TWEEDE BLAD
Feuilleton
T ooneel
Nieuw Spoorwegrecht
DE DUBBELGANGER
Het Bloemendaalsch Weekblad
No. 51
ZATERDAG 22 DECEMBER 1928
Voor Reizigers en Bagagevervoer
De heer H. R. Hoetink uit Utrecht schrijft in het Ned.
Juristenblad van 8 December hierover het volgende:
Den eersten October van dit jaar is de op 23 October
1924 te Bern gesloten Internationale Overeenkomst
omtrent het Reizigers- en Bagagevervoer per Spoorweg
in werking getreden en met ingang van 1 Januari 1929
zal ook een nieuw Algemeen Reglement Vervoer voor
ons land van kracht worden. Voor internationaal, zoo
wel als voor zuiver binnenlandsch verkeer brengen
deze dagen dus nieuw recht, waarvan de kennis van
qewicht mag worden geacht voor ieder, die het veege
lijf van tijd tot tijd aan den spoorweg moet toevertrou
wen en bij uitstek van belang voor hen, die reizigers,
die zich te kort gedaan gevoelen, bij de behartiging
hunner belangen behulpzaam moeten zijn.
Reeds in 1911 kwamen te Bern afgevaardigden van
verschillende Europeesche Staten bijeen die na uit
voerige beraadslagingen een Ontwerp voor een Inter
nationale Overeenkomst opstelden. Het uitbreken van
den oorlog in 1914 verhinderde evenwel dat dit Ont
werp het tot geldend recht bracht. In 1923 kwamen,
op uitnoodiging der Zwitsersche regeering, de ver
tegenwoordigers der verschillende Staten*) te Bern op
nieuw bijeen en naast een zeer belangrijke herziening
van de Berner Conventie omtrent het Goederenver
voer brachten zij voor het eerst een Internationale
Overeenkomst voor het Reizigers- en Bagagevervoer
tot stand, waarvan de tekst vooraf door spoorweg
deskundigen uit 23 Europeesche landen in talrijke en
langdurige conferenties was opgesteld.
Het karakter van deze Internationale Overeenkomst
blijkt onmiddellijk uit artikel 1, luidende:
„Deze Overeenkomst is van toepassing op elk reizi
gers- en bagagevervoer met internationaal vervoer-
bewijs over trajecten, gelegen op het grondgebied van
ten minste twee der verdragsluitende Staten, hetwelk
uitsluitend plaats vindt over lijnen, welke in overeen
komstig artikel 58 dezer Overveenkomst opgestelde
lijst zijn vermeld".
Het is er dus verre van, dat het tractaat zou bedoelen
voor Europa eenvormig spoorwegrecht in te voeren,
zooals men dit voor het wisselrecht heeft getracht te
bereiken, maar het beperkt zich toch ook niet tot het
vastleggen van eenige verwijzingsregels, die de ver
warrende veelheid der rechtsregelingen laten zooals
zij is. Het Verdrag geeft een zelfstandige regeling
naast de nationale, doch slechts voor de bijzondere
vervoeren die men in artikel 1 omschreven vindt.
Evenals de eerste Berner Post-Conventie van 3 Mei
1875 (art. 14) laat ook deze Internationale Overeen
komst de verschillende Staten vrij om voor binnen
landsch vervoer andere regelen toe te passen.
Zoodra de invoering van de Internationale Overeen
komst op 1 October 1928 vaststond, heeft men in ons
land de herziening van het Algemeen Reglement Ver
voer ter hand genomen en wel, blijkens het resultaat,
in den geest van zoo groot mogelijke aanpassing aan
de internationale regeling, die, waar het kon, letterlijk
werd overgenomen. Slechts indien er bepaalde aan
wijsbare redenen bestonden om deze regeling voor
De overeenkomst geldt voor alle Europeesche Staten be
halve Engeland, Turkije en Sovjet-Rusland.
Duitschland had zich reeds bij voorbaat tot deelneming ver
plicht bij art. 366 van het Tractaat van Versailles, doch heeft
toch aan de beraadslagingen deelgenomen.
