naar dat rijk,
Waar 't wit en stil is en den dood gelijk.
Want zooals altijd aan het eind van 't jaar
Trekvogels uit het land gaan met misbaar
Van vogelstemmen uit de hooge lucht,
De kiud'ren op de straat hooren 't gerucht
En kijken, zeggend: „zomer is voorbij,
De kou komt" in de wolken gaat de rij
Van Vogels zoo, zoo gaat alles voorbij.
Ook Mei sterft:
Ik groef een graf waaT golven komen toe-
Dekken het zand en legde haar daar neer,
Daarover zand: de golven komen weer
En dalen weer met lachen of geschrei
Daar ligt bedolven mijn kleine Mei.
.4
Deze droefheid is in Herman Gorters latere poëzie
overwonnen. De zinnenweelde breekt nog telkens
heerlik door. Maar daarnaast klinkt de sobere
ernstige, eenvoudige, diepe taal, van hem, die zich
aan de gemeenschap geeft, die hier in opgaat en
daardoor 't „zacht geklaag" om „wisseling van zijn
,en niet zijn" niet meer kent, doch alleen de kloek
aanvaarde verandering in de ideologieën, welke
hij met de stelling: „Er 'is slechts waarheid van nu,
recht van nu, schoonheid van nu" aanduidde.
Treffend komt dit nieuwe optimisme uit in „Pan",
piet alleen in het gelukzalige slot maar ook daar,
waar hij in ontroerende verzen het bezoek be
schrijft van de moe-getobde dichter aan zijn vriend,
de fabrieksarbeider.
De arbeid, de moe overwerkte Arbeid
Is de 'broer der zich moe zwoegende Kunst.
En ook in deze mooie woorden:
de strenge wegen
Des geestes ontstaan door de daad alleen.
De taal, de logika, de begrippen
Zijn kind'ren van den geest, geschoold door
d'Arbeid.
En Pan dacht dat nu nog een reuzenmacht
Als woeste kracht heerschte over den geest:
De maatschappij der menschen zelf. En hoe
Deze nu zou bedwongen worden door
De arbeiders. Niet langer een macht van schade,
Maar alleen van geluk. En hoe daardoor,
Door die beheersching, de geesten ook weder
Zouden verand'ren. Immer, immer schooner.
Want niets, hij zag het, is zoo schoon als de
Waarheid Kracht der Waarheid, die zijn
Goedheid
en Schoonheid samen. En hij zag hoe de
Menschen, 'langs een onmeetlijken trap,
Omhoog geklommen waren, om nu een
Onvergelijk'lijk schoone gouden zaal
Binnen te gaan,- van niets dan heil en licht.
I
Welk een ontzaglike stuwing van geluk is er in
deze woorden:
Voelt gij het wel, God Pan, die alles voelt
Wat er in de aarde en in haar kindren woelt?
Het zijn de arbeiders, het zijn1 die slaven,
Die, lijfeignen, die nu d' werktuigen gaven
Hun kracht, eindlijk zich zelve maken vrij.
Zij maken de aarde nieuw, zij, zij, zij, zij.
Herman Gorter, met zijn diepe gevoel voor de
Natuur en voor de Mensen, met zijn geweldige
idealism» en zijn grote zedelike kracht, was wars
van alle religie. Alles, wat Marx omtrent moraal
en religie heeft geleerd, is door hem aanvaard. Hij
had geen behoefte aan andere levensverheerliking
dan zijn heidense gezond-zinnelike kunst en zijn
zedelike werken voor de arbeidersbeweging. Hij
voelde en dacht kosmies als geen amder. Maar hij
zag de godsdienst en zelfs de moderne religie als
een waan van nog innerlik verscheurde en steun
zoekende mensen, slachtoffers van een maatschap
pij, die berust op belangentegenstellingen en waar
in geen harmonie tussen de mensen kan worden
bereikt.
Ziethier, hoe hij de socialistiese levensstijl aan
voelde, ook tegenover de moderne religie:
Van uit een nieuwe wereld treedt
een man mij asm met enge kleed,
schittrend zooals ik nimmer zag,
met 't hoofd zoo stralend als de dag.
i
Hij heeft geen enkel sieraad aan
van slaafschheid en geen enklen waan,
maar hij is zuiver als een man
naakt opgegroeid maar wezen kan.
Hij heeft den arm in zuivre vuist,
hij heeft het been tot zuivren voet,
en om het trotsch gelaat, gekuischt,
hangt stil en hoog een sterke gloed.
SD'.
Van uit een nieuwe wereld treedt
een vrouw mij toe met hangend kleed,
zoo helder als ik nimmer zag,
hetoog zoo stralend als de dag.
j
Zij heeft geen eikel sieraad aan
van schuwheid, en geen enklen waan,
maar zij is zuiver als een glas,
alsof ze zoo geborenwas.
Haar arm is in een zuivren hoek,
in schoone stralen valt haar doek,
en om haar schoon gelaat gezond
speelt 't helderst licht van keel en mond.
