m
mm
fM
B
«P
iül
M
m
s
■"l
E3
O
24ste Jaargang
8 Februari 1930. Tweede Blad.
N°. 6
PREDIKBEURTEN.
BROKJES LEVENSWIJSHEID.
VOOR DE KINDEREN.
VOOR DE VROUW.
SAMBO EN
JOCKO Van een leeuw en een
SCHAAKRUBRIEK.
if
up
élll
éi
§p
i
fi
h
Zondag 9 Februari.
NED. HERV. KERK te Bloemendaal.
Voorm. 10 uur: Ds. Fr. Postma, van. Haarlem,
's Avonds 5 uur: Ds. J. C. van Dijk.
JEUGDDIENST IN MARANATHA.
Voorm. 10 uur: Ds. H. E. Beker, van Haarlem.
Zondag 9 Februari.
GEREF. KERK te Bloemendaal.
Voorm. 10 uurDs. Joh. C. Brussaard.
sAvonds 5 uur: Ds. Joh. C. Brussaard.
Zondag 9 Februari.
XED. PROTESTANTENBOND te Bloemendaal.
Voorm. 101/2 uur: Ds. G. Wuite, 's-Gravenhage.
DE VRIJE KATHOLIEKE KERK,
Popellaan, Kinheimpark. Bloemendaal.
1(1.30 uur v.m.: Gezongen H. Mis.
Zondag 9 'Februari.
OVERVEEN.
Voorm. 10 uur: Ds. J. C. van Dijk.
Donderdag 13 Februari.
's Avonds 8 uurde heer K. Koopman. Bijbellezing.
Zondag 9 Februari.
RELIGIEUZE KRING AERDENHOUT.
Voorm. 10V2 uur: Ds. J. J. Creutzberg, Ned.
Herv. Pred. te Hees.
Zondag 9 Februari.
NED. HERV. GEM. te Santpoort.
Voorm. 10 uur: Prof. Dr. G. A. van den Bergh
van Eysinga.
„Oprecht, maar niet onnoozel" (Mt. 10:16).
Dezelfde bevestigt des nam. 21/2 uur Ds. D.
an Peursem als predikant te Uitgeest.
Dezelfde preekt des nam. 5 uur te Haarlem
n de Noorderkeik (inplaats van Dr. J. Weener).
OnderwerpWeldoorvoed maar Geesteloos
(Joh. 6:26),
Dinsdag 11 Februari.
Avonds 8 uur: Ds. D. E. Boeke, Secretaris
van het Ned. Bijbelgenootschap,
ropaganda-avond v/h. Ned. Bijbelgenootschap.
Zondag 9 Februari.
\TED. HERV. EVANGELISATIE te Santpoort,
oorm. 10 uur: de heer K. Koopman, van
Bloemendaal.
Avonds 5 uur: Ds. Jac. Poort, van Beverwijk.
Zaterdag 8 Februari '30.
OPTREDEN
(Nadruk verboden)
Voor vele mensehen is het moeilijk, rustig en
ikelijk te zeggen waar het op staat. Het ont-
reekt hun niet aan een vaste overtuiging, ook
ijn zij heel goed bij machte, hun gedachten
onder woorden te brengen. Maar als het er op
aankomt, hun meening te kennen te geven,
preken zij volmaakt anders dan zij zouden
illen spreken. Ze geven dingen toe, welke zij
mjuist achten; zij bekennen ongelijk, ook als ze
stellig weten gelijk te hebben; zij verontschul
digen zich over vrijpostigheid, wanneer zij ver
ontwaardigd behoorden op te spelen; hun recht
matige aanmerking kleeden zij in als een com
pliment. Zij durven niet weigeren, niet tegen-
oreken, geen kritiek uitoefenen. Het is hun on
mogelijk aan te dringen, te verwijten, te loven
en bieden.
Met een wrevelig gevoel boeten zij elk mislukt
gesprek. Zij kwellen zich met na afloop honderd
maal te herhalen, wat ze hadden moeten zeggen
n op welken toon zij hadden behooren te
oreken. In hun onvoldaanheid over zichzelf
ouden zij zich voor, hoe ze zich de volgende
eer zullen gedragen. Maar ze weten, dat dit
zelfverwijt en deze zelfvermaning vergeefsch
zijn. Morgen zullen ze in dezelfde tekortkoming
vervallen en hun teleurstelling over eigen on
macht zal even groot zijn.