Turkije zal, naar verluidt, binnenkort gebruik maken van
de gelegenheid tot toetreding die art. 59 van de Conventie
openstelt. Dit artikel bepaalt dat elk land, geen ondertee
kenaar zijnde, dat tot de Overeenkomst wenscht toe te
treden, daartoe 't verzoek richt tot de Zwitsersche Regeering,
die alle deelnemende Staten hiervan in kennis stelt. Als bin
nen t'.vee maanden niet twee Staten zich verzetten, is het
verzoek om toetreding van rechtswege ingewilligd.
De Unie der Sovjet Republieken heeft verklaard, dat zij de
Internationale Overeenkomst als een belangrijke vooruit
gang voor het internationaal verkeer beschouwt en haar be
palingen in tal van internationale tarieven en ook in haar
eigen binnenlandsche reglementen heeft overgenomen. Zfj
heeft eveneens het voornemen te zijner tijd tot de Interna
tionale Overeenkomst toe te treden. (Dr. H. Pohl, Das Eisen-
bahnrecht der U. d. SS. R., Archiv für Eisenbahnwesen 1928
S. 968).
EEN KERSTVERHAAL
DOOR
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
„Jongens, daar heb je Jot!"
Plotseling werd het glijën gestaakt en het groepje keek als
verstard in de aangewezen richting. Langs den besneeuwden
dorpsweg kwam een slungelachtig wezen aansjokken, kouwe
lijk gedoken in een veel te wijde jas.
„Waarachtig, het is hem!", mompelde een van de jongens.
„Dan heeft de koningin hem tóch vrij gekregen!"
Als een vlucht musschen viel het jonge goed op den een
zamen wandelaar aan; tjilpend en stoeiend omgaf het hem,
één en al belangstelling.
Jot, met waterige oogen in het verkleumd gezicht op zfjn
gevolg neerkijkend, liet zich deze belangstelling welgevallen;
hp was aan het wekken van opschudding gewend. De jeugd
vond hem een prachtig mikpunt voor grappen en grollen en,
ofschoon hij wel eens driftig kon uitschieten, wanneer het
bepaald tot baldadigheid kwam, vond hij zoo'n oploopje toch
eigenlijk wel aardig, 't Gaf wat vertier in zijn saaie land-
loopersleven.
Jot was altijd bij den weg; soms zat hij een half jaar in
Hoorn, maar meestal verdiende hjj met het venten van
lucifers zijn kostje. In enkele dorpen kende men hem en had
hij zijn vaste klandizie. Maar nu had hij, na pas weer uit
binnenlandsch vervoer minder doelmatig te achten, is
van de Internationale Overeenkomst afgeweken. Doch
aangaande de vragen, die voor de rechten van den
reiziger het grootste belang hebben, zijn de beide
regelingen gelijk.
De leeftijdsgrens van kinderen, die kosteloos vervoerd
worden, is van drie op vier jaren gebracht (art. 7 I.O.),
en voor kinderen van vier tot tien jaren mag geen
hoogeren vrachtprijs dan de helft van den normalen
verlangd worden. Op de prijzen van plaatskaarten,
die reeds een vermindering tegenover het normale ta
rief opleveren (als buurtverkeerkaartjes, vacantie-
kaarten e. d.) behoeft deze verlaging echter niet te
worden verleend (art. 7 I.O. art. 15 A.R.V.).
De reizigers mogen gemakkelijk draagbare voorwer
pen (handbagage) kosteloos in de rijtuigen mede-
nemen, mits de fiscale en andere ambtelijke voorschrif
ten zulks toelaten en deze voorwerpen het materieel
niet kunnen beschadigen. Iedere reiziger heeft voor
zijn handbagage de beschikking over de ruimte boven
en onder zijn zitplaats. Deze voorwerpen moeten door
den reiziger zelf worden bewaakt (art. 15 I.O.; art
21 A.R.V.) en de spoorweg is slechts verantwoorde
lijk voor de schade welke door zijn schuld veroorzaakt
is. Wie dus uit het restauratierijtuig naar zijn coupé
terugkeert en bemerkt dat zijn handkoffer uit het net
verdwenen is, zal hiervoor op den spoorweg geen ver
haal vinden.
