De Openluchtkuur HAARLE NOORSCï NAAR HET ENGELSCH van EDWIN L. SABIN (Nadruk verboden) Hij kreeg het idee door een artikeltje in de Courant. Goeie hemel! zei hij, waarom kunnen wij dat ook niet eens probeeren? Ik geloof dat het ons beide goed zou doen. 't Is onmogelijk om in je slaap kamer voldoende frissche lucht te krijgen, niettegen staande de vele ramen en deuren, lichtte hij in. In elk geval zal ik er over denken. Den volgenden avond kwam hij opgewonden thuis. Ik zag Thompson vandaag, Thompson zei dat hij en zijn vrouw al 6 maanden buiten sliepen. Ze zouden niet meer binnen kunnen slapen, 't Is ongelooflijk zalig, zegt hij. Je staat 's morgens op, zoo frisch als een pasgeboren kind. Zijn vrouw sliep nooit erg goed, nu slaapt ze den heelen nacht door. Het heeft hun allebei van verkoudheid genezen. Hij zei dat je nooit zou ge- looven dat er zoon verschil kan bestaan, tusschen buiten slapen en binnen slapen, totdat je het zelf onder vonden hebt. Deuren en vensters geven alleen maar tocht. Ze slapen buiten, weer of geen weer. Waar slapen ze dan? vroeg ik belangstellend. Ze hebben een gewone waranda, boven bij hun slaapkamer, aan drie kanten dicht. Waar zouden wij dan moeten slapen? Wij hebben toch ook een waranda. Maar die is beneden. Nu, wat maakt dat voor verschil? Niemand kan ons zien. Als we een paar dingen op zij zetten, kunnen er best twee bedden staan. Maar 't is daar zoo klein, pleitte ik. We kleeden ons in de kamer uit een gaan in onze pyama's naar bed; niemand zal ons zien. En 's morgens loopen we vlug naar de kamer om ons te kleeden. Thompson zegt, ze zijn altijd vroeg op. Het licht maakt hen wakker. En vijf uur buiten slapen is meer waard, dan tien in een slaapkamer. Ik gaf me gewonnen. Het enthousiasme van mijn man werkte aanstekelijk. Den volgenden dag, toen mijn man van kantoor kwam, waren de twee bedden in de waranda opgezet. Moeten we geen gordijnen hebben, vroeg ik, hebben de Thompsons geen gordijnen? Ja, zei mijn man, maar ze gebruiken ze niet. Te stoffig; frissche lucht is het wat we hebben moeten. Het was de gedenkwaardige eerste nacht van ons buiten-slapen. Mijn man ging voor en zakte recht genoeglijk tusschen zijn kussens en lakens. Ik volgde. Heerlijk, is het niet? bromde hij uit zijn bed. Haal in die frissche lucht. Zie je de sterren? 't Is zoo goed als kampeeren. Lig je warm genoeg? vroeg ik zorgzaam. Fijn! murmelde hij. Thompson zegt, je hebt buiten niet zoo veel dekens noodig als binnen. Je hardt je systematisch. Frissche lucht is alles; en zijn stem verdofte in sluimering. Toen het partijtje bij de menschen naast ons afge- loopen was en niemand van de vertrekkenden in het voorbijgaan naar ons gekeken had, viel ik ten leste ook in slaap. Ik kon niet lang geslapen hebben, toen een wanhopig gekraak uit het andere bed mij wakker maakte. Wat doe je, Ralph? vroeg ik verschrikt. Die verduivelde dekens zijn allemaal van mijn voe ten gegleden, gromde hij. Het regent Ralph, kondigde ik aan, wij moeten naar binnen gaan. Geen sprake van, knorde hij, wat zou dat hin deren; aan een beetje regen storen wij ons niet. Maar het zal onze bedden nat maken. O, neen, dat zal het niet, en wat dan nog? Ik besloot een afwachtende houding aan te nemen. Een hard geluid deed me even later overeind veeren, met hartkloppingen en starende oogen. En de regen sloeg me nu in het gezicht. Ik wist niet zeker, wat dat geluid geweest was, maar van de regen was ik