24e Jaargang, No. 47. LOSSE BLAADJES. Fraulein. Brokjes Levenswijsheid. Het is anders Voor de Vrouw. Voor de kinderen. De ezel van mijnheer Pimpeimans, door O. Th. Slotman» Vendetta. SCHAAKRUBRIEK. Éti db III - i (Nadruk verboden.) Er is, zoo wordt reeds lang geklaagd, Geen dienstbode te krijgen, De stroom der Duitsche meisjes is Daardoor weer flink aan 't stijgen. Het Nederlandsche „meisje" is Zoo goed als uitgestorven; Dien titel heeft sinds langen tijd „Das Fraulein" zich verworven. Juist als mevrouw ten einde rand Een goede hulp zou wenschen, Schenkt Fraulein, rust, brengt Fraulein baat Hier binnen onze grenzen. Zij zal probeeren of het gaat, Of zij hier soms kan wennen; Zij weet, dat ieder haar verstaat; Wie zal geen Duitsch hier kennen! De bakker en de kruidenier, De slager en de waschman, Die hebben let u maar eens op Daar niet de minste last van! Zij staan met Fraulein aan de deur Om 't hardst te koeterwalen! Een Hollander, dat is bekend, Leert makk'lijk vreemde talen. Wel, Fraulein helpt ons uit den brand, Nu „diensten" niet gewild zijn. Echulpzaamheid van onzen kant Kan daarom niet verspild zijn. 't Politiecorps in Wassenaar, Heb 'k onlangs nog gelezen, Volgt zelfs een Duitsche cursus daar, Je moet galant maar wezen! Zoo'n helpende Fraulein is beslist Een uitkomst voor mevrouwtje, Ik ken haar wel, die hielden haar Liefst stevig aan een touwtje! Maar is zij na een lang verblijf Een beetje uit de dalles, Dan trekt zij naar haar heimat weer. Want „Deutschland über alles!" (Nadruk verboden) Pijnlijke ervaring, waarmee het in illusie op groeiende kind zich allengs vertrouwd moet ma ken: dat alles anders is dan het er uitziet. Hoe langer wij leven, des te vaster wordt onze ovei- tuiging, dat wij niets kunnen vertrouwen. Wij vormen ons voorstellingen omtrent menschen, toestanden, betrekkingen, gevoelens, en zoo dra wij er mede in kennis komen, blijken zj; volmaakt te verschillen van onze voorstelling. Wat wij voor werkelijkheid houden is schijn, en wat ons schijn toelijkt,. werkelijkheid. Deze voortdurende ondervinding schept een verdrietelijke onzekerheid. Het is niet zoozeer de ontgoocheling, welke ons leed doet als wel ons onvermogen om door te dringen tot het we zen der dingen. Dat de werkelijkheid ons uit de hand valt, verdragen wij desnoods nog, maar wij vergeven 't onszelf niet, dat we ons telkens weer laten foppen. Want tenslotte willen wij vóór alles: weten. Weetgierigheid is een overwegende factor van het menschelijk handelen. Wat zijn vrij anders t dan ontdekkingsreizigers, die uit den donkeren' schoot der geboorte aan land worden gezet in een onbekend rijk! Voor het kind is heel de we reld een wonder; het staat vreemd tusschen alle verschijnselen, en de zucht om deze te verklaren is de drijfveer tot zijn ontwikkeling. Open zet hij zijn zinnen, ontvankelijk maakt hij zijn geest om iets op te vangen van dat groote geheim, dat natuur en menschheid in zich besloten houden. Met begrijpen wil hij het vreemde gebied overwinnen. Hij neemt waar, hij zoekt samenhang, hij verklaart. En het raads-onthult zich aan hem. Een gevoel van bevrediging stemt hem ge lukkig; er komt een weldadige rust over zijn gespannen gemoed; de omgeving, waarin het lot hem geplaatst heeft, is hem vertrouwd ge worden. Hij begrijpt zijn omstanders, hij be grijpt de maatschappij, hij begrijpt die stil zwijgende afspraak, die de schepselen met elkander gemaakt hebben en die zij moraal noe men of godsdienst. Nu kan ook hij in d* wereld leven. Het begrip heeft zijn isolement opgeheven; hij voelt zich geen eenling meer tusschen een leger van sa menzweerders; hij is genoot onder genooten ge worden; hij is mensch onder menschen, wier wetten hij kent en naleeft. De vreugde