SUKd UU YTlllifrW w A. G. POST EFFECTEN - COUPONS Crêpe Schoenen Help U Zelf Tel. No. ALG E M. NIEUWS enADVERTENTIEBLAD VooRKENNEMEBLAND en HAARLEM EXPL?%nADMINTe:DRUKKER T. TIMMER DE QENE5TETWEG,23, BLOEMEND UITGAVE N.Vv HET HIDDEN Boekhandel „Lectura dokter Onze Plantendokter Nieuwe Uitgaven Onbeantwoorde brieven HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING TELEF. 22003 GIRO 30785 VERBINDINGSWEG 53 WAGENMAKER TUINBOUWGEREEDSCHAPPEN BIJKANTOOR: BLOEMENDAAL, BLOEMENDAALSCHEWEG 147 worden bij ons Vakkundig gerepareerd L. FABER Zn., KL. HOUTSTRAAT 10 Telefoon 12896 Opgericht 1898 ADRESBOEK VAN BLOEMENDAAL 15EJAARGANG 1928 F 2.50 Bloemendaalsclieweg 123 ZATERDAG 11 AUG. 1928 22e JAARGANG No. 32 nde plantenmijten gewoonlijk spint rigens zoowel de liden. Er bestaan ten deele bekend le plantensoorten, der den geslachts- 1 van den „bijbel" alantenziektenkun- anzenkrankheiten" een vijftal dikke 100 bladzijden, dan ;oorten van deze ze bedoeling deze ik haal dit werk toe omvangrijk de n vrij korten tijd at nagenoeg nie- globaal meer kan zijn gekomen, die beoefenen lijten- van het ge- afgezien van enke- ekende is een mijt, idbegonia's Gloxi- e dikbladige kas- worden verkocht, aan de onderzijde naar boven om, i de geheele plant diotroop en enkele gde bladeren wel- rgrootglas een of mijten te vinden, ering aantal dezer kan veroorzaken. :r aan een cultuur- Ie onderdompeling /an 1 tabaksex- betering kan ver- gelijksoortig be- eet hij nu wat te in worden aange- n kamer en serre harer vraatzucht, e we binnenshuis :est gewone tuin- ltaat ten opzichte adat het noodig is wijze der slakken, •eng, dat zij twee- :itjes legt, waaruit <en ook eitjes leg de slakken enkele op vochtige plaat- t op vocht aange- s het talrijkst zijn. ikken in huis te :en van een scho- aor den geur aan- bedwelmen, val- ook slablaadjes of :n en des morgens len. plaatsen en van f kelderzog. Deze ij trouw bewaakt, kleine jongen, die astgehecht blijven, ar te nemen! Men olgend jaar Mei an jonge plantjes, itengels en vruch- zij gaatjes bijten p andere vochtige len en dan schade ;envoudigste wijze :n goed lokmiddel, meden en met de le planten gelegd. l. Kuikens, kikvor- ten, zal men in de n zal. Maar pas op, er om worden. Want tuchthuis gaat, be taal te hooren. Geen •oeding genoten, tot senen baas naar den ior 't oude personeel diezelfde knechten bedrinken en solden drift had hij iemand was aan 't zwerven lucifers." trommelde met zijn it je doen?" r al aan haar eigen meer uit elkaar hou- :rling, ondertusschen vat Dominee gister- rij gedaan hebt voor ■s, hebt gij voor mij Omdat hij hun het te denken, dat ze nu nog zeven jan1' ïweigerd was? Kijk jongen zijn? haar hart zei ze: 'emeester. Eén in 't blijven, bij ons, de oolang mag hp 0tize ytrr1DL©EWEUI)AAl-SeW_3 (KLAD Abonnementsprijs 3.50 per jaar, 1.75 per halfjaar bij vooruit betaling vóór 1 Jan. of 1 Juli. Na dien datum verhooging van 0.15 incassokosten. Voor Indië en het Buitenland met verhooging der porto. Losse nummers 0.10. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan. Advertentiën: 18 cent per regel, bij contract belangrijke korting. Kleintjes: Vraag- en Aanbod, Huur en Verhuur, Koop en Verkoop, van 1 tot 5 regels 60 cent, elke regel meer 12 cent uitsluitend bij vooruitbetaling. Boven, onder of naast den tekst dubbel tarief. (Nadruk verboden) Tot de kleine verdrietelijkheden, welke ons leven be derven, behoort onze ergernis over het onbeantwoord blijven van brieven. Deze ergernis lijkt zoo op het oog zeer rechtvaardig. Al is een brief in dezen tijd niet langer een zoo zeldzaam en kostbaar stuk als in de dagen, waarin het schrijven nog verre van algemeen was, toch is het verzenden ervan nog steeds een daad van beteekenis. Briefwisseling is een poging om met onze mede- menschen in verkeer te komen en staat als zoodanig op één lijn met het aanknoopen van een gesprek. Uiterst onaangenaam is de ervaring, welke men op doet, wanneer men iemand aanspreekt zonder dat deze van onze aanspraak notitie neemt. Dit lijkt een grove beleediging en het moet al de ontdekking zijn, dat we met een doove of met een zwakzinnige hebben te maken, welke ons met deze onhebbelijke houding ver zoent. Op zichzelf kan onze poging om een gesprek aan te knoopen volmaakt onbelangrijk zijn. Eigenlijk ver liezen wij niets, zoo het gesprek dan niet doorgaat. Wij maken een reisgenoot opmerkzaam op een aardig stukje natuur; wij vragen een voorbijganger hoe laat het is; wij constateeren jegens onzen buurman, dat het mooi weer is. In het dan zoo iets ergs, wanneer de reisgenoot onze opmerking stilzwijgend aanvaardt; de voorbijganger te haastig is om ons te woord te staan; de buurman het mooie weer laat voor wat het is? Is onze wrevel over hun veronachtzaming geen bewijs van overgevoeligheid? Wat is de grond van dezen wrevel? Hij ontstaat niet door het belang, dat ons bij het wegblijven van het antwoord ontgaat. Dit belang zit niet in den inhoud van het mislukte gesprek, maar in het pijnlijk bewust zijn, dat men ons geen gesprek waardig keurt. Ons zelfrespect komt in het geding; wij achten ons te goed om als een te verwaarloozen grootheid behandeld te worden. Een zoodanig stilzwijgen is ons een slag in het gezicht. Er is in zulke gevallen reeds alle reden tot spijtigheid. Hoeveel te gegronder is onze misnoegdheid, zoo men ons beroep op de belangstelling stilzwijgend voorbij gaat, wanneer het aangelegenheden betreft, welke voor ons van gewicht zijn. Wij spreken iemand aan om raad en steun in onze moeilijkheden, wij vragen op een kritiek oogenblik den weg, wij storten ons ge moed jegens hem uit. Maar hij loopt door zonder aan ons woord aandacht te schenken. Hij luistert niet. Nu gevoelen wij ons niet slechts in ons besef van eigenwaarde, maar ook in onze levensbelangen ge krenkt. Er moet opzet zijn in deze verwaarloozing. Immers is het beantwoorden van een beleefd gestelde vraag zulk een kleine moeite, dat het meer inspanning kost het antwoord te weigeren. Geeft de verhouding tot den door ons aangesprokene geen reden om aan opzet te denken, zijn wij goed of desnoods neutraal ten opzichte van hem, dan be grijpen wij zijn stilzwijgen niet. De onbegrijpelijkheid van zijn gedrag verontrust ons. Wij gevoelen ons on zeker: ligt het aan ons, dat hij ons zoo vijandig negeert? Wat kunnen wij hebben gedaan? Is er iets niet met ons in orde, zonder dat wij het weten? Hebben wij onbewust ons aan de goede zeden vergrepen? Heeft men ons belasterd? Is onze naam dermate in opspraak gekomen, dat men ons buiten het maatschappelijk verkeer sluit? Of is er iets ongepasts in onze vraag, iets afstootends in onze stem, iets in onze houding, dat misnoegen wekt? Hebben wij inder daad wel gesproken of verbeelden wij ons dit maar? Droomen wij misschien of zijn wij het slachtoffer van zinsbegoocheling? Is de man, tot wien wij ons richten, misschien plotseling krankzinnig geworden? Angst wekkende twijfel besluipt ons. Hetgeen in het mondeling verkeer tot de uitzonderin gen behoort, schijnt vaak