Als bagage worden slechts beschouwd de voorwerpen
welke bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik van
den reiziger op zijn reis en welke verpakt zijn in kof
fers, manden, valiezen, reiszakken, hoedendoozen en
dergelijke verpakkingsmiddelen (art. 17 I.O.; art. 28
A.R.V.De Spoorweg heeft het recht om, in geval
overtreding vermoed wordt, te onderzoeken of de in
houd der bagage aan de voorschriften voldoet. De
aflevering van de bagage vindt plaats tegen afgifte
van het bagagebewijs en de Spoorweg behoeft niet
te onderzoeken of de houder van het bagagebewijs de
rechthebbende is. (art. 21 I.O. art. 32 A.R.V.).
De grootste prachtische beteekenis zullen wel de
artikelen over de terugbetalingen en verantwoordelijk
heid voor de bagage hebben. Om te beginnen mag de
Spoorwegonderneming altijd (behoudens één kleine
uitzondering) van het terug te betalen bedrag afhou
den de toeslagen voor besproken plaatsen, de samen-
stellingskosten van de plaatsbewijzen en de voor den
verkoop betaalde provisie. Daarenboven mag zij nog
aftrekken 10% voor haar administratiekosten met een
minimum van 0.50 goudfranc (ƒ0.25) en een maximum
van 3 goudfranc 1.50) per plaatsbewijs, alsmede de
kosten van verzending. De terugbetaling kan, indien
het plaatsbewijs in het geheel niet gebruikt is, in alle
gevallen door den reiziger geëischt worden, maar als
het plaatsbewijs gedeeltelijk gebruikt is alleen dan, in
dien dit niet-gebruik een gevolg is van overlijden, ziek
te of een aan den reiziger overkomen ongeval of andere
soortgelijke gebiedende redenen.
Wie dus des Zondags van Amsterdam een uitstapje
naar de Veluwe wil maken en op het station C.S. reeds
bemerkt dat de lucht betrekt en daarom naar huis te
rugkeert, heeft een vordering tot terugbetaling
tegen den Spoorweg, doch niet indien hij, omdat het
juist als de trein het station verlaat begint te stort
regenen in Hilversum uitstapt en terugkeert.
Voor plaatsbewijzen tegen verminderd tarief wordt in
het algemeen nimmer terugbetaling verleend, evenmin
als voor verloren plaatsbewijzen.
„De Spoorweg is in beginsel verantwoordelijk voor de
schade welke voortvloeit of uit het geheel of gedeel
telijk verlies of de beschadiging van bagage, te reke
nen van de aanneming ten vervoer tot de aflevering,
of uit de vertraging in de aflevering. Hij is van deze
verantwoordelijkheid in geval van geheel of gedeelte
lijk verlies of van beschadiging der bagage ontslagen
als hij bewijst, dat de schade is veroorzaakt door
schuld van den reiziger, eigen gebrek der bagage of
door een geval van overmacht. Hij is niet verantwoor
delijk voor de schade, welke voortvloeit uit den bij
zonderen aard der bagage, uit ondeugdelijke verpak
king of uit het feit, dat van het vervoer uitgesloten
voorwerpen niettemin als bagage verzonden zijn. In
dien uit de omstandigheden volgt, dat de schade is
kunnen ontstaan uit een gevaar, dat verbonden is,
hetzij aan den bijzonderen aard der bagage, hetzij aan
ondeugdelijke verpakking, hetzij aan het feit, dat het
collo voorwerpen inhield, waarvan het vervoer als
bagage verboden was, wordt de schade vermoed wer
kelijk daaruit ontstaan te zijn, tenzij de rechthebbende
het tegendeel bewijst. De Spoorweg is eveneens van
de verantwoordelijkheid voor de schade, welke uit
vertraging in de aflevering voortvloeit, ontslagen, in
dien hij bewijst dat de vertraging is veroorzaakt door
omstandigheden, welke de Spoorweg niet vermijden,
noch verhelpen kon", (art. 30 I.O; art. 38 A.R.V.).
