TWEEDE BLAD Feuilleton T ooneel Nieuw Spoorwegrecht DE DUBBELGANGER Het Bloemendaalsch Weekblad No. 51 ZATERDAG 22 DECEMBER 1928 Voor Reizigers en Bagagevervoer De heer H. R. Hoetink uit Utrecht schrijft in het Ned. Juristenblad van 8 December hierover het volgende: Den eersten October van dit jaar is de op 23 October 1924 te Bern gesloten Internationale Overeenkomst omtrent het Reizigers- en Bagagevervoer per Spoorweg in werking getreden en met ingang van 1 Januari 1929 zal ook een nieuw Algemeen Reglement Vervoer voor ons land van kracht worden. Voor internationaal, zoo wel als voor zuiver binnenlandsch verkeer brengen deze dagen dus nieuw recht, waarvan de kennis van qewicht mag worden geacht voor ieder, die het veege lijf van tijd tot tijd aan den spoorweg moet toevertrou wen en bij uitstek van belang voor hen, die reizigers, die zich te kort gedaan gevoelen, bij de behartiging hunner belangen behulpzaam moeten zijn. Reeds in 1911 kwamen te Bern afgevaardigden van verschillende Europeesche Staten bijeen die na uit voerige beraadslagingen een Ontwerp voor een Inter nationale Overeenkomst opstelden. Het uitbreken van den oorlog in 1914 verhinderde evenwel dat dit Ont werp het tot geldend recht bracht. In 1923 kwamen, op uitnoodiging der Zwitsersche regeering, de ver tegenwoordigers der verschillende Staten*) te Bern op nieuw bijeen en naast een zeer belangrijke herziening van de Berner Conventie omtrent het Goederenver voer brachten zij voor het eerst een Internationale Overeenkomst voor het Reizigers- en Bagagevervoer tot stand, waarvan de tekst vooraf door spoorweg deskundigen uit 23 Europeesche landen in talrijke en langdurige conferenties was opgesteld. Het karakter van deze Internationale Overeenkomst blijkt onmiddellijk uit artikel 1, luidende: „Deze Overeenkomst is van toepassing op elk reizi gers- en bagagevervoer met internationaal vervoer- bewijs over trajecten, gelegen op het grondgebied van ten minste twee der verdragsluitende Staten, hetwelk uitsluitend plaats vindt over lijnen, welke in overeen komstig artikel 58 dezer Overveenkomst opgestelde lijst zijn vermeld". Het is er dus verre van, dat het tractaat zou bedoelen voor Europa eenvormig spoorwegrecht in te voeren, zooals men dit voor het wisselrecht heeft getracht te bereiken, maar het beperkt zich toch ook niet tot het vastleggen van eenige verwijzingsregels, die de ver warrende veelheid der rechtsregelingen laten zooals zij is. Het Verdrag geeft een zelfstandige regeling naast de nationale, doch slechts voor de bijzondere vervoeren die men in artikel 1 omschreven vindt. Evenals de eerste Berner Post-Conventie van 3 Mei 1875 (art. 14) laat ook deze Internationale Overeen komst de verschillende Staten vrij om voor binnen landsch vervoer andere regelen toe te passen. Zoodra de invoering van de Internationale Overeen komst op 1 October 1928 vaststond, heeft men in ons land de herziening van het Algemeen Reglement Ver voer ter hand genomen en wel, blijkens het resultaat, in den geest van zoo groot mogelijke aanpassing aan de internationale regeling, die, waar het kon, letterlijk werd overgenomen. Slechts indien er bepaalde aan wijsbare redenen bestonden om deze regeling voor De overeenkomst geldt voor alle Europeesche Staten be halve Engeland, Turkije en Sovjet-Rusland. Duitschland had zich reeds bij voorbaat tot deelneming ver plicht bij art. 366 van het Tractaat van Versailles, doch heeft toch aan de beraadslagingen deelgenomen. Turkije zal, naar verluidt, binnenkort gebruik maken van de gelegenheid tot