De Openluchtkuur
HAARLE
NOORSCï
NAAR HET ENGELSCH
van
EDWIN L. SABIN
(Nadruk verboden)
Hij kreeg het idee door een artikeltje in de Courant.
Goeie hemel! zei hij, waarom kunnen wij dat
ook niet eens probeeren? Ik geloof dat het ons
beide goed zou doen. 't Is onmogelijk om in je slaap
kamer voldoende frissche lucht te krijgen, niettegen
staande de vele ramen en deuren, lichtte hij in.
In elk geval zal ik er over denken.
Den volgenden avond kwam hij opgewonden thuis.
Ik zag Thompson vandaag, Thompson zei dat hij
en zijn vrouw al 6 maanden buiten sliepen. Ze zouden
niet meer binnen kunnen slapen, 't Is ongelooflijk zalig,
zegt hij. Je staat 's morgens op, zoo frisch als een
pasgeboren kind. Zijn vrouw sliep nooit erg goed, nu
slaapt ze den heelen nacht door. Het heeft hun allebei
van verkoudheid genezen. Hij zei dat je nooit zou ge-
looven dat er zoon verschil kan bestaan, tusschen
buiten slapen en binnen slapen, totdat je het zelf onder
vonden hebt. Deuren en vensters geven alleen maar
tocht. Ze slapen buiten, weer of geen weer.
Waar slapen ze dan? vroeg ik belangstellend.
Ze hebben een gewone waranda, boven bij hun
slaapkamer, aan drie kanten dicht.
Waar zouden wij dan moeten slapen?
Wij hebben toch ook een waranda.
Maar die is beneden.
Nu, wat maakt dat voor verschil? Niemand kan
ons zien. Als we een paar dingen op zij zetten, kunnen
er best twee bedden staan.
Maar 't is daar zoo klein, pleitte ik.
We kleeden ons in de kamer uit een gaan in onze
pyama's naar bed; niemand zal ons zien. En 's morgens
loopen we vlug naar de kamer om ons te kleeden.
Thompson zegt, ze zijn altijd vroeg op. Het licht maakt
hen wakker. En vijf uur buiten slapen is meer waard,
dan tien in een slaapkamer.
Ik gaf me gewonnen. Het enthousiasme van mijn man
werkte aanstekelijk. Den volgenden dag, toen mijn man
van kantoor kwam, waren de twee bedden in de
waranda opgezet.
Moeten we geen gordijnen hebben, vroeg ik,
hebben de Thompsons geen gordijnen?
Ja, zei mijn man, maar ze gebruiken ze niet. Te
stoffig; frissche lucht is het wat we hebben moeten.
Het was de gedenkwaardige eerste nacht van ons
buiten-slapen.
Mijn man ging voor en zakte recht genoeglijk tusschen
zijn kussens en lakens. Ik volgde.
Heerlijk, is het niet? bromde hij uit zijn bed. Haal
in die frissche lucht. Zie je de sterren? 't Is zoo goed
als kampeeren.
Lig je warm genoeg? vroeg ik zorgzaam.
Fijn! murmelde hij. Thompson zegt, je hebt
buiten niet zoo veel dekens noodig als binnen. Je hardt
je systematisch. Frissche lucht is alles; en zijn stem
verdofte in sluimering.
Toen het partijtje bij de menschen naast ons afge-
loopen was en niemand van de vertrekkenden in het
voorbijgaan naar ons gekeken had, viel ik ten leste
ook in slaap.
Ik kon niet lang geslapen hebben, toen een wanhopig
gekraak uit het andere bed mij wakker maakte.
Wat doe je, Ralph? vroeg ik verschrikt.
Die verduivelde dekens zijn allemaal van mijn voe
ten gegleden, gromde hij.
Het regent Ralph, kondigde ik aan, wij moeten
naar binnen gaan.
Geen sprake van, knorde hij, wat zou dat hin
deren; aan een beetje regen storen wij ons niet.
Maar het zal onze bedden nat maken.
O, neen, dat zal het niet, en wat dan nog?
Ik besloot een afwachtende houding aan te nemen.
Een hard geluid deed me even later overeind
veeren, met hartkloppingen en starende oogen. En
de regen sloeg me nu in het gezicht. Ik wist niet zeker,
wat dat geluid geweest was, maar van de regen was
ik zeker, misschien was het een donderslag geweest.
