24e Jaargang,
No. 47.
LOSSE BLAADJES.
Fraulein.
Brokjes Levenswijsheid.
Het is anders
Voor de Vrouw.
Voor de kinderen.
De ezel van mijnheer Pimpeimans,
door O. Th. Slotman»
Vendetta.
SCHAAKRUBRIEK.
Éti db III - i
(Nadruk verboden.)
Er is, zoo wordt reeds lang geklaagd,
Geen dienstbode te krijgen,
De stroom der Duitsche meisjes is
Daardoor weer flink aan 't stijgen.
Het Nederlandsche „meisje" is
Zoo goed als uitgestorven;
Dien titel heeft sinds langen tijd
„Das Fraulein" zich verworven.
Juist als mevrouw ten einde rand
Een goede hulp zou wenschen,
Schenkt Fraulein, rust, brengt Fraulein baat
Hier binnen onze grenzen.
Zij zal probeeren of het gaat,
Of zij hier soms kan wennen;
Zij weet, dat ieder haar verstaat;
Wie zal geen Duitsch hier kennen!
De bakker en de kruidenier,
De slager en de waschman,
Die hebben let u maar eens op
Daar niet de minste last van!
Zij staan met Fraulein aan de deur
Om 't hardst te koeterwalen!
Een Hollander, dat is bekend,
Leert makk'lijk vreemde talen.
Wel, Fraulein helpt ons uit den brand,
Nu „diensten" niet gewild zijn.
Echulpzaamheid van onzen kant
Kan daarom niet verspild zijn.
't Politiecorps in Wassenaar,
Heb 'k onlangs nog gelezen,
Volgt zelfs een Duitsche cursus daar,
Je moet galant maar wezen!
Zoo'n helpende Fraulein is beslist
Een uitkomst voor mevrouwtje,
Ik ken haar wel, die hielden haar
Liefst stevig aan een touwtje!
Maar is zij na een lang verblijf
Een beetje uit de dalles,
Dan trekt zij naar haar heimat weer.
Want „Deutschland über alles!"
(Nadruk verboden)
Pijnlijke ervaring, waarmee het in illusie op
groeiende kind zich allengs vertrouwd moet ma
ken: dat alles anders is dan het er uitziet. Hoe
langer wij leven, des te vaster wordt onze ovei-
tuiging, dat wij niets kunnen vertrouwen. Wij
vormen ons voorstellingen omtrent menschen,
toestanden, betrekkingen, gevoelens, en zoo
dra wij er mede in kennis komen, blijken zj;
volmaakt te verschillen van onze voorstelling.
Wat wij voor werkelijkheid houden is schijn, en
wat ons schijn toelijkt,. werkelijkheid.
Deze voortdurende ondervinding schept een
verdrietelijke onzekerheid. Het is niet zoozeer
de ontgoocheling, welke ons leed doet als wel
ons onvermogen om door te dringen tot het we
zen der dingen. Dat de werkelijkheid ons uit de
hand valt, verdragen wij desnoods nog, maar
wij vergeven 't onszelf niet, dat we ons telkens
weer laten foppen.
Want tenslotte willen wij vóór alles: weten.
Weetgierigheid is een overwegende factor van
het menschelijk handelen. Wat zijn vrij anders t
dan ontdekkingsreizigers, die uit den donkeren'
schoot der geboorte aan land worden gezet in
een onbekend rijk! Voor het kind is heel de we
reld een wonder; het staat vreemd tusschen alle
verschijnselen, en de zucht om deze te verklaren
is de drijfveer tot zijn ontwikkeling.
Open zet hij zijn zinnen, ontvankelijk maakt
hij zijn geest om iets op te vangen van dat
groote geheim, dat natuur en menschheid in
zich besloten houden. Met begrijpen wil hij het
vreemde gebied overwinnen. Hij neemt waar,
hij zoekt samenhang, hij verklaart. En het
raads-onthult zich aan hem.
