ALGEMEEN NIEUWS-EN ADVERTENTIEBLAD
Mededeelzaamheid
Nieuwe Uitgaven
Plaatselijk Nieuws
VOOR KENNEMEILAND EN HAARLEM
UITGAVE VAN D^N.V. „HET MIDDEN"
EXPLOITATIE EN ADMINISTJATIE: DRUKKERIJ T. TIMMER
DE GENESTETWEG 23, BLOEMENDAG, TELEFOON 22003, POSTGIRO 30785
Aesthetische Ontwikkeling
22ste JAARGANG
JULI 1928.
No. 27.
Abonnementsprijs ƒ3.50 per jaar, 1.75 per half
jaar bij vooruitbetaling vóór 1 Januari of
1 Juli. N a dien datum verhooging van 0.15
incassokosten. Voor Indië en 't Buitenland met
verhooging der porto. Losse nummers 10 cent.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan.
Advertentiën: 18 cent per regel, bij contract
belangrijke korting. Kleintjes: Vraag- en Aan
bod, Huur en Verhuur, Koop en Verkoop, van
1 tot 5 regels 60 cent, elke regel meer 12 cent,
uitsluitend bij vooruitbetaling. Boven
onder of naast den tekst dubbel tarief
(Nadruk verboden)
Veel hoort men klagen over het gebrek aan mede
deelzaamheid, dat inzonderheid de jeugd in onze dagen
zou kenmerken. Ouders gevoelen zich teleurgesteld
over de weinige vertrouwelijkheid, welke zij van den
kant hunner kinderen ondervinden. Hun nieuwe op
voedingswijze stuit op den onwil, welken hun kroost
openbaart. Terwijl de ouders van tegenwoordig ge
broken hebben met het vroegere stelsel van stilzwij
gendheid en al hun best doen om de belangrijke levens
vragen in bevattelijken vorm met de kinderen te be
spreken, sluiten deze laatsten zich in ontoegankelijk
heid op. Het is gemakkelijk gezegd, de kinderen te
leeren kennen, ze te raden en voorlichting te geven,
maar wat bereikt men, zoolang de jeugd van haar
kant niet meewerkt en haar hart niet ontsluit voor het
ouderlijk oog. De jeugd verbergt haar geheimen voor
vader en moeder en tobt er liever mee om, dan ze
prijs te geven aan hen, die haar toch naast zijn en die
het het best met haar meenen. Want zijn niet de ouders
de natuurlijke biechtvaders voor het opgroeiend ge
slacht?
Laat ons eens nagaan, hoe het met deze natuurlijkheid
staat. Hoe is het toch te verklaren, dat de banden des
bloeds zoo zelden ook geestelijke banden zijn? Immers
is het een algemeen verschijnsel, dat, zelfs in gezinnen,
waarin een groote mate van onderlinge genegenheid
heerscht, de kinderen hun ouders niet dat vertrouwen
schenken, dat deze laatsten als vrucht van een natuur
lijke verhouding meenen te mogen veronderstellen.
Liever dan hun ouders in het vertrouwen te nemen,
wenden de kinderen zich tot vreemden. Met school
kameraden, met een leeraar of leerares, een oudere
vriend of vriendin bespreken zij gemakkelijker hun
hartsgeheimen dan met hun ouders.
Mij dunkt, dat wij de verklaring niet ver behoeven
te zoeken. Zij ligt voor de hand. De ouders kennen de
kinderen te goed. Zij hebben ze van dag tot dag onder
hunne hoede en onder hun invloed gehad. Zij hebben
hun voorgehouden, wat ze dienen te doen en wat ze
hebben te laten. Door hun voortdurende bemoeiing
staat het kroost niet vrij tegenover hen. De jongen of
het meisje hebben zich van jeugd af aan zoo in de
wenschen en opvattingen van hun ouders leeren ver
diepen en omgekeerd hebben de ouders zich omtrent
hun kinderen een zoo vaststaand beeld gevormd en
een zoo vaststaand ideaal gesteld, dat beide partijen
reeds bij voorbaat weten, hoe ze in een bepaald geval
op elkaar zullen reageeren.
Als het kind met dit of dat probleem, dat hem kwelt,
tot zijn ouders gaat, gevoelt hij intuïtief, wat het ant
woord of wat de uitlegging zal zijn. Vader zal zijn
vraag vreemd vinden of moeder zal er zich met een
Jantje van Leiden afmaken. Vader zal „natuurlijk" dit
zeggen en moeder „natuurlijk" dat antwoorden. Deze
vanzelfsprekendheid beneemt alle belang aan het ant
woord. Wat het kind noodig heeft, is een nieuw ge
zichtspunt, een verrassend perspectief, dat hem be
vrijdt van den cirkelgang, waarin hij met zijn tobben
en peinzen geraakt is.
