Bet kwartje van Kobus
ALLERLEI
kunst
FEUILLETON
folkloristische accent in het gejaagde Rotterdam-
sche jaarleven. Dan heeft Van Raemdonck het
boek verlucht met vele humoristische penteeke-
ningen, terwijl hij tevens ook den boekband ver
zorgde, die met zijn Meiboomteekening dadelijk
al het blijde en feestelijke van den inhoud in
vroolijke kleuren suggereert!
Voorts is een enveloppe bijgevoegd met een 175-tal
fraaie en karakteristieke folkloristische foto's, die
in bruindruk op chamois kunstdrukpapier zijn ge
reproduceerd. Onder elke foto is een nummer ge
drukt, dat correspondeert met de plaats, waar de
bewuste afbeelding moet worden ingeplakt. Het
inplakken der platen is een buitengewoon ani-
meerend werk, noodigt uit tot nauwkeurig be
kijken en tot het lezen van den verklarenden
tekst in het boek. Zoo is deze uitgave inderdaad
een der mooiste denkbare Sint Nikolaas- of
Kerstgeschenken voor heel het huisgezin!
RUBRIEK VAN BEN ARBEID
Van welke waarde moet het rentezegel
zijn,dat geplakt moet worden
voor een dagmeisje?
Tot de navorderingen, welke telken jare door den
Raad van Arbeid worden uitgeschreven, zijn er
ook een aantal wegens het plakken van zegels van
te lage waarde op rentekaarten van dagmeisjes.
Dit plakken van zegels van te lage waarde is nu
niet direct onwil, doch spruit meestal voort uit
onwetendheid met de desbetreffende bepalingen,
of omdat men zich niet de moeite getroost het
renteboekje, waarin de voornaamste rechten en
verplichtingen van den verzekerde zijn opgenomen,
nauwkeurig door te lezen, hetgeen ten duidelijkste
blijkt uit de reclames die op deze navorderingen
bij den Raad van Arbeid inkomen.
Een van de meest gebezigde argumenten bij deze
reclame is wel, de verwijzing naar de loonklassen,
welke in het renteboekje zijn vermeld. Wanneer
b.v. een dagmeisje een loon geniet van 4.per
week, dan wordt dit bedrag met 52 vermenig
vuldigd. Zoodoende komt men dan aan een jaar
loon van 208.en is men van meening, dat dan
voor een dagmeisje een zegel van 25 cent ver
schuldigd is. Die meening is echter niet juist, het
geen wij nader zullen aantoonen.
Ten aanzien van de loonklasse, waartoe de arbei
der behoort, geldt het navolgende:
a De arbeider, die uitsluitend recht 'heeft op 'n
overeengekomen vast loon in geld behoort tot
de loonklasse, waarin hij naar dat vaste loon
valt, wanneer de dienstbetrekking geacht moet
worden de arbeidskracht van dien arbeider ge
heel of zoo goed als geheel in beslag te nemen,
b Bij Koninklijk Besluit is ten aanzien van de
arbeiders, niet behoorende tot ide arbeiders
onder a, bedoeld, bepaald, in welke loon
klasse zij vallen. De indeeling is geschied naar
den leeftijd, het geslacht en het beroep van den
arbeider. Voor de arbeiders wijst dus niet het
werkelijke loon, maar de groep waartoe de
arbeider volgens dat besluit behoort, aan, in
welke loonklasse zal zijn te betalen.
Tot welke groep van arbeiders behoort nu een
dagmeisje? Tot de arbeiders bedoeld onder a?
Neen. Daar kunnen zij niet toe behooren, omdat
de arbeidskracht niet geheel of zoo goed als geheel
in beslag wordt genomen. Naar art. 67 der Inva
liditeitswet is het geheel onverschillig of de ar
beidskracht, die door de dienstbetrekking niet
wordt inbesiag genomen. Naar art. 67 der Invalidi
teitswet is het geheel onverschillig of de arbeids
kracht, 'die door de dienstbetrekking niet wordt in
oesiag genomen, in loondienst of voor onbetaald
werk of zelfs in het geheel niet wordt benut. De
dagmeisjes behooren derhalve tot de arbeiders, ge
noemd onder b., zoodat premie verschuldigd is
volgens de bepalingen van het Koninklijk Besluit
van 21 November 1919, Stbi. 761, en wel voor dag
meisjes van 14 tot 21 jaar een premie van 40 cent,
en voor dagmeisjes van 21 jaar of ouder een premie
van 50 cent per week.