Een gevoel van bevrediging stemt hem ge
lukkig; er komt een weldadige rust over zijn
gespannen gemoed; de omgeving, waarin het
lot hem geplaatst heeft, is hem vertrouwd ge
worden. Hij begrijpt zijn omstanders, hij be
grijpt de maatschappij, hij begrijpt die stil
zwijgende afspraak, die de schepselen met
elkander gemaakt hebben en die zij moraal noe
men of godsdienst.
Nu kan ook hij in d* wereld leven. Het begrip
heeft zijn isolement opgeheven; hij voelt zich
geen eenling meer tusschen een leger van sa
menzweerders; hij is genoot onder genooten ge
worden; hij is mensch onder menschen, wier
wetten hij kent en naleeft. De vreugde der
gemeenschap heeft nieuwe krachten in hem
gewekt; hij waagt de eerste voorzichtige schre
den, hij dringt zich tusschen de massa, hij leeft
mee en drijft zich voort van onderneming tot
onderneming. Zóó zwemt de visch in het water,
zóó doorklieft de vogej de lucht. De mensch
heid is het element van den tevoren eenzame
geworden; hij voelt zich thuis in de atmosfeer,
waarin allen ademen.
Totdat een toevallige ontdekking hem ver
bijsterd doet staan. Het is alles anders! De
menschen, de maatschappij, zelfs de natuur.
Wie hij zondeloos waande, blijkt een doortrapte
bedrieger; de eerwaardheid is het masker voor
lage lusten; het gezag misbruikt zijn positie
tot onteering van zwakken. Overtuigingen blij
ken frazen, helden lafbekken, weldoeners ge
weldenaars. De wetten beschermen de schur
ken; de moraal verbloemt misdaden, de gods
dienst wordt door haar eigen belijders ver
loochend.
Standbeelden storten van hun voetstuk, tro
nen wankelen, heiligdommen vallen in puin.
De wereld vergaat voor den argelooze, die op
den grondslag van het vertrouwen gesteund
heeft.
Uit deze verwoeste illusie-wereld moet de
ontgoochelde zich het beeld der werkelijkheid
opbouwen. Maar waar zal hij den moed vinden
töt dit herscheppingswerk? Zal ditmaal ook
weder niet alles anders blijken dan hij in zijn
onschuld zich voorgesteld had? Wantrouwen is
ingeslopen en vreet aan het netwerk zijner ge
dachten. Bitterheid jegens de groote begooche
ling rondom hem vervult zijn gemoed. H(j trekt
zich' terug, doodsbedroefd over zijn ongenees
lijke eenzaamheid.
Maar tenslotte waagt hij zich nogmaals. Be
zinning heeft hem genezen. Hij weet, dat hij
nimmer de wereld doorgronden zal. Dat hij geen
mensch zal doorgronden, ook zichzelf niet. Dat
steeds weer alles anders zal blijken te zijn.
Nu fceteekent „anders" echter niet langer uit
sluitend: „slechter". „Anders" kan ook „beter"
beteekenen. Onder het puin der ineengestorte il
lusies heeft hij enkele kostbare steenen ontdekt.
Er is nog wel goeds aan de menschheid. Er is
nog wel goeds aan de maatschappij. Alleen ligt
het niet daar, waar hij het in zijn eenvoud ver
wacht had. Het ligt niet aan de oppervlakte,
het ligt ook niet in lagen netjes gerijd of ge
stapeld. Het menschenbestaan en de menschen-
ziel zijn ingewikkeld. Goed en kwaad liggen er
onafscheidelijk dooreengestrengeld. Zij laten
zich niet sorteeren.
En zoo legt de teleurgestelde zich bij zijn
onwetendheid neer. Hij heeft de ernstigste les
van het leven geleerd: dat het ware vertrouwen
niet op bewijsgronden berust, maar gelooft,
omdat het ongerijmd is. Het echte geloof blijft
gelooven ook, wanneer alles anders is dan het
had gedacht.