Het is mogelik, dat deze filisofiese kijk onhoud
baar is. Zij wordt ook door vele van de dichters
bewonderaars verworpen. Maar dit ene staat voor
jnij vast: wanneer het Marxistiese socialisme als
dor en onverenigbaar met schoonheid en zédelik-
heid voorgesteld, er'buiten alle filosofiese be
schouwingen om altans één afdoend antwoord
kan worden gegeven. Dit antwoord is: Herman
Gorter!
Een gouden Mens, „een Wezen van 't Gouden Ge
slacht der Toekomstmenschen", heeft onder ons
geleefd. Hij kwam „zeer vroeg, vroeger dan andere,
.er was nog geen zon genoeg"!
„Focus". Het eerste Novembernummer van
hocus brengt prachtige platen naar aanleiding van
een door Focus uitgeschreven prijsvraag „Wolken
en Rook". Er zijn bijzonder fraaie foto's van IJ.
Visser, H. v. d. Heuvel, W. van Opijnne, H. F.
Grondijs, C. B. Zondervan en C. van Russen
Groen, om de voornaamste te noemen.
De redactie geeft in een uitvoerig artikel een
bespreking van het voor deze prijsvraag inge-
komene.
Verder is er een bespreking van de tentoonstelling
die door 'de Nederlandsche Amateur Fotografen
Vereeniging ter gelegenheid van haar veertigjarig
bestaan in de zaal Heystee te Amsterdam is ge
houden.
Een volgend artikel handelt over bliksemlichtop
namen met behulp van den spleetsluiter. De schrij
ver ervan is C. van Alderwerelt van Rosenburgh
en bij het artikel verschijnen een paar aardige
foto's van twee kinderen.
Zachte Afdrukken van harde negatieven op dag
lichtpapier is de titel van een artikel, geteekend
D. B„ waarin een zeer merkwaardige methode
wordt beschreven om van kort afgedrukte foto's
op daglichtpapier, n.l. van harde negatieven, mooie
zachte foto's te krijgen 'door de kort gedrukte
beelden aan het licht bloot te stellen onder een
geelvilter. Bijzonder geslaagde ploeven illustree-
ren dit artikel.
Eindelijk brengt de Beginnersomroep een praatje
over het maken van silhouetten, waarbij een paar
alleraardigste silhouetjes van kindergroepjes.
In de redactioneele rubriek wordt het veertigjarig
feest der N.A.F.V. te Amsterdam herdacht.
Wij ontvingen een recensie-exemplaar van de zoo
juist verschenen uitgave: „Kindervreugd en Volks
vermaak", geschreven door d. j. van der Ven,
den bekenden Nederlandschen folklorist en ver
lucht met talrijke teekeningen door George van
Raemidonck.
Ook zijn er 179 platen in bruimdruk op chamois
kunstdrukpapier ingeplakt naar fotografische op
namen van folkloristische gebruiken, spelen en
vermaken.
De boeken zonder de plakplaatjes zijn voor de
leden der Coöp. Verbruiksvereeniging „Vooruit
gang" u.a. te Rotterdam aan 'de Schooterbosch-
straat 88c, Postgiro 8730 beschikbaar tegen den
luttelen prijs van 30 ct. Zij verzamelen dan de
bons, welke zij als leden van „de Vooruitgang"
ontvangen bij verschillende artikelen en deze
kunnen dan in de Rotterdamsche Vooruitgang-
winkels worden ingewisseld tegen de gewenschte
plakplaatjes.
Daar de heer Van der Ven meent, dat er ook
'buiten den ledenkring voor dit folkloristisch pren
tenboek belangstelling bestaat, is een beperkt
aantal exemplaren met volledige collectie plaatjes
in een enveloppe met aanwijzingen voor het op
plakken beschikbaar gesteld tegen 7.50.
In zijn „Woord ter Inleiding", schrijft de auteur o.a.
„Ik heb mij beperkt tot het behandelen van enkele
volksvermaken en gebruiken, die plaats hebben
gehad in de weken na het ontvangen van de op
dracht. Door deze keuze wilde ik tevens doen
uitkomen, dat de studie der folklore des dichters
woorden tot waarheid maakt: „Grijp in 't volle
menschenleven en waar gij 't pakt, daar is 't
interessant!"
Van der Ven vertelt nu op de hem eigen wijze
veel van wat hij 'beleefd heeft in het voorjaar van
1927. Hij heeft op 30 April 1927 met „de Jonkheid
van Noorbeek" feestelijk de Meiboom ons land
binnen gehaald, hij heeft er te Valkenburg op
Meiavond de Meiliefsten mee helpen kiezen, en
vierde op Walcheren met de ringrijders van Kou-
dekerke en Nieuw en St. Joosland Pinksterdrie.
Naar Groningen en Friesland, in de oude stadsge
deelten van Deventer en op het platteland van
Gelderland, brengt hij u bij feestvierende gilden
of buurtschappen. Oud-vaderlandsche jongens- en
kinderspelletjes tracht hij in woord en beeld aan
de vergetelheid te ontrukken. Hij vraagt ook aan
dacht voor wat er leeft in andere volkeren aan
oude gewoonten en spelen, welke meer dan eens
in eere worden gehouden op precies denzelfden
dag en die precies dezelfde handelingen bevatten
als onze Limburgers en Brabanters, onze Zeeuwen
en Twentenaren tot op den jongsten dag hebben
geconserveerd in hun kindervreugde en volksver
maak.