zeker, misschien was het een donderslag geweest. De regen zwiepte recht over mijn bed en mijn haren waren kletsnat, terwijl de wind griezelige geluiden maakte, evenals mijn man, die snorkte en kreunde om een steenen hart te vermurwen. Wat gebeurt er? vroeg hij slaperig, nadat ik hem had geroepen. Het regent recht op ons in, antwoordde ik, ik ga naar binnen. Laat het regenen, hield hij vol, regenwater is gezond. konden. Toen begon de uitdeeling en de kinderen waren buiten zichzelf van pleizier. Melis had allengs z'n landerigheid overwonnen en begon schik in zjjn zending te krijgen. Het gebeurde hem eiken pjopuuqoq pao/A ogqiaq uaqosnaq uaa sju ftq tvp 'laiu 3np en tegenover de eerbiedige blikken der kinderen kwam hjj gaandeweg onder den indruk van zijn eigen waardigheid. De juffrouw deed onderdanig tegen hem en toen zij de kin deren aanmaande, om Sinterklaas een handje te geven, speelde zjj haar rol zoo goed, dat het was, of ze zelf ook van respect voor den hoogen bezoeker vervuld was. Toch stelde zjj hem niet voor als de boeman; door haar wijze van spreken en doen liet zjj de kinderen begrijpen, dat zij met een vriendelijken grijsaard te doen hadden. En onder de macht van haar voorbeeld voelde Melis zich een vriendelijke grijsaard worden. Waarachtig, hjj kreeg er den slag van, met die kinderen te praten! Dit was heel wat anders dan de Sinter- klaasspelerij bij den bakker, 't Was of die juffrouw de kunst verstond, een echten tooneelspeler van hem te maken; zij haalde hem de woorden uit den mond en ontstak het licht in zijn oogen. Zóó was hjj heusch Sinterklaas, de goedheilige bisschop, die van kindertjes houdt en arme menschen wel doet. Hij werd welsprekend, ofschoon hij nog geen drup spraak water binnen had. Niets dan een kop melkchocola, maar die smaakte perfekt en verwarmde eigenlijk nog behoogljjker dan drank. En een fijne sigaar, die de juffrouw hem had gegeven! Wimpie mocht de lucifer aansteken en toen hij hem uitgeblazen had, mocht hij paardjerijden op Sinterklaas' knie. „Ik ben heelemaal niet bang van Sinterklaas, Moes?!", juichte het ventje. Mijn haren zijn drijfnat, ik ga naar binnen!, en ik wipte meteen uit bed. Als ik nu mijn sloffen maar kan vinden! Schei uit, riep hij uit, het regent al niet meer zoo hard. Ik heb er genoeg van; Ik ga waar ik tenminste droog ben. Zou ik nooit die sloffen vinden? dacht ik, terwijl de regen mij voortdurend besprenkelde. Wacht, ik zal een licht maken, bood mijn man ge willig aan. Dat zal je wel laten, zei ik angstig, ik kan hooren hoe de buren hun ramen sluiten. Ha, een slof. Wel, in het midden van de waranda regent het niet, zei hij op een idee komend, werkelijk niet! Zijn bed kraakte en piepte. Wat doe je? vroeg ik. Ik verzet mijn bed, verder tegen de muur. Ik zal het jouwe ook verschuiven ,er is heusch niet de minste reden om naar binnen te gaan. Als hij zijn bed met woeste trekken verzet heeft, ver- sjort hij ook het mijne met mezelf hulpeloos erin na een aantal schokken als een aardbeving, stond mijn bed naast zijn sponde. Daar, zei hij puffend, nu zal het wel goed zijn, nu kan de regen je niet bereiken. Dank je hoor, zei ik tevreden. Ik had geen idee waar ik heen was gerold. Ik hoorde Ralph met handen en voeten naar zijn eigen bed tasten en er in tuimelen. Fijn, is het niet? zei hij, nu droogliggend, schit terend voor je longen en je teint. Thompson zegt dat er niets is dat je slaperiger maakt dan een regennacht. Mijn