Nu is het reeds eenige malen voorgekomen, dat
een werkgever verklaarde met de navordering
wegens het plakken van zegels van te lage waarde
niet in te stemmen, en een met redenen om-
kleede, schriftelijke beslissing verzocht, teneinde
tegen deze beslissing in beroep te kunnen gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter den
Raad van Arbeid, die de schriftelijke beslissing
had gegeven in het gelijk gesteld, zoodat geen
twijfel meer kan bestaan ten aanzien van de
premiebetaling voor dagmeisjes.
Wij vertrouwen dat voor bovenstaande uiteen
zetting het aantal navorderingen wegens het plak
ken van zegels van te lage waarde voor dagmeisjes
belangrijk zal dalen, waardoor de administratie-
Kosten ook minder zullen worden.
VAN HET BINNENHOF.
riet groote politieke debat heeft dit jaar weinig
nieuws opgeleverd, het kon ook niet worden ver
wacht, waar het Kabinet vrij openhartig kleur
nad bekend en er van de Regeeringstafel dus ook
weinig nieuws meer te verwachten was.
Alle partijen hebben den haar toegemeten tijd
volledig volgepraat: achttien uren in totaal. Dit
is zooverre begrijpelijk, dat waar het debat zich
minder tot de Regeering zelve kon richten, meer
aandacht werd geschonken aan de verhouding der
verschillende politieke groepen onderling. De
vraag was, of er al eenige teekening in de politieke
verhoudingen zou komen. Aanvankelijk scheen uit
de redevoeringen der drie rechtsche partij-leiders
te moeten worden opgemaakt, dat de oude Coali
tie-partijen elkander wel weer zouden weten te
vinden, doch dan niet eerder dan in 1929, het
verkiezingsjaar: Monseigneur Nolens bleek niet
meer zoo verstoord te zijn op de Christelijk-Histo-
rischen, deze lieten zich gaarne lokken en ook
Mr. Heemskerk sprak in verzoenenden geest. Bij
de replieken bleek echter, dat men nog niet veel
verder was gevorderd dan schoone woorden. Mr.
Heemskerk zweeg geheel over de zaak en
'Dr. De Visser toonde zich verbolgen dat Ds,
Kersten had gesmaald, dat er weer aan het drie
voudig verbond „getimmerd" werd; zóóver is men
nog niet, men wil alleen met elkander spreken na
de stembus van 1929, omdat Dr. De Visser niet wil
weten van een gemeenschappelijk program vóór
de verkiezingen. Terwijl tenslotte de heer Nolens
liet uitkomen, dat, indien de drie Coalitie-partijen
elkander niet zouden kunnen vinden, hij er geen
bezwaar tegen zou hebben, in de plaats van de
Christelijk-Historischen de Vrijzinnig-Democraten
op te nemen in het verbond,
De Minister-President heeft een knappe rede ge
houden: niettegenstaande hij alle punten, die den
grooten beginselstrijd raken, terzijde moest laten
liggen, is hij erin geslaagd, een drietal uren de aan
dacht der Kamer geboeid te houden. En dit ook,
niettegenstaande hij, gelijk reeds werd opgemerkt
weinig nieuws kon vertellen, omdat men nu wel
weet wat men aan dit Kabinet heeft. Behalve dan
wat betreft zijn wonderlijke plannen inzake de
handelspolitiek. Prof. Van Gijn had een zeer
scherpe uitgewerkte critiek geleverd op de heil-
looze tariefherzieningsplannen der Regeering. Als
eenig antwoord kreeg de „geachte afgevaardigde"
een vriendelijk woord, omdat hij zoo goed had be
grepen wat de bedoeling der Regeering was, n.L
niet bescherming, maar integendeel bevordering
van het vrije ruilverkeer. Derhalve zou 'het gedif
ferentieerd tarief dat de Regeering voorstaat strek
ken tot bescherming van denvrijhandel! Dat
kan natuurlijk niemand gelooven.Wat baat de ver
zekering, dat de Regeering tegenover een hoogen
tariefmuur van een vreemden Staat niet een
tweeden muur wil bouwen en zich vrij weet van
protectionistische aanvechtingen, wanneer zij met
een dubbel tarief komt, dat zoo licht tot bescher
ming althans tot verhooging van invoerrechten
leidt? Reeds zinspeelde de Minister op verhoogde
rechten op weelde-artikelen welke niet in ons
land worden geproduceerd. Ziedaar reeds de Staat
als duurte-verwekker, zij het vooralsnog ten aan
zien van weelde-artikelen, wat echter een uiterst
rekbaar begrip is.
