No. 3. LOSSL BLAADJES. Malaise. Brokjes Levenswijsheid. De mensch en zijn werk SCHAAKRUBRIEK. 21ste Jaargang. Het Bloemendaalsch Weekblad, 23 Januari 1931. Tweede Blad. (Nadruk verboden.) 'tls malaise overal: Groote slapte in de zaken! Niemand is er, die goed weet, Hoe men hier weer uit moet raken. Overal heerscht werkeloosheid; Het is erg in deze dagen! 'tls maar niet een enkeling, Die, nog bruikbaar, wordt ontslagen, Neen. aan velen tegelijk Wordt pardoes ontslag- gegeven: Menschen, die hun werk verstaan. En nog in de kracht van 't leven En dan staan ze op de straat. Zoeken vrucht'loos naar een baantje, Dijden met hun huisgezin Dra een poover droef bestaantje Zoo gaat het reeds geruimen tijd Op de toekomst dan vertrouwd maai Wel, da.t is een schrale troost, En de toestand wordt onhoudbaar! Neen, men moet iets anders doen: Werkverruiming kan slechts baten. Om wie werken wil en kan Tot den arbeid toe te laten. En wie van geen werkloosheid Of malaise heeft te lijden, En dus waarlgk reden heeft Om zich daarom te verblijden, Doe zjjn best in dezen tgd Om niet van de wjjs te raken. Moet de werkeloosheid niet Nog onnoodig grooter maken. Want men ziet er wel, die zijn Zonder reden zeer zwartgallig, Nemen alles veel te zwaar En bezuinigen angstvallig. Laat men dat toch niet gaan doen! Slechts door heel normaal te leven Kan men aan den toestand nog 'nWeinigje verbeet'ring geven. Hebt g'iets noodig, koopt het dn?.. Als het eenlgszins kan lijden. Want zoo helpt ge op Uw beurt De malaise te bestrijden. Dat g'uw geld verkwisten moet. Zult g'er, hoop ik, niet uit lezen; Zuinigheid met vlijt is goed, Maar teveel kan schaad'ljjk wezen! mensch waren zij gedoemd, ook met hun ziel spraakgebrekkigen, kreupelen, dwergen te zijn. Wie den mensch naar zijn onvergankelijk deel wil beoordeelen, beoordeele hem naar zijn werk. De eenvoudige landbouwer of ambachts man legt al de trouw van zijn wezen, al zijn offervaardig geduld, al zijn toewijding in zijn arbeid. En, al moge het mechanisch arbeids- systeem van het fabriekmatig bedrijf de ont plooiing der arbeidsliefde vaak in den weg staan, deze vindt in de liefhebberijen tijdens de vrije uren gelegenheid om zich te openbaren Zoo is het zelfs onder de ongunstigste omstan digheden nog steeds waar, dat arbeid adelt. De mensch overtreft zichzelf in den arbeid, lichaam en ziel stijgen op uit de onvolmaakt heid, waaraan de aarde hen kluistert en schep pen zich in het volmaakte een blijvende wereld. Aan zijn arbeid toetst de mensch onophoude lijk zrjn beste vermogens, want nimmer put hij zich in zijn scheppingen uit. Telkens immers stelt het bereikte teleur. Men moet God zijn, om aan het einde te zien, dat het goed was; zoolang men mensch is, aanschouwt men met onbevredigd gemoed het werk zijner handen. Het had beter gekund! En de mensch herhaalt in een nieuw werkstuk zijn poging. Zoo wordt de arbeid hem het monument, waarin hij zijn opperste streven vereeuwigt. Wie den mensch wil leeren verachten, bepale zich bij zijn persoonlijkheid; wie hem wil leeren eerbiedigen, aanschouwe zijn werk. H. G. CANNEGIETER -V.r.cr c!® Vr^p^' (Nadruk verboden) De vergankelijkheid openbaart zich in 's men schen lichaam, de onvergankelijkheid in zijn werk. Niet, dat dit laatste ook eeuwig zou zijn. Zelfs het degelijkste materiaal verslijt op den duur. Maar toch overleeft een gebouw, ëen beeld, een staatsinrichting of een wijsgeerig stelsel verscheiden menschengeslachten. Al blijft dus onsterfelijkheid een betrekkelijk be grip, toch kan men zeggen, dat de mensch door zijn arbeid zich de onsterfelijkheid verzekert. Maar niet alleen in den duur overwint de mensch met zijn werk de vergankelijkheid. Ook voorzoover het den aard van zijn lichaam en den aard van zijn werk betreft, doet zich de tegenstelling' tusschen het vergankelijke en het onvergankelijke