H. G. CANNEGIETER.
De bontkraag loopt van achter in een punt uit
en is van voor shawlvormig.
Mooi mantelcostuum van marineblauw flu
weel met een nauwsluitend manteltje, dat van
boven aan een bolero doet denken en van
onderen rond uitloopt. Het is rijkelijk gegar
neerd met grijs vossenbont.
Mantel van beige-bruin-witte stof, die van
voor en van achter een spits toeloopend mid
denstuk heeft en breede, klokkende zijstukken.
81. En hij liet er geen gras over groeier Den
volgenden morgen vroeg trok hij er op uit naar
de markt in de naburige stad. Jodocus liep er
met de zweep naast, als mijnheer Langoor soms
weer kure mocht krijgen. Gelukkig vonden ze
gauw een kooper, en opgelucht keerden ze
naar Epscheuten terug.
82. „Dat vervoermiddel is me slecht bevallen",
zei mijnheer Pimpelmans. „Ik probeer het maar
eens met een motorfiets. Ik heb met dat ding
van buurman ook wel pech gehad, maar 'n ezel
stoot zich geen tweemaal aan denzelfden steen,
en 'n ezel ben ik niet. Wie lacht daar?"
En van toen af aan reed mijnheer Pimpelmaus
op een motorfiets.
EINDE.
DE KAPJES ALS HOOFDDEKSEL.
Er is één ding, waar een ijdele vrouw niet buiten
kan. Maar één? zal men dadelijk vragen. Zijn het
er niet eerder vijftig en behoort haar poederdonsje
er niet even goed bij als haar telefoon, haar kring
van aanbidders, haar sigaretten of haar bezoek
aan de winkels op uitverkoopdagen? Maar wij
weten ook, dat een vrouw de behoefte heeft om
te verzorgen en te vertroetelen en wanneer zij niet
het geluk heeft, haar eigen kinderen met haar
liefde te omgeven, zal zij deze overbrengen op het
kind van haar vriendin, op een dier, kortom op
het eene of andere levende wezen. Maar hoe ma
terialistisch of hoe gevoelig een vrouw ook is, wan
neer zij prijs stelt op een elegante verschijning,
heeft zij 'n onvoorwaardelijken eisch te vervul
len: zij moet een chique hoed bezitten. In den
herfst, den voorlooper van den winter, ziet men
algemeen de vilten kapjes met en zonder rand,
die het duidelijkste bewijs leveren van de ver
andering van seizoen.
'i vrouw kiest haar hoed gewoonlijk veel snel
ler dan een japon en het gevolg daarvan is, dat
zij er ook veel lichter een fout bij maakt, die on
herstelbaar is, naarmate zij minder voor haar
kleeding kan besteden. E is niet genoeg, bij
een goede modiste een model te bestellen, dat suc
ces heeft, men moet ook denken aan den vorm
van het gezicht, aan het profiel en de haardracht,
aan het voorhoofd, en de wenkbrouwen, in één
woord: men moet zich zelf kennen.
En dan bekijkt men de nieuwe modellen. Zij
geven den vorm van het hoofd aan en omsluiten
het nauw. Kunstig gesneden lappen, reepen en
hoeken verhoogen de schoonheid van wangen en
kin. Zoo is er 'n hoedje van zeer soepel lichtbruin
vilt, dat bij uitstek geschikt is om bij een mantel
pak te worden gedragen; aan de rechterzijde ligt
het vrijwel tegen het gezicht aan, doch links
wipt het omhoog en laat het geheele profiel vrij.
Verder zien wij een klein, heel eenvoudig, rond
en kinderlijk hoedje met een rood leeren riempje
en hier en daar roode stukjes leer op den bol.
Kunstig ingezette veeren toefjes versieren de
kapjes van zwart fluweel en komen ook al dicht
tegen de wang aan.