De regen zwiepte recht over mijn bed en mijn haren
waren kletsnat, terwijl de wind griezelige geluiden
maakte, evenals mijn man, die snorkte en kreunde om
een steenen hart te vermurwen.
Wat gebeurt er? vroeg hij slaperig, nadat ik hem
had geroepen.
Het regent recht op ons in, antwoordde ik, ik
ga naar binnen.
Laat het regenen, hield hij vol, regenwater is
gezond.
konden. Toen begon de uitdeeling en de kinderen waren
buiten zichzelf van pleizier.
Melis had allengs z'n landerigheid overwonnen en begon
schik in zjjn zending te krijgen. Het gebeurde hem eiken
pjopuuqoq pao/A ogqiaq uaqosnaq uaa sju ftq tvp 'laiu 3np
en tegenover de eerbiedige blikken der kinderen kwam hjj
gaandeweg onder den indruk van zijn eigen waardigheid.
De juffrouw deed onderdanig tegen hem en toen zij de kin
deren aanmaande, om Sinterklaas een handje te geven,
speelde zjj haar rol zoo goed, dat het was, of ze zelf ook
van respect voor den hoogen bezoeker vervuld was.
Toch stelde zjj hem niet voor als de boeman; door haar wijze
van spreken en doen liet zjj de kinderen begrijpen, dat zij
met een vriendelijken grijsaard te doen hadden. En onder de
macht van haar voorbeeld voelde Melis zich een vriendelijke
grijsaard worden.
Waarachtig, hjj kreeg er den slag van, met die kinderen
te praten! Dit was heel wat anders dan de Sinter-
klaasspelerij bij den bakker, 't Was of die juffrouw de kunst
verstond, een echten tooneelspeler van hem te maken; zij
haalde hem de woorden uit den mond en ontstak het licht in
zijn oogen. Zóó was hjj heusch Sinterklaas, de goedheilige
bisschop, die van kindertjes houdt en arme menschen wel
doet.
Hij werd welsprekend, ofschoon hij nog geen drup spraak
water binnen had. Niets dan een kop melkchocola, maar die
smaakte perfekt en verwarmde eigenlijk nog behoogljjker
dan drank. En een fijne sigaar, die de juffrouw hem had
gegeven! Wimpie mocht de lucifer aansteken en toen hij hem
uitgeblazen had, mocht hij paardjerijden op Sinterklaas' knie.
„Ik ben heelemaal niet bang van Sinterklaas, Moes?!",
juichte het ventje.
Mijn haren zijn drijfnat, ik ga naar binnen!, en
ik wipte meteen uit bed. Als ik nu mijn sloffen maar
kan vinden!
Schei uit, riep hij uit, het regent al niet meer
zoo hard.
Ik heb er genoeg van; Ik ga waar ik tenminste
droog ben. Zou ik nooit die sloffen vinden? dacht ik,
terwijl de regen mij voortdurend besprenkelde.
Wacht, ik zal een licht maken, bood mijn man ge
willig aan.
Dat zal je wel laten, zei ik angstig, ik kan
hooren hoe de buren hun ramen sluiten.
Ha, een slof.
Wel, in het midden van de waranda regent het
niet, zei hij op een idee komend, werkelijk niet!
Zijn bed kraakte en piepte.
Wat doe je? vroeg ik.
Ik verzet mijn bed, verder tegen de muur. Ik zal
het jouwe ook verschuiven ,er is heusch niet de minste
reden om naar binnen te gaan.
Als hij zijn bed met woeste trekken verzet heeft, ver-
sjort hij ook het mijne met mezelf hulpeloos erin na
een aantal schokken als een aardbeving, stond mijn
bed naast zijn sponde.
Daar, zei hij puffend, nu zal het wel goed zijn,
nu kan de regen je niet bereiken.
Dank je hoor, zei ik tevreden. Ik had geen idee
waar ik heen was gerold. Ik hoorde Ralph met
handen en voeten naar zijn eigen bed tasten en er in
tuimelen.
Fijn, is het niet? zei hij, nu droogliggend, schit
terend voor je longen en je teint. Thompson zegt dat
er niets is dat je slaperiger maakt dan een regennacht.
Mijn kussen is nat, merkt ik op.