gelden. Wie een architectonisch gebouw bewondert, geniet van de gaafheid der steenen, van hun zuivere kleur, van de harmonische omtrekken der gevels, van de evenwichtige plaatsing der onderdeelen. Het gebouw is een volmaaktheid, waaraan niets ontbreekt. Al wat den verheven indruk zou kunnen storen, is vermeden. Rustig en statig rijst het da.ar op temidden van andere gebouwen, die elk op hun wijze een gave schoonheid en kracht belichamen. Rustig en statig zal het daar staan, wanneer de bouw meester en de werklieden reeds eeuwen in den schoot der aarde hegraven zijn en hun kinderen en kleinkinderen hen in het graf zijn gevolgd. Wie is die bouwmeester en wie zijn die werk lieden geweest? Gebrekkige menschen met al de aanstootelijkheden, welke, in het vleesch niet zijn te vermijden. De één had een spraakge brek, de ander een leelijke neus, de derde een onooglijk lichaam. Gaaf van bouw en zuiver van lijn was niemand hunner. Toen de oude dag kwam, werden ze zwak en zielig en de ontbin ding, welke bij hun dood intrad, was een af schuwelijker proces dan het langzaam uiteen vallen van steenen en kalk. Maar al deze menschen droegen het ideaal in zich van het stoffelijk volmaakte. Wat ze in het vleesch niet konden hereiken, schiepen ze zich uit steen. Het zuivere en gave gebouw was de projectie van hun eigen zuivere en gave ver langens. De vereeuwiging van hun vergankelijk- heid. Gebrekkig blijft de mensch niet alleen naar het lichaam, maar ook naar de ziel. Stemmin gen, neigingen, nukken spelen hem parten. Hij is afhankelijk van boosaardige buien, verdrie tige vlagen, xnoedelooze luimen. Afgunst en naijver vergiftigen zrjn gemoed, zelfingenomen heid, liefdeloosheid, verbittering vergallen zijn innerlijk. Hij is onevenwichtig, redeloos, klein zielig. Wie zich den schepper van grootsehe gedach ten, den dichter, den componist voorstelt als een boven de aardsche benepenheden verheven persoonlijkheid, vergist zich. Juist de kunste naar schiet als maatschappelijk wezen vaak het meeste te kort. Zijn vergankelijke ziel draagt dezelfde aanstootelijke kenmerken der onvol maaktheid als het vergankelijk lichaam. Per soonlijke kennismaking met bewonderde kun stenaars loopt op ontgoocheling uit. Gok naar den geest leeft het beste deel van den mensch in zijn werk voort en het is geluk kig, dat juist dit beste deel ook het blijvende is. De hebbelijkheden, karakterfouten en ziels gebreken van onze groote schrijvers en dich ters zijn bij hun dood vergeten, maar hun werk houdt de herinnering aan hun geestelijken adel bewaard. Zooals zij In hun werk zijn, hadden zij in hun leven het liefst willen wezen: nobel van hart, zuiver van inzicht, gaaf van karakter, verheven boven de benepenheden en gemeen heden der wereld. Maar als vergankelijk- Japon van groene wollen tof met het mo derne plaid-effect; de kleuren ervan zijn grijs, geel, oranje, zwart en wit. De randen zijn ai- gezet met smalle geplisseerde strookjes van dezelfde stof. STROOKJES EN RUCHES. In de garderobe van een elegante vrouw vindt men dit seizoen altijd een japon met strookjes. Nu wordt de mode door ruches en strookjes ook veel aardiger en afwisselender en men kan er veel fantasie bij gebruiken, want zij worden op zeer verschillende wijzen aangebracht. Dit wordt in de hand gewerkt door de groote ver scheidenheid der nieuwe stoffen, terwijl de luchtigheid van den kant, waarvan de ruches gewoonlijk gemaakt worden, een fantasie mo gelijk maakt, die onder andere omstandigheden niet meer smaakvol zou worden gevonden. Nu de rokken langer zijn en de taille op de natuurlijke hoogte gekomen is, zijn de ruchtes teruggekomen naast zooveel andere dingen, die ons aan de mode uit vroegere tijden doen den ken. Strooken staan het mooist, wanneer zij van lichte stoffen zijn, zooals moesselime, crêpe, Georgette en Crêpe