SCHILDERKUNST. KUNST. Uit Boek en Blad. PREDIKBEURTEN. BOEKBESPREKING. IETS OVER HET ONDERHOUD EN DE RESTAURATIE VAN SCHILDERIJEN. We hadden het voorrecht eenigen tijd ge leden kennis te maken met den heer M. H. Daalderop, zelf een talentvol teekenaar, die zich in Haarlem heeft gevestigd als restaurateur van schilderijen. Hij heeft ons verschillende malen genoegen gedaan met besprekingen van tentoon stellingen in het Bloemendaalsch Weekblad en omdat zijne persoonlijkheid ons sympathiek en bescheiden voorkwam, meenen wij onze lezers van wie zoo velen waardevolle 'schilderijen be zitten, een dienst te doen door eens met hem over zijn tegenwoordige vak te gaan spreken. Hij ontving ons in zijn atelier aan de Préviaire- straat No. 19r te Haarlem, waar hij ons onder meer het volgende vertelde: Aan een goede behandeling van gezonde schil- derjjen wordt veel te weinig aandacht ge schonken. Door de jaren heen laat men vaak ilderijen, die niet alleen een schoon bezit zijn, maar dikwijls ook zeer beteekenende bedragen vertegenwoordigen, ongecontroleerd hangen. Te roote vochtigheid, zonnehitte en vooral te m oge centrale verwarming, met krimping en itzetting tot gevolg, richten vaak ongemerkt gr< ote schade aan. Ook houtworm, verteren van linnen en kromtrekken van paneelen merkt meestal veel te laat op. Eerst als de verf egint te bladderen en dreigt af te vallen, komt ■en bij den vakman. Te dikke, vaak bruine, zoo- enaamde blinde vernislagen, die dikwijls af dringen, treft men bijna overal aan. Maar bij t spreken over het wegnemen van vernislagen - men op een veelomstreden terrein, waarover 'óveel misvatting bestaat, dat het wel de eite waard is daar even bij stil te staan. Er jn namelijk menschen, die een schilderij graag willen zien als het indertijd uit handen van >01 meester kwam, en er zijn anderen, die het ülen behouden zóó als het in den loop der tijden ord. Wat de eersten willen, is niet geheel gelijk, omdat door het drogen en door andere loeden de verven een eenigszins andere kleur regen en bij oude schilderijen meestal een net an heel fijne en onschadelijke barstjes (een g. gezonde craqueté) is ontstaan, die het ge el een ander en stellig schooner aanzien geven. iet werk is rijper geworden en ik geloof wel gelijk, dat oude meesters, die zoo goed wisten at verf „deed", met die wijzigingen rekening ■bben gehouden. Wat de anderen willen, het iid behouden zóó als het in den loop der tijd verd, zou dan ook heel mooi zijn, als ze hun ile vernis niet aanzagen voor de z.g. „paat" het schilderij. De fout zit hier, dat men de iatere" vernislagen en het „oorspronkelijke -aiderij" te veel vereenzelvigt. Voor mij is het oorspronkelijke schilderij" dat, hetwelk den ester met inbegrip van de door hem aange brachte vernislaag, afleverde. Die eerste vernislaag, waarin de oude - "esters dikwijls tot verhooging of verbetering v an het effect nog „getoond" hebben, mag nooit, naar ook vooral nooit verwijderd worden, ten- :ij, zelfs déze laag door slechte invloeden zóó angetast is, dat wegnemen voor het behoud van de verf gebiedend is. Dit komt echter zeer den voor. Maar het is onzin, die daarbij zeer ïadelijk is, om de latere van tijd tot tijd vaak >ver elkaar aangebrachte vernislagen, die na- uurlijk ieder op zichzelf vuil waren, te laten 'ten, en ze voor den ouden toon van het schil- rij te houden. Hieruit volgt natuurlijk ook, iat het afnemen van vuile, ongezonde vernis- 'gen met veel vakkennis dient te geschieden, neer waar dikwijls verschillende vernis- -oorten op één schilderij werden aangebracht, ■ij mastiek-vernissen is de regenereermethode verheldering der laag door het laten inwerken van alcoholdampen), die we aan Prof. Max van Pettenkoffer danken, vaak een ware en veilige verk verlichting, vooral bij schilderijen met verfverhoogingen. De restaurateur moet steeds voed weten wat hij doet en ook vooral wat hij >iet mag doen. Er kunnen soms storende dingen zijn, die buiten zijn terrein vallen; zoo