Draai het dan om.
Mijn Heer en Gemaal dutte in.
Ik volgde, na mijn kussen te hebben omgedraaid. De
langontbeerde slaap maakte mij zenuwachtig. Ik ging
gingzweefde in de ruimte, toen er eensklaps
weer onbarmhartige schokken kwamen uit het andere
bed.
Wat gebeurt er?, vroeg ik.
Maakte ik je wakker! Ik deed het zoo zachtjes
mogelijk. Nu regent het in mijn gezicht en leg mijn
kussens aan den anderen kant van het bed. Zal ik
het bij jou ook doen? Het geeft niet of je voeteneind
nat wordt, de dekens houden het wel tegen.
-Ik ga mijn bed niet voor de derde maal opmaken,
verklaarde ik gedecideerd.
Ten slotte erbarmde de slaap zich over ons.
Wij hadden ons voorgenomen om vroeg op te staan
om binnen te zijn voordat de buren op waren, maar
onze nacht was zoo kort geweest en de frissche lucht
zoo slaapwekkend, dat toen ik wakker werd, het volop
dag was en ik met schrik tot de conclusie kwam dat
wij ons verslapen hadden.
Ja, de zon was op en onze buurman, Mr. Franckle ins
gelijks. Ik hoorde hem fluiten, terwijl hij zijn kippen
voerde, ik hoorde Mrs. Franckle tegen hem praten, en
ik rook koffie.
Groote goedheid!, dacht ik, ze zullen ons zien.
Een scherm zou raadzaam zijn, een peignoir een uit
komst!
Ralph, fluisterde ik, zoo hard ik durfde.
Geeuwend en rekkend keerde hij tot het leven terug.
Wij moeten opstaan, waarschuwde ik, kom!
Nog een oogenblikje.
Maar de menschen zullen ons zien. We hebben ons
verslapen!
Ik sloeg op Indianenmanier een deken om en begon
naar mijn sloffen te zoeken. Beide bevonden zich onder
mijn bed. Ik vischte ze op en wat ik daarbij meedeelde,
maakte mijn echtgenoot klaar wakker.
Ralph, de deur is op slot.
Wie deed dat? vroeg hij.
Niemand, de wind. Nu weet ik het, dat was de
slag die mij wakker maakte.
We kunnen er niet in; uit bedoel ik.
Weet je zeker dat hij gesloten is?
Ja, natuurlijk! Wat moeten we doen?
Een rij werklieden liep met flinke stappen langs de
straat; juist aan onzen kant, hun gezichten op de
hoogte van de waranda, ze waren vlak bij ons en
plotseling liet ik me weer in bed vallen, met de natte
dekens en al. Ik hoopte dat ze me niet zagen, maar
ik hoorde ze lachen.
Vervelend, dat die deur dicht is, zei Ralph bedrukt.
Hij keerde zich om en keek naar de deur. Je weet
zeker dat hij gesloten is? herhaalde hij.
Zou ik het ander zeggen?
Probeerde je het?
Natuurlijk!
Seconden gingen traag voorbij. De zon klom hooger,
spoedig zouden de leveranciers komen om te hooren,
of mr. Franckle zou beginnen zijn gras te snijden juist
aan onzen kant.
Ralph zat overeind, zijn voet bengelde over den rand
van zijn bed en hij krabde zijn haren.
Ik laat me hangen, zei hij afwezig.
Ralph, waarschuwde ik, mr. Franckle kan je pre
cies zien.
Ik kan er niets aan doen; hij zal wel eens eerder
in zijn leven een pyama gezien hebben.
De heer des huizes bekleedde zich met zijn dekens als
een Turk; alleen zijn hoofd kwam er uit. De kalme uit
drukking van zijn gezicht maakte me dol.
Wat moeten we doen? drong ik aan.
Wil je me tijd gunnen om te denken? Ik zal mr.
Franckle roepen, ik zal hem vragen om door het kel
derraam te gaan en zoo binnen te komen om de deur
open te doen.
Mr. Franckle roepen en hem vlak bij ons bed
laten komen, op klaarlichten dag en hem dan vragen
door een kelderraam te kruipen? Dat nooit hoor! Dat
zou me een pretje zijn voor de buren, als je het maar
laten wilt, protesteerde ik.