Bij ide replieken bewoog Dr. Lovink zich ten aan
zien van de tarief-plannen geheel in dezelfde lijn
als Prof. Van Gijn; blijkbaar had de Minister-
President ook hem in geen enkel opzicht over
tuigd. De partijgenoot van Mr. De Geer wees er
met nadruk op, dat de instelling van een vecht-
tarief in strijd zou zijn met den geest van Genève,
ep vroeg met klem, wat er dan toch was voorge
vallen, dat de Regeering, anders dan onder het
bewind van Minister Van Karnebeek, nieuwe
maatregelen noodig oordeelt. Dr. Lovink wees er
nog eens op, hoezeer Zwitserland, waarmede wij
ons altijd zoo gaarne vergelijken, zich in de moei
lijkheden, voortspruitende uit zijn vechttarief, ver
strikt heeft. Mogen deze waarschuwingen de Re
geering weerhouden dezen heilloozen weg te be-
tredenl
WEGENVERBETERING.
Nu we in onzen tijd er op uit zijn overal, niet
alleen in onze groote steden, maar ook daarbuiten,
de wegen voor het steeds toenemend autoverkeer
te regelen, stuiten zij, die deze wegenverbreeding
en verharding propageeren op tegenstanders en
moeilijkheden, die zich altijd voordoen en hooren
laten als er van een nieuwigheid sprake is.
Niet ondienstig we schreven haast „amusant"
lijkt het ons daarom een paar citaten te geven
uit een tijdschriftartikel, waarin de ontwikkeling
in het verkeer wordt behandeld, en tevens aange
toond wordt, hoe ook vroeger de pioniers van
verbeterd verkeerswezen tegenstanders en moei
lijkheden hadden te overwinnen.
Door de slechte wegen in het graafschap Sussex
konden de boeren in den winter gedurende de
18e eeuw bijna niet ter markt gaan „waardoor
het graan duur werd op de markt, omdat het er
bijna niet te krijgen was en goedkoop in de boe
renhoeven, omdat het niet vervoerd kon worden."
Macaulay vertelt, dat in 1685 een onderkoning,
die naar Ierland moest, vijf uur noodig had om
den afstand van St. Asaph naar Conway 22
K.M. af te leggen. Tusschen Conway en Beau
maris moest hij loopen, en werd zijn gemalin ge
dragen; zijn koets werd hem later ten koste van
veel moeite nagezonden! Gewoonlijk werden de
rijtuigen te Conway uit elkaar genomen en op de
schouders van sterkgespierde Walesche boeren
verder gebracht!
Toen Londen in 1750 reeds 700.000 inwoners telde
was de grootste weg van Londen naar het Noorden
slechts tot op 100 mijlen van Londen een straat
weg de verdere „groote" weg naar het Noordelijk
Engeland was een pad voor lastdieren, zoo smal,
dat er geen dubbel tweespan elkaar kon passeeren.