komt het wel voor, dat een oorspronkelijk groene kleur, blauw geworden is. Op menig oud schilderij ziet men bijv. blauwe boompjes. Dat komt omdat in den tijd het geel eruit verdwenen is. Hier staat de restaurateur machteloos en als hij een goed vakman is zal hij overschildering, zelfs al krijgt hij opdracht ertoe, weigeren. Dan komt het wel eens voor, dat de meesters ter verbetering van bijv. de compositie, een verandering behoefden en over het een of ander heenschilderden. Bij meesters die weinig teekeningen vooraf maak ten, als een Jan Steen, ziet men dat vaak. Nu komt het wel voor, dat het eerst geschilderde door het latere heenkomt; ook hier blijft de restaurateur af, en zoo is 't met de bekende ultramarjjn-uitslag en de soms door de verf heenkomende nerf van het paneel. Daar óver schilderen mag de restaurateur niet, zelfs al zou de algemeene schoonheid er bij winnen. Iets geheel anders is 't natuurlijk met beschadi gingen als gaten, blazen en scheuren en kale plekken. Dat herstelt hij onzichtbaar. Dan is een interessant onderdeel van ons vak het „ver doeken". Dat is, het oorspronkelijke doek uit de verf nemen en door een nieuw vervangen. Het komt betrekkelijk weinig voor, dat het absoluut noodzakelijk is, het oude doek geheel te ver wijderen, meestal verdient het zoover mogelijk afslijpen ervan, en het daar tegenaan brengen van een nieuw linnen, dus feitelijk een „dou blure", aanbeveling. Er staat hier juist een groot oud doek waar nogal scheuren in waren. Hier zou verbreken zeker noodzakelijk zijn, maar zie, het is dun geschilderd en in deze lichte partijen komt de draad van"het linnen èr duidelijk zicht baar door. Als ik er dat geheel uitgenomen had, zou het schilderij een heel ander aanzien hebben gekregen, wat vanzelfsprekend een groote fout zou zijn. Daarom moet hier met een doublure worden volstaan, die er met een mengsel, in hoofdzaak uit was en hars bestaand, tegenaan wordt gebracht. Het gebruik van was heeft op lijm en andere sterke kleefmiddelen vooral een grootere viscositeit voor, en het wordt ook niet licht door vochtigheid aangegrepen. Dan maak ik nog parketten, dat is een net van latten aan de rugzijde van een paneel, die het kromtrekken en andere werkingen van het hout voorkomen. Is het paneel van een schilderij onherstelbaar vertrokken, of is het aan 't vermolmen, dan kan ook het paneel ervan weggenomen worden en wordt de verf dan meestal op linnen over gebracht. Dit gebeurt natuurlijk alleen met zeer waardevolle werken, omdat het een erg tijd- roovend en kostbaar werk is, waarbij echter de gevaren lang niet zoo groot zijn als men alge meen vermoedt. Zoo heb ik U een en ander van de meest voor komende dingen hier verteld. Ieder belang hebbende kan naar deze werkzaamheden, die trouwens veelal om verschillende reden ten huize van den opdrachtgever geschieden, komen zien. Vertelt U echter vooral tegen uw lezers, dat ook een schilderij een behoorlijk onderhoud noo- dig heeft, en zij zich door tijdig doen ingrijpen voor groote aesthetische en financiëele schaden kunnen vrijwaren. Tot zoover onze zegsman. Het lijkt ons, aan de hand van wat we zagen en vernamen, voor bezitters van oude of andere schilderstukken een zaak van beteekenis over het bovenstaande hunne gedachten eens te laten gaan. Op zijn gebied is er in de eerste plaats in onze gemeente voorzeker genoeg! Wie in het bovenstaande aanleiding vindt óm dezen vakman eens in zijn werkplaats te be zoeken, zal daar o.i. geen berouw van hebben. Men zegge het elkander maar voort. LETTEREN. Voor de R. K. vereeniging „Geloof en Weten schap" heeft Donderdag in den Schouwburg Jansweg, onze plaatsgenoote mevrouw Henriëtte Roland Holstv. d. Schalk een lezing gehouden over „Stroomingen en tegen-stroomingen in de huidige cultuur". „H. D." schrijft daarover: Mevrouw Roland Holst begon met in een alge meene inleiding te schetsen hoe in elk tijdperk stroomingen ontstaan in een bepaalde richting, doch hoe deze nooit optreden zonder