Maar bovendien, de verhouding tusschen ouders en
kinderen moge nog zoo modern-kameraadschappelijk
zijn, het blijft in den grond een gezagsverhouding. Als
puntje bij paaltje komt, zetten de ouders hun wil door
en dringen hun overtuiging op. Zij kunnen, als ver
antwoordelijk voor hun onmondig kroost, niet anders.
Zij blijven, als verlichte despoten, de leiding houden.
En wat het kind in zijn benarde oogenblikken noodig
heeft, is volstrekte vrijheid van denken. Het mag niet
de kleinste kans beloopen, bij een onvertogen uit
drukking, bij een zonderlingen gedachtengang, bij een
opstandige opwelling, op de vingers te worden ge
tikt. Mededeelzaamheid is alleen mogelijk bij volledig
gevoel van vrijheid.
Omgekeerd zoekt het kind bij dengeen, voor wien het
zijn hart uitstort, toch ook juist weer het gezag. Het
moet den indruk hebben, dat zijn biechtvader de ken
nis der wijsheid bezit om een betrouwbaar oordeel te
vellen. En, hoe vreemd het klinkt, maar dat gezag
bezitten de ouders niet. Het kind neemt hen teveel
van nabij waar om hun onmacht en onwetendheid in
vele gevallen niet te ontdekken. Het is aan hun alle-
daagsche houding gewend en, gelijk geen vorst groot
is voor zijn kamerdienaar, is geen ouder groot voor
zijn kind.
Bij vreemden daarentegen, die het alleen in hun beste
oogenblikken ontmoet en die de geheimzinnigheid van
het onbekende bezitten, meent het kind een hooger
instantie van gezag ter beschikking te hebben. Van
daar dat het ook uit dezen hoofde jegens hen mede
deelzamer is dan jegens zijn ouders.
Mogen ouders dezen staat van zaken betreuren als
een onnatuurlijk gebrek? Wij moeten voorzichtig zijn
met het begrip natuur. Maar indien wij inderdaad in
de natuur de moeder der wijsheid willen zien, dunkt
mij deze houding van kinderen ten opzichte van ouders
in allen deele een voorbeeld van de wijsheid va
moeder Natuur.
Wat het kind en trouwens ook iedere volwassene, voc
zijn natuurlijke ontwikkeling behoeft, is alzijdige
omgang. Een goede boom heeft wijdvertakte wortel.
Een plant in een bloempot sterft, wijl in deze benepa
omgeving geen voedsel voor haar is te vinden.
Nu is ieder wezen en derhalve ook elk kind uiteraari
behoudzuchtig en traag. Ook alweer gelijk ieder onze.
Zoo de omstandigheden ons niet dwingen er op ut
te gaan, blijven wij thuis. Zoo het kind in zijn ouden
alles vond wat het noodig heeft, zou het nooit tot eei
maatschappelijk mensch kunnen opgroeien. „Gij zui
vader en moeder verlaten", zegt de goddelijke sten
in het Bijbelsch verhaal tot de vrouw, „en uw mai
aanhangen". Iets dergelijks had zij ook tot den mat
kunnen zeggen.
Te sterke gehechtheid aan de ouders wreekt zich nieï
alleen in het huwelijk, maar in alle geledingen van
het maatschappelijk verband. Te sterke gehechtheid
aan de familie, aan den geboortegrond, kortom aan
heel het oorspronkelijk milieu, staat den groei in den
weg. Waarom treft men op sommige eilanden of in
afgelegen streken een lichamelijk en geestelijk ontaarde
bevolking aan? Het gebrek aan huwelijkskeuze is de
oorzaak van ondergang. Waarom verbiedt de wet
huwelijken tusschen bloedverwanten in den naasten
graad? Omdat de natuur haar kinderen naar vreemden
wil drijven, die hen met nieuw bloed en met nieuwe
gedachten kunnen versterken. Ook in den geestelijken
omgang mag men niet te na in de familie blijven, wijl
dit de noodzakelijke wisselwerking belet.
Her is dus volstrekt niet nuudlottig, integendeel, dat
kinderen hun hart gemakkelijker voor vreemden uit
storten dan hun ouders in vertrouwen te nemen.
Slechts ouders, die vergeten, dat zij zichzelf overbodig
hebben te maken, kunnen hierover treuren. Al blijft
deze noodzakelijke vervreemding een van de vele
openbaringen van de levenstragiek.