Gode zij dank was Mr. Franckle verdwenen!
Kan je niet door dat tuimelraad klimmen? opperde
ik.
Het was gedeeltelijk open en zijn oogen begonnen te
glinsteren, toen hij er naar keek.
Je moet me eerst maar eens vertellen, hoe ik daar
door moet; het hoofd eerst?. Ik ben geen nymph.
Kan je niet een gat in den wand maken en zoo
naar het kelderraam kruipen.
Een mooi gezicht zal dat zijn, als ik me door het
kelderraam pers in pyama. Dank je! Maar als we eens
wachten tot de werkvrouw komt en haar laten helpen!,
stelde hij voor.
Mrs. Mulligan komt pas om negen uur. Ik ben niet
van plan hier een uur te kijk te staan, deelde ik mee.
Kun je geen gat in den wand rammen met het bed?
En naar boven komen door den kolenkelder? Geen
sprake van! Maar ik zal het probeeren door het tui
melraam; geef jij me een zetje.
Dank je feestelijk; ik blijf waar ik ben totdat de
deur open is.
Alles wat je hoeft te doen is te gaan zitten, dan
ga ik op je schouders staan. Doe je deken maar om.
Kan je niet op het hoofdeinde van het bed gaan
staan?
Het vooruitzicht om als steunpunt voor de krachtig ont
wikkelde stelten van mijn man te dienen, lokte me
niet erg aan. Bovendien, Ralph weegt ruim 180 pond
en de deken zou ik ook niet vast kunnen houden.
Plotseling kreeg ik een ingeving. Het ijzerwerk van
het hoofdeinde van het ledikant, dat zag er stevig
qenoeg uit!
Als jij het dan maar stevig vasthoudt! Met deze
woorden betuigde mijn man zijn instemming met mijn
voorstel.
Wij schoven een van de ledikanten onder het tuimel
raam, ik bukte me zooveel als ik kon om niet gezien
te worden en met een blik vol dankbaarheid, dat de
kust vrij was, hield ik stevig de stangen vast.
Ralph zette zich in beweging.
Je deken man, hijgde ik.
Ik kan niet werken met een deken om, bromde hij
terug. Ik steunde het hoofdeinde en sloeg Ralph in
spanning gade. Heen en weer balanceerend, keek hij
erg angstig terwijl hij rees en daalde. Hij rukte aan
den grendel van het tuimelraam. De grendel voornoemd
was oud en roestig en met een ruk en veel gekras
kwam hij los. Het was gebeurd en met frisschen moed
begon Ralph aan het raam zelf. Het kraakte.
Kan je er geen beweging in krijgen? informeerde
ik, want het werd moeilijk dien stang vast te houden.
Belabberd ding, betuigde hij vriendelijk maar door
vernieuwde krachtsinspanning gaf het mee; hij had het
raamhout gebroken, maar gelukkig sloeg het raam
vrij.
Hij probeerde om er door te klimmen. Zijn pyama
zat ver boven zijn enkels en als hij bukte was er een
groote scheur zichtbaar onder zijn ruglijn. Hij heesch
zich op en zette eerst den eenen voet en daarna den
anderen voet pijnlijk op een steuntje.
Het scheen noodzakelijk dat hij het valraam met zijn
nek en een hand openhield, totdat hij een been zetten
kon (hij was in twijfel, welk been) bij zijn hoofd, zoo
dat hij rond kon draaien in de ruimte van het valraam.
De rest van zijn lichaam zou volgen. Zijn beenen waren
thans angstig aan het slingeren; ik keek daar oplettend
naar. Plotseling hoorde ik een stem, griezelig dichtbij.
Kan ik misschien helpen?
Ik sprong weg, gilde van schrik en daar, op het gras,
tegenover onze kooi stond Mr. Franckle, vriendelijk
lachend.
O, neen, riep ik wild, Ga weg! We probeeren
erin, eruit, meen ik, te komen. Gaat U alstublieft weg.
Op dit oogenblik kwam van den man in het raam
uitbarsting van krachtige bewoordingen.