kussen is nat, merkt ik op. Draai het dan om. Mijn Heer en Gemaal dutte in. Ik volgde, na mijn kussen te hebben omgedraaid. De langontbeerde slaap maakte mij zenuwachtig. Ik ging gingzweefde in de ruimte, toen er eensklaps weer onbarmhartige schokken kwamen uit het andere bed. Wat gebeurt er?, vroeg ik. Maakte ik je wakker! Ik deed het zoo zachtjes mogelijk. Nu regent het in mijn gezicht en leg mijn kussens aan den anderen kant van het bed. Zal ik het bij jou ook doen? Het geeft niet of je voeteneind nat wordt, de dekens houden het wel tegen. -Ik ga mijn bed niet voor de derde maal opmaken, verklaarde ik gedecideerd. Ten slotte erbarmde de slaap zich over ons. Wij hadden ons voorgenomen om vroeg op te staan om binnen te zijn voordat de buren op waren, maar onze nacht was zoo kort geweest en de frissche lucht zoo slaapwekkend, dat toen ik wakker werd, het volop dag was en ik met schrik tot de conclusie kwam dat wij ons verslapen hadden. Ja, de zon was op en onze buurman, Mr. Franckle ins gelijks. Ik hoorde hem fluiten, terwijl hij zijn kippen voerde, ik hoorde Mrs. Franckle tegen hem praten, en ik rook koffie. Groote goedheid!, dacht ik, ze zullen ons zien. Een scherm zou raadzaam zijn, een peignoir een uit komst! Ralph, fluisterde ik, zoo hard ik durfde. Geeuwend en rekkend keerde hij tot het leven terug. Wij moeten opstaan, waarschuwde ik, kom! Nog een oogenblikje. Maar de menschen zullen ons zien. We hebben ons verslapen! Ik sloeg op Indianenmanier een deken om en begon naar mijn sloffen te zoeken. Beide bevonden zich onder mijn bed. Ik vischte ze op en wat ik daarbij meedeelde, maakte mijn echtgenoot klaar wakker. Ralph, de deur is op slot. Wie deed dat? vroeg hij. Niemand, de wind. Nu weet ik het, dat was de slag die mij wakker maakte. We kunnen er niet in; uit bedoel ik. Weet je zeker dat hij gesloten is? Ja, natuurlijk! Wat moeten we doen? Een rij werklieden liep met flinke stappen langs de straat; juist aan onzen kant, hun gezichten op de hoogte van de waranda, ze waren vlak bij ons en plotseling liet ik me weer in bed vallen, met de natte dekens en al. Ik hoopte dat ze me niet zagen, maar ik hoorde ze lachen. Vervelend, dat die deur dicht is, zei Ralph bedrukt. Hij keerde zich om en keek naar de deur. Je weet zeker dat hij gesloten is? herhaalde hij. Zou ik het ander zeggen? Probeerde je het? Natuurlijk! Seconden gingen traag voorbij. De zon klom hooger, spoedig zouden de leveranciers komen om te hooren, of mr. Franckle zou beginnen zijn gras te snijden juist aan onzen kant. Ralph zat overeind, zijn voet bengelde over den rand van zijn bed en hij krabde zijn haren. Ik laat me hangen, zei hij afwezig. Ralph, waarschuwde ik, mr. Franckle kan je pre cies zien. Ik kan er niets aan doen; hij zal wel eens eerder in zijn leven een pyama gezien hebben. De heer des huizes bekleedde zich met zijn dekens als een Turk; alleen zijn hoofd kwam er uit. De kalme uit drukking van zijn gezicht maakte me dol. Wat moeten we doen? drong ik aan. Wil je me tijd gunnen om te denken? Ik zal mr. Franckle roepen, ik zal hem vragen om door het kel derraam te gaan en zoo binnen te komen om de deur open te doen. Mr. Franckle roepen en hem vlak bij ons bed laten komen, op klaarlichten dag en hem dan vragen door een kelderraam te kruipen? Dat nooit hoor! Dat zou me een pretje zijn voor de buren, als je het maar laten wilt, protesteerde ik. Gode zij dank was Mr. Franckle verdwenen! Kan