regel in den schriftelijken omgang. Te weinig verdiept de ontvanger van een brief zich er in, dat dit poststuk de stem van een mensch is. Wie een brief schrijft, richt zich tot zijn medemensch met dezelfde gevoelens als wie een mede- mensch aanspreekt. Onbeantwoord te blijven, is even grievend in beide gevallen. beveelt zich beleefd aan voor alle voorkomende werk zaamheden in deze branche VERHURING VAN DRIEWIELIGE BAKFIETSEN EN HANDWAGENS Wat is het toch, dat vele overigens welgezinde en hoffelijke menschen noopt tot herhaalde beleediging van anderen, tegen wien ze niets hebben? Is het louter onnadenkendheid? Maar dan is deze verregaande achteloosheid opzichzelf reeds een slag in het aange zicht van den briefschrijver. Zeldzaam grof is het eigenlijk, zijn in gebreke blijven te verontschuldigen met de mededeeling, dat men door drukte van allerlei aard niet aan het beantwoorden is toegekomen. Bij nadere ontleding beteekent dit immers, dat al die overige, alledaagsche futiliteiten als belang rijker vóór hebben moeten gaan bij den briefschrijver, die als een te verwaarloozen grootheid achteraan komt. Ik kan mij niet voorstellen, dat overigens correcte menschen zoo grof kunnen zijn. Er moet een andere reden schuilen achter de voor de hand liggende. Stellen wij den eisch, dat de ontvanger van een brief zich in de gesteldheid van den afzender dient te verplaatsen, dan mogen wij ook van den afzender verwachtén, dat hij zich in de beweegredenen van den ontvanger ver diept. Doet hij dit, dan zal hij al dadelijk moeten toegeven, dat men het onbeantwoord laten van een brief niet op één lijn mag stellen met het negeeren van een monde ling uitgesproken vraag. Het schrijven van een brief blijft reeds uit technisch oogpunt inspannender en om slachtiger dan het uitspreken van een woord. En de techniek van het leven is voor de meesten onzer heden ten dage zoo veel omvattend en ingewikkeld, dat zij aan hun dagtaak genoeg hebben. Na afloop van hun gewone werk is hun behoefte aan rust en verpoozing zoo onweerstaanbaar, dat zij alle niet onmiddellijk noodzakelijke verplichtingen uitstellen. Maar bovendien vergt ook de schriftelijke formuleering van een antwoord meer aandacht en overleg dan de mondelinge improvisatie. Wat geschreven staat, blijft geschreven. Een brief is een bewijsstuk. Voor een schriftelijke verklaring is de verantwoordelijkheid zoo veel grooter dan voor een los daarheengeworpen ge zegde. Velen zijn bang voor een regel schrift, welke volgens een oude spreekwijze immers den onschuldigste aan de galg kan brengen. Zij beschouwen de schriftelijke inkleeding als een deftige audiëntie en vreezen, dat hun kleed te schamel is dan dat zij zich hierin zouden durven vertoonen. Het stilzwijgen, dat de afzender als een beleediging beschouwt, kan derhalve een eerbe wijs zijn. Bovendien weerhoudt de algemeene weifelmoedigheid jegens het nemen van een besluit velen van een on middellijk antwoord; ze stellen van dag tot dag uit, totdat ze tenslotte de pijnlijke verplichting uit hun be wustzijn hebben verdrongen of uit schaamte over hun onbeleefdheid hun verzuim ten slotte niet meer durven herstellen. Het uitblijven van een antwoord op onze brieven behoeft dus volstrekt niet altijd een reden te zijn om ons persoonlijk gegriefd te gevoelen. Overwegen wij wel genoeg, dat wij, met een brief te schrijven, een beroep doen op andermans tijd, kracht en geld? Zijn onze brieven wel altijd voldoende gemotiveerd? Er bestaan correspondentie-maniakken, zooals er