De stang van het bed was doorgebroken, door ri
hand die in mijn ontsteltenis had losgelaten en nu hi
Ralph, terwijl hij met zijn bloote vojeten een steu"|
punt zocht. Het tuimelraam was op hetzelfde mooie,
gewipt en had zich gesloten op zijn nek. Allebei 2jj
handen omklemden het en beproefden het vast L
houden. Hij keek zooals een gehangene moest kijke 1
Ik schreeuwde naar Mr. Franckle die zich discref
had teruggetrokken.
Gauw, gauw kruip door het raam in de kolenkeldej
Ralph isHij probeerde erin te komen om
deur open te maken, die is op slot, gauw, haast U wal
Mr. Franckle haastte zich inderdaad.
Ik pakte Ralph's enkels vast om hem te steunen
Wacht een oogenblik, troostte ik, Mr. Franckle
door de kolenkelder gegaan, hij zal me helpen.
Heilige donders, gorgelde mijn benauwde echtqel
noot. Je laat me stikken. Druk niet zoo. Kan je i
verwenschte raam niet losmaken?
Maar ik kon het niet, ik was kleiner dan hij. Hij pI0j
beerde het zelf, met al zijn spieren gespannen, raoj
melend en hamerend met zijn vuisten. En het resultaaj
van zijn geweldige pogingen wasiets heel andeti
dan een van ons beiden had verwacht. De deur.., 1
die ik in het slot had gewaand, stond plotseling op eeJ
kier! Door het machtige gebeuk van Ralph's stevig/
knuisten, had zij zich blijkbaar losgewerkt.
Ik zag haar bewegen, eerst bovenaan een kleinen reel
en met een kreet van blijdschap sprong ik erop af.
Ralph, de deur is open! Hij was toch niet g,
sloten!, schreeuwde ik.
Ze was alleen geklemd door de regen.
Blijkbaar met meer kracht bezield door deze blijjJ
tijding, werkte Ralph zich loS, bonkte met een schotl
in zijn bed en wreef zijn nek. En ik, ik was in eeil
seconde binnen en in het midden van de eetkamej
Daar zag ik Mr. Franckle, volkomen buiten adem e:|
er allesbehalve op zijn voordeeligst uitziend na zijd
tocht door den kolenkelder!
Maar dit was geen situatie voor een uitvoerige uit|
eenzetting.
Neemt U me niet kwalijk, hijgde ik. Ralph kretjl
het opeens open. We slapen zoo graag buiten, wea|
U? We dachten dat de deur gesloten was; neemt 1
me niet kwalijk. Er is iets geitachtig-grinnikends ijl
mijn toon.
Absoluut niet, absoluut niet, zei Franckle allerbej
minnelijkst.
En eenmaal veilig en wel op de trap aangeland, bel
reikte ik in een moment de slaapkamer.
En ik hoorde Ralph's stem opgewekt zeggen:
Het spijt me zoo dat ik U Zooveel last bezorgd heb
Mr. Franckle. Maar het idee van buitenslapen is
terend. Wij merkten den regen heelemaal niet. Waar-|
om doen U en Mrs. Franckle het ook niet?
Hij liet Mr. Franckle uit door de achterdeur en kwanj
boven.
We waren niet ontmoedigd, in elk geval de lieer i
huizes niet, terwijl hij zijn teenen, knieën en nek I
wreef. We bespraken de middelen om ons in oim|
slaap-waranda beter te beschermen tegen onbescheidei|
blikken en tegen het woeden der elementen,
's Middags kwam mrs. Thompson, naar ze zei om
informeeren hoe het slapen-buiten ons bevallen was|
O, schitterend, loog ik, we vonden het heeiliji|
frisch die regen zoo op onze gezichten.
Wat bedoel je; sliep je buiten in de regen?
Ja zeker, zei ik trots, dat doen jullie toch ook!|
Maar wij hebben geen gordijnen!
Neen hoor. Dank je wel, zei mrs. Thompson. ab
het begint te regenen ,gaan wij lekker naar binnen!
Einde.
ZATERDAG 8 DEC
Vreugde's tooverkracht doet opbloeien de wondere:
van 't leven. Vroolijkheid en tinteling der ziel zijn aki
het licht, liefde en hartelijkheid als de stralende warm-l
te der zon. Vreugde en levenslust vervullen hét hai:|
van wie deze krachten op zich laat inwerken. Zii
werken magnetisch en elektrisch en scheppen een at l
mosfeer van intens leven en hartelijkheid, zij dos«|
weldadig aan, zij openbaren en maken vertrouw d me:|
het geheim van waarachtig samenleven.