In den herfst moeten er altijd drie dingen met
elkaar in overeenstemming zijn: hoed taseh en
sjaal of bloem, handschoenen en ceintuur, enz,
De regel van drie is in alle mogelijke variaties
toe te passen. Ook voiles worden weer gedragen,
'bij voorkeur boven langs de kleine kapjes, die er
geestiger en vroolijker door staan.
EEN GOED VLEKKENWATER.
Dit kan men bereiden door in 3 L. kokend water
125 gram bleekpoeder („Chloor") en eenig Glau
berzout te roeren en de oplossing een nacht te
laten staan. Men zeeft vervolgens de vloeistof door
een doek en bewaart ze in geëtiketteerde flesschen.
Dit is noodig om vergissingen te voorkomen, die
noodlottig kunnen worden. Bij het gebruik heeft
men twee schalen noodig, in de eene giet men
wat vlekkenwater en in de andere koud water met
een beetje zoutzuur. De bevlekte plaats wordt
eerst in het vlekkenwater gedompeld, gewasschen
en licht uitgewrongen, waarna men grondig na
spoelt in het water met zoutzuur.' Zoo noodig
wordt de behandeling herhaald. Men bedenke
echter, dat gekleurde stoffen erdoor verschieten.
WAT ER VAN ROOM TE MAKEN VALT.
Roomriist.
1 L. melk, 150 gr. (1 y2 ons of 1% gewoon thee
kopje) rijst, stukje vanille, 100 Gr. (1 ons) suiker,
L. slagroom.
Breng de melk op een zacht vuur aan de kook,
voeg er de vanille bij, strooi er de gewasschen rijst
in en laat dan alles samen langzaam gaar wor
den (af en toe roerende).
Neem, als de rijst een gebonden massa vormt,
de pan van het vuur, neem er de vanille uit, roer
er de suiker door en laat de massa bekoelen, nu
en dan roerende om te voorkomen, dat zich aan
de oppervlakte een vlies vormt
Klop, even voor het gerecht zal worden opge
diend, den room stijf en meng ze door de rijst.
Breng het gerecht over in een vlaschaal en be
strooi desverkiezende den bovenkant nog met ge
stampte bitterkoekjes of gehakte gebruinde aman
delen.
Roomgelei.
L. melk, L. room, 10 Gr. .(1 ons) suiker,
stokje vanille, 20 Gr. gelatinn.
Breng voor deze gelei (die misschien meer be
kend is onder den naam van „blanc manger") de
melk met den room, de suiker en de vanille lang
zaam aan den kook, zoodat de vanillesmaak zich
goed merkbaar aan de vloeistof kan meedeelen.
Gebruik liefst een héél stokje vanille of bind,
wanneer slechts een gedeelte wordt gebruikt, de
beide uiteinden stevig af, zoodat geen zwarte stip
jes in de witte pudding komen.
Lqs intusschen de gelatine op in een paar lepels
kokend water; neem het melk-en room-mengsel
van het vuur, roer er de opgeloste gelatine door
en laat alles samen bekoelen (nu en dan roerende)
tot de massa eenigszins begint te binden.
Breng ze dan over in een met koud water om-
gespoelden vorm of wat nog aardiger staat -
in limonade-tumblers, die met koud water zijn
omgespoeld.
Laat op een koele plaats de gelei verder stol
len; keer ze dan op een platten schotel om (de
glaasjes zoo, dat ze op gelijke afstanden van el
kaar den schotel vullen).
Gekleurde roomgelei.
Ga geheel op dezelfde wijze te werk, die iif het
vorige recept is beschreven.
Gebruik echter voor een rose gelei half witte
en half roode gelatine; neem voor een lichtbruine
gelei 2 d.L. koffieextract; meng voor een donker
bruine gelei door de suiker 75 Gr. cacaopoeder en
laat dit in de melk met den room mee aan de
kook komen; neem voor een lichtgroene gelei een
paar druppels „plantengroen" (in fleschjes ver
krijgbaar).
Veelkleurige roomgelei.