je niet door dat tuimelraad klimmen? opperde ik. Het was gedeeltelijk open en zijn oogen begonnen te glinsteren, toen hij er naar keek. Je moet me eerst maar eens vertellen, hoe ik daar door moet; het hoofd eerst?. Ik ben geen nymph. Kan je niet een gat in den wand maken en zoo naar het kelderraam kruipen. Een mooi gezicht zal dat zijn, als ik me door het kelderraam pers in pyama. Dank je! Maar als we eens wachten tot de werkvrouw komt en haar laten helpen!, stelde hij voor. Mrs. Mulligan komt pas om negen uur. Ik ben niet van plan hier een uur te kijk te staan, deelde ik mee. Kun je geen gat in den wand rammen met het bed? En naar boven komen door den kolenkelder? Geen sprake van! Maar ik zal het probeeren door het tui melraam; geef jij me een zetje. Dank je feestelijk; ik blijf waar ik ben totdat de deur open is. Alles wat je hoeft te doen is te gaan zitten, dan ga ik op je schouders staan. Doe je deken maar om. Kan je niet op het hoofdeinde van het bed gaan staan? Het vooruitzicht om als steunpunt voor de krachtig ont wikkelde stelten van mijn man te dienen, lokte me niet erg aan. Bovendien, Ralph weegt ruim 180 pond en de deken zou ik ook niet vast kunnen houden. Plotseling kreeg ik een ingeving. Het ijzerwerk van het hoofdeinde van het ledikant, dat zag er stevig qenoeg uit! Als jij het dan maar stevig vasthoudt! Met deze woorden betuigde mijn man zijn instemming met mijn voorstel. Wij schoven een van de ledikanten onder het tuimel raam, ik bukte me zooveel als ik kon om niet gezien te worden en met een blik vol dankbaarheid, dat de kust vrij was, hield ik stevig de stangen vast. Ralph zette zich in beweging. Je deken man, hijgde ik. Ik kan niet werken met een deken om, bromde hij terug. Ik steunde het hoofdeinde en sloeg Ralph in spanning gade. Heen en weer balanceerend, keek hij erg angstig terwijl hij rees en daalde. Hij rukte aan den grendel van het tuimelraam. De grendel voornoemd was oud en roestig en met een ruk en veel gekras kwam hij los. Het was gebeurd en met frisschen moed begon Ralph aan het raam zelf. Het kraakte. Kan je er geen beweging in krijgen? informeerde ik, want het werd moeilijk dien stang vast te houden. Belabberd ding, betuigde hij vriendelijk maar door vernieuwde krachtsinspanning gaf het mee; hij had het raamhout gebroken, maar gelukkig sloeg het raam vrij. Hij probeerde om er door te klimmen. Zijn pyama zat ver boven zijn enkels en als hij bukte was er een groote scheur zichtbaar onder zijn ruglijn. Hij heesch zich op en zette eerst den eenen voet en daarna den anderen voet pijnlijk op een steuntje. Het scheen noodzakelijk dat hij het valraam met zijn nek en een hand openhield, totdat hij een been zetten kon (hij was in twijfel, welk been) bij zijn hoofd, zoo dat hij rond kon draaien in de ruimte van het valraam. De rest van zijn lichaam zou volgen. Zijn beenen waren thans angstig aan het slingeren; ik keek daar oplettend naar. Plotseling hoorde ik een stem, griezelig dichtbij. Kan ik misschien helpen? Ik sprong weg, gilde van schrik en daar, op het gras, tegenover onze kooi stond Mr. Franckle, vriendelijk lachend. O, neen, riep ik wild, Ga weg! We probeeren erin, eruit, meen ik, te komen. Gaat U alstublieft weg. Op dit oogenblik kwam van den man in het raam uitbarsting van krachtige bewoordingen. De stang van het bed was doorgebroken, door ri hand die in mijn ontsteltenis had losgelaten en nu hi Ralph, terwijl hij met zijn bloote