de Chine. Japonnen van. tussor en volle worden bij voorkeur met Valen- ciennes-kant gegarneerd en staan voor jonge meisjes aardig en frisch. Er komen ook veel bolero's op voor, die eveneens met fijne smalle kant versierd zijn. Soms loopen de ruches op korten afstand evenwijdig aan el kaar, zoodat zij doen denken aan een water val. Verder worden ruches ook veel aangebracht op lingerie en op kinderkleeding. Het eenige bezwaar is, dat zij spoedig vuil worden en kreu kelen en dat het strijken van het waschgoed meer werk eischt. De ruches mogen het sil houet ook niet breed maken en de couturiers, die zich steeds meer tot beeldende kunste naars ontwikkelen, gebruiken al hun talent om het even slank en fijn te houden ondanks alle ruimte in de stof. DE KUNST OM GOED TE WASSCHEN. Hoe te voorkomen dat het waschgoed geel wordt? Onverstandig wasschen. Wasschen komt notr op een ingewikkeld che misch en mechanisch proces. En pas na eenigen tijd bemerkt de huisvrouw, of dat alles goed of slecht gedaan is. Wanneer het waschgoed lang zamerhand geel wordt, of wanneer er te sterk is gebleekr dooi onverstandig gebruik der bleek middelen, is dit een bewijs, dat er in de op eenvolgende processen fouten zijn geweest. De zeep, het wasschen, het naspoelen en het blee- ken kunnen elk afzonderlijk tot fouten aan leiding geven, doch wij willen hier slechts één dacht wordt besteed, hoewel het praktisch be lang ervan zeer groot is. Wij bedoelen het uit spoelen van het waschgoed. Zooals bekend, is het doel daarvan het verwijderen van Mie zeep resten. Hoe beter en vollediger dit geschiedt, hoe helderder en geuriger het waschgoed daar na zal zijn. Wanneer het spoelen echter niet goed gebeurt, wordt het weefsel geel en voelt anders aan. De fouten kunnen in verschillende dingen liggen, allereerst in het spoelwater zeli. Bij zacht water, d.i. water met weinig minerale bestanddeelen, doen de bezwaren zich niet voor. Gebruikt men daarentegen hard water, d.i. wa ter, waarin groote hoeveelheden kalk- en mag- nesiumzouten zijn opgelost, dan verbinden deze zich onvermijdelijk met de in de weefsels aan wezige zeepresten. Deze „kalkzeep" lost niet op in water en vormt afzettingen op en in het weefsel. Hard en zacht Hoe moeten wij dit nu voorkomen. Zacht wa ter zal dikwijls niet aanwezig zijn en dan moe ten wij ons zoo goed mogelijk met het harde water behelpen. 'Hard water op zichzelf behoeit het goed niet zoo ernstig te beschadigen; men heeft proeven genomen, waarbij twee stukken van hetzelfde goed in hetzelfde harde water werden gewassclien, het eene zonder speciale voorzorgen en het andere op de juiste manier. Na 50 wasschingen was het eerste geheel met kalkzeep geïmpregneerd, terwijl het tweede nog in zeer goeden staat verkeerde. Spoelen in „hard" water Hoe moet men echter in hard water spoelen? Gewoonlijk denkt men, dat do temperatuur van het water van groot belang is; het is waar, dat zij eenigen invloed heeft, doch het voornaam ste is toch de hoeveelheid van het eerste spoelwater. Hoe meer water, hoe meer schade lijke zouten, die zich met de zeepresten in net waschgoed kunnen verbinden. Het eerste spoel water bedekt het waschgoed nog niet geheel; verder make men het zoo warm mogelijk, ter wijl er een beetje soda aan wordt toegevoegd. De tweede hoeveelheid spoelwater kan dan wat grooter zijn; nu is het water cok slechts lauw, terwijl het niet noodig is, er soda bij te voegen. Daarna kan men verder spoelen in gewoon koud water; nu kan dat geen schade meer veroor zaken. Tenslotte vestigen wij er nog de aan dacht op, dat het spoelen met des te meer zorg dient te geschieden, naarmate het water harder is. Verder is het van belang te weten, dat met kalkzeep geïmpregneerd goed ongeveer 2/3 van zijn vermogen, om water op te nemen, verliest. Vooral bij het goed van kleine kinderen en zie ken is goed wasschen dus van groot belang. (Nadruk verboden) INKTVLEKKEN. Men kan versche inktvlekken pok uit de teer ste weefsels verwijderen met behulp van melk. Men giet wat melk op een schoteltje en legt het bevlekte stuk daar overheen. Nu tikt men het met de vinger telkens in de melk, totdat de vlek geheel verdwenen is. Zoo noodig worüt de melk eenige malen vernieuwd. PINDAKAAS. 