toetreding die art. 59 van de Conventie openstelt. Dit artikel bepaalt dat elk land, geen ondertee kenaar zijnde, dat tot de Overeenkomst wenscht toe te treden, daartoe 't verzoek richt tot de Zwitsersche Regeering, die alle deelnemende Staten hiervan in kennis stelt. Als bin nen t'.vee maanden niet twee Staten zich verzetten, is het verzoek om toetreding van rechtswege ingewilligd. De Unie der Sovjet Republieken heeft verklaard, dat zij de Internationale Overeenkomst als een belangrijke vooruit gang voor het internationaal verkeer beschouwt en haar be palingen in tal van internationale tarieven en ook in haar eigen binnenlandsche reglementen heeft overgenomen. Zfj heeft eveneens het voornemen te zijner tijd tot de Interna tionale Overeenkomst toe te treden. (Dr. H. Pohl, Das Eisen- bahnrecht der U. d. SS. R., Archiv für Eisenbahnwesen 1928 S. 968). EEN KERSTVERHAAL DOOR H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) „Jongens, daar heb je Jot!" Plotseling werd het glijën gestaakt en het groepje keek als verstard in de aangewezen richting. Langs den besneeuwden dorpsweg kwam een slungelachtig wezen aansjokken, kouwe lijk gedoken in een veel te wijde jas. „Waarachtig, het is hem!", mompelde een van de jongens. „Dan heeft de koningin hem tóch vrij gekregen!" Als een vlucht musschen viel het jonge goed op den een zamen wandelaar aan; tjilpend en stoeiend omgaf het hem, één en al belangstelling. Jot, met waterige oogen in het verkleumd gezicht op zfjn gevolg neerkijkend, liet zich deze belangstelling welgevallen; hp was aan het wekken van opschudding gewend. De jeugd vond hem een prachtig mikpunt voor grappen en grollen en, ofschoon hij wel eens driftig kon uitschieten, wanneer het bepaald tot baldadigheid kwam, vond hij zoo'n oploopje toch eigenlijk wel aardig, 't Gaf wat vertier in zijn saaie land- loopersleven. Jot was altijd bij den weg; soms zat hij een half jaar in Hoorn, maar meestal verdiende hjj met het venten van lucifers zijn kostje. In enkele dorpen kende men hem en had hij zijn vaste klandizie. Maar nu had hij, na pas weer uit binnenlandsch vervoer minder doelmatig te achten, is van de Internationale Overeenkomst afgeweken. Doch aangaande de vragen, die voor de rechten van den reiziger het grootste belang hebben, zijn de beide regelingen gelijk. De leeftijdsgrens van kinderen, die kosteloos vervoerd worden, is van drie op vier jaren gebracht (art. 7 I.O.), en voor kinderen van vier tot tien jaren mag geen hoogeren vrachtprijs dan de helft van den normalen verlangd worden. Op de prijzen van plaatskaarten, die reeds een vermindering tegenover het normale ta rief opleveren (als buurtverkeerkaartjes, vacantie- kaarten e. d.) behoeft deze verlaging echter niet te worden verleend (art. 7 I.O. art. 15 A.R.V.). De reizigers mogen gemakkelijk draagbare voorwer pen (handbagage) kosteloos in de rijtuigen mede- nemen, mits de fiscale en andere ambtelijke voorschrif ten zulks toelaten en deze voorwerpen het materieel niet kunnen beschadigen. Iedere reiziger heeft voor zijn handbagage de beschikking over de ruimte boven en onder zijn zitplaats. Deze voorwerpen moeten door den reiziger zelf worden bewaakt (art. 15 I.O.; art 21 A.R.V.) en de spoorweg is slechts verantwoorde lijk voor de schade welke door zijn schuld veroorzaakt is. Wie dus uit het restauratierijtuig naar zijn coupé terugkeert en bemerkt dat zijn handkoffer uit het net verdwenen is, zal hiervoor op den spoorweg geen ver haal vinden. Als bagage worden slechts beschouwd de voorwerpen welke bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik van den reiziger op zijn reis en welke verpakt zijn in kof fers, manden, valiezen, reiszakken, hoedendoozen en dergelijke verpakkingsmiddelen (art. 17 I.O.; art. 28 A.R.V.De Spoorweg heeft het recht om, in geval overtreding vermoed wordt, te onderzoeken of de in houd der bagage aan de voorschriften voldoet. De aflevering van de bagage vindt plaats tegen afgifte van het bagagebewijs en de Spoorweg behoeft niet te onderzoeken of de houder van het bagagebewijs de rechthebbende is. (art. 21 I.O. art. 32 A.R.V.). De grootste prachtische beteekenis zullen wel de artikelen over de terugbetalingen en verantwoordelijk heid voor de bagage hebben. Om te beginnen mag de Spoorwegonderneming altijd (behoudens één kleine uitzondering) van het terug te betalen bedrag afhou den de toeslagen voor besproken plaatsen, de samen- stellingskosten van de plaatsbewijzen en de voor den verkoop betaalde provisie. Daarenboven mag zij nog aftrekken 10% voor haar administratiekosten met een minimum van 0.50 goudfranc (ƒ0.25) en een maximum van 3 goudfranc 1.50) per plaatsbewijs, alsmede de kosten van verzending. De terugbetaling kan, indien het plaatsbewijs in het geheel niet gebruikt is, in alle gevallen door den reiziger geëischt worden, maar als het plaatsbewijs gedeeltelijk gebruikt is alleen dan, in dien dit niet-gebruik een gevolg is van overlijden, ziek te of een aan den reiziger overkomen ongeval of andere soortgelijke gebiedende redenen. Wie dus des Zondags van Amsterdam een uitstapje naar de Veluwe wil maken en op het station C.S. reeds bemerkt dat de lucht betrekt en daarom naar huis te rugkeert, heeft een vordering tot terugbetaling tegen den Spoorweg, doch niet indien hij, omdat het juist als de trein het station verlaat begint te stort regenen in Hilversum uitstapt en terugkeert. Voor plaatsbewijzen tegen verminderd tarief wordt in het algemeen nimmer terugbetaling verleend, evenmin als voor verloren plaatsbewijzen. „De Spoorweg is in beginsel verantwoordelijk voor de schade welke voortvloeit of uit het geheel of gedeel telijk verlies of de beschadiging van bagage, te reke nen van de aanneming ten vervoer tot de aflevering, of uit de vertraging in de aflevering. Hij is van deze verantwoordelijkheid in geval van geheel of gedeelte lijk verlies of van beschadiging der bagage ontslagen als hij bewijst, dat de schade is veroorzaakt door schuld van den reiziger, eigen gebrek der bagage of door een geval van overmacht. Hij is niet verantwoor delijk voor de schade, welke voortvloeit uit den bij zonderen aard der bagage, uit ondeugdelijke verpak king of uit het feit, dat van het vervoer uitgesloten voorwerpen niettemin als bagage verzonden zijn. In dien uit de omstandigheden volgt, dat de schade is kunnen ontstaan uit een gevaar, dat verbonden is, hetzij aan den bijzonderen aard der bagage, hetzij aan ondeugdelijke verpakking, hetzij aan het feit, dat het collo voorwerpen inhield, waarvan het vervoer als bagage verboden was, wordt de schade vermoed wer kelijk daaruit ontstaan te zijn, tenzij de rechthebbende het tegendeel bewijst. De Spoorweg is eveneens van de verantwoordelijkheid voor de schade, welke uit vertraging in de aflevering voortvloeit, ontslagen, in dien hij bewijst dat de vertraging is veroorzaakt door omstandigheden, welke de Spoorweg niet vermijden, noch verhelpen kon", (art. 30 I.O; art. 38 A.R.V.). Hoorn ontslagen te zijn, eensklaps lust in een andere route gekregen. Zucht naar avontuur had hem er toe gedreven, zijn overgespaarde centen te besteden aan een spoorkaartje voor een urenlang traject en nu zwierf hij hier in een deel van het vaderland, dat hem volkomen vreemd was. Hij wist nog niet, wat hij zou doen en waar hij den nacht doorbrengen zou. 