Dit gebrek aan optreden heeft voor het slacht
offer allerlei verdrietige gevolgen. De omstan
ders, die met zijn fout geen rekening houden,
verwijten hem later zijn dubbelhartigheid. Ze
zijn op zijn woord afgegaan en nemen hem
kwalijk, dat hij dit onmiddellijk daarna door zijn
daden gelogenstraft heeft.
„Had dit dan dadelijk gezegd!", werpen zij
tegen. „Maar je hebt, toen we de zaak bespraken,
den indruk gewekt, dat je met mijn voorstel
accoord ging, dat je mijn klacht billijkte, dat je
het met mijn zienswijze eens was. Nu blijkt
iT
61. Verdiept in zoete overpeinzing
Rijdt bakker Jan zijn wagen voort,
Gevuld met versch en geurig baksel
En koek van allerhande soort.
„Ach," denkt de arme bedelaar,
„Had ik zoo'n lekker broodje maar!"
achteraf, dat je er heel anders over denkt. Het
lijkt, of je niet bent te vertrouwen."
Veel wat valschheid, onoprechtheid, onbe
trouwbaarheid schijnt, is inderdaad niets anders
dan onmacht om op te treden. Dit tekort, dat
persoonlijk veel schaamte en verdriet veroor
zaakt, komt zoo algemeen voor, dat wij mogen
spreken van een maatschappelijke kwaal.
Wat zijn de oorzaken van dit verschijnsel?
Allereerst komt hier een persoonlijke aanleg in
aanmerking. Schuwheid, schuchterheid, ver
legenheid ontstaan niet zelden uit een besef van
lichamelijke of geestelijke minderwaardigheid.
De Genestet, een echte menschenkenner, klaagt
in een zijner gedichten over zijn lichamelijke
zwakheid en zou ook gaarne wat forscher willen
geweest zijn, omdat hij wist, dat kracht het
prestige bevordert.
„Iets olifantisch baart ontzag en 't geestje
vreest de vuist," merkt hij op.
Toch kunnen vaak physiek zeer tengere lieden
met een geweldige vrijmoedigheid optreden. Ook
kenmerken personen met een zeer beperkt
geestelijk vermogen zich soms door deze be
nijdenswaardige gave.
Dit komt, doordat dergelijke menschen minder
kritisch tegenover zichzelf staan en zich zoo
min nog niet vinden. Ten slotte beslist in derge
lijke gevallen niet hetgeen wij zijn, maar hetgeen
wij'meenen te zijn.
Die geweldige uitbarstingen van vrijmoedig
heid zijn echter somtijds ook juist het gevolg
van verregaande schuwheid. Eerst wanneer een
heftige gemoedsberoering de rem van de
schuchterheid losslaat, komen veel menschen tot
optreden. De toorn is hun bevrijder. Maar omdat
zij alleen in toorn spreken kunnen, verliezen zij
alle voordeel van de aldus geboden gelegenheid.
Want drift wekt drift en inplaats van op een
rustige en zakelijke gedachtenwisseling loopt het
gesprek op ruzie uit.
Het rustige en zakelijke is het kenmerk van
het juiste optreden. Rust en zakelijkheid ver
schaft alleen het zelfvertrouwen. Gebrek aan
optreden is gebrek aan verzekerdheid omtrent
zichzelf.
Men kan zich ook maatschappelijk minder
waardig gevoelen en hierdoor in zijn optreden
worden belemmerd. Vaak is deze tekortkoming
het gevolg van een fout in de opvoeding. De
ouders hebben hun kind al te slaafs tegen een
„meerdere" leeren opzien en al te nadrukkelijk
hem de deugd van gehoorzaamheid en be
scheidenheid ingeprent.
Tenslotte kan een verkeerd inzicht in het
menschelijk gemoedsleven de oorzaak zijn. Ieder
maakt zich liever aangenaam dan onaangenaam
bij zijn omgeving. En men denkt zijn naaste het
meeste te dienen met hoffelijkheid en toegevend
heid. Hierin vergist men zich echter.
Vaak maakt men een gunstiger indruk door
vierkant en krachtig te zeggen 'waar het op
staat. Voor elkeen is 't wel eens goed, zoo niet
prettig, de waarheid te hooren. Toen Bismarck
ziek was, durfde geen zijner geneesheeren den
kortaangebonden heerscher aanpakken zooals
dat behoorde. De ééne dokter na den anderen
kwam en ging en de groote staatsman bleef ziek.