Hoorn ontslagen te zijn, eensklaps lust in een andere route
gekregen. Zucht naar avontuur had hem er toe gedreven,
zijn overgespaarde centen te besteden aan een spoorkaartje
voor een urenlang traject en nu zwierf hij hier in een deel
van het vaderland, dat hem volkomen vreemd was. Hij wist
nog niet, wat hij zou doen en waar hij den nacht doorbrengen
zou.
't Eenige wat hjj wist, was, dat hij het koud had en dat zijn
maag rammelde van den honger. In zijn huiverige versuffing
drong het maar half tot hem door, dat de jongens hier in dit
verafgelegen dorp deden of ze hem kenden en dat ze hem
noemden bij een naam, dien hij nog nooit had gehoord. Jot?
't Was hem goed; hij had zooveel namen! Hoe hij eigenlijk
heette bij den burgerlijken stand, was hij zoogoed als ver
geten; hij was beurtelings De Slappe, Heintje-Pik, Ootje, en
nu was h(j weer Jot. Waarom niet Jot? 't Was hem allemaal
wel, als hjj maar een naam had.
De jongens mompelden wat onder elkaar.
„We moesten een glas bier drinken, voordat je naar huis
ging! Op den goeden afloop."
„Ja, dan brengen we je samen naar huis."
„Ik wil wel!", grinnikte Jot en scheukte van genoegen zijn
schouders.
De lichten in het dorp waren al op, want de schemering
was snel ingevallen op deze mistigen Kerstdag. In het Groene
Anker bestelden de jongens bier. Jot slurpte zijn schuimend
glas in een paar teugen leeg. 't Deed hem goed in zijn ver
kleumd lijf. En de jongens betaalden een tweede glas voor
hun gast.
Ze schenen iets bijzonders in hem te zien. Hp begon met
argwaan te merken, dat ze hem ditmaal heel anders be
jegenden dan hjj gewend was. Ze namen hem er niet tusschen,
maar behandelden hem met onderscheiding. Alsof hij een
fatsoenlijke jongen was, een van huns gelijken. Hij maalde
Wat het bedrag der door den Spoorweg te betalen
schadevergoeding betreft, is een regeling vastgesteld
die den Spoorweg vrijwaart voor het gevaar in enkele
gevallen zéér hooge schaderekeningen te moeten vol
doen, maar anderzijds verhindert dat hij den gewonen
reiziger die indien zijn koffer verloren is gegaan, be
zwaarlijk achteraf kan bewijzen wat de juiste inhoud
geweest is, zonder eenige vergoeding naar huis zendt.
Indien n.l. het bedrag der schade bewezen wordt, kan
gevorderd worden een som gelijk aan dat bedrag met
een maximum van 20 goudfrancs per ontbrekend kilo
gram bruto (art. 39 A.R.V.: 10.indien het be
drag der schade niet bewezen wordt kan een vaste
som van 10 goudfranc 4.in binnenlandsch ver
keer) verlangd worden.
In geval van vertraging in de aflevering geldt een
dergelijke regeling.
Indien de schade door opzet of grove schuld van den
Spoorweg veroorzaakt is, worden deze maxima ver
dubbeld.
Op al deze voorname punten stemmen het internatio
nale en het nationale recht voortaan overeen. Enkele
afwijkingen van ondergeschikt belang die nog zijn
blijven bestaan, vinden haar gereede verklaringen in
den bijzonderen aard van hét vervoer binnen eigen
landspalen.
Zoo is de geldigheidsduur van binnenl. plaatsbewijzen
nimmer langer dan één dag, (afwijkend van art. 8
I.O.niet overgenomen is de bepaling der Int. Over
eenkomst, art. 19 2, dat elk collo bagage naam en
adres van den reiziger en station van bestemming moet
vermelden; in binnenlandsch verkeer blijven bij de be
rekening van de vertraging in de aflevering van
bagage gedeelten van een etmaal buiten beschouwing,
omdat de bagage dikwijls met den eerstvolgenden trein,
die korten tijd later aankomt, verzonden wordt.
Dat de regeling in het Algemeen Reglement Vervoer
uitvoeriger is dan in de Internationale Overeenkomst
ligt voor de hand. De Internationale Overeenkomst
heeft ervan afgezien voorschriften te geven over
vrouwenafdeelingen, over rook- en niet-rook-coupés,
over openen van vensters en over het beleggen van
een plaats in de coupé; het Algemeen Reglement Ver
voer bevat daarentegen een regeling van al deze en
dergelijke zaken.