der gemeenschap heeft nieuwe krachten in hem gewekt; hij waagt de eerste voorzichtige schre den, hij dringt zich tusschen de massa, hij leeft mee en drijft zich voort van onderneming tot onderneming. Zóó zwemt de visch in het water, zóó doorklieft de vogej de lucht. De mensch heid is het element van den tevoren eenzame geworden; hij voelt zich thuis in de atmosfeer, waarin allen ademen. Totdat een toevallige ontdekking hem ver bijsterd doet staan. Het is alles anders! De menschen, de maatschappij, zelfs de natuur. Wie hij zondeloos waande, blijkt een doortrapte bedrieger; de eerwaardheid is het masker voor lage lusten; het gezag misbruikt zijn positie tot onteering van zwakken. Overtuigingen blij ken frazen, helden lafbekken, weldoeners ge weldenaars. De wetten beschermen de schur ken; de moraal verbloemt misdaden, de gods dienst wordt door haar eigen belijders ver loochend. Standbeelden storten van hun voetstuk, tro nen wankelen, heiligdommen vallen in puin. De wereld vergaat voor den argelooze, die op den grondslag van het vertrouwen gesteund heeft. Uit deze verwoeste illusie-wereld moet de ontgoochelde zich het beeld der werkelijkheid opbouwen. Maar waar zal hij den moed vinden töt dit herscheppingswerk? Zal ditmaal ook weder niet alles anders blijken dan hij in zijn onschuld zich voorgesteld had? Wantrouwen is ingeslopen en vreet aan het netwerk zijner ge dachten. Bitterheid jegens de groote begooche ling rondom hem vervult zijn gemoed. H(j trekt zich' terug, doodsbedroefd over zijn ongenees lijke eenzaamheid. Maar tenslotte waagt hij zich nogmaals. Be zinning heeft hem genezen. Hij weet, dat hij nimmer de wereld doorgronden zal. Dat hij geen mensch zal doorgronden, ook zichzelf niet. Dat steeds weer alles anders zal blijken te zijn. Nu fceteekent „anders" echter niet langer uit sluitend: „slechter". „Anders" kan ook „beter" beteekenen. Onder het puin der ineengestorte il lusies heeft hij enkele kostbare steenen ontdekt. Er is nog wel goeds aan de menschheid. Er is nog wel goeds aan de maatschappij. Alleen ligt het niet daar, waar hij het in zijn eenvoud ver wacht had. Het ligt niet aan de oppervlakte, het ligt ook niet in lagen netjes gerijd of ge stapeld. Het menschenbestaan en de menschen- ziel zijn ingewikkeld. Goed en kwaad liggen er onafscheidelijk dooreengestrengeld. Zij laten zich niet sorteeren. En zoo legt de teleurgestelde zich bij zijn onwetendheid neer. Hij heeft de ernstigste les van het leven geleerd: dat het ware vertrouwen niet op bewijsgronden berust, maar gelooft, omdat het ongerijmd is. Het echte geloof blijft gelooven ook, wanneer alles anders is dan het had gedacht. H. G. CANNEGIETER. De bontkraag loopt van achter in een punt uit en is van voor shawlvormig. Mooi mantelcostuum van marineblauw flu weel met een nauwsluitend manteltje, dat van boven aan een bolero doet denken en van onderen rond uitloopt. Het is rijkelijk gegar neerd met grijs vossenbont. Mantel van beige-bruin-witte stof, die van voor en van achter een spits toeloopend mid denstuk heeft en breede, klokkende zijstukken. 81. En hij liet er geen gras over groeier Den volgenden morgen vroeg trok hij er op uit naar de markt in de naburige stad. Jodocus liep er met de zweep naast, als mijnheer Langoor soms weer kure mocht krijgen. Gelukkig vonden ze gauw een kooper, en opgelucht keerden ze naar Epscheuten terug. 