24ste Jaargang.
Het Bioemendaalsch Weekblad. 10 October 1930. Tweede Blad.
No. 41.
LOSSE BLAADJES.
R 101.
Brokjes Levenswijsheid.
De stoel van den Keizer.
Voor de Vrouw.
Zijn vacantie.
SCHAAKRUBRIEK.
De oude school.
Voor de kinderen.
De ezel van mijnheer PïmpeBmans,
doer G. Th. Rotman.
(Nadruk verboden.)
Fier zweefde 't aan den ankermast
En wachtte de bemanning.
Met 's werelds grootste luchtkasteel
Leek 't reisje een ontspanning.
„In veertien dagen is 't terug",
Sprak men in goed vertrouwen;
„Het is een sterk en veilig schip
Goodbye! Gooi los de touwen!"
Daar ging het. „Alles wel aan boord,"
Zooals het luchtschip seinde;
Maar ach, het vond dienzelfden nacht
Nog een verschrikk'lijk einde!
Een worst'ling met den harden wind
Deed dra zijn kracht verlammen
't Stort neer en 't trotsche luchtkasteel
Vergaat als prooi der vlammen!
De half verkoolde Britsche vlag
Wijst van den achtersteven:
Hier lieten zes-en-veertig man
In vuurdood 't kostbaar leven"
We denken wel eens sterk te zijn
En heel wat te verrichten,
Maar voor de kracht van de natuur
Moet die der menschen zwichten!
(Nadruk verboden).
In het keizerlijk slot Schönbrunn is de ver
gane glorie der eeuwen verzameld. Elk der
reeksen vertrekken vertelt van vorsten, wier
namen aan de geschiedenisboekjes op school
herinneren. Hier leefde Maria Theresia, de erf
gename van het roemrijke Habsburgsche huis.
Hier woonde Napoleon, toen Kij wierf om de
hand van Maria Louise en hier is de hertog
van Reichstadt, het aderlaarsjong, zijn droevi-
gen dood gestorven.
Maar boven deze salons met praalbedden en
wiegen, boven deze statie van tronen en kroon-
juweelen treft den bezoeker één meubel, dat
vreemd en verloren staat te midden van al die
pracht. Het is de stoel van Frans Josef, ae
keizerlijke patriarch, op wiens hoofd al de
stormen van zijn aan tragedies zoo rijk huis
zijn neergekomen en die als 86-jarige grijsaard
in dit slot is gestorven, voordat nog het aller
ergste. wat hem zou kunnen treffen, gebeurd
was.
In bruin en goud schittert de zaal, waarin de
keizer audiënties placht te verleenen. ïn een
halven cirkel geschaard staan de zetels, waarop
generaals en ministers, prelaten, gezanten en
andere hoogwaardigheidsbekleeders, die hij ten
gehoore ontving, verzocht werden plaats te
nemen. Prachtige zetels zijn het, met verguld
sel en lakwerk versierd en met purper be
spannen.
Maar tegenover deze kostbare zetels staat
een eenvoudige stoel aan een eenvoudig bureau-
Het is een kantoorstoel, zooals men ze aantreft
in de werkkamer van een ondergeschikt ambte
naar. Een bescheiden leunstoel met matten
zitting. Dit meubel is de stoel van den keizer
geweest.
Het is een vreemd gezicht, deze eenvoudige
,-toel temidden van al die praal. Indrukwekken
der dan het gezicht van een troon. Een troon
heeft niet het persoonlijk karakter, dat bjj
dezen huiselijken armstoel treft. Het is, of de
oude keizer, op zijn gemak gesteld, dit meubel
heeft meegenomen, omdat hij er aan gewend
was, omdat het bij zijn aartsvaderlijke sobere
leefwijze paste. Hij was wel een keizer, Frans
Josef, maar hij was toch in de eerste plaats
mensch. Een mensch, wien niets menschelijks
vreemd is geweest. Veel smart heeft hij in zijn
lange leven doorstaan en de herhaalde breuk
van zijn vertrouwen en zijn illusies heeft hem
door den uiterlijken schijn der dingen doen
heenzien. De dagelijksche strijd tegen het leed
heeft hem verhard, dezen dapperen soldaat in
den strijd des levens. Na de groote ontgooche
lingen had hij zich teruggetrokken op den
kern van 't bestaan.