Art. 17 omschrijft nauwkeurig het recht van den rei
ziger op vervoer, dat in de Internationale Overeen
komst slechts zeer in het algemeen wordt vermeld
(art. 4). De reiziger heeft in ons land alleen recht op
vervoer indien er plaats voor hem is. Hij heeft dus geen
recht op een plaats, maar indien hij niet vervoerd kan
worden, omdat er geen plaats voor hem is, kan hij den
betaalden vrachtprijs terug verlangen, doch heeft ver
der geen recht op schadevergoeding. Het Algemeen
Reglement Vervoer bepaalt thans ook uitdrukkelijk in
art. 37 dat de Spoorweg niet verantwoordelijk is voor
de schade veroorzaakt door de vertraging of het uit
vallen van een trein of door het missen van een aan
sluiting en evenmin voor de schade, die een gevolg is
van fouten in de dienstregelingsbiljetten of in de reis
gidsen.
Nog is veel in de Internationale Overeenkomst aan
de tarieven der verschillende landen overgelaten en
ook het Algemeen Reglement Vervoer verwijst daar
naar meerdere malen. Op dit terrein zouden nog vele
verschillen en afwijkingen te vermelden zijn. Zij be
treffen wel is waar steeds oogenschijnlijk kleinigheden,
maar juist deze zijn niet zelden oorzaak van veel last
en onaangenaamheid voor den internationalen reiziger.
Men kan evenwel overtuigd zijn dat nu de eerste
schrede naar rechteenheid voor Europa op het gebied
van reizigers- en bagagevervoer gezet is, de Spoor
wegondernemingen niet stil zullen zitten, maar met
verdubbelden ijver in hun samenkomsten en besprekin
gen vooralsnog als van ouds langs den weg van
gemeenschappelijke tariefbepalingen naar steeds
grootere en wijdere rechtseenheid zullen streven.
Hoewel wij gaarne onze minderheid erkennen in het
afkammen van niet eerste klasse tooneelwerken, waar
van velen onzer liefhebberij-tooneelgezelschappen ons
een overdaad geven, terwijl beroepsgezelschappen ze
ons helaas ook niet altijd onthouden, moeten wij toch
ronduit verklaren, dat het ons met den besten wil niet
mogelijk is in het naar engelsch model bewerkte stuk
„Zoutelande", Zaterdag 15 Dec. door het „Vereenigd
tooneel" van Verkade en Verbeek in den Stads
schouwburg gegeven alleen maar negatieve hoedanig
heden te ontdekken.
Wanneer je het eerst hebt gezien en je hoort dan:.
„Onze lieve Heer geeft je familieleden om je te erge-
er niet om, wat de reden van dit zonderling gedrag zjjn kon;
hjj moest alles maar aannemen zooals 't hem gegeven werd
en hij was blij met dit ongewone fortuintje.
„En nou ga je mee naar huis", zei de belhamel van het
troepje. „Vooruit, jongens; wat zullen ze blij wezen!"
„Is dat niet fijn: krekt op Kerstmis?!", merkte een der
overigen op.
„Komaan Jot, ouwe jongen!"
Nog nooit had moeder Kiek zoo lang werk gehad, om zich
klaar te maken voor de kerk. Haar handen trilden nog van
de ontroering en ze was zoo verstrooid, dat ze haar mooie
Zondagsche speld onder 't aankleeden wel driemaal moest
zoeken, omdat ze haar telkens verlegd had, zonder daarbij te
denken.
Och, och! wat zag die jongen er slecht uit! Je zoudt hem
amper herkennen. Zoo bleek en zoo suf! Ze koeieneerden een
mensch daar toch in de gevangenis. De stakkerd leek wel
zjjn spraak kwijtgeraakt. Wat had hij haar en zijn vader
met koeiïge oogen aangekeken; net alsof hij met vreemden
te doen had en niet begreep, dat hij weer thuis was.