vojeten een steu"| punt zocht. Het tuimelraam was op hetzelfde mooie, gewipt en had zich gesloten op zijn nek. Allebei 2jj handen omklemden het en beproefden het vast L houden. Hij keek zooals een gehangene moest kijke 1 Ik schreeuwde naar Mr. Franckle die zich discref had teruggetrokken. Gauw, gauw kruip door het raam in de kolenkeldej Ralph isHij probeerde erin te komen om deur open te maken, die is op slot, gauw, haast U wal Mr. Franckle haastte zich inderdaad. Ik pakte Ralph's enkels vast om hem te steunen Wacht een oogenblik, troostte ik, Mr. Franckle door de kolenkelder gegaan, hij zal me helpen. Heilige donders, gorgelde mijn benauwde echtqel noot. Je laat me stikken. Druk niet zoo. Kan je i verwenschte raam niet losmaken? Maar ik kon het niet, ik was kleiner dan hij. Hij pI0j beerde het zelf, met al zijn spieren gespannen, raoj melend en hamerend met zijn vuisten. En het resultaaj van zijn geweldige pogingen wasiets heel andeti dan een van ons beiden had verwacht. De deur.., 1 die ik in het slot had gewaand, stond plotseling op eeJ kier! Door het machtige gebeuk van Ralph's stevig/ knuisten, had zij zich blijkbaar losgewerkt. Ik zag haar bewegen, eerst bovenaan een kleinen reel en met een kreet van blijdschap sprong ik erop af. Ralph, de deur is open! Hij was toch niet g, sloten!, schreeuwde ik. Ze was alleen geklemd door de regen. Blijkbaar met meer kracht bezield door deze blijjJ tijding, werkte Ralph zich loS, bonkte met een schotl in zijn bed en wreef zijn nek. En ik, ik was in eeil seconde binnen en in het midden van de eetkamej Daar zag ik Mr. Franckle, volkomen buiten adem e:| er allesbehalve op zijn voordeeligst uitziend na zijd tocht door den kolenkelder! Maar dit was geen situatie voor een uitvoerige uit| eenzetting. Neemt U me niet kwalijk, hijgde ik. Ralph kretjl het opeens open. We slapen zoo graag buiten, wea| U? We dachten dat de deur gesloten was; neemt 1 me niet kwalijk. Er is iets geitachtig-grinnikends ijl mijn toon. Absoluut niet, absoluut niet, zei Franckle allerbej minnelijkst. En eenmaal veilig en wel op de trap aangeland, bel reikte ik in een moment de slaapkamer. En ik hoorde Ralph's stem opgewekt zeggen: Het spijt me zoo dat ik U Zooveel last bezorgd heb Mr. Franckle. Maar het idee van buitenslapen is terend. Wij merkten den regen heelemaal niet. Waar-| om doen U en Mrs. Franckle het ook niet? Hij liet Mr. Franckle uit door de achterdeur en kwanj boven. We waren niet ontmoedigd, in elk geval de lieer i huizes niet, terwijl hij zijn teenen, knieën en nek I wreef. We bespraken de middelen om ons in oim| slaap-waranda beter te beschermen tegen onbescheidei| blikken en tegen het woeden der elementen, 's Middags kwam mrs. Thompson, naar ze zei om informeeren hoe het slapen-buiten ons bevallen was| O, schitterend, loog ik, we vonden het heeiliji| frisch die regen zoo op onze gezichten. Wat bedoel je; sliep je buiten in de regen? Ja zeker, zei ik trots, dat doen jullie toch ook!