Wat voor de verhouding tusschen ouders en kinderen
geldt, geldt, zij het in verminderde mate, soms ook
voor andere intieme levensverhoudingen. Ook echt-
genooten kunnen vaak moeilijk alles aan elkaar
biechten; er zijn dingen, waarover zij gemakkelijker
met vreemden spreken. In menig huisgezin leeft men,
hoe veel men ook van elkaar houdt, stilzwijgend naast
elkaar voort en de ware mededeelzaamheid openbaart
men eerst buitenshuis. Ook dit is misschien minder on
rustbarend dan het wel schijnt, want ook het gezin
kan een beslotenheid worden, welke den groei belet.
Men moge in den schoot van het gezin bloeien en
gedijen, voor dezen bloei heeft men bevruchting noo
dig van de wisselwerking met de groote samenleving
daarbuiten. H. G. Cannegieter
De naam waaronder het nieuwste geschrift van den
bekenden kunsthistoricus Dr. A. Pit is verschenen, n.l.
.Aesthetische ontwikkeling", wekt eigenlijk verwach
tingen, die men in het overigens voortreffelijke boek
niet beantwoord zal vinden. De zoo algemeen gestelde
titel kan b.v. doen denken aan een verhandeling over
de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel als factor
van moderne beschaving en cultuur, of b.v. over de
wijze waarop tot op zekere hoogte het schoone als
denkbaarheid en feitelijkheid kan worden gesteld,
kan worden gewaardeerd of gepeild. Kortom: men
zou een studie kunnen verwachten, waarin in groote
trekken ware aangegeven de normen der schoonheids-
waardeering voor den mensch, die gaarne bereid is
er zich voor open te stellen, maar wien het aan de
noodige leiding en het zoo begeerde onderscheidings
vermogen ontbreekt om in de velerlei vormen, waar
door de schoonheid in onzen tijd wordt geopenbaard
(en vooral ook niet geopenbaard!) het waardevolle
te kunnen ontdekken. Dit nu biedt de studie van Dr.
Pit niet heelemaal.
In de eerste plaats niet omdat de schrijver slechts zijn
aandacht schenkt aan de beeldende kunsten en de mu
ziek,dans- en woordkunst buiten beschouwing laat;in de
tweede plaats niet, doordat hij „Aesthetische Ont
wikkeling" feitelijk opvat als een doorloopend verhaal
van de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel, zoo
als dat zich in zijn voortdurende continuïteit in de
kunstproductie door alle eeuwen van het prea-
historische tijdperk af tot aan het heden heeft ge
openbaard en bevestigd. Pit stelt het aesthetische dus
niet, zooals men bij het opnemen van z'n boek zou
kunnen vermoeden, als factor op zich zelf en als uit
gangspunt voor dezen tijd zonder meer, hoewel hij
in zijn beschouwingen toch meerdere malen en zeer
terecht blijk geeft dat eigenlijk, alle schoonheids-
Aesthetische Ontwikkeling door Dr. A. Pit, Uitg. Em.
Querido's Uitg. Mjj. A'dam. Prijs 2.26.
waardeering, en dus ook de tegenwoordige, in haar
.durende verandering, gebonden is aan de vormen of
grenzen van ruimte en tijd.
Men beschouwe het bovenstaande dus niet als een
aanmerking of aanwijzing van een tekort. Integendeel.
Tegenover de vele en velerlei publicaties met hun
vaak en vooral op den leek verwarrende invloeden, is
dit boek van Pit er een tot welkome bezinning. Het
was echter noodig even te wijzen op de beperking van
de stof en verder, dat waar de ontwikkeling der beel
dende kunsten in groote trekken en in voortdurend
wijd getrokken vergelijkingen den lezer wordt voor
gezet, deze met de belangrijkste kunsthistorische
feiten op de hoogte dient te zijn.
Pit is echter een uitstekende gids en zijn arbeid draagt,
hoe vol leven en juist gerichte waardebepalingen deze
ook is, het stempel van den philosofisen geest, die be
trekkelijk zonder voorkeur is. Hij blijft niettemin be
grijpelijk voor den „kunstzinnigen leek" en begeeft
zich vrijwel nimmer in abstracte woord-combinaties en
formuleeringen, waarvan de diepere zin slechts door
enkelen kan worden begrepen.
Het is verder van belang er op te wijzen op welk een
breede basis Pits kunsthistorische beschouwingen zijn
gebouwd. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat Pit
kunsthistorie geeft in Spenglerschen geest, d.w.z. het
„verleden" beschouwend om het „heden" te verstaan
m.a.w., de tegenwoordige dingen begrijpen uit wat zij
vroeger waren.