't Was ook een heele tijd: vijf jaar zitten! En gelukkig nog
maar, dat hij er met vijf jaar was afgekomen. De volle
twaalf jaar, waartoe hij veroordeeld was, zou hij nooit hebben
volgehouden. Ze mochten den burgemeester toch wel erg
dankbaar zijn, en dominee en dokter en de koningin dat ze
hem gratie gegeven hadden, 't Was wel heel erg, een moord,
dat is waar; maar 't was in drift gebeurd en de vent had
hem ondraaglijk gesard. Nu maar gauw alles vergeten en
een nieuw leven beginnen.
Ze zouden hem vanavond meenemen naar de kerk, dan waren
ze maar aanstonds door 't allerergste heen. Want de men-
schen zouden eerst wel gapen en praten, 't Zou voor den
armen jongen een moeilijke tijd worden, weer aan de men-
ren", of (hij:) „De zucht tot onderdrukken zit in de
natuur", (zij daarop:) „Dan wou ik dat God de
natuur wat onderhanden nam om ze wat te verbete
ren", of: „Die erg goeje (naam) christenen maken,
dat je jezelf vaak erg weinig christelijk voelt", of:
„Cijfers kunnen nog niet liegen, cijfers zijn altijd eer
lijk, zoolang je er niet mee knoeit", dan is zoo'n stuk
vol aardige zegswijzen. En dat er geen draad in het
stuk zit, is ook niet waar, er zit een zuivere gezonde
strekking, tendenz als men 't zoo noemen wil, in. die
vrij logisch en realistisch wordt uitgesponnen.
De jonge Geert Wisse, met 'n beetje overdrijving ge
speeld door Kommer Kleyn, is een sentimenteel over
tuigd vergaderzaal-socialist, die onder groote woor
den een warm en echt meegevoel met al wat misdeeld
is in zich draagt en die dit bijna kinderachtig, te pas
en te onpas, uitkraamt. Om zijn echtheid en zijn ge
voeligheid is Ploontje van der Vliet (aardig door Wil
ly Hark gespeeld) het dienstmeisje bij de rijke tante
van Geert, echt op hem verliefd; hoewel zijn „opvat
tingen" en de opvattingen van zijn „partij" hem be
letten, naar hij vindt, om aandacht aan het meisje te
schenken, is zijn gevoelige natuur sterker dan zijn
overgevoelig doende maar inderdaad onpraktische en
daardoor tegenover andersdenkenden ongevoelige en
heerschzuchtige leer; en het eind van het lied is, dat
Geert, die niet anders heeft gedaan dan op „het
kapitaal" te schelden door tante, die hem in de gaten
heeft en die ook veel van Ploontje houdt, tot univer
seel erfgenaam wordt benoemd. Daarbij worden voor
bijgegaan de andere familieleden die in gansch andere,
valsch en half-valsche, voicen zich om strijd hebben
geweerd om bij tante met hare „kapitalistische" op
vattingen in den pas te komen. Dat geeft ontgochelin-
gen, scènes en conflicten, waarbij de dorperheid der
betrokken individuen niet weinig bijdraagt tot ver
hooging van het amusante leedvermaak van den toe
schouwer die 't altijd graag mag lijden dat de heb
zucht op de koffie komt en de goedbedoelde menschen-
liefde tenslotte met nog niets anders dan alleen maar
de moreele winst gaat strijken. Het geheel, alle spelers
waren in Zeeuwsch costuum, was aardig aangekleed,
het strandtooneel van het eerste bedrijf waar tante in
haar wagentje wordt voortgereden, is licht en frisch,
tante's binnenhuisje in de volgende bedrijven vol
doende typisch om de juiste stemming te wekken.
Zoutelande is. een kinderlijk onschuldig volksstuk,
waarvan op een massa, die nog niet verpolitiekt of
vermeneerd is, niet anders dan een goeden invloed
kan uitgaan! Voor verwende gehemelten is het blijk
baar een al te eenvoudige kost. Toch ontbreekt de
gelegenheid zich te laten gelden voor den echten too-
neelspeler ook in dit stuk niet. Het bewees Willem
Hunsche, die als Jacob Wisse, tante's eenige, levens
lustige broer met z'n „gezond verstand" in elk be
drijf de vroolijkheid wist binnen te loodsen. Minder
waardig en bespottelijk vinden wij, dat ook deze schrij
vers het noodig hebben gevonden de sterke drank
er> de wijn (tooneel-panacee zooals de telefoon voor
andere scribenten is) als waren spiritualiën waarlijk
geestrijk, als bronnen van geestigheid aan te wenden;
maar dat schijnt in onzen tijd met z'n tijdelijk machtig
drankkapitaal nu eenmaal mode.