debat maniakken bestaan. De levenservarene herkent ze on middellijk en acht ze terecht zijn ernstig antwoord niet waard. „Moet u dien heelen stapel beantwoorden?", vroeg een bezoeker eens aan een zakenman. „Ik laat dien stapel een paar maanden liggen." sprak deze, „en bemerk dan, dat de meeste brieven zichzelf in dien tijd reeds hebben beantwoord." Echter zou ik niet gaarne deze methode als navolgens waardig voorhouden. Ook bij het beantwoorden van brieven geldt de grondregel van den maatschappelijken omgang: „Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, „Doe dat ook aan een ander niet." H. G, Cannegieter Zooals ik de vorige keer al in het licht stelde, is in- lassching van gevleugelde generaties in den zomer voor de bladluizen een levenskwestie. Als we aan nemen, waarmee we niet ver van de waarheid zijn, dat één wijfje 40 tot 100 jongen kan voortbrengen, dan is het begrijpelijk, dat een plantendeel, maar ook den luizen zelf noodlottig. Voortdurend sapverlies is het bewoonde orgaan steeds minder in staat de luizen kolonie te voeden, waarvan er door overbevolking vele moeten sterven. De ontwikkeling van gevleugel de generaties echter brengt uitkomst. Niet alleen wordt het plantendeel ontlast, maar tevens zorgen de ge vleugelde exemplaren voor de verpsreiding der soort, waardoor de plaag steeds grooter afmeting aan neemt. In zachte winters schijnen de gelegde eieren al heel spoedig uit te komen, zoodat men soms heel den winter door levende luizen op de planten kan aantreffen. On der bepaalde omstandigheden afwisselend lauw en vochtig met koud weer kunnen deze voortijdige luizen haar overijling met den dood bepoopen, maar zelfs na strenge vorst zag ik ik bladluizen, die ut haar verstijfden toestand weer springlevend werden, toen de koude voor warmer temperatuur had plaats ge maakt. Verwacht dus ook hiervan niet te veel. Er kunnen ook bevruchte geslachtsdieren overwinteren. Onder voortdurend gunstige levensomstandigheden betreffende voedsel en warmte, welke in kassen aan wezig kunnen zijn, schijnen sommige bladluissoorten zich jaren achtereen zonder bevruchting door het voortbrengen van levende jongen te kunnen vermeer deren. Ik wees hierop al. In Öost-Indië moet dit zelfs regel zijn. (Zonder dat de soorten door veroudering uitsterven! Wat zeggen da aanhangers der veroude- ringstheorie hiervan?) In ons klimaat en buiten wordt als regel de reeds van parthenogenetische generaties afgesloten door bevruchte eierleggende wijfjes. Men noemt dit een cyclische voortplanting. Van verschillende bladluissoorten is de voortplanting veel ingewikkelder en hierdoor ook interessanter. Het is nuttig en zelfs noodzakelijk hiervan in het volgende stukje nog iets te vertellen. EEN SERIE MONOGRAFIEËN OVER MEESTERS DER FRANSCHE SCHILDERKUNST. I. „Ingres en Delacroix" door J. F. van Dtene. Cezanne en Renoir" door W.Jos. de Gruyter. Gauguin en Rousseau le Douanier" door Kaspet Niehaus. „Daumier en Millet" door Rasper Niehaus. Chassèriau en Puvis de Chavannes" door R. N. Roland Holst. „Corot en Courbet" door W. J. Steenhoff.