Uit Johannes Miillcr|
in Unser Tageslaail
LOOD, LOODWIT EN LOODMENIE
behooren tot de gevaarlijkste vijanden van den ar l
beider. Ze zijn afdoende te bestrijden, maar dit gel
lukt alleen bij voortdurende zorg. Zindelijkheid is|
daartoe het eerste vereischte.
Ze zongen liedjes voor Sinterklaas en ze deden het zoo mooi,
dat Sinterklaas zijn oogen vochtig voelde worden. Hjj merkte
zelf niet eens, hoe kinderachtig hjj was. En toen Christien
die prachtige pop kreeg met de blauwe oogen en 't blauwe
jurkje, waarnaar ze zoo lang had verlangd, klom ze op
Sinterklaas' schoot en omhelsde ze hem. Ze kuste hem drie
maal op elke wang.
„Moes?", fluisterde Greet, terwjjl Sinterklaas zjjn tweede
kop chocola uitdronk, „zou Sinterklaas het nou niet vervelend
vinden, dat hjj op zjjn eigen verjaardag niet thuis kan zijn
bjj zjjn vrouw?"
„Och loop, malle meid", antwoordde haar moeder, „Sinter
klaas heeft immers geen vrouw!"
„Heeft Sinterklaas geen vrouw?", viel Christien in. „En ook
geen kindertjes? Hè, dat is jammer. Wat zal dat ongezellig
wezen voor Sinterklaas."
„Ja, maar Sinterklaas is immers altijd op reis?", zei de
moeder. „Het is maar goed, dat hjj geen vrouw en kindertjes
heeft, want die zouden altijd alleen zitten. Dat zou akelig
zijn."
„Net als wij, Moes. Wij zjjn ook altijd alleen!"
„Ja, maar dat is wat anders. Onze goeie Pappie is dood.
Anders zou hij natuurlijk ook van de partij zijn. als Sinter
klaas kwam."
„Vind je 't naar, dat je geen vrouw en kindertjes hebt,
Sinterklaas?", vroeg Wimpie, en met een wjjsgeerig gezicht
je voegde hij er aan toe: „Ik vind het ook naar. Ik wou, dat
ik een kindje van Sinterklaas was. Want de kindertjes van
Sinterklaas krijgen altijd lekkers en speelgoed".
„En de vrouw van Sinterklaas drinkt altijd chocola", ver
onderstelde Christien. Het was een Onderwerp, dat niet
spoedig was uitgeput.
„En ze eten bij Sinterklaas altijd banketletter".
„En Sinterklaas' jongentje mag altijd met den staf spelen".
„En Sinterklaas' meisjes mogen hem helpen om zjjn mooie
jas uit te trekken".
„En Sinterklaas' vrouw mag zijn mooie muts afzetten".
Moes maakte er een eind aan.
„Malle jongens, Sinterklaas heeft immers niet eens een
vrouw en geen kindertjes", zei ze.
Ze haalde uit de kast een groot plat pak en gaf dit aan
Sinterklaas. „Misschien wilt u dit wel meenemen op reis als
een aandenken aan dezen aardigen avond".
,;Wat zit er in? Wat zit er in?!", vroegen de kinderen.
„Lijnkoeken voor den schimmel!", zei Moes lachend, met een
knipoog naar den eerwaarden bezoeker.
Toen Sinterklaas op den hoek van de eenzame straat het
pakket losknoopte, zag hij, dat het een half dozijn stevige
taaipoppen bevatte.
„Gek, dat er juist zes zjjn!", mompelde h(j. „Zou ze 't ge
weten hebben?"
Hij stak het touw van 't pakket in zijn zak en vleide de
taaipoppen in de nu ledige boodschapmand.
Toen hjj het touw in zijn zak stak, rammelde het daar van de
centen. Melis werd aan zjjn rijkdom herinnerd; 't was het
weekloon, dat de bakker hem, voordat hjj naar de juffrouw
toeging, had uitbetaald. Maar op het oogenblik was hij heele
maal vergeten, hoe hij op zjjn heenreis gehunkerd had naar
het tijdstip, waarop hjj met dit geld naar de kroeg kon
gaan. Hjj dacht om de heele kroeg niet, zoozeer werd hij
door een ander plan in beslag genomen.