5 ons pinda's of olienooten, ongeveer ys d.L. slaolie, schraal, 1 theelepeltje zout. De pinda's worden gepeld en van de bruine velletjes ontdaan, daarna in een groenten- of amandelmodel 4 maal malen. Goed vermengd met zout en slaolie, desgewenscht wat peper, zal deze eigengemaakte pindakaas, die op on geveer 25 cent per potje komt, U niet minder voldoen, dan de in den handel zijnde. DE GROOTE KUNSTENARES. door PAUL ROMER. De onverwachte gebeurtenissen in het leven moet men prijzen, vooral wanneer het niets on aangenaams brengt. George van der Grift, die brengen. Mevrouw de Boer van Rijk bijvoor beeld, Annie van Ees, den helaas zoo treurig om het leven gekomen Enny Vrede En Louisette, en Beppie de Vries, tortelde de actrice. George begreep, dat hij den verkeerden weg had betreden. Zijn reisgezellin ontbrak het zicht baar aan cultuur. Doch zij vermeed angstvallig gevaarlijke paden te betreden, waarop haar medereiziger haar wilde slepen. Stel U voor, op het oogenblik dat nn)n chauffeur den motor wilde aanslaan, bemerkte hij ,dgt dp stuurinrichting defect was en om on gelukken te voorkomen, heb ik daarom den trein genomen. Gelijk hebt U. En daarbij, U bent nu ook in tien minuten op de plaats van bestemming. En is het goed publiek daar in Delft? ik heb er nog nooit gespeeld, ik heb een beetje plankenkoorts. Stel U gerust, juffrouw. Wij weten goede voorstellingen te waardeeren. Ik ben ervan over tuigd, dat U een groot succes zal hebben. O, ik ben nooit anders dan succes gewend. Zonder verlegenheid ten toon te spreiden, vertelde zij daarop van haar successen, over haar vlotte carrière, over directeuren, die het zich tot een eer rekenden haar in hun gezel schappen op te nemen. En haar makkers, die jaloersch waren en haar benijdden. En de auteurs, die er om vochten om speciaal voor haai een rol te mogen schrijven. Eerbiedig las George de woorden van haar lippen. Welk een gebeuftenis, to mogen reizen aan de zijde van een zoo aangebeden actrice! Het lieve kind ging onafgebroken met haar monoloog voort. Binnen twee maanden zou ze bij de nationale opera worden geëngageerd. Zij had ook reeds aanbiedingen van de film uit Amerika gekregen. Overladen met dollars zou ze in Holland terugkeeren. Ze wisten daar een talent te waardeeren! Ongemerkt was de trein in Delit aangekomen. Ze moesten uitstappen. Triestig lag de in mot regen schuilgaande stad, de straten waren mod derig. Mag ik U soms begeleiden, juffrouw? Een dankende glimlach. De schouwburg is slechts enkele minuten van het station, George werd opeens een toegewijde gids. Hij wilde rozen op het pad van zijn charman te gezellin strooien, voor haar een weelderig tapijt uitrollen, waarover zij met haar slanke voetjes zou trippelen, hij zou trachten het grauwe stadsbeeld voor haar verborgen te hou den. Want tooneelspeelsters zijn soms zoo spoe dig geirriteerd, en dat zou van invloed op haar spel kunnen zijn. Hij verdubbelde zijn attenties. Zijn trots groeide bij de gedachte, dat hij thans naast een der grootste Hollandsche tooneel speelsters mocht voortschrijden. Nog nimmer was hij zoo bewogen geweest. Voor den artisten-ingang staat een vrouw in itooneelcostuum te wachten. Zij is buiten zich zelf van opgewondenheid. De troep is nog niet compleet. De jonge tooneelspeelster bemerkt haar. Zij voelt een onweer naderen, en reikt daarom haar begeleider de hand. Adieu mijnheer. En wel bedankt. George ziet haar verdwijnen. Zij gaat de donkere gang van den schouwburg binnen. Toen greep de vrouw, die daar als schildwacht had Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 287. •I. Colpa (Dordrecht). 