Bereid eer; hoeveelheid witte roomgelei, zooals
die in het recept is beschreven. Giet een gedeelte
daarvan in een voor het doel geschikten pudding
vorm, zooveel n.l. als noodig is om er het gewoon
lijk duidelijk afgescheiden ondergedeelte mee te
vullen.
Verdeel de overblijvende gelei in tweeën; kleur
dë'eène helft b.v. met een jaar dnippels „plan
tenrood" rose en maak de andere met behulp van
wat cacaopoeder en nog wat suiker donkerbruin.
Leg, zoodra het onderste laagje gestold is, het
rose gedeelte (nog vloeibaar) er op; laat ook dit
stollen en vul dan den vorm verder met het don
kere gedeelte, dat tot zoolang vloeibaar is ge
houden.
Laat alles op een koele plaats verder stevig
worden en schudt tenslotte de gelei voorzichtig
uit den vorm (even onderdompelen in warm water
en daarna vlug op den schotel omkeeren, is ge
woonlijk een uitstekend middel, om de laagjes
onbeschadigd er uit te krijgen).
door FAY HASTON.
Ik mag niet zeggen, dat ik het goed
begreepKalm zat ik op het terras van café
Royal. Het was na-zomer, een warme na-zomer.
Ik dronk een kopje koffie en keek naar de voor.
bijgangers. Wat moet men anders doen, wanneer
men in een vreemde stad vertoeft en de zaken-
conferentie korter duurde dan men gedacht
had?
Nee, ik begreep er niets van. Oogenschijnlijk
leek hij wel een nette kerel. Hij was niet jong
meer. Het haar aan de slapen begon te grijzen
en ik zou hem voor den procuratiehouder van
de een of andere bankinstelling gehouden heb
ben, wanneer hij maar niet zoo geheimzinnig bij
den muur had gestaan en afgrijselijke bewegin
gen maakte met eenvliegenklapper! U zult
mij toe moeten geven, dat zulks een wonderlijk
gezicht moest zijn: een procuratiehouder of
iemand, die er op leek, met dat vliegnklapper-
tje
Overigens moet ik tot de eer van den onbe
kende zeggen, dat hij zich van mijn verbijster
de blikken niets aantrok. Hij zette rustig zijn
moorddadig bedrijf voort.
Alle vliegen-cadavers en het waren er heel
wat! deponeerde hij zeer zorgvuldig in de
goot. Een verzaligde uitdrukking gleed dan
over zijn gelaat en ik moet u zeggen, dat dit
er nu niet bepaald toe bijdroeg om mij vol
komen op mijn gemak te stellen. Was deze man
gek? Of bezoldigd vliegendooder
Ik ben journalist en mijn nieuwsgierigheid
grenst dus aan het matelooze. Dies vergaarde
ik al mijn moed en verzocht den onbekende met
mij een kopje kofrie to gebruiken.
Hij wierp een vijandigen blik naar 'n lantaarn
paal, waarop zich een aantal vliegen verpoosde
en volgde mij.
„Meneer" begon ik voorzichtig (Je kan
nooit weten!) „Meneer, neemt u mij niet kwa
lijk, maar dat baantje van u'is zeker erg ver
moeiend!"
Hij knikte waardeerend!
„U bent 'n gentleman. Wilt u wel gelooven,
dat U de eerste bent, die zich tenminste niet
boonend over mijn werk uitlaat. Het is inder
daad vermoeiend,, maar ik zou het voor niets
ter wereld willen ruilen. Vroeger was ik effec
ten-makelaar, maar nou vang ik veel meer
vliegen".
„Houdt u van uw vak?" vroeg ik bescheiden.
Een hemelsche glimlach verlichtte zijn
gelaat.
„Ik ben er gek op! Het is geen baantje meer,
het is een roeping, een belijdenis. Ik zou geen
oog dicht doen als ik m'n dagelijksche portie
van 144 vliegen niet had afgewerkt. Ik word
gedreven door een heilige bezieling. Pardon!