Tot er eindelijk een arts kwam, die geen blad
voor den mond nam en den heerscher vierkant
de waarheid zei.
„Voor uw dienaren bent u de machtige man,"
zei de arts, „maar voor mij bent u de patiënt
en u moet mij gehoorzamen."
„Ziezoozei Bismarck glimlachend, „tot nog
toe heb ik louter vleiers gehad, nu heb ik einde
lijk een dokter!"
Zoo bekijken de menschen ons, zoodra wij de
kunst van optreden hebben geleerd.
H. G.- Cannegieter.
DE WAARHEID, EN NIETS DAN DE
WAARHEIDOVER DE LENGTE
VAN ONZE ROKKEN.
„Beste Loes, ik weet er-geen weg meer uit. De
een zegt, de korte rok blijft, de ander beweert de
half-lange rok is „de" mode, en weer een ander
wil me met een sleep op straat sturen. Wat is nu
eigenlijk precies de juiste dracht?" Aldus
schreef een wanhopig lezeresje, die er nog bij
vertelde, dat ze met de handen in het (nog
korte) haar zat. Nu, ondergeteekende, die tot
eiken prijs wanhopige lezeresjes wil troosten,
62. Pas denkt hij 't, ofdaar komt de auto
Van Sam en Jocko plotsling aan,
En aan de wenschen van den beed'laar
Wordt met den meesten spoed voldaan!
Het regent koek aan alle kant,
't Lijkt sprekend op Luilekkerland!
gaarde al haar kennis van het wispelturige
artikel „mode" bijeen, speurde in de beste en
betrouwbaarste modebronnen, regelrecht uit
Parijs, en beet van ijver een punt van haar pen
houder af. Om vervolgens een vurig en bij
uitzondering zeer lang mode-epistel neer te
schrijven, dat alle twijfel omtrent de waarheid
aangaande onze rokken volmaakt den kop moet
indrukken.
En dus mijn brave zussen, luistert! Laat ik
dadelijk op den voorgrond zeggen, dat het dwaze
„knievrije" rokje zoo dood als een pier is, be
halve dan voor wintersportkleeding, tennis-
rokjes, enz., die juist de knie bedekken. Maar
voor ons dagelijksch gewone gebruik geldt de
leuze: de rok van costume of japon, waarmee
men zich op straat vertoont, een „wandeljapon"
dus, reikt 10 tot 12 centimeter onder de knie,
of wel: de rok hangt 35 centimeter van den
grond. Duidelijk? We toonen dus een stuk been
van 35 c.M. Nu mag de een of andere couturière
dit naar den een of anderen kant overdrijven,
maar dit is de officieele maatstaf, die de groote
meerderheid van de Parijsche toonaangevende
modehuizen heeft vastgesteld. Men is tot het
inzicht gekomen, dat deze niet te lange, en niet
te korte rok, allerlei voordeelen heeft. De rok
krijgt er betere snit door, valt beter, voller,
geeft meer bewegingsvrijheid en maakt het
zitten ook veel gemakkelijker, dan het dwaze
korte, nauwe rokje van voorheen toeliet. Boven
dien is de iets langere rok ook warmer, wat
vooral in den winter van belang is. De rand van
deze gewone japonnen is van onderen altijd
gelijk! Geen afhangende punten op zij, geen
sleep van achteren, niets van dat alles. Men
moet deze gewone wandel japonnen dus vooral
niet verwisselen- met de „gekleede", feestelijke
namiddag- en avondjaponnen. Want die zijn
weer heel anders. Daarvoor heeft men den
werkelijken langen rok aanvaard, die eleganter
en gracieuser staat. Deze japon is ongeveer 5 tot
71/2 centimeter.langer dan de „wandeljapon". En
de avondjapon valt dus tot ongeveer halverwege
het been (dat wil zeggen, tusschen knie en
enkel), en de rand is ongeveer 25 c.M. van den
grond. Vooral de avondjaponnen hebben dikwijls
een ongelijken rand, doch van voren zijn ze toch
nooit meer dan 30 c.M. van den grond.