Wat is voor een ouden, in den strijd des levens
gcharden keizer een troon? De burgerman
gaapt het verguldsel aan. maar de afgeleefde
k'izer glimlacht er om. Zijn voorname bezoe
kers, generaals en ministers, prelaten, gezan
ten, stellen prijs op een kostbaren zetel, maar
d? keizer blijft'keizer ook op een leunstoel met
matten zitting. Ze moeten hem, tachtigjarigen
grijsaard, zijn behoefte aan gemak en eenvoud
gunnen.
Toen ik in het slot te Schönbrunn Frans
Jcsef's audiëntiezaal binnentrad, werd ik her
innerd aan een ander bezoek, dat ik eens bracht
aan een beroemde model-boerderij. De architect,
de behanger en de stoffeerder hadden daar de
vrije hand gekregen, want de modelboer was
millionnair. Het was een voornaam spul ge
worden, ingericht naar den laatsten grootsteed-
schen smaak.
Ik bezocht den beroemden man in zijn huis
kamer, welke op zichzelf reeds een pronkkamer
was. Maar te midden van de kostbare crapauds
en fauteuils stond daar op het smyrna-tapijt een
ouderwetsche biezenstoel en op dien stoel zat
de boer in zijn hemdsmouwen, de 'pet op het
hoofd en de sokken op de spijlen. Als een
vreemdsoortig bestanddeel in de opgepronkte
omgeving, welke hij door zijn robuuste echtheid
belachelijk maakte.
Zoo moet de oude keizer gezeten hebben te
midden van zijn keurige diplomaten. Frans
Josef zal niet op een dergelijken armstoel zijn
regeering begonnen zijn. In zijn eerste jaren zal
hij stipt op de etiquette gelet hebben en de
troon met het purper en goud zal hem lief zijn
geweest. Maar als men oud wordt en veel
smartelijke levenservaring achter den rug
heeftdan verliest het goud zijn glans en het
purper zijn kleur. Dan gaat eenvoud en gemak
boven alles.
Den ouden geleerde neemt men zijn kamer
japon niet kwalijk en de oude priester mag op
pantoffels gaan. Een meubel wordt op den
duur één met zijn bezitter. Moeilijk valt het,
afstand te doen van het werktuig, waarmee
men heel zijn leven gearbeid heeft; van het
kleed, dat, met het verouderen de vormen heeft
overgenomen van het verouderde lichaam.
Waarom zou men een tachtigjarige dwingen
zich in een statie-zetel rechtop te houden?
De boer en de keizer, hebben geen statie-zetel
van noode gelijk het leger van satellieten en
hofjonkers. Zij dragen hun statie in zichzelf en
de uitzondering van hun gestoelte is het zinne
beeld van hun eigen oorspronkelijkheid, van hun
persoonlijk karakter als mensch.
H. G. CANNEGIETER.
WATERSTOFPEROXYDE.
Wat men er mee doen kan
Deze welbekende vloeistof is bij alle apothe
kers en drogisten verkrijgbaar en lean voor
verschillende doeleinden worden gebruikt, niet
in de laatste plaats als schoonheidsmiddel. Wij
geven hier enkele gebruiksaanwijzingen.
Steken van insecten worden dadelijk behan
deld met een dotje watten, gedrenkt m de wa-
terstofperoxyde. Als men een dag naar buiten'
gaat,-neme men een klein fleschje ervan mee;
het mag niet geheel gevuld zijn, omdat de
vloeistof damp afgeeft.