In 1837 werd in Holland de spoorlijn Amsterdam
Haarlem aangelegd...., maar de tegenstanders
scholden dezen maatregel als een bevrediging van
„zinnelijk genot, welke met ernstige economische
nadoelen gepaard zou gaan, wijl de vreemdelingen,
ons landje in weinige uren als het ware door
vliegende, in geene de minste verteringen, hoe ook
genaamd, zullen behoeven te vervallen
Deze laatste bewering lijkt ons niet geheel en al
ongegrond. De Amerikanen, die in luxe Lissone-
karren Amsterdam in één uur afzien, hebben zoo
doende den tijd hun volgend menu óf in een restau
ratiewagen, óf over de grens af te werken, zoodat
Amsterdamsche restaurants met hun voorraad
blijven zitten. Maar erger dan ongegrond, bijna
treurig lijkt ons de qualificatie van „bevrediging
van zinnelijk genotl" Toch schijnt die beschuldi
ging ingeslagen te zijn, want toen de Tweede
Kamer het volgend jaar een wetsvoorstel be
handelde tot het sluiten van een leening voor den
aanleg van een spoorweg van Amsterdam naar
Arnhem, werd het voorstel met 46 stemmen tegen
2 verworpen1
„Ik laat eiken dag", zoo schreef de postmeester-
generaal van Pruisen in 1838, „verscheidene wa
gens met zes zitplaatsen voor passagiers naar Pots
dam rijdenNu wil men zoowaar een spoor
weg daarheen aanleggen I Wanneer ge Uw geld
wilt kwijt raken, gooi het dan liever direct het
raam uit, dan het voor zulk een onzinnige onder
neming beschikbaar te stellen!"
En zijn Koninklijke Meester, Friedrich Wilhelm
III, was het volkomen met zijn postmeester eens,
en verklaarde: „Ik kan me niet voorstellen, dat
het veel voor ons geluk zou uitmaken of we al
dan niet 'n paar uur vroeger in Potsdam aankomen.
Ook de medische wetenschap sloot zich bij de
tegenstanders aandie snelle treinbewegingen
veroorzaken noodzakelijk hersenziekten bij de rei
zigers; reeds alleen de aanblik van een snel voort-
suizenden trein zou die ziekten kunnen veroor
zaken, zoodat geëischt moet worden, dat aan
weerskanten van een spoorweg een minstens vijf
voet hooge schutting wordt opgericht!"
Wat zijn onze moderne bezwaren, n. 1. gegrond
op behoud van natuurschoon, feitelijk kinderspel
vergeleken bij de sombere voorspellingen uit vroe
gere dagen! Gelukkig dat de vooruitgang onver
moeid voortschrijdt, en zich niet aan medische
en zedelijkheidsapostelen stoort.
Nederlandsch Jongelingsverbond.
Het Nederlandsch Jongelingsverbond, de oudste
Pirotestantsch-Christeiijke J eugd-organisatie hier
te lande, hoopt op 16 en 17 Mei a.s. te Amsterdam,
zijn 75-jarig bestaan te herdenken. Voor de beide
leestdagen is een programma ontworpen, waarop
nevens de samenkomsten voor de otlicieeie her
denking, ook vergaderingen voorkomen met oud-
.eden, met belangstellenden en met de jongens
leden.
wijl geen gebouwen, gioot genoeg voor deze
samenkomsten te Amsterdam te vmden zijn, zullen'
gelijk tijdig meer dan een bijeenKomst plaats
vinden. Ook komen officieele damestonoen in
kerkgebouwen op het programma voor.
Voorts is een comité gevormd, dat een jubileum-
ionds zal samenbrengen en worden allerlei stap
pen gedaan, om een luisterrijke viering van dit
nationale feit te verkrijgen. Het verbond, dat
thans met zijn jongenswerk 30.000 leden telt, is
in den loop der jaren voor duizenden jongemannen
van grooten zegen geweest. Begrijpelijk, cat voor
de viering van dit jubileum veel belangstelling be
staat. Reeds staat vast, dat 400 jongemannen uit
Zeeland komen, om aan de herdenmng deel te
nemen.
Jansen had een paard op afbetaling gekocht. Een
week later kwam hij bij den verkooper terug en
verklaarde niets tevreden te zijn over het beest.
Hij laat aldoor zijn kop zoo hangen, verklaarde hij.
O, zei de handelaar, dat is niets. Dat is een kwestie
van trotsch. U moet eens opletten, hoe dat dier
zijn kop op zal houden, als hij eenmaal betaald is!
Gevangenisbezoeken En wat heeft jou hier ge
bracht, beste man?
Gevangene: Och, meneer, mijn vader zij altijd, dat
hij hoopte dat ik schoonheid en verstand zou
trouwen. En ik heb hem een plezier willen doen.