2e Prijs, wedstrijd van den Ned. Schaakbond (1899). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: KeS, Del, Lb8, Pb7, a3, a4, c2, e4 f5 g4 Zwart: Kd4, Thl, Lgl, Pbl, c4 c6, f6, f7.' h2. EINDSPEL No. 61. Onderstaande stelling ontstond in de partij gespeeld tusschen Dr. M. Euwe (met wit) en J. VV. Visser (Pladjoe) in de simultaanséance te Palembang, 28 Augustus 1930. Stand na 301>37—f7 Hier overschat Zwart zijn positie; hij moest den Toren via f2 weer naar de verdediging terugtrekken. 31. Dd3—g3 Th2Xb2 Ruil der Dames op f2 kost wegens Lh3 een stuk: 31Df2f; 32. Df2:, Tf2:; 33. Lh3, Tf4; 34. Pe6 of 33Td2; 34. Pb3. Toch gestaan haar bij den schouder en neemt haar was_ deze variant nog zoo slecht niet geweest, «7™„n_:j ij 7,\j.raT"t'c AiroHtirioVif in als een schoolkind onderhanden. Zoo ben je daar eindelijk, nou kleintje, er zwaait wait voor je. De directeur zal je waar schijnlijk wel ontslaan. Bleek van woede schudde George de vuisten. Hoe kan men een groote artiste op zoo'n ver nederende manier behandelen! Thuis gekomen, dacht hij er niet aan te eten. Haastig verkleedde hij zich en holde daarna naar den schouwburg. De voorstelling bleek reeds te zijn begonnen. Men speelde een revue. De tijd verstreek. De verschillende scenes als forens het traject tusschen Delft en Den volgden elkaar cp in bonte kleurenmengeling. Plaag eiken morgen en avond onveilig maakte, was meer dan ieder ander deze meening toe gedaan. Dien avond voelde hij, dat hij zich zou ver velen in zijn compartiment. Er zat alleen een groote dikke dame tegenover hein, die het stuiversblad spelde. De trein stond "op het punt van vertrekken. Pardon, mijnheer Door het halfgeopende portier bemerkte nij een charmant gezichtje. Stopt dze trein in Delit? Zeker, zeker, juffrouw. En plotseling' vreesde hij, dat zij hem zou ontsnappen. Maar haast U. De trein staat op het punt van vertrek. En werkelijk, het portier was nauwelijks ge sloten of de trein zette zich met het gebruike lijke piepende geluid in beweging. Maar George klonk thans dit geluid als muziek in de ooren. En de klaterende stem van de op het nippertje binnengekomen schoone trilde nog in zijn trom melvliezen na. Hij zou graag willen, dat zij nog sprak, deze bijzonder charmante buurvrouwe. Alsof zij zijn verlangen raadde, vroeg liet lieve kind: Kent U Delft? Dat geloof ik wel. want ik woon er al twintig jaar. O, dat is fijn. Dan kunt U mij zeker wel over de plaats en de menschen inlichten, George kwam veerend overaind. Hoe zegende hü het toeval. Had hij niet gelijk gehad, toen hij hoopte, dat op het laatste oogenblik zijn reis door het onverwachte, het onverwachte, dat hij met vreugde accepteerde, zou worden opge fleurd? Ziet U, mijnheer, ik moet vanavond in den schouwburg spelen. O, U bent dus artiste? Zoo is het. Eindelijk, eindelijk dan was George van dei- Grift het geluk beschoren een van die vrouw tjes, die door het publiek worden toegejuicht, dicht bij zich te hebben, een van die koning innen, die slechts een gebaar hoeven te maken, om iedereen voor hen te laten vliegen, een van deze toegewijden aan de kunst, die men anders slechts uit de verte, in het licht der schijnwer pers op het tooneel kan zien. Een heerlijke ge legenheid om thans te schitteren en het be wijs te leveren, dat hij op tooneelgebied geen vreemde was. U bent dus artiste. Een mooi beroep! Ja, een heerlijk beroep. En dat zooveel vol- W.WV** VM "«.V" "'vvuuu VW»*.. va; VWJ UVWiljA WWWi?, .Uil U.O/U 4W van die processen bespreken, en wel datgene, doening schenkt. De kunst, begrijpt U, waaraan over het algemeen niet voldoende aan- En tot welk een roem men het niet kan En nog steeds