4 BHEI 24ste Jaargang 5 April 1930. Tweede Blad. N°. 14 LUS5L BLAAiJJLi>. De VlootconferenHe. BROKJES LEVENSWIJSHEID. VOOR DE VROUW. 82 82 SCHAAKRUBRIEK. VOOR DE KINDEREN. SAMBO EN JOCKO Van een leeuw en een aap, doob G. Th. ROTMAN. (Nadruk verboden.) Maanden lang is er in Londen Druk vergaderd, vele stonden. Door een broederband verbonden Was men ernstig bij elkaar, Om de vloten te verkleinen. Want „de oorlog moet verdioijnen, 't Vredeslicht moet helder schijnen," Ja, dat'klonk wel aardig daar! Maar de tijd zou 't anders leer en, Want men liet de zaak traineeren. 't Kan geen mensch meer in'tresseeren Hoe 't er eigenlijk mee staat. t 't Is te schoon om te aanschouwen: f Na wat praatjes van vertromuen Komen d' apen uit de mouwen! 'k Zal U schild'ren, hoe dat gaat. De vergaad'ring zal beginnen Van hen, d,ie den Vrede minnen. Niemand hoeft zich te bezinnen; Ieder heeft zijn voorstel klaar: „Sloop gerust wat oorlogsbooten; Laat vermind'ren uive vloten!" „En uw eigen...?" „Liefst vergrooten!" Ja, dat gaat ivel aardig daar! Een mislukking staat te vreezen, De patiënt schijnt ziek te wezen En hoogst moeilijk te genezen, Naar uit de berichten blijkt. Maanden lang is er vergaderd, Paperassen druk doorbladerd, En nu eind'lijk 't einde nadert Is zoo goed als niets bereikt! Zaterdag 5 April '30. NEGERZANG (Nadruk verboden) Wat ontroert den ontvankelyken toehoorder in het weemoedig gezang van negers? Sterke mannen, afgebeuld in de slavernij van het leven, troosten elkaar met een litanie, waarin zy hun geboortegrond en hun kleinkindertijd verheer lijken. Grijsaards met de goedige oogen van buffels herdenken hun moeder, die hun gewiegd heeft, lang, lang geleden. Het is het heimwee, dat zich in deze eentonige melodieën herhaalt. De hunkering naar het ver leden is de cadans, het rhythme dat al deze liederen begeleidt. Kinderlijk overgevoelig zijn ze stoere zwarten ten opzichte van de gehecht heid aan hun oude familiebetrekkingen en hun verlaten geboortegrond. „Breng mij terug naar Oud-Virginië! Heel le wereld is triest en treurig, overal waar ik zwerf. Hoe droef wordt mijn hart, ver van de ny'tLen en van mijn tehuis. Wij zullen een lied ingen van het oude tehuis in Kentucky Wie niet beter wist, zou uit deze melancho- j ieke klanken de gevolgtrekking afleiden, dat 1 liet voor de negers vroeger een paradijs-toestand j moet zijn geweest. Helaas, de Negerhut van Oom Tom heeft ons anders geleerd! Ik sprak en van de negerzangers en hij vertelde mij, dat j zijn grootvader nog het slavenjuk had gedragen, j Zou deze kleinzoon, die als een toegejuicht kunstenaar de wereldsteden doortrekt, met zijn j grootvader willen ruilen? Toch prijst hij den ouden tijd in zijn lied! Dit heimwee, door de negers zoo ontroerend vertolkt, is een algemeen-menschelijk verschijn sel. Toen de Joden naar Babel in ballingschap waren verdreven, uitten zij hun gehechtheid aan den geboortegrond in even hartstochtelijke klanken: „Mijn rechterhand weigere haar dienst, mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zoo ik u, Jeruzalem, vergeet, zoo ik u niet gedenk!" En wederom, was het bestaan van deze Joden in hun vaderland zoo rooskleurig geweest? Ook zij hadden het hard, ook zij leefden in armoede en stryd. Maar waarom onze voorbeelden zoo ver van huis gezocht? Het is in ons