Het causaliteitsbeginsel staat dus voorop en juist daar
door wordt het verleden geen historie om de historie,
geen geschiedenis prentenboek met vele anecdoten,
Siaar een levensvol geoeuren, dat een leder naar zijnen
aard kan volgen al is begrijpelijkerwijs de persoonlijke
kant, de smaak en het subjectieve oordeel in elk
historisch oordeel voorondersteld.
En juist ook daarom is de verschijning van Pit's boek
een verheugenis en een waarlijke verrijking van onze
op dit speciale terrein nog al schaarsche literatuur.
Het is dat niet in 't minst om de breede en gedegen
kennis, welke de schrijver van de vele uiteenloopende
kunstperioden van oudheid, middeleeuwen en nieuwe-
ren tijd blijkt te bezitten. Hij weet daardoor tot somtijds
treffende en pregnante vergelijkingen van zeer ver
uitelkander liggende kunstperioden te komen, terwijl,
boven alle persoonlijke voorkeur uit, het voortdurend
scheppingsproces wordt geobjectiveerd, waarvan
vooral de slot-conclusie op de laatste pagina getuigt:
„Maar dan moeten wij er ons van bewust worden,
dat de waarde van het schoone schuilt in het moment
zijn van een gedachtestroom, die het logische formu
leeren en het tot zichtbare voorstelling maken der ver
houding van mensch tot werkelijkheid meebrengt", en
even verder:
„Geen ideaal houdt stand, maar elk ideaal behoudt
zijn kracht in de werkelijkheid, ja ontleent zijn kracht
aan de werkelijkheid, waardoor het vergaat. Slechts
het vergankelijke wordt genoten, omdat het alleen als
zoodanig als werkzame kracht begrepen kan worden"
en tot slot dit juist typeerende:
„Noch de Egyptische kunst, noch de Grieksche kunst,
noch de Christelijke kunst, noch de moderne kunst
kan, zelfstandig gedacht, gevoeld worden, wel als ver
schijning in de eeuwige beweging der verandering.
Want in die beweging ontstaat heel ons wezen. Als
bewegelijke organismen komen wij tot bewustzijn en
nemen wij de verschijningen van de werkelijkheid
waar. En zooals wij den stijl hebben leeren genieten
als de ideëele band, die een verscheidenheid van kunst
werken te samen houdt, kunnen wij ten slotte ook de
totaliteit der aesthetische beweging begrijpen en ge
nieten."
Wij meenen met het bovenstaande voldoende de bij
zondere kwaliteiten van dit nieuwe werk te hebben
aangegeven. Het ware te wenschen dat velen zich dezen
nieuwen Pit zullen aanschaffen. Het is weliswaar geen
ontspanningslectuur, doch geheel bestemd om in volle
overgave in de stille uren van aandacht te worden
gelezen en herlezen. Maar dan zal het tegenover de
vele kant-noch-wal-rakende beschouwingen, waarop
men den laatsten tijd bij voortduring getrakteerd
wordt, voor den mensch, die over eenig scheidings
vermogen beschikt, een ware geestelijke verkwikking
zijn.
Typografisch is het boekje, als trouwens alle uitgaven
van Querido, uitnemend verzorgd. Het is bovendien
geïllustreerd met 16 autotypiën, waaronder eenige
weinig bekende doch zeer belangrijke historische voor
beelden zijn opgenomen. A. VAN DER BOOM.
Ten bate der Vereeniging Zonnestraal heeft Zaterdag
j.l, de aangekondigde collecte plaats gehad. Reeds om
half acht waren de collectrices met de bekende speldjes
en busjes op pad. Het weer was goed, zoodat men met
moed aan het werk toog. Niet alleen wandelaars waren
het. die door de ijverige collectrices (de meesten waren
Zusters van het Prov. Ziekenhuis) aangehouden
werden, maar zelfs fietsrijders ontkwamen hun niet.
Ook vele auto's werden tot staan gebracht en de be
stuurder die offerde voor het goede doel, werd door
de collectrice gedecoreerd. Zoo ging het den geheelen
dag voort en er waren Zusters, die den smaak zoo
beet hadden, dat zij eten en drinken lieten staan en
van 's morgens tot 's avonds in touw bleven.
We kunnen dan ook niet nalaten een woord van lof
te brengen aan haar, die arldus hebben bijgedragen
voor dit goede doel te werken. Toen de busjes des
avonds geledigd werden bleek dat de opbrengst be
droeg niet minder dan 774.56. Voorwaar een goed
resultaat.