't Eenige wat hjj wist, was, dat hij het koud had en dat zijn maag rammelde van den honger. In zijn huiverige versuffing drong het maar half tot hem door, dat de jongens hier in dit verafgelegen dorp deden of ze hem kenden en dat ze hem noemden bij een naam, dien hij nog nooit had gehoord. Jot? 't Was hem goed; hij had zooveel namen! Hoe hij eigenlijk heette bij den burgerlijken stand, was hij zoogoed als ver geten; hij was beurtelings De Slappe, Heintje-Pik, Ootje, en nu was h(j weer Jot. Waarom niet Jot? 't Was hem allemaal wel, als hjj maar een naam had. De jongens mompelden wat onder elkaar. „We moesten een glas bier drinken, voordat je naar huis ging! Op den goeden afloop." „Ja, dan brengen we je samen naar huis." „Ik wil wel!", grinnikte Jot en scheukte van genoegen zijn schouders. De lichten in het dorp waren al op, want de schemering was snel ingevallen op deze mistigen Kerstdag. In het Groene Anker bestelden de jongens bier. Jot slurpte zijn schuimend glas in een paar teugen leeg. 't Deed hem goed in zijn ver kleumd lijf. En de jongens betaalden een tweede glas voor hun gast. Ze schenen iets bijzonders in hem te zien. Hp begon met argwaan te merken, dat ze hem ditmaal heel anders be jegenden dan hjj gewend was. Ze namen hem er niet tusschen, maar behandelden hem met onderscheiding. Alsof hij een fatsoenlijke jongen was, een van huns gelijken. Hij maalde Wat het bedrag der door den Spoorweg te betalen schadevergoeding betreft, is een regeling vastgesteld die den Spoorweg vrijwaart voor het gevaar in enkele gevallen zéér hooge schaderekeningen te moeten vol doen, maar anderzijds verhindert dat hij den gewonen reiziger die indien zijn koffer verloren is gegaan, be zwaarlijk achteraf kan bewijzen wat de juiste inhoud geweest is, zonder eenige vergoeding naar huis zendt. Indien n.l. het bedrag der schade bewezen wordt, kan gevorderd worden een som gelijk aan dat bedrag met een maximum van 20 goudfrancs per ontbrekend kilo gram bruto (art. 39 A.R.V.: 10.indien het be drag der schade niet bewezen wordt kan een vaste som van 10 goudfranc 4.in binnenlandsch ver keer) verlangd worden. In geval van vertraging in de aflevering geldt een dergelijke regeling. Indien de schade door opzet of grove schuld van den Spoorweg veroorzaakt is, worden deze maxima ver dubbeld. Op al deze voorname punten stemmen het internatio nale en het nationale recht voortaan overeen. Enkele afwijkingen van ondergeschikt belang die nog zijn blijven bestaan, vinden haar gereede verklaringen in den bijzonderen aard van hét vervoer binnen eigen landspalen. Zoo is de geldigheidsduur van binnenl. plaatsbewijzen nimmer langer dan één dag, (afwijkend van art. 8 I.O.niet overgenomen is de bepaling der Int. Over eenkomst, art. 19 2, dat elk collo bagage naam en adres van den reiziger en station van bestemming moet vermelden; in binnenlandsch verkeer blijven bij de be rekening van de vertraging in de aflevering van bagage gedeelten van een etmaal buiten beschouwing, omdat de bagage dikwijls met den eerstvolgenden trein, die korten tijd later aankomt, verzonden wordt. Dat de regeling in het Algemeen Reglement Vervoer uitvoeriger is dan in de Internationale Overeenkomst ligt voor de hand. De Internationale Overeenkomst heeft ervan afgezien voorschriften te geven over vrouwenafdeelingen, over rook- en niet-rook-coupés, over