Overtollige haren worden met een watje, ge
drenkt in waterstofperoxyde, natgemaakt,
waarna men de vloeistof op de huid laat dro
gen. Hierdoor worden de haren vooreerst lichter
van kleur en daardoor minder zichtbaar, terwijl
op den duur ook de haarwortels worden aan
getast en de haren uitvallen.
Sproeten worden dagelijks met peroxyde aan
gestipt en bleeken na verloop van tijd op.
Verbrande huid. Hiervoor wascht men het
gezicht twee- of driemaal daags af met een
oplossing van één deel peroxyde en zes deelen
water.
Vergroote poriën. Na het- uitdrukken van
vetworpjes stipt men de plaats aan met onver
dunde waterstofperoxyde, omdat dan de poriën
het beste gesloten worden. Als uw huid gevoe
lig is wat blijkt uit een tintelend gevoel na
het toedienen van onverdunde peroxyde
moet gij een verdunde oplossing gebruiken.
Vuile handen als gevolg van het schoon
maken van groente, tracht men eerst te reini
gen met citroensap; als dat niet gaat, met een
mengsel van gelijke deelen citroensap en watejri
stofperoxyde. Wanneer ook dat niet helpt,
wordt in het mengsel puimsteenpoeder gedaan.
De huid wordt door de peroxyde sterk uitge
droogd, wat men na het verwijderen der vlek
ken goed moet maken door de handen in te
wrijven met olijfolie of vet.
Nagelriemen worden vrij van doode resten
gehouden met in peroxyde gedrenkte watten.
Vooraf worden de vingers drie minuten in een
bakje lauw zeepsop gehouden, om de riemen los
te maken, waarna ze worden afgedroogd.
Blond haar zal glanzend en mooi van kleur
blijven, als men bij het wasschen in de laatste
hoeveelheid spoelwater wat peroxyde doet; in
zwakke oplossing is het absoluut onschadelijk
voor het haar.
Levervlekken worden verwijderd door per
oxyde (met zoo min mogelijk water verdund),
die met een watje op de vlekken worden ge
smeerd. Dit is echter geen geneesmiddel voor
de oorzaak der vlekken, zoodat zij zich telkens
opnieuw zullen vormen: men raadplege dus een
dokter.
Blanke tanden verkrijgt men door eens in de
twee weken te borstelen met een door peroxyde
bevochtigden tandenborstel. Daarna moet men
met schoon water naspoelen, omdat achterblij
vende resten peroxyde het glazuur aantasten.
Als mondspoeling of om te gorgelen neemt
men een halven eetlepel peroxyde op een half
glas gekookt dater. Deze oplossing kan ook
gebruikt worden tegen een beslagen tong.
KOPER POETSEN.
Vele huisvrouwen klagen erover, dat citroen
zuur met zout of wijnsteenzuur het koper
prachtig schoonmaken, maar dat het niet lang
schoon blijft. Dit is vermoedelijk een gevolg
van het feit, dat dadelijk na het schoonmaken
wordt overgegaan tot poetsen, zonder dat het
koperwerk eerst gewasschen word.
Juist omdat de reinigingsmiddelen op het
metaal inwerken, moeten alle resten daarvan
zorgvuldig verwijderd worden. Daarna wordt
het koper gedroogd en gewreven met een doek
met het voor poetsen geschikt poetsgoed.
door Alex Breemer.
Herman lachte smakelijk toen hij den brief
van zijn vriend las. Het zou natuurlijk een
beetje moeite kosten om Fred te overtuigen,
dat bij hem werkelijk de bedoeling voorzat een
rustige vacantie te hebben, enfin, dat zou hij
wel gauw hebben uitgelegd als hij eenmaal bij
Fred Veldwijck en zijn jeugdige vrouw was aan
geland.