| Maar wij hebben geen gordijnen! Neen hoor. Dank je wel, zei mrs. Thompson. ab het begint te regenen ,gaan wij lekker naar binnen! Einde. ZATERDAG 8 DEC Vreugde's tooverkracht doet opbloeien de wondere: van 't leven. Vroolijkheid en tinteling der ziel zijn aki het licht, liefde en hartelijkheid als de stralende warm-l te der zon. Vreugde en levenslust vervullen hét hai:| van wie deze krachten op zich laat inwerken. Zii werken magnetisch en elektrisch en scheppen een at l mosfeer van intens leven en hartelijkheid, zij dos«| weldadig aan, zij openbaren en maken vertrouw d me:| het geheim van waarachtig samenleven. Uit Johannes Miillcr| in Unser Tageslaail LOOD, LOODWIT EN LOODMENIE behooren tot de gevaarlijkste vijanden van den ar l beider. Ze zijn afdoende te bestrijden, maar dit gel lukt alleen bij voortdurende zorg. Zindelijkheid is| daartoe het eerste vereischte. Ze zongen liedjes voor Sinterklaas en ze deden het zoo mooi, dat Sinterklaas zijn oogen vochtig voelde worden. Hjj merkte zelf niet eens, hoe kinderachtig hjj was. En toen Christien die prachtige pop kreeg met de blauwe oogen en 't blauwe jurkje, waarnaar ze zoo lang had verlangd, klom ze op Sinterklaas' schoot en omhelsde ze hem. Ze kuste hem drie maal op elke wang. „Moes?", fluisterde Greet, terwjjl Sinterklaas zjjn tweede kop chocola uitdronk, „zou Sinterklaas het nou niet vervelend vinden, dat hjj op zjjn eigen verjaardag niet thuis kan zijn bjj zjjn vrouw?" „Och loop, malle meid", antwoordde haar moeder, „Sinter klaas heeft immers geen vrouw!" „Heeft Sinterklaas geen vrouw?", viel Christien in. „En ook geen kindertjes? Hè, dat is jammer. Wat zal dat ongezellig wezen voor Sinterklaas." „Ja, maar Sinterklaas is immers altijd op reis?", zei de moeder. „Het is maar goed, dat hjj geen vrouw en kindertjes heeft, want die zouden altijd alleen zitten. Dat zou akelig zijn." „Net als wij, Moes. Wij zjjn ook altijd alleen!" „Ja, maar dat is wat anders. Onze goeie Pappie is dood. Anders zou hij natuurlijk ook van de partij zijn. als Sinter klaas kwam." „Vind je 't naar, dat je geen vrouw en kindertjes hebt, Sinterklaas?", vroeg Wimpie, en met een wjjsgeerig gezicht je voegde hij er aan toe: „Ik vind het ook naar. Ik wou, dat ik een kindje van Sinterklaas was. Want de kindertjes van Sinterklaas krijgen altijd lekkers en speelgoed". „En de vrouw van Sinterklaas drinkt altijd chocola", ver onderstelde Christien. Het was een Onderwerp, dat niet spoedig was uitgeput. „En ze eten bij Sinterklaas altijd banketletter". „En Sinterklaas' jongentje mag altijd met den staf spelen". „En Sinterklaas' meisjes mogen hem helpen om zjjn mooie jas uit te trekken". „En Sinterklaas' vrouw mag zijn mooie muts afzetten". Moes maakte er een eind aan. „Malle jongens, Sinterklaas heeft immers niet eens een vrouw en geen kindertjes", zei ze. Ze haalde uit de kast een groot plat pak en gaf dit aan Sinterklaas. „Misschien wilt u dit wel meenemen op reis als een aandenken aan dezen aardigen avond". ,;Wat zit er in? Wat zit er in?!", vroegen de kinderen. „Lijnkoeken voor den schimmel!", zei Moes lachend, met een knipoog naar den eerwaarden bezoeker. Toen Sinterklaas op den hoek van de eenzame straat het pakket losknoopte, zag hij, dat het een half dozijn stevige taaipoppen bevatte. „Gek, dat er juist zes zjjn!", mompelde h(j. „Zou ze 't ge weten hebben?" Hij stak het touw van 't pakket in zijn zak en vleide de taaipoppen in de nu ledige boodschapmand. Toen hjj het touw in zijn zak stak, rammelde het daar van de centen. Melis werd aan zjjn rijkdom herinnerd; 't was het weekloon, dat de bakker hem, voordat hjj naar de juffrouw toeging, had uitbetaald. Maar op het oogenblik was hij heele maal vergeten, hoe hij op zjjn heenreis gehunkerd had naar het tijdstip, waarop hjj met dit geld naar de kroeg kon gaan. Hjj dacht om de heele kroeg niet, zoozeer werd hij door een ander plan in beslag genomen. „Die