De komst van het ceintuurtje op de juiste
hoogte van de taille heeft sommigen doen
vreezen, dat we weer de wespentailles van vóór
den oorlog zouden gaan vertoonen! Niets daar
van, hoor, evenmin als de staande boord er weer
inkomt. Het smalle ceintuurtje is er wel, maar
het wordt vrijwel in het geheel niet aangehaald
en de taille wordt dus niet ingesnoerd. Het duidt
aleen de taille aan, anders niets. En het is
speciaal een -„jeugdige" dracht.
Ziezoo, nu hoeft het wanhopige lezeresje met
meer wanhopig te zijn. Ze is nu haarfijn in
gelicht. Groetjes
loes.
P.S. Het plaatje laat een tweetal wandel
japonnen zien. Wat zal ik er verder over zeggen?
Fantaseer er dezen keer maar zelf eens de
kleuren en stoffen bij. Het gaat in hoofdzaak
om het model.
63. Terwijl de beed'laar met zijn schatten
Zich haastig uit de voeten maakt,
Komt de politie op de proppen
En een revolver-salvo kraakt!
Maar ach, ze mikken in hun vuur
Wat overhaast en niet secuur
Probleem No. 242.
J. GOTHELF (Leipzig).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ka3, Da4, Tb5, Th4, Lel, Lhl, Pb4, Pe2, d7.
Zwart: Ke4, Dg4, Tel, Th8, f3, h5.
Eindspel No. 54.
In het tournooi te Scarborough, gehouden van
1826 Mei 1929, ontstond in de partij Mrs. E. M.
H o 11 o w a y-V. L. Wahltuch (met zwart)
na den 33sten zet van Wit de volgende stand:
mm
•m
wm
mk
Zwart bekroonde zijn aanval door een mooi
berekend Torenoffer, waarbij al zijn overige
officieren medewerken:
33. Tg2xf2fü
Kfl xf2 34. Pf4xh3f
Kf2e2 35.
Of ook 35. Ke3, Te8f resp. 35. Kfl, Dlilf enz.
Terwijl derhalve de zwaite Dame en Looper
de vluchtdiagonalen voor den vijandelijken Koning
afsnijden, bezet nu de zwaite Toren ook de
eritische vluchtlijn (e)
35. Tf8e8f
Ke2—dl 36.
Op 36. Kd3, Dd5 mat en op 36. Kfl, Dhl mat.
Iets langer duurt 36. Pe4. Te4:| enz.
36. PhSf2f
Kdl—cl 37. Te8xelf
Opgegeven.
Bloemendaalsche Schaakclub.
Het is de Bloemendaalsche schaakclub dan
eindelijk gelukt beskg te leggen op een mooie
en flinke zaal in het „Jeugdhuis" aan de Donkere
Laan.
Tot nu toe heeft de club zich eenigszins moeten
behelpen met een afgelegen hoekje in Café „Rust
hoek"
De opening heeftJ'op'" Woensdag 5 Februari
plaats gehad, bij welke gelegenheid de voorzitter,
de heer H. W. v. Doit, een simultaan-séance hield,
waaina een bliksem wedstrijd werd gehouden.
Zoowel voor genoodigden als voor de leden waren
prijzen disponibel gesteld.
Oplossing Eindspelstudie No. 69.
(W. v. Holzhausen).
Stand der stukken:
Wit: Kf8, Lc2, f6, f7.
Zwart: Kh8, Td2.
1. Kf8e8, Td2d8|2. Ke8—e7, Td8—d7|;
3. Ke7e6, Td7xf7j, remise. Of 1. Ld3, Tf2
(en niet Td3:, waaina Wit zou winnen, n.l. 2.
Ke7, Te3f; 3. Kd6, Td3|; 4. Ke6, Te3|; 5. Kf5
en wint); 2. Lf5, Te2 (of 2. Ke7, Tf6:); of 1. Ldl,
Tdl(thans kan dit geschieden door den grooteren
afstand van den Toien t.o.v. den witten Koning)
2. Ke7, Telf, remise.
Derhalve maakt de patstelling van den zwarten
Koning de winst voor Wit onmogelijk.
doob G. Th. ROTMAN.
64. Keil giUutc Vv&geu iiiec
IComt juist op 't oogenblik voorbij,
En krijgt, door 't schieten van de dienders
Een niet zoo malsche averij,
Terwijl Oom Toon z'n beste hoed
Het eveneens ontgelden moet.