De jonge dokter haalde hem af en terwijl zjj
het stille dorpsperronnetje afliepen na hun har
telijke begroeting, stak Herman de Raedt van
wal,
Ja, kerel, laat ik je den toestand nu gauw
uitleggen. Js had me al eens geïnviteerd om in
dit kleine gehucht een paar dagen door te
brengen en daar maak ik nu gebruik van. Je
had, denk ik, niet gedacht, dat ik ooit hierheen
zou komen, omdat ik te zeer aan de stad en
haar genoegens verslaafd ben, maar nu ben ik
er en ik heb inderdaad slechts één wensch:
rust. Zoo'n beetje wandelen en daarbij jou en
(laat ik dat vooral niet vergeten) je vrouw om
eens gezellig mee te praten.
Fred keek zijn vriend aan.
Dus de don Juan wordt tijdelijk op nonactief
gesteld en veranderd in een kluizenaar.
Herman lachte. Inderdaad, als je het zoo
noemen wilt. Dat je mij een don Juan vindt, ben
ik niet heelemaal met je eens. Maar ik kom
hier in alle geval tot de tanden gewapend tegen
elk vrouwelijk gelaat. En ik laat me m'n toe
komstige rust door niemand ontnemen.
-Ik geloof zeker, dat je het meent,
verbaasde Fred zich. Nou, van de meisjes hier
in het dorp zul je niet veel lasthebbm. Maar
pas op voor m'n nichtje Grace. Ze is deze maand
hier om m'n vrouw wat te helpen en het is een
van die meisjes aan wie iemand graag zijn hart
zou willen verliezen. En bovendien een onge
looflijke kleine flirt en bijdehand
- Ik ben gepantserd, verklaarde Herman.
Toen Herman in het prieel zat te lezen sloeg
her tuinhek dicht en even later stond Grace
voor hem. Na de begroeting, die heel onceremo
niëel was, lachte het meisje vroolijk.
Fred heeft natuurlijk gezegd, dat ik een
flirt was, nietwaar? Ja, U hoeft uw hoofd niet
te schudden. In dat opzicht „zijn mannen zoo
vfeeseüjk vertrouwelijk.
Ze verdween met een luchtig, gebaar.
Een week was Herman er. Hij had niet durven
hopen, dat deze voor hem zoo geheel nieuwe
manier om zijn vacantie door te brengen, hem
zoo goed bevallen zou. Het was ideaal zomer
weer, de natuur bood de schilderachtigste plek
jes rond dit stille dorp; bosch en bloeiende
heide. Fred was nog de oude, gezellige vriend,
met wien hij herinneringen kon ophalen. Lucie,
zijn vrouw, was een prettig persoontje en een
charmante gastvrouw. Grace was inderdaad
een mooi meisje, met nog heel wat andere en
betere kwaliteiten, dan Fred Veldwijck haar
gegeven had.
Ik vind, dat Grace de laatste dagen wat
stil is zei Lucie op een avond, toen de persoon
in kwestie ergens in het dorp een boodschap
deed.
Ik denk, dat die dwaze zoon van kapitein
Walter haar een huwelijksaanzoek heeft ge
daan, verklaarde de dokter. Het is 'n fat,
maar misschien hebben de snelheden, die hij
met zijn Harley bereikt, een fatalen invloed op
het hart van Grace.
Zou jo denken datLucie zocht naar
woorden. Je moet rekenen, Grace is wel een
modern meisje, zelfstandig en flink, maar per
slot van rekening zijn wij verantwoordelijk. Ze
is nog pas twintig.
-We zouden kunnen probeeren er achter
te komen, meende Lucie's man.
Maar hoe, peinsde Lucie. Ze gaat te
genwoordig iederen morgen een lange wan
deling maken. Als we eerst eens te weten
kwamen, waar ze dan heen gaat.
Fred. Veldwijck keek Herman aan, maar zei
nog niets. Herman glimlachte.