chocola was lekker", bepeinsde hjj. En hjj zocht, of hij op zijn weg ook een winkel zou tegenkomen, waar men choco lade verkoopt. Er was nog een winkel open, ergens op een verlaten hoeil De winkeljuffrouw stikte van 't lachen, toen ze daar voorbereid Sinterklaas als klant in den winkel zag staanj Maar ze verkocht hem een bus cacao en een pond suiker een pakje tabak. En ze gaf hem een handvol sausjes ffl«| „voor de kindertjes", zei ze, en vluchtte toen lachend binnen. Juist had Janna het restje van haar feestdrank, e(I| mengsel van afgeroomde melk, water en stroop, uitge-l schonken en de kinderen vermaand, na afloop van het fees! g zoet naar bed te gaan, of zjj schrok van de deurklink. Een bittere trek gleed over haar bleek gelaat. Ook de kinde-1 ren begrepen. Ze werden doodstil op eens. En staarden elki met hun opweljjke armoed-gezichtjes wantrouwend aan. „Vader!" Dat beteekende ruzie en slaag. Maar 't was vader niet, 't was.... Sinterklaas!! Met een vriendelijke toespraak deelde de eerwaardige ?rts'l aard zijn schatten uit: voor alle vijf kinderen en moeder eej taaipop; voor moeder een bus echte chocola en een suiker en voor vader, waar was vader?! een P< tabak. En daar moesten ze nu morgen maar eens een pr{t'| tigen avond van hebben. Janna, die eerst angstig gekeken had, staarde nu één en «I verbazing naar den zonderlingen gast: hij rook niet uW drank; het was niet uit dronkenschap, dat hjj een lolW| maakte. Wat had hij „Hier Jacob! Sinterklaas' jongetje mag met den staf En hier, Lena en Mietje! Sinterklaas' meisjes mogen tf"| helpen om zjjn mooie jas uit te trekken. En Sinterklaas^ vrouw", en onthutst voelde zjj een kus op haar wang „mag zijn mooie muts afzetten!" BIJKANTOOR: Wanneer soms iemanc een hatelijke opmerki andere onhebbeiijkhei schuidigt degeen, die door te zeggen: „Hij doet zich slechter voc Wij kennen allen het kenschetsen als een r In de ouderwetsche liefd; de ongelikte zee wijze weideed, heeft i een traan ontlokt. W onbeschofte termen toch in zijn hart v< kennen den jongeling optreden de omstand wijzen bluf hen prik heid hunkert, om iem bewijzen. En het acl wijfje achter de horx kinderen zulk een voi kleinkinderen zoo'n t Inderdaad vele mens voordoen. En wannei liever met dezulken t« gezicht zoo innemen mouw hebben. De hu het minste in tel. Echter kan men zich een soort huichelarij volgen bijna even b« woonlijk onder huich voordoet dan hij is, slechter voordoet dan Er zijn beste, brave n hun afkeer van deu aan een houding ge afleiden, dat zij all voordacht verbergen pen. Zij spelen een i De drijfveer, om inp te spelen, is allereersl heid. De koopman, en etiketteert, loopt I doos den kooper tel wil niet teleurstellen niet aan wagen, een met hem te maken Daarom geeft hij hem dan maar aanv eigenschappen. En uit overmaat va kwade eigenschappe: zal hem nooit moge: geworden van zijn v ruw, onverschillig, sj heeft een kritischen slachtoffer van bitte: in mooipraterij, en niets op den mouw Er zit aan deze ov« namen kant. Ietwat c den ruwen bolster a door te dringen. En voor beide partijen Maar erger is, dat personen door hun invloed op hun omge van het voorbeeld k; Het gebeurt dikwijls, van iets moois, dat verbergen, gaat hij i drijft er den spot tevens zijn omgevin wondering bij de on Inderdaad is de bet: maar hij wil alles li gaan. Hierom veinst hij niet graag van i EENOUDVEI

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1928 | | pagina 6