Zoo is dit boek een heel bijzonder en waardevol
werk geworden, dat ons vertrouwd maakt met
veel,dat ook thans nog leeft in ons eigen volk.
En welke Nederlander kent er nu feitelijk bet
Nederlandsche volk? Wie weet er, wat een
„Opperid" beteekent in het jaarlijksche leven der
Terschellingers, wat het „sleepen van de Paasch-
taak" en „het vlöggelen" zijn voor Demekampers
en Ootmarsummers, hoe Pinkstermondei in Fries
land en Bronk-iZondag in Zuid-Limburg worden
gevierd? Welke kinderen kennen er het spelletje
van Slabberjan, dat op Walcheren onder de boe
renjongetjes en -meisjes toch heel populair is en
hoe vele kinderspelen, 'die thans alleen nog maar
folkloristische waardeering ontvangen, kunnen
als het rozen om de Deventer Pinksterkroon
weer de kindervreugde vermeerderen!
Dit boek zal voor oud en jong een vraagbaak
kunnen worden en duizenden in den lande ver
trouwd maken met veel, dat ons Nederlandsche
volk door de eeuwen heen in zijn volkseigen ver
maken en in het ouderwetsche kinderspel
1927 wist te behouden en te behoeden voor ver
val of algeheele verdwijning. En het vertelt niet
alleen van de nog levende vaderlandsche folklore,
maar het laat als „Folkloristisch Prentenboek voor
't huisgezin" ook veel zien in teekening en foto'
Daar is allereerst wel de gekleurde teekening van
George van Raemdonck, welke een fleurig beeld
geeft van de Pinksterdrie-Bloemenmarkt op den
Cöolsingel te Rotterdam, thans vrijwel het eenij
folkloristische accent in 1
sche jaarleven. Dan hee
boek verlucht met vele
ningen, terwijl 'hij tevens
zorgde, die met zijn Me
al het blijde en feesteli
v roolijke kleuren suggerei
Voorts is een enveloppe 'b:
fraaie en karakteristieke
in bruindruk op chamois
reproduceerd. Onder elke
drukt, dat correspondeert
bewuste afbeelding moet
inplakken der platen is
meerend werk, noodigt
kijken en tot het lezer
tekst in het boek. Zoo i
een der mooiste denkl
Kerstgeschenken voor hei
Van welke waarde
zijn,dat geplak
voor een i
Tot de navorderingen, w
Raad van Arbeid word'
ook een aantal wegens h
te lage waarde op rente
Dit plakken van zegels
niet direct onwil, doch
onwetendheid met de
of omdat men zich nie
renteboekje, waarin de
verplichtingen van den v
nauwkeurig door te lezei
blijkt uit de reclames d
bij den Raad van Arbe
Een van de meest gebe
reclame is wel, de verw
welke in het rënteboek
b.v. een dagmeisje een 1
week, dan wordt dit 1
vuldigd. Zoodoende kon
loon van 208.en is
voor een dagmeisje eei
schuldigd is. Die meenir
geen wij nader zullen a
Ten aanzien van de loo
der behoort, geldt het j
a De arbeider, die ui
overeengekomen va:
de loonklasse, waai
valt, wanneer de di
worden de arbeidsk
heel of zoo goed als
b Bij Koninklijk Besl
arbeiders, niet bel
onder a. bedoeld,
klasse zij vallen. De
den leeftijd, het gesl
arbeider. Voor de
werkelijke loon, n
arbeider volgens d
welke loonklasse z
Tot welke groep van
dagmeisje? Tot de ar
Neen. Daar kunnen zij
een Sinter
h. g. a
(Nadru
Toen Koibus van huis
koopen, 'dat hij Moedi
moest hij voor haar ee
de bus brengen. Hij mo
niet verloor en daaro
borgen in de zak, waar
tol en het touw en h<
plantje zou koopen.
Gelukkig was Koibus n
steller 'kwam er al a:
draafde Kobus naar c
het plantje betalen wo
Hij haalde den zakdoel
touw, en hij keerde c
maar het kwartje w<
drietig kon Kobus n:
zei tegen niemand wa
per klein 'kereltje. Hij
den, want het ging
haar vetplantje niet c
Juist toen hij thuisl
mee te gaan winkele
in wat voor winkel hij
speelgoed gezien had,
had. Het was een aa;
neer kon bewegen, r
zulk een aap gezien.
Voor verschillende s
stil en overal lagen v
ééne aap er bij, die
klaas zou willen hel
nooit, dat het juist d i
zóó en zóó ze
vragen, want die wii
ook zoo graag willen
Frans had den vreem
gezien, maar hij had h
beschrijven, dat het
gezien.
„Maar was is dan to
Jongen, ik geloof, d:
„Heusch moeder, ik
een klein zijstraatje i
allemaal van die di
ziet; zulke rare doos
was er bij de aap ooi
Die wou ik ook we
ik de aap niet krijg.
„Gek, dat we dien w
t een groote winkel