En hij mente met wiskundige zekerheid een
vlieg van des kellner's schouder.
,,'n Kwestie van gewoonte, meneer! Ik zie ze
op 50 meter afstand zitten. Ik hypnotiseer ze,
zooals de slang haar slachtoffer
„Maar eh mag ik U iets vragen?"
„Natuurlijk, meneer, natuurlijk! Geheel tot
uw dienstéén moment!" wéér sneuvelde
een vlieg.
Kijk 's", ging ik verder, „ik kan me voor
stellen, dat iemand roeping voelt voor het
schoone beroep van tram-conducteur of Tweede-
Kamer-lid, maar dat vak van Uom ronduit
te spreken: hoe bent u daar zoo toe gekomen?"
Een peinzende trek versierde zijn gelaat.
„Ach, wat zal u zeggenStom toeval deed
mii mijn ziel ontdekken. Gaat het zoo niet
menigmaal? Jarenlang zal men al zijn energie
besteden in de een of andere betrekking en
plotseling door de een of andere futiliteit zal
men tot de ontdekking komen, dat zijn carrière
op een geheel ander gebied ligt
Even aarzelde hij, er lag iets onzegbaar
melancholieks in zijn oogen.
„Vertelt u toch verder" drong ik aan.
.Goed, goed het begon natuurlijk met een
meisje!"
„Het zal niét met een meisje beginnen!"
„Precies! Bijna even erg als vliegen
Het was een erg lief meisje en heel mooi. Ik
was op slag smoor-verliefd. En zij vond mij ook
wel aardigOp een avond, op dien ellen-
digen één momentpang! zóó, op dien
ellendigen avond dan liet ik mij overhalen om
met haar in een reusachtig chic restaurant te
gaan soupeerenoch en hoe gaat dat, m'n
waarde, we waren jong en de wijn was oud, niet
waar en d'r was- muziek, waar een mensch
niet rustig bij kan blijven. We dansten, we wa
ren vroolijk, we zetten den boel op stelten, de
champagne stroomde en Ellen, zoo heette ze,
meneer, zag er uit om te stelen. Den volgenden
dag zouden we ons verloven we hadden alleen
'n klein misverstand, toen ze drie maal met
denzelfden danseur had gedanst, maar overigens
was 't koek en eiik was gelukkig, meneer,
gelukkig!- En wie in deze vreemde wereld durft
dat zoo maar te zeggen
Ik zag dat de herinneringen hem te machtig
werden, er stonden tranen in zijn oogenzach
tjes, onder den indruk, zei ik hem:
„Als u liever niet verdier vertelt
Maar hij schudde het hoofd.
„Nee, meneer, laat me maar verder gaan. Ik
ben nou toch over den Rubicon getrokken, beter
n half ei dan heelemaal niks in je hand, niet-
weer?... Pardon! Eén moment... pang!
Een meneer die wegging keek nijdig op. „Hij
had een vlieg op z'n rug", zette de vliegen
dooder uiteen en dan, verder-gaande
„Kortom, het was. verrukkelijk! Ik proef de
kreeft nog en de oesters waren superbe! Er,
wat kostte het mij alles, f 1.50. Ik kon mijn
oogen niet gelooven, maar het stond is. En waar
zijn andcr3 spijskaarten voor. Ik had me reeds
voorgenomen iederen avond er naar toe te gaan,
meneer. Ik dacht, dat dis een of andere philan-
troop de inrichting subsidieerde, om nooddruf
tige lieden met een charmant meisje ook 's 'n
pretje te gunnen.
Het was een vergissing! Een wreede vergis
sing. De rekening kwam. Ik meende d.oor den
grond te zinken, f 150.en wat ik voor eer.
Oplossingen, bijdragen, enz., te zenden aan den
S chaakredacteur,
GED. OUDE GRACHT 88, HAARLEM.
PROBLEEM No. 280.