eigen vaderland ge beurd, dat uit de provincie Friesland, waar een economische crisis een on verdraaglijken nood had teweeg gebracht, tal van gezinnen uitweken naar Duitschland, Amerika en ook naar de overige provinciën, welke voor hen vanwege het verschil in taal en zeden eigenlyk ook als een vreemd land waren. En ook deze uitgewekenen weder uiten hun heimwee in sentimenteele liederen, waarin zij zweren, hun dierbaar Friesland slechts in het duistere graf te zullen vergeten. Zouden zy naar hun bakermat willen terug- keeren en de ontberingen daar verkiezen boven den betrekkelijken welstand in den vreemde? Maar ook wanneer zy tot een dergelyken terug keer in staat zijn gesteld, keeren zij slechts by uitzondering naar hun oude, dierbare vaderland terug. Hun heimwee beperkt zich tot het wee moedige lied,f maar belichaamt zich niet in een daad. Evenmin als by de Joden, evenmin als by de Negers, evenmin als by ons allemaal. Want dit is het kenmerk van de sentimenteele hunkering naar het verleden, dat zy met de werkelijkheid zoo weinig rekening houdt. Meestal is zy met de werkelijkheid in strijd. Hoe onherbergzamer de geboortegrond is geweest, hoe harder de kindertijd, hoe ongenietbaarder het ouderhuis, te hartstochtelijker pleegt men het verleden later te idealiseeren. Doen we dit niet met alles, wat verleden ge worden is? Leerzaam blijft altijd Andersen's sprookje, waarin een professor, die, voort durend in historische studiën verdiept en de voormalige eeuwen in zyn werken verheer lijkend, door een toovenaar wordt verplaatst naar den ouden tijd. Hoe vreeselijk vindt hij het, in die voorhistorische toestanden te moeten leven. Het ongerief van de primitieve maat schappij brengt hem bijna tot wanhoop en innig dankbaar is hij, zoodra hij goed en wel weer is aangeland in den modernen tijd. Eerlijk gezegd, meenen wij het niet met onze hunkering naar het verleden. Ons heimwee is onoprecht. Wy bedriegen onszelf met onze sen timenteele melancholie. De geboortegrond en de kindertijd zyn niet meer dan middelen, waarvan onze verbeelding zich bedient om ons gemoed gelegenheid te geven tot het zwelgen in ondanks hun droef geestigheid tenslotte toch ons welgevallige stem mingen. H. G. Cannegieter. 'Q NU 'T HEUSCH VOORJAAR IS Nee, alles is lang niet rustig aan het mode front. Nu de lente officieel haar intree heeft gedaan, en de eene mode-show nog niet achter den rug is, of de andere begint alweer, nu heerscht in alle ateliers en ook in vele huis kamers van vele „zelf-maakstertjes" een koorts achtige drukte. Het is voorjaarer moeten nieuwe japonnetjes komen! Echtgenooten en verloofden smalen natuurlijk weer, en wrijven ons onder onze neus dat we „zeker weer niets hebben om aan te trekken". Maar daar trekken we ons niets van aan, omdat we ze dat toch niet aan het verstand kunnen brengen! We hebben immers ook niets om aan te trekken, als we niet gauw voor nieuwe jurken zorgen? We kunnen het voorjaar toch niet ontvangen yfi onze winter japonnen, of met voorj aars japon nenvan verleden jaar? Nu dan, wat zegt u dan van dat snoezige, eenvoudige jurkje van kersroode of emeralgroene kasha, waarvan de groote stolpplooien, van ongelijke hoogte, al op het lijfje beginnen, al zijn ze tot de heupen vastgestikt? Het witte kraagje, komt bij wijze van frontje boven de