Je durft het niet goed te vragen, maar
je zou vreeselijk graag willen, dat ik eens op
onderzoek uitging. Wel, ik begrijp het best en
ik doe het. Ik zal dat flirtende nichtje van jou
morgen achterna gaan als een weggeloopen
schoolkind, maar de gevolgen zijn voor jou
rekening. Als ik een gebroken neus oploop van
den een of anderen heethoofdigen aanbidder
Toen Grace een poosje weg was, trok ook
Herman er op uit. Op den straatweg moest hij
voorzichtig wezen, maar zoodra hij het koele
bosch bereikte, met zijn slingerende paden,
hoefde hij minder voor een ontdekking harer
zijds te vreezen.
Hij lette nauwkeurig op haar kleine witte
hoedje, dat hem wees welken weg zij nam en
volgde langzaam. Het had iets weg van een
geheimzinnige speurtocht.
Plotseling stond hij stil. Het witte hoedje
was spoorloos verdwenen.
Herman liep wat haastiger door, sloeg een
hoek om en nog een enschrok.
Op een kleine, open plek stond ean bank en
daarop zat Grace.
Dag Herman, groette ze.
DagGrace, stamelde Herman, Het..
is.... een vergissing.
Snel wilde hij zich omdraaien en weggaan,
maar ze hield hem tegen.
Waarom blijf je niet wat genieten van
het heerlijke uitzicht? zei ze luchtig.
Herman zuchtte en ging zitten.
Hij had zich daar leelijk vergist. Hij keek op
zijn horloge. Het was tien uur. Dadelijk zou na
tuurlijk die aanbidder van haar opdagen en
sloeg hjj een bespottelijk figuur.
Herman tuurde naar zijn schoenen. Een minuut
ging voorbij, twee, drie, vijf, tien minuten. Waar
bleef die vent in 's hemelsnaam.
Grace was toch in elk geval een schat van
een meisje, dat je niet voor niets zoo lang liet
wachten. Het was natuurlijk een kerel van niets
en een ezel bovendien. Hij wachtte weer. En
plots meende hij naast zich iets te hooren. Hij
keek. Grace zat met haar hoofd in de handen.
Het leek wel of zij huilde.
„Grace".
Zij keek op. Groote hemel, hij had nooit ge
weten, dat ze zulke mooie oogen en zoo'n aardig
mondje had.
„Grace, dieach, laten we maar open kaart
spelen, die aanbidder van jou komt niet meer,
geloof ik!"
Ze schudde het hoofd.
„Dat hoeft ook niet meer, wanthij is er
immers al, Herman".
Het duizelde Herman. Wat meende ze, be
doelde ze, dat ze hier heelemaal niet op iemand
zat te wachten
„Zou je me niet vreeselijk graag een zoen
willen geven, Herman?"
Toen werd Herman de Raedt eensklaps klaar
wakker. Hij ontdekte, dat hij al den tijd, dat
hij bij zijn vriend logeerde, een eeuwig groote
ezel was geweest en dat Grace misschien wel
geraffineerd, maar ook vreeselijk aardig was.
Pas een tijd later kwamen ze thuis.
„Allemensehen", riep Fred, die hen aan zag
komen tegen Lucie, „kijk die eens, dat is een
radicale oplossing".
Herman en Grace liepen stijf gearmd.
(Nadruk verboden)
Oplossingen, bijdragen, enz., te zenden aan den
Schaakredacteur,
GED. OUDE GRACHT 88, HAARLEM.
PROBLEEM No. 276.
H. L. Schuld (1875—19201.
Eerv. Verm. „Journal Historial"
(1905).
Nu in onze dagen allerlei commissies en in
stellingen zich bemoeien met ons lager onder
wijs, nu schoolhygiëne, schoolvoeding, school
artsen e.d. aan de orde van den dag z(jn,
nu is het wel eens aardig om te vernemen, hoe
het bij onze voorouders in de 16e eeuw toeging
in de school, aldus de E. C.