82. „Dat vervoermiddel is me slecht bevallen", zei mijnheer Pimpelmans. „Ik probeer het maar eens met een motorfiets. Ik heb met dat ding van buurman ook wel pech gehad, maar 'n ezel stoot zich geen tweemaal aan denzelfden steen, en 'n ezel ben ik niet. Wie lacht daar?" En van toen af aan reed mijnheer Pimpelmaus op een motorfiets. EINDE. DE KAPJES ALS HOOFDDEKSEL. Er is één ding, waar een ijdele vrouw niet buiten kan. Maar één? zal men dadelijk vragen. Zijn het er niet eerder vijftig en behoort haar poederdonsje er niet even goed bij als haar telefoon, haar kring van aanbidders, haar sigaretten of haar bezoek aan de winkels op uitverkoopdagen? Maar wij weten ook, dat een vrouw de behoefte heeft om te verzorgen en te vertroetelen en wanneer zij niet het geluk heeft, haar eigen kinderen met haar liefde te omgeven, zal zij deze overbrengen op het kind van haar vriendin, op een dier, kortom op het eene of andere levende wezen. Maar hoe ma terialistisch of hoe gevoelig een vrouw ook is, wan neer zij prijs stelt op een elegante verschijning, heeft zij 'n onvoorwaardelijken eisch te vervul len: zij moet een chique hoed bezitten. In den herfst, den voorlooper van den winter, ziet men algemeen de vilten kapjes met en zonder rand, die het duidelijkste bewijs leveren van de ver andering van seizoen. 'i vrouw kiest haar hoed gewoonlijk veel snel ler dan een japon en het gevolg daarvan is, dat zij er ook veel lichter een fout bij maakt, die on herstelbaar is, naarmate zij minder voor haar kleeding kan besteden. E is niet genoeg, bij een goede modiste een model te bestellen, dat suc ces heeft, men moet ook denken aan den vorm van het gezicht, aan het profiel en de haardracht, aan het voorhoofd, en de wenkbrouwen, in één woord: men moet zich zelf kennen. En dan bekijkt men de nieuwe modellen. Zij geven den vorm van het hoofd aan en omsluiten het nauw. Kunstig gesneden lappen, reepen en hoeken verhoogen de schoonheid van wangen en kin. Zoo is er 'n hoedje van zeer soepel lichtbruin vilt, dat bij uitstek geschikt is om bij een mantel pak te worden gedragen; aan de rechterzijde ligt het vrijwel tegen het gezicht aan, doch links wipt het omhoog en laat het geheele profiel vrij. Verder zien wij een klein, heel eenvoudig, rond en kinderlijk hoedje met een rood leeren riempje en hier en daar roode stukjes leer op den bol. Kunstig ingezette veeren toefjes versieren de kapjes van zwart fluweel en komen ook al dicht tegen de wang aan. In den herfst moeten er altijd drie dingen met elkaar in overeenstemming zijn: hoed taseh en sjaal of bloem, handschoenen en ceintuur, enz, De regel van drie is in alle mogelijke variaties toe te passen. Ook voiles worden weer gedragen, 'bij voorkeur boven langs de kleine kapjes, die er geestiger en vroolijker door staan. EEN GOED VLEKKENWATER. Dit kan men bereiden door in 3 L. kokend water 125 gram bleekpoeder („Chloor") en eenig Glau berzout te roeren en de oplossing een nacht te laten staan. Men zeeft vervolgens de vloeistof door een doek en bewaart ze in geëtiketteerde flesschen. Dit is noodig om vergissingen te voorkomen, die noodlottig kunnen worden. Bij het gebruik heeft men twee schalen noodig, in de eene giet men wat vlekkenwater en in de andere koud water met een beetje zoutzuur. De bevlekte plaats wordt eerst in het vlekkenwater gedompeld, gewasschen en licht uitgewrongen, waarna men grondig na spoelt in het water met zoutzuur.' Zoo noodig wordt de behandeling herhaald. Men bedenke echter, dat gekleurde stoffen erdoor verschieten. WAT ER VAN ROOM TE MAKEN VALT. Roomriist. 1 L. melk, 150 gr. (1 y2 ons of 1% gewoon thee kopje) rijst, stukje vanille, 100 Gr. (1 ons) suiker, L. slagroom. Breng de melk op een zacht vuur aan de kook, voeg er de vanille bij, strooi er de gewasschen rijst in en laat dan alles samen langzaam gaar wor den (af en toe roerende). Neem, als de rijst een gebonden massa vormt, de pan van het vuur, neem er de vanille uit, roer er de suiker door en laat de massa bekoelen, nu en dan roerende om te voorkomen, dat zich aan de oppervlakte een vlies vormt Klop, even voor het gerecht zal worden opge diend, den room stijf en meng ze door de rijst. Breng het gerecht over in een vlaschaal en be strooi desverkiezende den bovenkant nog met ge stampte bitterkoekjes of gehakte gebruinde aman delen. Roomgelei. L. melk, L. room, 10 Gr. .