openen van vensters en over het beleggen van een plaats in de coupé; het Algemeen Reglement Ver voer bevat daarentegen een regeling van al deze en dergelijke zaken. Art. 17 omschrijft nauwkeurig het recht van den rei ziger op vervoer, dat in de Internationale Overeen komst slechts zeer in het algemeen wordt vermeld (art. 4). De reiziger heeft in ons land alleen recht op vervoer indien er plaats voor hem is. Hij heeft dus geen recht op een plaats, maar indien hij niet vervoerd kan worden, omdat er geen plaats voor hem is, kan hij den betaalden vrachtprijs terug verlangen, doch heeft ver der geen recht op schadevergoeding. Het Algemeen Reglement Vervoer bepaalt thans ook uitdrukkelijk in art. 37 dat de Spoorweg niet verantwoordelijk is voor de schade veroorzaakt door de vertraging of het uit vallen van een trein of door het missen van een aan sluiting en evenmin voor de schade, die een gevolg is van fouten in de dienstregelingsbiljetten of in de reis gidsen. Nog is veel in de Internationale Overeenkomst aan de tarieven der verschillende landen overgelaten en ook het Algemeen Reglement Vervoer verwijst daar naar meerdere malen. Op dit terrein zouden nog vele verschillen en afwijkingen te vermelden zijn. Zij be treffen wel is waar steeds oogenschijnlijk kleinigheden, maar juist deze zijn niet zelden oorzaak van veel last en onaangenaamheid voor den internationalen reiziger. Men kan evenwel overtuigd zijn dat nu de eerste schrede naar rechteenheid voor Europa op het gebied van reizigers- en bagagevervoer gezet is, de Spoor wegondernemingen niet stil zullen zitten, maar met verdubbelden ijver in hun samenkomsten en besprekin gen vooralsnog als van ouds langs den weg van gemeenschappelijke tariefbepalingen naar steeds grootere en wijdere rechtseenheid zullen streven. Hoewel wij gaarne onze minderheid erkennen in het afkammen van niet eerste klasse tooneelwerken, waar van velen onzer liefhebberij-tooneelgezelschappen ons een overdaad geven, terwijl beroepsgezelschappen ze ons helaas ook niet altijd onthouden, moeten wij toch ronduit verklaren, dat het ons met den besten wil niet mogelijk is in het naar engelsch model bewerkte stuk „Zoutelande", Zaterdag 15 Dec. door het „Vereenigd tooneel" van Verkade en Verbeek in den Stads schouwburg gegeven alleen maar negatieve hoedanig heden te ontdekken. Wanneer je het eerst hebt gezien en je hoort dan:. „Onze lieve Heer geeft je familieleden om je te erge- er niet om, wat de reden van dit zonderling gedrag zjjn kon; hjj moest alles maar aannemen zooals 't hem gegeven werd en hij was blij met dit ongewone fortuintje. „En nou ga je mee naar huis", zei de belhamel van het troepje. „Vooruit, jongens; wat zullen ze blij wezen!" „Is dat niet fijn: krekt op Kerstmis?!", merkte een der overigen op. „Komaan Jot, ouwe jongen!" Nog nooit had moeder Kiek zoo lang werk gehad, om zich klaar te maken voor de kerk. Haar handen trilden nog van de ontroering en ze was zoo verstrooid, dat ze haar mooie Zondagsche speld onder 't aankleeden wel driemaal moest zoeken, omdat ze haar telkens verlegd had, zonder daarbij te denken. Och, och! wat zag die jongen er slecht uit! Je zoudt hem amper herkennen. Zoo bleek en zoo suf! Ze koeieneerden een mensch daar toch in de gevangenis. De stakkerd leek wel zjjn spraak kwijtgeraakt. Wat had hij haar en zijn vader met koeiïge oogen aangekeken; net alsof hij met vreemden te doen had en niet begreep, dat hij weer thuis was. 