Dit daargelaten, Kommer Kleyn gaf een volledige
leukerd te aanschouwen die tegenover ieder weer
anders moppig was en toch zichzelf, de praktisch wijze
levensvreugdenaar. Wij hebben ons gemoedelijk ge
amuseerd en het publiek, waarschijnlijk ook ten ge
volge van de afkamming elders slecht opgekomen,
heeft in een dik applaus eigen gedundheid goed ge
maakt.
OVER GRAPHOLOGIE.
De Graphologie is de wetenschap om uit iemands
schrift diens karakter op te maken. Men kan haar dus
ook noemen: De psychologie van het schrift.
Het is H. P. Leopold's uitgevers maatschappij te
's-Gravenhage, die dit vak op onze wetenschappe
lijke boekenmarkt heeft geintroduceerd en wel door
het reeds in 1925 bij haar verschenen werk van Paul
Saudek, een engelsch-amerikaan, of amerikaansch-
engelschman.
De schrijver noemt dit boek de eerste poging om de
wetenschappelijke grondslagen, methoden en wetten
der Graphologie nader tot het (Nederlandsche) pu
bliek te brengen. Het werk is ook te Londen, Berlijn,
New-York, Praag en Kopenhagen verschenen. Het
bevat een bijlage met de in dit werk besproken hand
schriften. Als laatst tevoren hier verschenen werk
noemt Saudek: Handschrift en Karakter van H. W.
Cornelis (1897), destijds verdienstelijk, nu, volgens
hem, nauwelijks meer leesbaar.
Een volgend maal over Saudek's tweede onlangs ver
schenen werk: Experimenteele graphologie.
.schen te wennen, als je zoolang opgesloten geweest bent.
Ze had nog geen moed gehad, er met hem over te praten,
hoe hij 't wel had gehad en 't was ook beter, daarover maar
niet te beginnen. Zooiets afschuwelijks! maar 't was nu af-
geloopen en na de Kerstdagen moest Jot maar flink aan
het werk. Dan zou hij dien somberen tijd wel vergeten en een
nieuw mensch worden.
In zijn Zondagsche pak wandelde Jot tusschen „Vader" en
„Moeder" naar de kerk. Hij voelde zich onwennig in deze
nette kleeren, die hem zoo keurig pasten en hem heusch op
een heer deden lijken. En dan met zoo'n gewasschen lijf!
Want hjj had zich eerst moeten boenen met warm water en
zeep. En daarna had hü zich lekker volgegeten aan aard
appelen met vleesch en kool en een bord karnemelkschepap
had hij nog toegekregen! Hij was benieuwd, hoelang dit
leventje duren zou. Zoo'n fijne tijd was meestal weer gauw
voorbij
De klokken luidden en de maan scheen over de sneeuw.
Het maakte Jot behagelijk slaperig. Met lodderige oogen
keek hij naar de verlichte vensters van 't kerkje en toen hjj
eenmaal goed en wel in zijn bank zat en 't orgel begon te
spelen en de menschen begonnen te'zingen, viel hjj onmiddel
lijk in slaap.
De menschen keken naar de bank, waarin hjj tusschen de
oudelui Kiek zat en moeder Kiek verontschuldigde zijn slaap
met een blik, waarin een beroep op het medelijden met den
armen, vermoeiden teruggekeerde te lezen stond. „Laat hem
maar slapen, de stakkerd; hij heeft zooveel doorgemaakt",
scheen zij te zeggen, en de menschen begrepen. Ze hadden te
doen met het oude vrouwtje en met den ouden man, die zijn
gemoedsaandoeningen minder liet blijken en zonder een
spoor van aandoening in zjjn stem luidkeels meezong, zooals
hij dat in elke godsdienstoefening placht. Men hoorde den