Zoo?
Nou, toen pleegde ik bigamie.
Fotokunstkalenders. Ook de amateurfotografen
nebben recht op een eigen kalender.
Voor iets moois op dit gebied heeft gezorgd de
bekende Fotografische Uitgeversmaatschappij
„Focus" te Bloemendaal. Zij brengt een week
kalender, die iedere week een andere mooie foto
brengt, terwijl op de achterzijde der blaadjes aller
lei practische wenken en recepten voorkomen, die
hun nut kunnen doen als de week voorbij is.
De uitvoering van dezen kalender verdient allen
lof. Het schild is sober en heeft een fijne ver
siering in licht groen op chamoiskleurigen grond.
De foto's zijn met zorg uitgekozen en de auto-
typiecliché's zijn zeer goed gedrukt.
Het dekblaadje brengt een bijzonder fijne foto,
getiteld „Witte Wade", terwijl Otto van Tussen
broek daarvoor een mooi aphorisme over het
wonder der fotografie schreef.
De maandkalender van dezelfde firma brengt 12
blaadjes en is uitgevoerd op zwaar chamois kunst
drukkarton. Daarop komen ook keurige foto's voor,
terwijl aan de achterzijde daarvan ook wetens
waardigheden voor de amateurs vermeid zijn.
een Sinterklaasvertelling
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
Toen Kobus van huis ging, om het vetplantje te
koopen, dat hij Moeder op Sinterklaas geven zou,
moest hij voor haar eerst nog even een brief naar
de bus brengen. Hij moest oppassen, dat hij de brief
niet verloor en daarom 'had 'hij hem goed opge
borgen in de zak, waarin ook de zakdoek zat en de
tol en het touw en het kwartje, waarvoor hij het
plantje zou koopen.
Gelukkig was Kobus nog juist op tijd, want de be
steller kwam er al aan. Op zijn gewone holletje
draafde Kobus naar den bloemist, maar toen hij
het plantje betalen wou, was hij zijn kwartje kwijt.
Hij haalde den zakdoek uit de zak en de tol en het
touw, en hij keerde de voering binnenste buiten,
maar het kwartje was nergens te vinden. Ver
drietig kon Kobus naar huis sukkelen, maar hij
zei tegen niemand wat, want Kobus was een dap
per klein kereltje. Hij zou er nog wel iets op vin
den, want het ging toch niet aan, dat Moeder
haar vetplantje niet op Sinterklaas krijgen zou!
Juist toen hij thuiskwam, vroeg Moeder hem,
mee te gaan winkelen. Ze wou wel eens weten,
in wat voor winkel hij toch dat vreemdsoortig stuk
speelgoed gezien had, waarover hij 't altijd maar
had. Het was een aap, die je op zijn stok op en
neer kon bewegen, maar Moeder had nog nooit
zulk een aap gezien.
Voor verschillende speelgoedwinkels stonden ze
stil en overal lagen wel apen. Maar nooit was die
ééne aap er bij, die Kobus zoo graag van Sinter
klaas zou willen hebben. Moeder begreep maar
nooit, dat het juist d i e aap wezen moest, precies
zóó en zóó ze moest het Frans maar eens
vragen, want die wist het ook en die zou hem
ook zoo graag willen hebben.
Frans had den vreemdsoortigen aap wel nooit zelf
gezien, maar hij had hem Kobus zoo 'dikwijls hooren
beschrijven, dat het net was, of hij hem zelf had
gezien.
„Maar was is dan toch die geheimzinnige winkel?
Jongen, ik geloof, dat je gedroomd hebt."
„Heusch moeder, ik weet het zeker, 't Was in
een klein zijstraatje en er lagen vóór 't winkelruit
allemaal van die dingen, die je nergens anders
ziet; zulke rare doosjes en malle plaatjes en dan
was er bij de aap ook nog een pauw van spaanders.
Die wou ik ook wel van Sinterklaas vragen, als
ik de aap niet krijg."
„Gek, dat we dien winkel niet kunnen vinden. Was
een gToote winkel?"