Het ambt van schoolmeester was niet zeer in
tel: het kwam dan ook niet voor, dat jongelieden
uit den beteren stand zich tot dit beroep ver
laagden. De meesten onder hen waren dan ook
genoodzaakt buiten de schooluren een neven
betrekking te vervullen teneinde niet van hon
ger om te komen. Van den schoolmeester wordt
gezegd (anno 1580), dat hij moet kunnen:
...,'droochscheren,
Haar afsnijden, somstijds ook wonden curéren,
Glazen maken, cloet maken en doodkisten,
Steenhouwen, schilderen, stoelen verven en
vernisten,
Ook schoenlappen, ende clompen maken,
Rou korf maecken, ende den acker haeken,
Boeckbinden, opveteren, en breiden netten,
Een paar koeyen houwen, ossen, vetten,
Somstijds met naeyen een stuiver verdienen,
Ook uytsteken hechten in houten in bienen,
Boecken uytschrijven, boelbrieven invanghen,
Etlike lepelarijen daer een stuyver of twee
aenhangen:
Over Somer can hij desen best ibeeomen.
Voorwaar! het is geen kleinigheid en werd
toentertijd van de studie minder vereischtde
hevenverdiensten baarden des te meer zorg. Vele
schoolmeesters zochten een onderkomen bij een
boerenfamilie, waar zij des zomers geducht op
akker en veld moesten meehelpen.
Is de meester buiten school niet veel in tel,
in de school troont hij in al zijn strenge waar
digheid. Gezeten in een eiken gestoelte, waar
van de deur met kloeke ijzeren hengsels en
klink is afgesloten, zit de waardige school-
voogd, met de fraaie plak in de hand en de
,wackere roede van wilgen taeke" nevens zich.
Het was echter niet alleen aan hun nederigen
staat en groote armoede te danken, dat de
schoolmeesters zoo gering in aanzien stonden,
het was evenzeer te wijten aan hun „plompheyt
ende ongeleertheyt, daer zij niet behoorlijk op
hunnen wandel, leerlinge en leven zijn onder-
57. Op het ijs stond, dicht aan den kant, een
gezellig tentje, waar de schaatsenrijders konden
genieten van chocolademelk, anijsmelk, boter-
.ianhagel en polkabrokken. 'tWas er een echt
gezellige boel; Jan Do-mi-sol speelde harmoni
ca dat het 'n lust'was en allemaal zongen ze
m". v-Mi - Vlug ter been snel ik heen."
58. Totdat opeens de reuzensneeuwbal aan
kwam.. Met 'n geweldige vaart stoof hij zoomaar
het tentje binnen, zoodat de bezoekers dwars
door 'den achterwand heen vlogen, met bank en
al. Ze snelden nu écht heen. en vlug ter been
ook! Jan Do-mi-sol trok in de consternatie rijn
mooie trekharmonica ris in tweeën.
59. Maar de sneeuwbal vloog lustig verder,
de eigenares van de tent met haar chocolade
ketel in triomf meevoerend, terwijl haar klan
ten op de méést fantastische manieren aan het
kopjeduikelen waren. Daar stond, een eindje
verder, mijnheer Meier in gebukte houding z'n
schaatsen wat vaster te (binden...
60. Boem! Daar vloog de sneeuwbal tegen
Z'n hoofd, en wel met zoo'n vaart, dat''de arme
man inééns tot aan z'n middel in de sneeuw zat.
Nu kon hij meteen het achteruitrijden leeren! En
nèt was 't gebeurd, of daar werd ook de baan
veger opgepikt... En steeds stoof de sneeuwbal
vooruit!
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kg7, Tf2, Lb8, Lh7, Pd5, Pe3, a3, b6.
e7, g3.
Zwart: Kd4, Tal, Lb3, a4, c4, c5, d2, e6, g5.'
EINDSPEL No. 59.