't Was ook een heele tijd: vijf jaar zitten! En gelukkig nog maar, dat hij er met vijf jaar was afgekomen. De volle twaalf jaar, waartoe hij veroordeeld was, zou hij nooit hebben volgehouden. Ze mochten den burgemeester toch wel erg dankbaar zijn, en dominee en dokter en de koningin dat ze hem gratie gegeven hadden, 't Was wel heel erg, een moord, dat is waar; maar 't was in drift gebeurd en de vent had hem ondraaglijk gesard. Nu maar gauw alles vergeten en een nieuw leven beginnen. Ze zouden hem vanavond meenemen naar de kerk, dan waren ze maar aanstonds door 't allerergste heen. Want de men- schen zouden eerst wel gapen en praten, 't Zou voor den armen jongen een moeilijke tijd worden, weer aan de men- ren", of (hij:) „De zucht tot onderdrukken zit in de natuur", (zij daarop:) „Dan wou ik dat God de natuur wat onderhanden nam om ze wat te verbete ren", of: „Die erg goeje (naam) christenen maken, dat je jezelf vaak erg weinig christelijk voelt", of: „Cijfers kunnen nog niet liegen, cijfers zijn altijd eer lijk, zoolang je er niet mee knoeit", dan is zoo'n stuk vol aardige zegswijzen. En dat er geen draad in het stuk zit, is ook niet waar, er zit een zuivere gezonde strekking, tendenz als men 't zoo noemen wil, in. die vrij logisch en realistisch wordt uitgesponnen. De jonge Geert Wisse, met 'n beetje overdrijving ge speeld door Kommer Kleyn, is een sentimenteel over tuigd vergaderzaal-socialist, die onder groote woor den een warm en echt meegevoel met al wat misdeeld is in zich draagt en die dit bijna kinderachtig, te pas en te onpas, uitkraamt. Om zijn echtheid en zijn ge voeligheid is Ploontje van der Vliet (aardig door Wil ly Hark gespeeld) het dienstmeisje bij de rijke tante van Geert, echt op hem verliefd; hoewel zijn „opvat tingen" en de opvattingen van zijn „partij" hem be letten, naar hij vindt, om aandacht aan het meisje te schenken, is zijn gevoelige natuur sterker dan zijn overgevoelig doende maar inderdaad onpraktische en daardoor tegenover andersdenkenden ongevoelige en heerschzuchtige leer; en het eind van het lied is, dat Geert, die niet anders heeft gedaan dan op „het kapitaal" te schelden door tante, die hem in de gaten heeft en die ook veel van Ploontje houdt, tot univer seel erfgenaam wordt benoemd. Daarbij worden voor bijgegaan de andere familieleden die in gansch andere, valsch en half-valsche, voicen zich om strijd hebben geweerd om bij tante met hare „kapitalistische" op vattingen in den pas te komen. Dat geeft ontgochelin- gen, scènes en conflicten, waarbij de dorperheid der betrokken individuen niet weinig bijdraagt tot ver hooging van het amusante leedvermaak van den toe schouwer die 't altijd graag mag lijden dat de heb zucht op de koffie komt en de goedbedoelde menschen- liefde tenslotte met nog niets anders dan alleen maar de moreele winst gaat strijken. Het geheel, alle spelers waren in Zeeuwsch costuum, was aardig aangekleed, het strandtooneel van het eerste bedrijf waar tante in haar wagentje wordt voortgereden, is licht en frisch, tante's binnenhuisje in de volgende bedrijven vol doende typisch om de juiste stemming te wekken. Zoutelande is. een kinderlijk onschuldig volksstuk, waarvan op een massa, die nog niet verpolitiekt of vermeneerd is, niet anders dan een goeden invloed kan uitgaan! Voor verwende gehemelten is het blijk baar een al te eenvoudige kost. Toch ontbreekt de gelegenheid zich te laten gelden voor den echten too- neelspeler ook in dit stuk niet. Het bewees Willem Hunsche, die als Jacob Wisse, tante's eenige, levens lustige broer met z'n „gezond verstand" in elk be drijf de vroolijkheid wist binnen te loodsen. Minder waardig en