een tegen- strooming, een onderstroom, die er tegengesteld aan is. Het individualisme ging altijd gepaard met een gemeenschapstrooming en omgekeerd. Spreekster bezag daarna in het bijzonder het afgeloopen tijdperk, de laatste drie kwarten van de vorige eeuw, een periode, die zich kenmerkt door drie stroomingen: het materialisme, het mechanisme en het rationalisme. Elk dezer drie richtingen besprak mevrouw Roland Holst. Aan het materialisme is het posi tivisme verwant. Na het mechanisme gedefi nieerd te hebben, ging de inleidster het ratio nalisme na met zijn overschatting van alles wat uit het verstand voortkomt, een gevolg van de ontwikkeling der techniek. Ten voorbeeld dat de drie genoemde opvat tingen alle levensverrichtingen zijn gaan beheer- schen, noemde spreekster het Darwinisme in de biologie, het historisch materialisme in de Staathuishoudkunde. In de laatste 30 jaar nu zijn tegenstroomingen opgekomen, hoewel de geest der vorige eeuw sterk bleef doorleven. In de wetenschap is de overmoed van het rationalisme reeds lang ingetoomd, doch in het practisch leven niet. Wel wordt in de rationali satie de arbeid uitgebuit, doch men heeft geen oogenblik gedacht aan den inhoud van den arbeid en de mensch geldt als een radertje slechts in het productieproces. De ontwikkeling van de tegenstrooming nu ligt niet zoozeer in tegenzin als wel in de ont wikkeling van de wetenschap zelf en dit is ver heugend. „De voornaamste opgave van de physica in de eerste vijftig jaar zal zijn de dematerialisatie van de materie", kon een jong professor ver leden jaar in zijn intreerede zeggen. De mensch heeft de begrenzing van de moge lijkheid om zijn kennis te verrijken uitsluitend langs verstandelij ken weg ingezien, en bewonde ring is in de plaats gekomen voor verstandelijk verklaren. En ook in de biologie is het mecha nische verlaten, gelijk mevrouw Roland Holst met een citaat van Prof. Burger toelichtte. Voorts is de huidige psychologie daar om te bewijzen, dat er een tegenstrooming is tegen wat in de vorige eeuw gold. 'De mensch wordt niet meer als een tezamenvoeging van allerlei functies beschouwd, maar als een totaliteit, een „Ganzheit". Vervolgens bracht de inleidster het indivi dualisme ter sprake. Het was een uiting van het burgerlijk liberalisme en bloeide lang. Doch hiertegen kwam een tegenstroom, samenwerking werd begrepen als iets beters dan concurrentie. Hoe sterk het individualisme echter nog heerscht, leert ons een blik op het schoolwezen, dat geheel geïnspireerd is op het zich hand haven tegenover elkaar. En zoolang het school wezen geschoeid is op de oude leest kan daarin ook niet zoo heel veel veranderen, meent spreekster. Indien zij dan ook van een tegenstrooming spreekt, dan bedoelt zij meer den geest van te dienen, die in de menschen is. Spreekster zou het een kwestie van leven en dood voor onze Westersche cultuur willen noe men of de individualistische strooming over wonnen wordt. Wanneer de wil tot macht blijft bestaan, dan drijven wij naar een nieuwen wereldoorlog toe, ondanks den goeden wil van staatslieden. In aansluiting op deze opmerkingen sprak mevrouw Roland Holst over den invloed van de idee van dienen op het maatschappelijk leven, over het socialisme. Het Marxistische socialisme berustte op de drie door spreekster in den aanvang genoemde grondslagen: materialisme, mechanisme, ratio nalisme en het is spreekster een raadsel, dat zij zooveel jaren de vonk van het idealisme daarin niet gemist heeft. Het Marxisme was gedrenkt van een burgerlijke levensbeschouwing, die het niet paste en daarom was het nog zoo machte loos. Daartegenover is opgekomen in den tijd na den wereldoorlog dat wat men noemen kan het religieuse socialisme, doch waarvoor nog geen alomvattende naam is gevonden. Een socialisme dat een andere opvatting heeft van doel en mid del en van den klassenstrijd. Deze nieuwe tegenstrooming kunnen wij tegenover de oudere stellen als een meer spiri- tueele en geestelijk