Bovenstaande stelling ontstond in een on
langs gespeelde partij, in een simultaanséance
van een grootmeester, die wit had. Door 1. Kg3
f2 kon hij de partij minstens remise houden,
omdat dan de vrijpion h7 niet meer is tegen
te houden. In de plaats van dien zet speelde
Wit 1. Kg3g4, in de meening, dat hem niets
kon overkomen, zoolang zwart niet de moge
lijkheid kreeg g7—-g5 te spelen en tevens
schaak te bieden! Echter was het komen op
de 4e lijn een vergissing.
Zwart vernietigde den gevreesden vrij-pjon
h7, door een eleganten dolksteek in den rug,
als volgt: 1Tc3—c4f; 2. Kg4—g5, Tc4—
h4!; 3. Kg5Xh4, g7—g5j-!; 4. Kh4Xg5, Kf8—g7
en zwart won, omdat zijn vrij-pionnen niet meer
kunnen worden tegengehouden.
OPLOSSING PROBLEEM No. 273.
(A. Okkinga),
Stand der stukken:
Wit: Kh2, Dal, Td5, Lg2, Pe7, Pf2, b4, d2
Zwart: Kf4, Td3, Lh3, Pa8, Ph8, f5, f6, go.
1, Dalcl, enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. de
Ruijter te Bloemendaal; H. W. v. Dort te Haar
lem; P. Mars te Santpoort.
CORRESPONDENTIE.
Haarlem. F. B. Uw meening, dat 4-zet
No. 267 (van F. Palatz) nevenoplosbaar is in
den gepubliceerden stand door 1. Pd4, mits Wit
na 1Te3 met 2. f5f6 voortzet, bleek
ons juist. Desgevraagd, berichtte de Hamburg-
sche componist ons, dat zijn probleem in het
tijdschrift, waaraan wij het hadden ontleend,
foutief was afgedrukt, aangezien er op cl een
zwart Paard moet staan. Inderdaad gaat thans
alléén 1. Pc6e7, enz.
vraeght nochte ondersoght"...
In die dagen gold een meester-smid of een
meester-schoenmaker die immers behoorlijk
in hun vak onderlegd waren en hun meester-
titel verworven hadden, meer en beter dan een
schoolmeester.
De schoolmeester had de volgende utensiliën
noodig voor de uitoefening van zijn ambt: het
pennemes, het sanddoosken, het schrijfladeken
met de pennen, signet en groen wasch, het
nckthoorenken daer boven op statende, den lus-
tigen coker op zijn sijde, den metalen kande
laar voor twee kaarsen geschikt, een schoon
protocollus „daer hy uyt leert brieven dichten",
een rekenbord met penningen, een lei, een
schrijfboek en verder een blauwen tegel met een
looper van kieselingsteen en schelpkens en
horenkens, groot en cleijn van faetsoen. (Met
den looper werden allerlei „coleuren van inckt"
op den steen gewreven, die in de schelpen en
horens bewaard werden.)
Het ,slonsken" of lanteernken hangt naast
de deur en dient om naar 't „uerwerk" te gaan,
want de meester is vanzelf sprekend ook klok-
kenskeller en koster van den kerktoren. In het
.lustig kamerken" oftewel meesters eigen hei
ligdom staan een bos gansepennen en perka
menten vellen, een glas vol „swerten inckt", drie
of vier boeck met papier en drie of vier cyffer-
boeexkens, een huysboeck, een psalmboek en een
testament.
De onderwijzer had het volste recht om zijn
leerlingen „met roeden te clouwen" om hen tot
orde en tucht te brengen en mag men de over
levering gelooven, dan geschiedde dit niet op de
allerzachtste wijze.
Een „Artijckelbrief", die aan den wand in het
schoollokaal hing, ter voorlichting en waarschu
wing der jeugd, bevatte alle op school verboden
zonden waar straf op stond.
Zelfs het „malcander bewerpen met snot,
vloyen en luys" was verboden en werd geboet
met „twee placken, of met roeden ClORHg&a"