Dr. A. G. Olland (Utrecht).
o
Mat in twee zetten.
Stand der stukkén:
Wit: Kdl, De8, Tf7, Lf2, Lh7, b2.
Zwart: Kd3, Tf5, La5, c4, d9 e4.
SCHERTSPROBLEEM No. 21.
Ds. S. I. v. d. Meulen (Balk).
Mat in één zet.
Stand der stukken:
Wit: Kd6, Lf2, Pf6, e4, g4.
Zwart: Kf4, Lh3.
OPLOSSING PROBLEEM No. 177.
(F. Brandon).
Stand der stukken:
Wit: Ke8, De2, Lg7, Fe7, c5, d2.
Zwart: Ke6, Dfl, Te3, c4, e4, f3, g2, h5.
1. d2d4 enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. de Ruij-
ter te Bloemendaal; H. W. v. Dort te Haarlem;
P. Mars te Santpoort.
CORRESPONDENTIE.
Bloemendaal S. C. v. E. 1. De2><e3 faalt
na 1Dfl—al.
komma op de spijskaart had aangezien was een
vliegU begrijpt me wel meneer!
Van dat moment kan ik geen vliegen meer
zien. U zult dat meevoelen, U bent een intelli
gent man
Hij stond op en verdween, moordlust stond op
zijn gezicht geteekend.
VOOR ST. NICOLAAS.
BANKET-STAYEN.
100 gram harde boter.
100 gram bloem.
Ongeveer kopje water en wat zo'
Vulsel:
150 gram zoete amandelen.
150 gram fijne suiker.
1 ei.
Bereid eerst het amandelvulsel of de „spijs"
door de amandelen te weeken en te pellen en
daarna 2 a maal met de suiker -te malen, waar
na men ze m-et het ei goed door elkander
kneedt.
Het bladerdeeg dat ge-daarna maakt Goor bo
ter, bloem, water en zout op de bekende wijze te
kneden, rolt ge uit ter dikte van ongeveer 3 a 4
m.M. En een breedte van ongeveer 12 c.M. Deze
lappen deeg vult men met rolletjes van de reeds
bereide spijs, slaat het deeg er om heen, en maakt
de uiteinden dicht door ze met wat water tegen
elkander te plakken.
De staafjes worden met eigeel bestreken en in
een heeten oven ongeveer 20 minuten gebakken.
KINDERWAGENS MET KANT.
De laatste jaren zien wij iets nieuws, dat jaren
geleden ook al eens in de mode geweest is, n.l.
wiegvormige kinderwagens, die eigenlijk bestaan
uit een mandje op houten wielen. Het mandje is
ovaal van vorm en voorzien van een kap tegen de
zon. Het effect moet bereikt worden door de wijze,
waarop men het opmaakt; het mandje wordt met
kantstof of fijne tulle bekleed, die gerimpeld en
met kanten volapts versierd wordt. Van binnen
wordt het met lichte of gebloemde waschbare stof
bekleed; voor de zonnekap kieze men een lichte
stof, die niet verschiet, bij voorkeur witte tulle.
Do kant is meestal Valenciennes, die ook als tus-
schenzetsel voor 't zijden wagenkleedje wordt ge
bruikt. Ook het hoofdkussentje is met deze tus-
scheuzetsels versierd, terwijl het handvat met zij
den strikken kan worden gegarneerd. Hoe lichter
en vroolijker het geheel is, hoe eleganter het staat.
Het is echter noozakelijb, dat de geheele beklee
ding van den kinderwagen waschecht is: het
mandje zelf blijft ongeverfd of wordt met witte
olieverf bestreken.
KATOENEN SERVIEZEN.
Een Engelsche uitvinder heeft uit katoen een
materiaal weten samen te stellen', waaruit zeer
geschikt' horden, schotels en andere voorwerpen
gemaakt kunnen worden, die anders breekbaar
zijn. De katoenen serviezen zijn niet alleen on
breekbaar, zij zijn ook zeer licht.