,0,neel een heel kleintje. Met maar één raam en
er stond een oud wijfje in en dat kwam naar
buiten en zei tegen mij: Dag, jongeheerl Maar
ik weet niet meer waar het precies was en hoe
je er komen moet. Jammer, dat ben ik vergeten."
De besteller had de bus weer gesloten, toen hij
op de steenen een kwartje zag blinken. Een
kwartje! Hé, hoe komt dat daar?
„I'k zal het maar meenemen," dacht de besteller,
„als ik het niet opraap, doet een ander het toch,
en ik ben tenminste een eerlijk man."
Maar wat moest de besteller doen met zijn kwar
tje? Gebruiken wou hij het niet, want het was niet
van hem. Zou bij het bij de politie als gevonden
voorwerp aangeven? Maar is dat voor een kwartje
de moeite wel waard? De besteller had het toch
al zoo druk tegen Sinterklaas, dat men van hem
niet kon vergen, alleen om dat kwartje nog eens
naar de politie te gaan.
Voorloopig stak de besteller het kwartje maar in
zijn vestzak. Even dacht hij er aan, of het zijn
ambtsplicht niet was, het in het postkantoor
af te geven. Doch hij begreep, dat hij
hiermee de administratie geen dienst zou doen.
Onder welk hoofd moest het gevonden kwartje
worden geboekt? Als toevallige bate? Als gift?
Het rijk aanvaardt van zijn ambtenaren geen gif
ten, Het was een moeilijk geval.
Zou hij het kwartje maar niet weer op straat smij
ten? Dan zou een voorbijganger het vinden, die
minder gauw last had van zijn geweten. Maar den
eersten den besten schurk gunde 'de besteller het
gevonden kwartje toch ook weer niet.
Hoe een verstandig mensch toch over een kleinig
heid kan gaan tobben! Maar de besteller was niet
alleen ambtenaar en had als zoodanig plichtsge
trouw te blijven, hij was ook huisvader, en moest
zijn kinderen het voorbeeld geven. Zou hij het
tegenover hen kunnen verantwoorden, een gevon
den geldstuk zelf te behouden? Een gevonden geld
stuk zelf houden is diefstal, dit had hij zoovaak
aan zijn eigen jongens op 't hart gedrukt. Hij
wou, dat hij dat kwartje maar nooit daar op straat
had zien liggen.
Het fleurig wijsje van een draaiorgel hielp hem ge
lukkig van zijn getob af. De besteller was iid van
de Postfanfare en 'blies daarbij nog wel de
trombone. Hij was zulk een hartstochtelijk muziek
liefhebber, dat, als hij onderweg een slagersjongen
een deuntje hoorde fluiten, zijn hand onwillekeurig
de schuivende beweging ging maken, waarmee hij de
zoete tonen aan zijn instrument placht te ontlokken.
Eens had hij, bij het hooren van een melodie, waar
van hij de solo-partij blies, met een brief in de
hand op de stoep van een huis, waar hij reeds
aangebeld had, staan blazen en schuiven zonder
dat hij den bewoner gemerkt had, die hem had
opengedaan. Deze was bang geworden, dat de man
plotseling zijn verstand had verloren.
Maar nueen draaiorgel, en dat nog wel de
Cavalleria speelde! Verrukt bleef de besteller staan
luisteren, ofschoon hij al over zijn tijd was. Zóó
was hij in de muziek verdiept, dat de man met
het bakje driemaal moest rammelen, voordat 'hij
'hem in de gaten had.
„Je bint toch niet doof, sjeg?!", vroeg hem de man.
Deze vraag ontnuchterde den besteller. Zoodra hij
zijn tegenwoordigheid van geest had herkregen,
schoot hem een prachtig .denkbeeld door 't hoofd.
Dit was de oplossing!
En tot verbazing van den centen-ophaler liet hij
een zilveren kwartje in 't bakje rinkelen. Toen
nam hij de beenen, en haalde zijn verloren tijd in.
„Die man is mesjokke!", zei de centen-ophaler
tegen zijn maat, toen ze hun orgel verder douw
den. „Een vijvie! Wie geeft er nou een vijvie voor
't pierement?!"
„Hij mot 't wete!," antwoordde de wijsgeerige
maat.