*) Er is de laatste jaren in ons land een opmerkelijke be langstelling groeiende voor de Fransche schilderkunst uit de XlXe en XXe eeuw. In breeden kring gaat men de groote Europeesche beteekenis beseffen, van het geen door de Fransche schilders in de XlXe eeuw op nieuw in gang werd gezet en ook dringt het door hoe, zelfs in onze XXe eeuw, de vrije schilderkunst nog voortdurend nieuw leven werd en wordt toegevoerd van uit het oude cultuurland. Wij herinneren daarbij aan de verschillende uitge breide tentoonstellingen, welke de laatste paar jaren in Amsterdam en Den Haag werden gehouden en wel in 't bijzonder aan de voortreffelijke expositie „Cent ans de peinture frangaise" die nu enkele maanden ge leden door de fa. Van Wisseling te Amsterdam werd ingericht. Het is hier ook de plaats om te releveeren, hoe de schrijver en criticus Kasper Niehaus in reeks van jaren met zijn artikelen in „De Telegraaf" voort durend de beste uitingen der Fransche kunst onder de algemeene aandacht heeft gebracht. De serie nieuwe boekjes over Fransche meesters blijken ook voor een belangrijk deel aan Niehaus' adviezen hun samenstelling te danken te hebben. Voor wij ons echter zetten om met een enkel woord deze, zeer verzorgde en over 't geheel genomen goed geïllustreerde, serie bij onze lezers in te leiden, mogen enkele algemeene opmerkingen over de belangrijkste feiten in het ontstaan der Fransche schilderkunstige productie daar aan voorafgaan. Ingewijden op 't gebied van schilderkunst is het na tuurlijk bekend dat onze Hollandsche impressionistische schilders van de z.g. Haagsche school (de Marissen, Mauve, Roelofs Sr., Bosboom, Israëls, etc.) een op merkelijke invloed in hun werken hebben ondergaan van de in Frankrijk de schilderkunst vrijwel beheer- schende School van Barbizon; evenals onze latere modernen zich gaarne richten naar het voorbeeld van Cezanne, Picasso, Derain, Matisse, Le Fauconnier c.s. (Ik denk hier b.v. aan het optreden in 1910 van de Moderne Kunstkring en de daarmee gepaard gaande ruzie-explosies). De Barbizonschool, die men gewoonlijk rekent van 1830 tot 1870, welke dus de zelfde beteekenis heeft als de in ons land enkele decennia later optredende en durende Haagsche school. Evenals bij ons kreeg deze Barbizonschool door het toeval den naam naar het dorp Barbizon, in de buurt van het bosch van Fontaine-bleau, waar zooals W. J. Steenhoff terecht opmerkt de schilders met uit eenloopend werk doch onderling gebonden door een geest van gelijkgezindheid (door Fromentin aangeduid als l'Ecole de sensation, wat overeenkomt met het Hollandsche „stemmingskunst") zich tot een groep vereenigden, die in later jaren een wereldvermaard heid kreeg. Harerzijds werd deze Barbizonschool beïnvloed door den Engelschen landschapschilder John Constable (17741837), die evenals in meerdere of mindere mate zijn tijd- en landgenoten Gainsborough, Morland, James Ward en tenslotte de hem artistiek nog over treffende Turner (17751851) rechtstreeks werd be ïnvloed door de machtige realiteitszin der groote Hol landsche meesters uit de XVlIe eeuw. Het meer dan curieuze verschijnsel doet zich nu voor, dat Holland, dat tusschen 1750 en 1850 zoo bitter weinig voor de plastische kunst heeft beteekend, door het werk der Barbizonmeesters weer tot een nieuwe opleving werd gestimuleerd. Weliswaar mag niet wor den vergeten, dat ons specefiek Hollandsche tonalisme nimmer zoo nadrukkelijk in de Fransche schilderkunst tot uiting kwam als juist in dien tijd, zoodat men de beïnvloeding der Franschen door de Holllanders zij het dan door minder essentieele eigenaardigheden wel degelijk in het oog dient te houden. De kringloop Holland, Engeland, Frankrijk, Holland is echter een vaststaand feit; men ziet dus alweer hoe, historisch gesproken, iets dat eenmaal werd voortge bracht nimmer meer vergaat, doch eenvoudig in ande ren vorm, al dan niet versluierd, blijft voortleven en als kracht werkzaam blijft in