jurk uitkijken. De breede ceintuur is van zwart leer of wel van dezefde kleur en stof als de jurk. Als men vreest, dat de stolpplooien de figuur lomp zullen maken, kan men ze vervangen door stiksels. We zien veel z.g. Engelsche stoffen dit jaar, tweed voor complets, mantelpakjes, voorjaarsmantels en bijbehoorende jurken. Zooiets geeft de middelste figuur te zien, een rok van tweed (waarvan ook de mantel is), met een lijfje van tricot in dezelfde kleur als de rok. Tricot wordt momen teel heel veel toegepast, ook in de zoogenaamde „grande couture", vooral het tricot met heele groote steken. Tenslotte geheel rechts nog een vlot japonnetje van groene crêpe de chine, met ingestikte banden als garneering van het lijfje. Voor dit japonnetje is 4 meter stof van 1 nieter breed noodig. Loes. WASSCHEN VAN GEKLEURDE WOL. Wollen goed moet erg voorzichtig behandeld worden, omdat de kleuren gemakkelijk kunnen doorloopen. Licht gekleurde wol. Dit wordt eerst gemeten, omdat wol door het wasschen wel eens gaat krimpen. De legte vanaf de schouder wordt gemeten, verder de breedte, lengte en breedte van de mouw, wijdte hals. Het goed wordt dan heel kort geweekt in lauw water. Is het goed wat wel eens af zou kunnen geven, of door loopen, dan wordt het gezet in lauw water met azijn of lauw water en zout. Dan wordt er een sop gemaakt van sunlight- zeep, wat lauw moet zijn en hierin wordt het goed schoon geknepen. (Wol mag nooit over de hand gewasschen worden, dan gaat het gauw in elkaar zitten.) Goed wat geweekt heeft in water met azijn of zout, moet eerst even gespoeld worden voor 't in 't zeepsop komt. Vooral wan- Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude- Gracht 88, Haarlem. neer het in azijn heeft gestaan, en het zou dadelijk in 't sop komen, dan zou 't zeepsop spoedig verschralen. Week de gekleurde wol zoo spoedig mogelijk achter elkaar, voor het afgeven van de kleur. Het wordt gespoeld in lauw water, zoolang tot alle zeep er uit is. Wol mag nooit gewrongen worden, maar alleen maar knijpen. Na 't spoelen wordt het eerst gemeten en zoo noodig bij- gerekt. Dan wordt het over een stok gehangen, of plat neergelegd. Het nadeel van hangen is, dat wanneer het een los weefsel is, het goed uit gaat zakken, en wanneer het kleuren zijn, die afgeven, kunnen ze nog doorloopen. Wordt het goed opgehangen, dan moet er gezorgd worden, dat de kleuren niet op elkaar afgeven. De beste manier van ophangen is eigenijk op een kleeren- hanger. Deze wordt eerst omwoeld met een doek, omdat het hout wel eens bruin afgeeft. De mouwen worden ook opgevuld met doeken. Bij het neerleggen worden tusschen voor- en achterkant ook doeken gelegd voor het afgeven en ook bij de mouwen wordt dat gedaan. Laat het dan zoo vlug mogelijk drogen. Gekleurd goed liefst niet drogen in de zon, om verschieten te voorkomen. Donker gekleurde wol. Hiervan worden eerst de vlekken omgeregen, omdat dikwijls in 't water de vlek niet meer zichtbaar is. Daarna wordt er gemeten, als 't noodig is, en dan wordt 't gewasschen in houtzeep, na eerst weer kort geweekt te hebben. Houtzeep wordt gebruikt, omdat het niet scherp is, dus het donkere goed krijgt daardoor geen vale tint. De behandeling is verder als van licht gekleurde wol. RECEPT. Voor vla met bitterkoekjes neemt men vanillevla (of z.g. custardvla) en 1 ons bitter koekjes en jam. In een vlaschaal legt men een laagje bitterkoekjes besmeerd met wat jam, giet er de koude vla over en garneert den boven kant met kleine plukjes jam of geconfijte vruchtjes. Een heerlijk dessertschoteltje. Probleem No. 250 Prof. JULIUS R. NEUKOMM (Boedapest). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kei, Dh8, Td3, Th6, Lf8, Lh3, Pe4, Pf6, b6, d7, g3. Zwart: Ke5, Te7, Lg6, c6, d5, f7. le prijs, wedstrijd „Wochenschau" (1920). Partij No. 109. Zeventiende matchpartij om het wereldkam pioenschap, gespeeld te Buenos Aires, 18 en 19 October 1927. WitZwart J. R. Capablanca. Dr. A. A1 j e c h i n. (Havana). (Parijs). Geweigerd Dame-gambiet. d2d4 1. d7d5 c2c4 2. e7e6 Pbl—c3 3. Pg8—f6 Lel—g5 4. Pb8—d7 e2-e3 5. Lf8-e7 Pgl—f3 6. 0—0 Talcl 7. a7a6 a 2a3 8. b7—b6 In de 13e, 15e, 19e en 21e partij speelde Aljechin hier h6. c4xd5 9. e6xd5 Lfld3 10. Lc8b7 00 11. c7c5 d4xc5 12. b6xc5 Ddle2 Ld3c2j Tfl—dl* Pc 3a 4 De2xb5 Pa 4c3 Lc2d3 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. Tf8e8 Dd8b6 Ta 8d8 Db5b5 a6 X b5 Lb7c6 c5c4 Na een interessante opening kreeg Zwart de beroemde „hangende" middenpionnen, echter daarbij een vrije stelling met actief staande figuren. Door c4 wordt de pionnenstelling star, zoodat de partij in een rustig vaarwater geraakt. Ld3—f5 20. b5b4 a3xb4 21. Le7xb4 Pf3d4 22. Lc6b7 Lf 5 X d7 23. Td8xd7 Lg5xf6 24. g7 xf6 Zwart heeft nu zwakke pionnen, echter het Looperpaar. Hij kan zonder moeilijkheden alles dekken. Pd4e2 25. Lb4d6 Tel—c2 26. Ld6e5 Tc 2d2 27. Td7c7 De druk op b2 beschermt d5. Tdl—al 28. Kg8g7 g2g3 29. Tc7c5 Tal—a7 30. Te8—b8 Pe2—d4 31. Kg7—g6 f2—f4 32. Le5c7 Kgl—f2 33. Tc 5—a 5 34. Ta5: La5:; 35. g4, h5; 36. gh5:|, Kh5:; 37. Kf3, Tg8; 38. Tg2, Tg2:; 39. Kg2:, Kg4; 40. h3f, Kh441. Pf5|, Kh5; 42. Kg3, Lb4; 43. Pd4, Kg6; 44. Kg4, f5f; 45. Kg3, Kf6; 46. Pf3, Lc5; 47. Kf2, Lb4; 48. Pg5, Ld6; 49. Pf3, Lb4; 50. h4, Kg6; 51. Pe2, Lc8; 52. Pg3, Le6; 53. h5f, Kh6; 54. Ke2, Le7; 55. Kd2, Ld8; 56. Pd4, Lc8; 57. Kc2, La5; 58. Kdl, Lb4; 59. Ke2, Ld7 Remise. Oplossing Probleem No. 245. (Dr. L. N. de Jong.) Stand der stukken: Wit: Kf6, Ddl, Th5, c3. Zwart: Kg2, f3, f7, g4. 1. Th5—h4, enz. Goede oplossing ontvangen vanH. W. v. Dort, te Haarlem. Oplossing Probleem No. 246. (G. M. Fuch s). Wit: Kh5, Dg5, Ta7, La4, Lb8, Pe3, Pg4. a5 b4. Zwart: Kc6, Db5, Tdl, Te8, Lh8, Pgl, a6, d7, e7, f5. 1. Dg5 x f5. enz. 93. Want plots'ling rijst zijn haar te berge, O jongens, wat een schrik is dat! In plaats van 't zoete, teed're Sientje Houdt hijeen ruige leeuw omvat! H(j bloost tot achter in zijn nek, En wipt in één sprong over 't hek. 94. Sam schudt zijn manen van het lachen, Vervolgens klimt hij, voor de mop, Bij een in aanbouw zijnde woning, Hup, één, twee, drie, de ladders op! De metselaars gaan allemaal Bleek van ontzetting aan den haal! 95. Nu volgt een wedren- op de planken Ze hollen in versnelden pas, En springen eind'lijk naar beneden, Juist ineen grooten waterplas! Tw^e baaltjes gips gaan, één van zin, Gelijk met hen het water in 96. Het gips vermengt zich met het water Nu tot een taaie, dikke brij, Die klontert om hun hoofd, hun beenen, En om hun armen allebei „Haha!" denkt Sam, als hij dit ziet, „Ik heb je, en j'ontsnapt me niet!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 5