Ze hadden al een heelen dag gemaakt met hun
orgel en namen er een oogenblik hun gemak eens
van.
De centen-ophaler, die nu op zijn beurt draaier
zou worden, had nog zoo'n schik in het zonderlinge
geval met dat kwartje, dat hij het geldstuk tus
schen de centen uitvischte en in de hoogte stak.
Hij tuurde er naar, of het ding op de eene of an
dere manier de onbegrijpelijke gulhartigheid van
dien mesjokken besteller verklaren kon.
,,'k Bin ér, Piet!", riep hij opeens vergenoegd uit.
,,'t Is ommers overmorgen Sinterjanklaas!"
„Je hebbe gelijk, Ari, dat zal 't hem wezel"
Ari vond nu de mop zoo kostelijk, dat hij wel een
j minuut lang met open muil grinnikte. Daar kon
Piet niet tegen en ook hij begon mede te ginne
gappen. Ze staarde elkander met glazige oogen aan,
sloegen zich op de knieën en barstten telkens weer
uit in een gichelbui.
„Kom, vent, we gane weerl," zei Piet tenslotte.
Samen brachten ze de zware kar in beweging en
douwden het ding voort, totdat ze op de hoek van
de straat en een steegje halt hielden om te gaan
draaien. Met een aapachtig gebaar greep Ari de
kruk en Piet, die het geldba'kje in ontvangst had
genomen, slenterde de straat over om bij de huis
deuren zijn inzameling te beginnen.
Toen ze eenmaal werktuiglijk met hun dagwerk
op gang waren, waren ze het avontuur met het
kwartje alweer vergeten, dat spoedig onder de
centen in het bakje bedolven lag.
Huis aan huis stond Piet geduldig te wachten, tot
dat de juffrouw of de meid of mijnheer zelf kwam
aansloffen en met een zuur gezicht de verschuldig
de cent in 'het bakje lei. Dan tikte Piet aan zijn
pet, keek eens de lucht in, of er van de boven
verdieping ook soms een cent naar beneden ge
mikt werd, ving die op als een geboren jongleur,
tikte weer aan zijn pet en ging Ari helpen om het
orgel alweer een eind verder te douwen.
In het steegje kreeg Ari de beurt van centen op
halen.
„Je motte bij mijn niet weze, kameraad," zei een
oud moedertje, dat in een winkeldeur stond, ,,'k
héb selvers geen cinte."
„Dan sel je ze vandaag ereis van mijn hebbel",
antwoordde Ari parmantig. Hij had ineens een
idee in zijn bol, en grinnikte van pret.
,,'k Heb een boffie gehad met mijn maat," lei hij
uit. „Laat ik nou eris royaal weze. Gane je zake
zoo slecht, moedertje? Dan zal ik ereis wat bij je
koope vandaag. Wat kost dat apie op een stokkie,
dat daar in 't raam leit?"
„Dertig cente, maar omdat jij zoo'n reuze-beste
jongen bin, kun je 't voor een maffie krijge."
„Nou, kijk dan eris hier!"
En Ari graaide onder de cente vandaan het blin
kende kwartje, dat hij het moedertje in de hand
duwde. „Maar nou mijn apiel"
„Dat sel je 'hé, jong!" En het moedertje haastte
zich, om het stuk speelgoed uit de uitstalling te
halen.
„Wa hê-je nou?!," vroeg Piet, toen Ari, met een
gekke grimas op zijn grinnekend bakkes kwam aan
zetten.
„We zullen het pierament versiere ter eere van
Sinterjanklaas!" En Ari stak het aapje triomfante
lijk op zijn orgel, en douwde, uit louter opge
wondenheid zoo hard, dat de wijsgeerige Piet op
een holletje meemoest.
Ze waren nog bij lange na niet aan 't eind van
hun tocht. Maar het viél hun niet moeilijk, in hun
humeur te blijven. De groote winkelstraten waren
zoo vroolijk en de menschen waren zoo gul, dat
de beide draaiorgelmannen ook geheel in de Sinter
klaasstemming raakten. Nog nooit waren de po
pulaire opera's in zulk een snel tempo ten gehoore
gebracht als vanmiddag.