de continuïteit der kunst productie van een of meer tijdperken. Willen we nu de geheele productie der XlXe eeuwsche Fransche schilderkunst (waarvan de Barbizonschool slechts een deel is) naar haar richtingen en de daarin werkzame meest representatieve kunstenaars indeelen, dan geeft het volgende staatje het meest overzichtelijk beeld. le. Het Klassicisme van 1800 belangrijkste ver tegenwoordiger is David f 1829, en zijn leerling Gérard f 1837. Voortgezet werd het door Ingres f 1864. Een overgang van klassicisme naar romantiek is te zien in de figuur Géricault f 1824. De schilder o.a. van de bekende Schipbreuk der Medusa in het Louvre. 2e. De romantiek tot 1850 belangrijkste ver tegenwoordiger is Delacroix f 1863. Daarna komt als 3e richting het naturalisme, dat feite lijk is te zien van 1850 tot 1900. Zij het dan als objectief naturalisme in het begin met Courbet als ver tegenwoordiger, en subjectief naturalisme (impressi onisme, etc.) waartoe over 't algemeen Manet, Monet, Pissarro, Degas, Sisley en Renoir behooren. Als zeer belangrijke, echter eenigszins afzonderlijk staande, figuren rekent men Daumier en Millet. We noemen ze wel in een adem, doch tusschen beider uitingen ligt een wereld van heel andere verlangens. Tegen 1900 komen dan de synthetiseerende impressio nisten oftewel pointillisten. Toorop werkte ten onzent in deze richting. Voor Frankrijk zijn het voornamelijk Seurat en Signac. Als afzonderlijke doch zeer beteekenisvolle figuur noemen we Henri Rousseau le douanier. Tot de z.g. modernen die het cubisme of het expressio nisme en alle daar tusschen liggende meer of minder intellectueele fazen hebben gericht behooren Cezanne en Gauguin c.s. De Franschen rekenen ook gaarne Vincent van Gogh, wiens belangrijkste oeuvre weliswaar in Frankrijk ont stond, tot de hunnen, evenals de Duitschers hem overigens zonder gegronde reden meen ik wel be titelen als „erste neuzeitliche Verkünder der rein ger- manischen Idee der Ausdruckskunst". Wij die Van Gogh's kunst kennen en liefhebben zien hem toch altijd nog maar het liefst als een zij het zeldzame vrucht aan den boom der Hollandsche kunst. Te midden van al deze Fransche kunstenaars, die toch allen tot een bepaalde richting en allen te samen tot die der vrije schilderkunst behooren staan, als twee opmerkelijke afgezonderden van de decoratief gerichte peintuur, Chassèriau en Puvis de Chavannes, de makers van wandschilderingen. Hun productie staat echter zoo geheel afgekeerd van het algemeen streven in de Fransche XlXe eeuwsche kunstbeweging, dat Roland Holst daarover terecht reeds opmerkte in zijn hierboven genoemd boekje: „Ik zou mij kunnen begrijpen dat iemand de geschie denis der Fransche schilderkunst in de XlXe eeuw schreef, zonder Puvis de Chavannes te noemen, niet zóózeer omdat hij hem geen groot schilder vond, maar omdat hij zoovel meer nog dan alléén een voortreffelijk schilder was. Wie echter over het geestelijk leven van Frankrijk in de XlXe eeuw zoo schrijven, en zou ver zuimen den schilder Puvis onder de grootste cultuur dragers te noemen, zou daardoor onvergeeflijk onvol ledig zijn". Met deze inleidende beschouwing, die men bedenke het wel slechts enkele punten, en dan nog -heel oppervlakkig, heeft aangeroerd, zal ik thans volstaan om in een volgend artikel de verschillende werkjes afzonderlijk te bespreken. A. VAN DER BOOM. Uitgaven H. J. Paris, Amsterdam. Pry's per deel 1.50. tumper over 't haar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1928 | | pagina 1