verdiepte. Het resultaat van het doorzetten van deze stroomingen moge zijn een grooter zinrijkheid van het leven der arbeidersmassa en een beteren waarborg voor den vrede. Door het zoeken van die tegenstroomingen tenslotte kunnen wij ons geestelijk en maat schappelijk leven versterken. Door een langdurig applaus gaf het gehoor te kennen het eens te zijn met de woorden van den voorzitter, Mr. F. Vorstman, zooals hij ze in den aanvang gesproken had en waarin hij zeide, dat, hoeveel verschil er ook is tusschen de levensbeschouwing van de leden van Geloof en Wetenschap en die van mevrouw Roland Holst, zij toch allen trachten naar de bereiking van het hoogste. De opheffing der Orde van de Ster door J. Krishnamurti. De geestelijke stroomingen van den tijd ver dienen de aandacht. Het is noodig ze te leeren kennen. Alle hebben dit gemeen, dat ze den mensch iets hoogers willen verschaffen dan het lage en het platte-alledaagsche, dat ze hem willen verheffen. Wie ze eenmaal heeft leeren kennen, dient daarna wèl te onderscheiden en voor zich uit te maken, waarin hij voor zich den vrede voor het verstand en het gemoed vinden kan. Voor de meesten van de tijdgenooten is gelukkig nog de religie, het geloof in een Albestuurder, dat gene wat hen bevrediging en geluk voor den tijd en voor de eeuwigheid geeft. Echter daar zijn er, die het zoeken langs anderen weg. Daar zijn er, die aanhangen ideeën die doen denken aan het mystieke of aan 't ireligieuse, aan iets dat staat buiten de chr. religie. Maar toch, dat zijn óók zoekers, zoekers naar hetgeen bevrediging geven kan. Zij jagen, zij het dan zoo, dat het velen niet bevredigen kan, het ideeële na. Onze tijd is de tijd der Genootschappen, der Vereenigingen, der „Orden", die het goede willen. Onder de Orden die zeker wel het meest de aandacht hebben getrokken is de „Orde van de Ster". Ze was aanvankelijk geheeten de „Orde van de Ster in het Oosten". Onder dien naam werd ze opgericht te Bernares in het jaar 1911 en wel om de komst van een „wereld leeraar" te verkondigen en om de wereld op die „gebeurtenis" voor te bereiden. J. Krishnamurti werd aan het „Hoofd" van deze Orde geplaatst, door hen die in hem „de potentieelen leeraar herkenden". In 1927 werd de naam van de Orde ver anderd in „Orde van de Ster". Waarom Omdat de leden bewust waren voor zich, dat „Krishna murti de Leeraar was". Zoo wordt gezegd in een door ons ontvangen werkje „De opheffing der Orde van de Ster". Een verklaring gegeven door J. Krishnamurti en wel in het woord vooraf, dat geplaatst wordt voor Krishnamurti's verklaring. Uit dat woord vooraf teekenen we aan, dat in 1929 Krishnamurti zelf de Orde ontbond en dat de beweegredenen voor deze daad vervat zijn in de „verklaring". Het optreden van Krishnamurti is verschil lend beoordeeld. Hij had aanhangers bij duizen den. De couranten deden groote geheimzinnige verhalen van hetgeen door hem is verteld bij het „kampvuur" in het kamp te Ommen. Fel ook was aan den anderen kant de critiek op zijn optreden, zijn doen en zijn laten. In den afgeloopen Zomer kondigden we nog aan een geschrift ter bestrijding van zijn optreden ge schreven. Het boekje, dat we thans ontvingen van het Agentschap voor Nederland van de Star Publishing Trust, handelt, zooals we zeiden, over de redenen tot opheffing der „Orde van de Ster". De redenen leeren we dus daaruit kennen. Voor diegenen die willen weten waarom de orde is ontbonden, is dit werkje geschreven. Het is belangwekkend voor den onderzoeker van de geestelijke stroomingen van den tijd, eens na te gaan waarom de Orde van de Ster is ontbonden. Krishnamurti toont zich in dit boekje iemand met een critischen geest. Maar óók de man van groote zelfbewustheidHij zegt het „dat er slechts één belangrijk ding is" waar mede hij zich bezig houdt en dat is „het vrij maken van den mensch". „Ik wensch hem uit alle kooien, van alle angsten te bevrijden," voegt hij daaraan toe. Volgelingen wenscht hij niet en evenmin een „speciale groep van bijzondere leerlingen". Ten slotte verklaart Krishnamurti, dat niemand hem Zondag 23 Februari. NED. HERV. KERK te Bloemendaai. Voorm. 