„Kijk 'es moeder!", riep midden in het gedrang een
kleine jongen, „daar heb je nou het aapje, dat ik
bedoel! Daar op dat draaiorgel. Toe, kom 'es
gauw mee!"
En Kobus sleurde zijn moeder mee, zoodat ze
bijna onder een auto geraakte en ternauwernood
aan een aanrijding door een fietser ontsnapte.
Aan de overzijde van de straat gekomen, moest
zij met Kobus het aapje op een stokje bewonderen.
D i t was nu heusch het echte aapje, 'dat hij in dat
kleine winkeltje had zien liggen, waarvan Moeder
meende, dat hij maar gedroomd had. Maar nu zag
ze iet zélf!
„Zou dat aapje te koop zijn?", fluisterde Kobus, ter
wijl hij zich schuchter tegen zijn moeder aandrong,
zelf durfde hij het den draaiorgelman niet vragen.
Toen de man met het bakje kwam, vroeg Moeder
het hem.
„Nee, juffrouw, dat beessie is niet te koop," ant
woordde Ari. „Het is een heel bizonder beessie,
daar we kasueel an gekomme benne. Te koop is
het niet, maar omdat uw zoontje zoo'n brave jon
gen is, krijgt hij 't van Ari voor Sinter janklaas!"
En tot verrassing van Kobus en zijn moeder haalde
de orgelman het aapje van 't orgel en drukte het
Kobus in de hand.
„Asseblieft, goed oppassen, jongeheer, en lief zijn
voor 't arreme beessie!" En, aan zijn pet tikkend.
Keerde hij zich om en was zoo weer in het ge
drang verdwenen.
Nu had Kobus dus 't aapje, waarnaar hij zoolang
had verlangd. Dadeiijk toen hij met zijn moeder
thuis was gekomen, holde hij naar Frans, om
dezen het wonderdier te laten bekijken. En Frans
vond het even prachtig als Kobus en 't speet hem,
dat Kobus niet aan den orgelman had gevraagd,
waar deze het speelgoed gekocht had. Dan wisten
ze 't winkeltje weer en zou Frans ook zoo'n aapje
op een stokje kunnen koopen. Want Frans had
van Oma een kwartje gekregen, toen ze verleden
week op bezoek was geweest, en daarmee mocht
hij doen wat hij wou.
Toen Frans dit van 't kwartje gezegd had, was 't
Kobus opeens, of hij niet langer in zijD aapje
pleizier had. Want toen schoot hem te binnen,
dat hij zijn eigen kwartje verloren had en dat hij
nu Moeder niet met het vetplantje zou kunnen
verrassen, dat ze zoo graag op Sinterklaas zou wil
len hebben. Nu had Kobus zijn aapje, maar Moeder
haar vetplantje niet.
En plotseling wist Kobus, wat hij moest doen
„Je kunt voor je kwartje mijn aapje koopen,zei
hij tot Frans.
„Meen je dat?l" Frans juichte het uit en sprong van
pleizier wel een meter de lucht in. Onmiddellijk
haalde hij zijn kwartje uit den zak en gaf het aan
Kobus. Toen draafde hij naar zijn huis om zijn
zusje het kostbare speelgoed te laten bewonderen.
Met een beteuterd gezicht staarde Kobus zijn
vriendje na. Hij voelde een brok in zijn keel ko
men en dacht, dat hij zou gaan schreien. Maar dat
wou hij niet. Hij wou een dappere jongen zijn. En,
de tranen, die in zijn oogen waren geschoten, af-
wisschend, stapte hij moedig naar den bloemist, die
hem nu het vetplantje meegaf, dat 'hij een paar
uur te voren moest laten staan, omdat hij geen
geld had.
Zoo had Kobus' moeder op Sinterklaas haar vet
plantje, maar Kobus zijn aapje niet. Toen Moeder
hem vroeg, waar zijn aapje gebleven was, zei hij,
dat hij het Frans op Sinterklaas had gegeven,
„Jij bent een schat van een jongen," zei Moeder,
„en we zullen samen net zoolang zoeken, totdat
we het winkeltje hebben gevonden. Dan krijg je
van mij een nieuw aapje cadeau."
EINDE.