(1 ons) suiker, stokje vanille, 20 Gr. gelatinn. Breng voor deze gelei (die misschien meer be kend is onder den naam van „blanc manger") de melk met den room, de suiker en de vanille lang zaam aan den kook, zoodat de vanillesmaak zich goed merkbaar aan de vloeistof kan meedeelen. Gebruik liefst een héél stokje vanille of bind, wanneer slechts een gedeelte wordt gebruikt, de beide uiteinden stevig af, zoodat geen zwarte stip jes in de witte pudding komen. Lqs intusschen de gelatine op in een paar lepels kokend water; neem het melk-en room-mengsel van het vuur, roer er de opgeloste gelatine door en laat alles samen bekoelen (nu en dan roerende) tot de massa eenigszins begint te binden. Breng ze dan over in een met koud water om- gespoelden vorm of wat nog aardiger staat - in limonade-tumblers, die met koud water zijn omgespoeld. Laat op een koele plaats de gelei verder stol len; keer ze dan op een platten schotel om (de glaasjes zoo, dat ze op gelijke afstanden van el kaar den schotel vullen). Gekleurde roomgelei. Ga geheel op dezelfde wijze te werk, die iif het vorige recept is beschreven. Gebruik echter voor een rose gelei half witte en half roode gelatine; neem voor een lichtbruine gelei 2 d.L. koffieextract; meng voor een donker bruine gelei door de suiker 75 Gr. cacaopoeder en laat dit in de melk met den room mee aan de kook komen; neem voor een lichtgroene gelei een paar druppels „plantengroen" (in fleschjes ver krijgbaar). Veelkleurige roomgelei. Bereid eer; hoeveelheid witte roomgelei, zooals die in het recept is beschreven. Giet een gedeelte daarvan in een voor het doel geschikten pudding vorm, zooveel n.l. als noodig is om er het gewoon lijk duidelijk afgescheiden ondergedeelte mee te vullen. Verdeel de overblijvende gelei in tweeën; kleur dë'eène helft b.v. met een jaar dnippels „plan tenrood" rose en maak de andere met behulp van wat cacaopoeder en nog wat suiker donkerbruin. Leg, zoodra het onderste laagje gestold is, het rose gedeelte (nog vloeibaar) er op; laat ook dit stollen en vul dan den vorm verder met het don kere gedeelte, dat tot zoolang vloeibaar is ge houden. Laat alles op een koele plaats verder stevig worden en schudt tenslotte de gelei voorzichtig uit den vorm (even onderdompelen in warm water en daarna vlug op den schotel omkeeren, is ge woonlijk een uitstekend middel, om de laagjes onbeschadigd er uit te krijgen). door FAY HASTON. Ik mag niet zeggen, dat ik het goed begreepKalm zat ik op het terras van café Royal. Het was na-zomer, een warme na-zomer. Ik dronk een kopje koffie en keek naar de voor. bijgangers. Wat moet men anders doen, wanneer men in een vreemde stad vertoeft en de zaken- conferentie korter duurde dan men gedacht had? Nee, ik begreep er niets van. Oogenschijnlijk leek hij wel een nette kerel. Hij was niet jong meer. Het haar aan de slapen begon te grijzen en ik zou hem voor den procuratiehouder van de een of andere bankinstelling gehouden heb ben, wanneer hij maar niet zoo geheimzinnig bij den muur had gestaan en afgrijselijke bewegin gen maakte met eenvliegenklapper! U zult mij toe moeten geven, dat zulks een wonderlijk gezicht moest zijn: een procuratiehouder of iemand, die er op leek, met dat vliegnklapper- tje Overigens moet ik tot de eer van den onbe kende zeggen, dat hij zich van mijn verbijster de blikken niets aantrok. Hij zette rustig zijn moorddadig bedrijf voort. Alle vliegen-cadavers en het waren er heel