10 uur: Nog niet bekend. 's Avonds 5 uur: Ds. J. C. van Dijk. .JEUGDDIENST IN MARANATHA. Voorm. 10 uurDs. G. C. Postma, Alg. Secr. N. J. V., Overveen. Zondag 23 Februari. GEREF. KERK te Bloemendaai. Voorm. 10 uur: Ds. Joh. C. Brussaard. Alg. Bidstond voor de vervolgde Christenen in Rusland en China. 's Avonds 5 uur: Ds. Joh. C. Brussaard. Catechismus. NED. PROTESTANTENBOND te Bloemendaai. Voorm. 101/2 uur: Ds. G. J. Sirks, 's-Gravenhage DE VRIJE KATHOLIEKE KERK, Popellaan, Kinheimpark, Bloemendaai. 10.30 uur v.m.: Gezongen H. Mis. Zondag 23 Februari. NED. HERV. KERK te Overveen. Voorm. 10 uur: de heer K. Koopman. Donderdag 27 Februari. 'sAvonds 8uur: de heer K.Koopman. Bijbellezing. Zondag 23 Februari. RELIGIEUZE KRING AERDENHOUT. Voorm. 1072 uur: Ds. J. C. van Dijk, Ned. Herv. Pred. te Bloemendaai. Zondag 23 Februari. VRIJZINNIGE JONGEREN KERK Gebouw „Theosophia", Nassauplein 8. Haarlem, 'sAvonds 71/2 uur: Mr. A. H. van der Giesen, Zutphen. Deze diensten zijn bestemd voor meisjes en jongens van 14 tot 20 jaar. N. B. Fietsenstalling. Zondag 23 Februari. NED. HERV. GEM. te Santpoort. Voorm. 10 uur: Prof. Dr. G. A. van den Beigh van Eysinga. „Tweeërlei Geloof". (Thess. 3:2b). NED. HERV. EVANGELISATIE te Santpoort. Voorm. 10 uur: Ds. C. J. van Pa assen, Haarlem, 'sAvonds 5 uur: Ds. M. G. Blauw, Schoten. Woensdag 26 Februari. 's Avonds 8 uur: de Weled. heer G. Severs. Lezing over: Franciscus van Assisi. Zondag 23 Februari. GEREF. KERK te Santpoort. Voorm. 9.45 uur: Ds. R. W. de Jong. 'sAvonds 5.30 uur: Ds. R. W. de Jong. er toe heeft overgehaald de „Orde" op te heffen. „Gedurende twee jaar," heet het, „heb ik lang zaam, voorzichtig en geduldig hierover nage dacht en thans heb ik besloten de Orde te ont binden, aangezien ik nu eenmaal het Hoofd ben." De persoonlijkheid van Krishnamurti leert men zeker uit al dergelijke gezegden kennen. Meer kunnen we niet aanhalen uit het gschriftje. Wie precies en nauwkeurig weten wil, waarom de „Orde" is ontbonden, schaffe zich het ge schriftje aan. Vermelden we nog, dat aan het boekje is toegevoegd een beschouwing van D. Rajagopal, behandelende: „Het nieuwe werk plan", volgens hetwelk de verspreiding van Krishnamurti's ideeën zal worden voortgezet. „De Wandelaar". Zooeven verscheen bij den uitgever A. G. Sèhoonderbeek te Laren, het Februari-nummer van „De Wandelaar", maandblad, gewijd aan natuurstudie, natuurbescherming, heemschut, geologie, folklore, buitenleven en toerisme. De redacteur, Rinke Tolman, heeft een paar jaar geleden met een vriend het vogelrijke Kampereiland bezocht en geeft een uitvoerig relaas van de daar beleefde avonturen. Jan R. Th. Campert zet zijn „Walchersche Beelden" voort en schetst het contrast tusschen de steden Veere en Vlissingen. Den strengen winter van 1929 gedenkt N. Tinbergen in een artikel, waarin de toestand op de Zuiderzee in dien tijd voor oogen wordt ge- tooverd. Van 't echo-verschijnsel geeft Dr. M. Min- naert een boeiende en heldere verklaring, terwijl B. Stoffel opnieuw een lans breekt voor den modernen vorm van boschbouw. Leerzaam is het beschouwinkje, dat J. Cor- nelissen aan voetverzorging, voor den wandelaar van zoo groot belang, heeft gewijd. Twee Bra- bantsche medewerkers, Cor Sanders en Willem ter Haer, weten er ons van te doordringen, dat ook de winter vele en fijne bekoringen heeft. P. J. Schenk laat een waarschuwend woord hooren in verband met het gevaar, dat dreigt van de zijde eener bepaalde rupsensoort: die van den bastaardsatijnvlinder. In de rubriek „Van en voor de lezers" wordt o.a. gewaagd van „verdwaalde gasten", waar onder hoog-Noordelijke vogels moeten worden verstaan, vooral kleine alken, die door den storm naar Nederland zijn gestuwd. Als steeds, zijn de artikelen rijkelijk ge ïllustreerd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 3