Zaterdag j.l. was het 5 jaar geleden, dat de Coöp.
Bouwvereeniging Ons Huis te Overveen werd opge
richt. Dien dag is voor de leden niet onopgemerkt
voorbijgegaan. Al 's morgens vroeg zag men uit ver
schillende woningen der bouwvereeniging de drie
kleur wapperen, 's Middags werden de leden verrast
doordat er een groote banketbakkers auto aankwam
rijden, waaruit voor ieder lid een taart te voorschijn
kwam, die door den voorzitter, den heer G. Hoffschlag
den bewoners van Ons Huis werd aangeboden. De
meesten zullen de heerlijke taart wel tot Zondag be
waard hebben. Des avonds was er groot feest. Op een
daarvoor aangebracht podium, versierd met vlaggen
en wimpels, gaf het Bloemendaalsch Muziekkorps
„Sursum een muziekuitvoering. In de pauze hield de
heer Hoffschlag een feestrede, waarin hij alles vanaf
de oprichting der Vereeniging tot aan nu toe memo
reerde. Verder bracht hij een woord van hulde aan het
bestuur van Ons Huis, dat in die 5 jaren zeer veel
voor de Vereeniging gedaan heeft. Het Gemeente
bestuur werd door spr. ook niet vergeten en woorden
van dankbaarheid werden door den voorzitter ge
sproken voor de uitstekende medewerking, die de Ver
eeniging Ons Huis steeds van het Gemeentebestuur
ondervonden had. Hierna kwam de secretaris aan het
woord en ontpopte zich terstond als een goed decla
mator. Op geestige wijze droeg hij een gedicht voor,
waarin alles, wat in die 5 jaar voor belangrijks ge
schied was, naar voren werd gebracht.
Nadat „Sursum" nog eenige nummertjes had gegeven,
waren de feestelijkheden ten einde. We gelooven wel,
dat de leden in de 5 jaar, die hen nog scheiden van het
10-jarig bestaan, het eerste lustrum niet licht zullen ver
geten.
Door B. en W. van Bloemendaal is een uitbreidings
plan op de gemeente-secretarie ter inzage gelegd, be
treffende het terrein begrensd ten Zuiden door den
Spoorweg HaarlemOverveen, ten Westen door den
Bloemendaalscheweg, ten Noorden door de Kleverlaan
en ten Oosten door den spoorweg HaarlemBloemen
daal. De Julianalaan en het park bij het Kennemer
Lyceum zijn ook in dit plan opgenomen. Op het uit
breidingsplan is een groote verkeersweg aangegeven
ter breedte van 42 M„ een weg getrokken vanaf de
Julianalaan naar de Kleverlaan. Deze sluit aan op en
is in overeenstemming met de uitbreidingsplannen van
Haarlem. Doordat in Haarlem (Centrum) het verkeer
hand over hand toeneemt, zag het Haarlemsche Ge
meentebestuur zich genoodzaakt, daar in Haarlem
geen wegen verbreed kunnen worden, om de samen
werking met ons Gemeentebestuur te zoeken; deze is
tot stand gekomen. Men wil nu een groote ringbaan
om Haarlem maken, zoodat het drukke verkeer niet
meer in, maar buiten de stad om kan gaan. Een park
van ongeveer 1. H.A. is in dit uitbreidingsplan door
het Bloemendaalsche Gemeentebestuur ontworpen; ook
een wijk voor arbeiderswoningen. De buitenplaatsen
De Beek en Bloemenheuvel zijn ongerept gelaten.
De Bovenweg te Overveen is gemoderniseerd. Deze
weg was berucht geworden door zijn slechte bestrating.
Thans is het een topecaweg. Voor fietsrijders en auto's
een prachtweg. Voor handkarren en paard-en-wagens
een zeer moeilijke weg.
Op verschillende wegen waarin gevaarlijke bochten
voor komen, zijn krijtstrepen getrokken. De bedoeling
hiervan is, dat ieder voertuig dat den weg afkomt,
binnen de krijtstreep de bocht neemt, en een voertuig
dat den weg op komt daarbuiten, waardoor de kans
op ongelukken heel wat verminderd is.
Een persoon uit het buitenland probeerde in onze ge
meente het vak van landlooper te beoefenen. Hij werd
echter door een agent gesnapt en zonder vorm van
proces de grens overgezet.
Een spoordijkbrandje aan de Waldeck Pyrmontlaan
werd door de Vrijwillige Brandweer gebluscht. Het
brandje ontstond door vonken uit een locomotief.