wat! deponeerde hij zeer zorgvuldig in de goot. Een verzaligde uitdrukking gleed dan over zijn gelaat en ik moet u zeggen, dat dit er nu niet bepaald toe bijdroeg om mij vol komen op mijn gemak te stellen. Was deze man gek? Of bezoldigd vliegendooder Ik ben journalist en mijn nieuwsgierigheid grenst dus aan het matelooze. Dies vergaarde ik al mijn moed en verzocht den onbekende met mij een kopje kofrie to gebruiken. Hij wierp een vijandigen blik naar 'n lantaarn paal, waarop zich een aantal vliegen verpoosde en volgde mij. „Meneer" begon ik voorzichtig (Je kan nooit weten!) „Meneer, neemt u mij niet kwa lijk, maar dat baantje van u'is zeker erg ver moeiend!" Hij knikte waardeerend! „U bent 'n gentleman. Wilt u wel gelooven, dat U de eerste bent, die zich tenminste niet boonend over mijn werk uitlaat. Het is inder daad vermoeiend,, maar ik zou het voor niets ter wereld willen ruilen. Vroeger was ik effec ten-makelaar, maar nou vang ik veel meer vliegen". „Houdt u van uw vak?" vroeg ik bescheiden. Een hemelsche glimlach verlichtte zijn gelaat. „Ik ben er gek op! Het is geen baantje meer, het is een roeping, een belijdenis. Ik zou geen oog dicht doen als ik m'n dagelijksche portie van 144 vliegen niet had afgewerkt. Ik word gedreven door een heilige bezieling. Pardon! En hij mente met wiskundige zekerheid een vlieg van des kellner's schouder. ,,'n Kwestie van gewoonte, meneer! Ik zie ze op 50 meter afstand zitten. Ik hypnotiseer ze, zooals de slang haar slachtoffer „Maar eh mag ik U iets vragen?" „Natuurlijk, meneer, natuurlijk! Geheel tot uw dienstéén moment!" wéér sneuvelde een vlieg. Kijk 's", ging ik verder, „ik kan me voor stellen, dat iemand roeping voelt voor het schoone beroep van tram-conducteur of Tweede- Kamer-lid, maar dat vak van Uom ronduit te spreken: hoe bent u daar zoo toe gekomen?" Een peinzende trek versierde zijn gelaat. „Ach, wat zal u zeggenStom toeval deed mii mijn ziel ontdekken. Gaat het zoo niet menigmaal? Jarenlang zal men al zijn energie besteden in de een of andere betrekking en plotseling door de een of andere futiliteit zal men tot de ontdekking komen, dat zijn carrière op een geheel ander gebied ligt Even aarzelde hij, er lag iets onzegbaar melancholieks in zijn oogen. „Vertelt u toch verder" drong ik aan. .Goed, goed het begon natuurlijk met een meisje!" „Het zal niét met een meisje beginnen!" „Precies! Bijna even erg als vliegen Het was een erg lief meisje en heel mooi. Ik was op slag smoor-verliefd. En zij vond mij ook wel aardigOp een avond, op dien ellen- digen één momentpang! zóó, op dien ellendigen avond dan liet ik mij overhalen om met haar in een reusachtig chic restaurant te gaan soupeerenoch en hoe gaat dat, m'n waarde, we waren jong en de wijn was oud, niet waar en d'r was- muziek, waar een mensch niet rustig bij kan blijven. We dansten, we wa ren vroolijk, we zetten den boel op stelten, de champagne stroomde en Ellen, zoo heette ze, meneer, zag er uit om te stelen. Den volgenden dag zouden we ons verloven we hadden alleen 'n klein misverstand, toen ze drie maal met denzelfden danseur had gedanst, maar overigens was 't koek en eiik was gelukkig, meneer, gelukkig!- En wie in deze vreemde wereld durft dat zoo maar te zeggen Ik zag dat de herinneringen hem te machtig werden, er stonden tranen in zijn oogenzach tjes, onder den indruk, zei ik hem: „Als u liever niet verdier vertelt Maar hij schudde het hoofd. „Nee, meneer, laat me maar verder gaan. Ik ben nou toch over den Rubicon getrokken, beter n half ei dan heelemaal niks in je hand, niet- weer?... Pardon! Eén moment... pang! Een meneer die wegging keek nijdig op. „Hij had een vlieg op z'n rug", zette de vliegen dooder uiteen en dan, verder-gaande „Kortom, het