had hij „zijn" artiste niet zien verschijnen. De finale wordt aangekondigd. Hg verzamelt al zijn eigenschappen, welke straks in enthousiasme moeten uitbarsten. Natuurlijk zoo zal het zijn. Zij zal in het slottafreel op komen als een koningin, het stralende middel punt, onweerstaanbaar van lokkende pracht. En ziedaar:... Daar komt zij op. Schuchter, verlegen, onhandig. Een van de komieken, die de revue door zijn kostelijke humor draagt, vraagt: Ben je daar, Loulou? Wat kom je doen? Niets, ik ga weg. Dat is alles. Zij verdwijnt weer, nadat zij deze vier woorden heeft uitgesproken. Dit is haai' heele rol. Helaas. George is bij de neus genomen. Men heeft een loopje met hem genomen. Loulou, de eenvoudige debutante, heeft hem wijs gemaakt, dat zij een groote artiste was. Ontdaan stond hij op en ging. Iiij zal nooit in geuren en kleuren over deze ontmoeting kun nen vertéllen, zooals hij zich reeds had voor gesteld te doen, tegenover zijn billard-vriem, Nog nooit waren hem de Delftsehe straatjes en grachten zoo leelijk voorgekomen als dezen avond. En het scheen hem of de enkele late voorbijgangers, die hij op zijn weg tegenkwam, hem uitlachten. Neen, nooit zou hij weer gesprekken aan- knoopen met op het nippertje de coupé-binnen komende dames. (Nadruk verboden) Ontwapening: A. (tot een vriend die officier is): „Je hebt je sabel vandaag niet aan!" B. (de officier)„Tja iemand moet ten slotte met de ontwapening beginnen. Galgenhumor: Koopman, die een inbreker verrast, die juist zijn brandkast heeft open gebroken: „Handen omhoog. Wat doe je hier? Nu, waarom geef je geen antwo:rd en staar je me zoo aan? Ben je doof?" Inbreker: „Nou dat nou juist niet, maar zoo'n domme vraag heef nog' niemand me ge daan!" Geruststellend. Zij (in het circus)„Als die leeuwen nu eens door de tralies heen kwa men, dan zouden wjj hier verloren zijn!" Hij (kalmeerend)„Wees maar niet bang, hoor. Voortdat die leeuwen door al die men schen op ete voorste rijen zijn heen gedrongen, hebben zij al lang hun genoegen gegeten." gezien Zwart's overwicht in pionnen. 32. Lfl—e2 Sh'U Tb2 af en valt Pg4 aan. 32Pg4—f6 Op h5 volgt Tfl, eveneens met ernstige ge volgen. 33. Dg3b8f Kg8—g7 34. Db8—e5 Met allerlei dreigingen. 34Kg7h6 35. Pd4—e6! Zwart geeft op, daar het mat niet te pareeren is. Op 35Pe4 volgt Dh2 mat. Jaminer, dat Zwart op het einde de juiste voortzetting miste. (Noten van Dr. M. Euwe in het Euwe-nummer van het Tijdschrift van den Ned.-Ind. Schaak bond). OPLOSSING PROBLEEM No. 284. (W. Mohs). Stand der stukken: Wit: Kgl, De3. Tg6, Lh7, Pe2, b7, d4, f6, h3. Zwart: Kf5, Th4, Ld7, Phl, Ph8, d6. 1. f6f7, enz. Goede oplossing ontvangen van: H. de Rugter te Bloemendaa!H. W. v. Dort te Haarlem; E. A. M. Beek te Heemstede; P. Mars te Sant poort. CORRESPONDENTIE. Ovcrveen. J. v. G. In uw eindstand met den heer J. is o.i. remise het gunstigste resul taat voor U geweest. Eerste landlooper: mee, Koos?" Tweede landlooper: beste jongen!" Eerste landlooper je dat?" Tweede landlooper: leden mijn zeep verloren." Toekomstbeeld: Bezoeker (tot huisknecht): „Zijn meneer en mevrouw thuis?" Huisknecht: „Het spijt mij, maar meneer en mevrouw zijn een kwartiertje geleden met hun Fokker een wandelingetje gaan vliegen!" „En hoe gaat het er „beroerd erg beroerd, „Beroerd? Hoe bedoel ,Ik heb een week ge- EEN WIJS WOORD VOOR IEDEREN DAG. e Zwarigheden moeten prikkels zijn, geen struikelblokken. (Potgieter), De jeugd stempelt den man, evenals de mor gen den dag verkondigt. (Milton). Een schoone menschenziel te vinden is winst (Herder), Om der wille van de smeer, likt de kat de kandeleer. (Nog eens: Vader Cats.) De waarheid houdt haar glans, wat nevels haar verduist'ren. (Vondel). 1 Doe wél, wat de wil wèl wil; doe niet wat da wil wel wil. CA. S. C. Wallis).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 5