„Die chocola was lekker", bepeinsde hjj. En hjj zocht, of hij
op zijn weg ook een winkel zou tegenkomen, waar men choco
lade verkoopt.
Er was nog een winkel open, ergens op een verlaten hoeil
De winkeljuffrouw stikte van 't lachen, toen ze daar
voorbereid Sinterklaas als klant in den winkel zag staanj
Maar ze verkocht hem een bus cacao en een pond suiker
een pakje tabak. En ze gaf hem een handvol sausjes ffl«|
„voor de kindertjes", zei ze, en vluchtte toen lachend
binnen.
Juist had Janna het restje van haar feestdrank, e(I|
mengsel van afgeroomde melk, water en stroop, uitge-l
schonken en de kinderen vermaand, na afloop van het fees! g
zoet naar bed te gaan, of zjj schrok van de deurklink.
Een bittere trek gleed over haar bleek gelaat. Ook de kinde-1
ren begrepen. Ze werden doodstil op eens. En staarden elki
met hun opweljjke armoed-gezichtjes wantrouwend aan.
„Vader!" Dat beteekende ruzie en slaag.
Maar 't was vader niet, 't was.... Sinterklaas!!
Met een vriendelijke toespraak deelde de eerwaardige ?rts'l
aard zijn schatten uit: voor alle vijf kinderen en moeder eej
taaipop; voor moeder een bus echte chocola en een
suiker en voor vader, waar was vader?! een P<
tabak. En daar moesten ze nu morgen maar eens een pr{t'|
tigen avond van hebben.
Janna, die eerst angstig gekeken had, staarde nu één en «I
verbazing naar den zonderlingen gast: hij rook niet uW
drank; het was niet uit dronkenschap, dat hjj een lolW|
maakte. Wat had hij
„Hier Jacob! Sinterklaas' jongetje mag met den staf
En hier, Lena en Mietje! Sinterklaas' meisjes mogen tf"|
helpen om zjjn mooie jas uit te trekken. En Sinterklaas^
vrouw", en onthutst voelde zjj een kus op haar wang
„mag zijn mooie muts afzetten!"
BIJKANTOOR:
Wanneer soms iemanc
een hatelijke opmerki
andere onhebbeiijkhei
schuidigt degeen, die
door te zeggen: „Hij
doet zich slechter voc
Wij kennen allen het
kenschetsen als een r
In de ouderwetsche
liefd; de ongelikte zee
wijze weideed, heeft i
een traan ontlokt. W
onbeschofte termen
toch in zijn hart v<
kennen den jongeling
optreden de omstand
wijzen bluf hen prik
heid hunkert, om iem
bewijzen. En het acl
wijfje achter de horx
kinderen zulk een voi
kleinkinderen zoo'n t
Inderdaad vele mens
voordoen. En wannei
liever met dezulken t«
gezicht zoo innemen
mouw hebben. De hu
het minste in tel.
Echter kan men zich
een soort huichelarij
volgen bijna even b«
woonlijk onder huich
voordoet dan hij is,
slechter voordoet dan
Er zijn beste, brave n
hun afkeer van deu
aan een houding ge
afleiden, dat zij all
voordacht verbergen
pen. Zij spelen een i
De drijfveer, om inp
te spelen, is allereersl
heid. De koopman,
en etiketteert, loopt I
doos den kooper tel
wil niet teleurstellen
niet aan wagen, een
met hem te maken
Daarom geeft hij
hem dan maar aanv
eigenschappen.
En uit overmaat va
kwade eigenschappe:
zal hem nooit moge:
geworden van zijn v
ruw, onverschillig, sj
heeft een kritischen
slachtoffer van bitte:
in mooipraterij, en
niets op den mouw
Er zit aan deze ov«
namen kant. Ietwat c
den ruwen bolster a
door te dringen. En
voor beide partijen
Maar erger is, dat
personen door hun
invloed op hun omge
van het voorbeeld k;
Het gebeurt dikwijls,
van iets moois, dat
verbergen, gaat hij i
drijft er den spot
tevens zijn omgevin
wondering bij de on
Inderdaad is de bet:
maar hij wil alles li
gaan. Hierom veinst
hij niet graag van i
EENOUDVEI