was. verrukkelijk! Ik proef de kreeft nog en de oesters waren superbe! Er, wat kostte het mij alles, f 1.50. Ik kon mijn oogen niet gelooven, maar het stond is. En waar zijn andcr3 spijskaarten voor. Ik had me reeds voorgenomen iederen avond er naar toe te gaan, meneer. Ik dacht, dat dis een of andere philan- troop de inrichting subsidieerde, om nooddruf tige lieden met een charmant meisje ook 's 'n pretje te gunnen. Het was een vergissing! Een wreede vergis sing. De rekening kwam. Ik meende d.oor den grond te zinken, f 150.en wat ik voor eer. Oplossingen, bijdragen, enz., te zenden aan den S chaakredacteur, GED. OUDE GRACHT 88, HAARLEM. PROBLEEM No. 280. Dr. A. G. Olland (Utrecht). o Mat in twee zetten. Stand der stukkén: Wit: Kdl, De8, Tf7, Lf2, Lh7, b2. Zwart: Kd3, Tf5, La5, c4, d9 e4. SCHERTSPROBLEEM No. 21. Ds. S. I. v. d. Meulen (Balk). Mat in één zet. Stand der stukken: Wit: Kd6, Lf2, Pf6, e4, g4. Zwart: Kf4, Lh3. OPLOSSING PROBLEEM No. 177. (F. Brandon). Stand der stukken: Wit: Ke8, De2, Lg7, Fe7, c5, d2. Zwart: Ke6, Dfl, Te3, c4, e4, f3, g2, h5. 1. d2d4 enz. Goede oplossing ontvangen van: H. de Ruij- ter te Bloemendaal; H. W. v. Dort te Haarlem; P. Mars te Santpoort. CORRESPONDENTIE. Bloemendaal S. C. v. E. 1. De2><e3 faalt na 1Dfl—al. komma op de spijskaart had aangezien was een vliegU begrijpt me wel meneer! Van dat moment kan ik geen vliegen meer zien. U zult dat meevoelen, U bent een intelli gent man Hij stond op en verdween, moordlust stond op zijn gezicht geteekend. VOOR ST. NICOLAAS. BANKET-STAYEN. 100 gram harde boter. 100 gram bloem. Ongeveer kopje water en wat zo' Vulsel: 150 gram zoete amandelen. 150 gram fijne suiker. 1 ei. Bereid eerst het amandelvulsel of de „spijs" door de amandelen te weeken en te pellen en daarna 2 a maal met de suiker -te malen, waar na men ze m-et het ei goed door elkander kneedt. Het bladerdeeg dat ge-daarna maakt Goor bo ter, bloem, water en zout op de bekende wijze te kneden, rolt ge uit ter dikte van ongeveer 3 a 4 m.M. En een breedte van ongeveer 12 c.M. Deze lappen deeg vult men met rolletjes van de reeds bereide spijs, slaat het deeg er om heen, en maakt de uiteinden dicht door ze met wat water tegen elkander te plakken. De staafjes worden met eigeel bestreken en in een heeten oven ongeveer 20 minuten gebakken. KINDERWAGENS MET KANT. De laatste jaren zien wij iets nieuws, dat jaren geleden ook al eens in de mode geweest is, n.l. wiegvormige kinderwagens, die eigenlijk bestaan uit een mandje op houten wielen. Het mandje is ovaal van vorm en voorzien van een kap tegen de zon. Het effect moet bereikt worden door de wijze, waarop men het opmaakt; het mandje wordt met kantstof of fijne tulle bekleed, die gerimpeld en met kanten volapts versierd wordt. Van binnen wordt het met lichte of gebloemde waschbare stof bekleed; voor de zonnekap kieze men een lichte stof, die niet verschiet, bij voorkeur witte tulle. Do kant is meestal Valenciennes, die ook als tus- schenzetsel voor 't zijden wagenkleedje wordt ge bruikt. Ook het hoofdkussentje is met deze tus- scheuzetsels versierd, terwijl het handvat met zij den strikken kan worden gegarneerd. Hoe lichter en vroolijker het geheel is, hoe eleganter het staat. Het is echter noozakelijb, dat de geheele beklee ding van den kinderwagen waschecht is: het mandje zelf blijft ongeverfd of wordt met witte olieverf bestreken. KATOENEN SERVIEZEN. Een Engelsche uitvinder heeft uit katoen een materiaal weten samen te stellen', waaruit zeer geschikt' horden, schotels en andere voorwerpen gemaakt kunnen worden, die anders breekbaar zijn. De katoenen serviezen zijn niet alleen on breekbaar, zij zijn ook zeer licht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 5