bespottelijk vinden wij, dat ook deze schrij vers het noodig hebben gevonden de sterke drank er> de wijn (tooneel-panacee zooals de telefoon voor andere scribenten is) als waren spiritualiën waarlijk geestrijk, als bronnen van geestigheid aan te wenden; maar dat schijnt in onzen tijd met z'n tijdelijk machtig drankkapitaal nu eenmaal mode. Dit daargelaten, Kommer Kleyn gaf een volledige leukerd te aanschouwen die tegenover ieder weer anders moppig was en toch zichzelf, de praktisch wijze levensvreugdenaar. Wij hebben ons gemoedelijk ge amuseerd en het publiek, waarschijnlijk ook ten ge volge van de afkamming elders slecht opgekomen, heeft in een dik applaus eigen gedundheid goed ge maakt. OVER GRAPHOLOGIE. De Graphologie is de wetenschap om uit iemands schrift diens karakter op te maken. Men kan haar dus ook noemen: De psychologie van het schrift. Het is H. P. Leopold's uitgevers maatschappij te 's-Gravenhage, die dit vak op onze wetenschappe lijke boekenmarkt heeft geintroduceerd en wel door het reeds in 1925 bij haar verschenen werk van Paul Saudek, een engelsch-amerikaan, of amerikaansch- engelschman. De schrijver noemt dit boek de eerste poging om de wetenschappelijke grondslagen, methoden en wetten der Graphologie nader tot het (Nederlandsche) pu bliek te brengen. Het werk is ook te Londen, Berlijn, New-York, Praag en Kopenhagen verschenen. Het bevat een bijlage met de in dit werk besproken hand schriften. Als laatst tevoren hier verschenen werk noemt Saudek: Handschrift en Karakter van H. W. Cornelis (1897), destijds verdienstelijk, nu, volgens hem, nauwelijks meer leesbaar. Een volgend maal over Saudek's tweede onlangs ver schenen werk: Experimenteele graphologie. .schen te wennen, als je zoolang opgesloten geweest bent. Ze had nog geen moed gehad, er met hem over te praten, hoe hij 't wel had gehad en 't was ook beter, daarover maar niet te beginnen. Zooiets afschuwelijks! maar 't was nu af- geloopen en na de Kerstdagen moest Jot maar flink aan het werk. Dan zou hij dien somberen tijd wel vergeten en een nieuw mensch worden. In zijn Zondagsche pak wandelde Jot tusschen „Vader" en „Moeder" naar de kerk. Hij voelde zich onwennig in deze nette kleeren, die hem zoo keurig pasten en hem heusch op een heer deden lijken. En dan met zoo'n gewasschen lijf! Want hjj had zich eerst moeten boenen met warm water en zeep. En daarna had hü zich lekker volgegeten aan aard appelen met vleesch en kool en een bord karnemelkschepap had hij nog toegekregen! Hij was benieuwd, hoelang dit leventje duren zou. Zoo'n fijne tijd was meestal weer gauw voorbij De klokken luidden en de maan scheen over de sneeuw. Het maakte Jot behagelijk slaperig. Met lodderige oogen keek hij naar de verlichte vensters van 't kerkje en toen hjj eenmaal goed en wel in zijn bank zat en 't orgel begon te spelen en de menschen begonnen te'zingen, viel hjj onmiddel lijk in slaap. De menschen keken naar de bank, waarin hjj tusschen de oudelui Kiek zat en moeder Kiek verontschuldigde zijn slaap met een blik, waarin een beroep op het medelijden met den armen, vermoeiden teruggekeerde te lezen stond. „Laat hem maar slapen, de stakkerd; hij heeft zooveel doorgemaakt", scheen zij te zeggen, en de menschen begrepen. Ze hadden te doen met het oude vrouwtje en met den ouden man, die zijn gemoedsaandoeningen minder liet blijken en zonder een spoor van aandoening in zjjn stem luidkeels meezong, zooals hij dat in elke godsdienstoefening placht. Men hoorde den

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1928 | | pagina 5