No. 3.
LOSSL BLAADJES.
Malaise.
Brokjes Levenswijsheid.
De mensch en zijn werk
SCHAAKRUBRIEK.
21ste Jaargang.
Het Bloemendaalsch Weekblad, 23 Januari 1931. Tweede Blad.
(Nadruk verboden.)
'tls malaise overal:
Groote slapte in de zaken!
Niemand is er, die goed weet,
Hoe men hier weer uit moet raken.
Overal heerscht werkeloosheid;
Het is erg in deze dagen!
'tls maar niet een enkeling,
Die, nog bruikbaar, wordt ontslagen,
Neen. aan velen tegelijk
Wordt pardoes ontslag- gegeven:
Menschen, die hun werk verstaan.
En nog in de kracht van 't leven
En dan staan ze op de straat.
Zoeken vrucht'loos naar een baantje,
Dijden met hun huisgezin
Dra een poover droef bestaantje
Zoo gaat het reeds geruimen tijd
Op de toekomst dan vertrouwd maai
Wel, da.t is een schrale troost,
En de toestand wordt onhoudbaar!
Neen, men moet iets anders doen:
Werkverruiming kan slechts baten.
Om wie werken wil en kan
Tot den arbeid toe te laten.
En wie van geen werkloosheid
Of malaise heeft te lijden,
En dus waarlgk reden heeft
Om zich daarom te verblijden,
Doe zjjn best in dezen tgd
Om niet van de wjjs te raken.
Moet de werkeloosheid niet
Nog onnoodig grooter maken.
Want men ziet er wel, die zijn
Zonder reden zeer zwartgallig,
Nemen alles veel te zwaar
En bezuinigen angstvallig.
Laat men dat toch niet gaan doen!
Slechts door heel normaal te leven
Kan men aan den toestand nog
'nWeinigje verbeet'ring geven.
Hebt g'iets noodig, koopt het dn?..
Als het eenlgszins kan lijden.
Want zoo helpt ge op Uw beurt
De malaise te bestrijden.
Dat g'uw geld verkwisten moet.
Zult g'er, hoop ik, niet uit lezen;
Zuinigheid met vlijt is goed,
Maar teveel kan schaad'ljjk wezen!
mensch waren zij gedoemd, ook met hun ziel
spraakgebrekkigen, kreupelen, dwergen te
zijn.
Wie den mensch naar zijn onvergankelijk
deel wil beoordeelen, beoordeele hem naar zijn
werk. De eenvoudige landbouwer of ambachts
man legt al de trouw van zijn wezen, al zijn
offervaardig geduld, al zijn toewijding in zijn
arbeid. En, al moge het mechanisch arbeids-
systeem van het fabriekmatig bedrijf de ont
plooiing der arbeidsliefde vaak in den weg
staan, deze vindt in de liefhebberijen tijdens
de vrije uren gelegenheid om zich te openbaren
Zoo is het zelfs onder de ongunstigste omstan
digheden nog steeds waar, dat arbeid adelt.
De mensch overtreft zichzelf in den arbeid,
lichaam en ziel stijgen op uit de onvolmaakt
heid, waaraan de aarde hen kluistert en schep
pen zich in het volmaakte een blijvende wereld.
Aan zijn arbeid toetst de mensch onophoude
lijk zrjn beste vermogens, want nimmer put hij
zich in zijn scheppingen uit. Telkens immers
stelt het bereikte teleur. Men moet God zijn,
om aan het einde te zien, dat het goed was;
zoolang men mensch is, aanschouwt men met
onbevredigd gemoed het werk zijner handen.
Het had beter gekund! En de mensch herhaalt
in een nieuw werkstuk zijn poging.
Zoo wordt de arbeid hem het monument,
waarin hij zijn opperste streven vereeuwigt.
Wie den mensch wil leeren verachten, bepale
zich bij zijn persoonlijkheid; wie hem wil leeren
eerbiedigen, aanschouwe zijn werk.
H. G. CANNEGIETER
-V.r.cr c!® Vr^p^'
(Nadruk verboden)
De vergankelijkheid openbaart zich in 's men
schen lichaam, de onvergankelijkheid in zijn
werk. Niet, dat dit laatste ook eeuwig zou zijn.
Zelfs het degelijkste materiaal verslijt op den
duur. Maar toch overleeft een gebouw, ëen
beeld, een staatsinrichting of een wijsgeerig
stelsel verscheiden menschengeslachten. Al
blijft dus onsterfelijkheid een betrekkelijk be
grip, toch kan men zeggen, dat de mensch door
zijn arbeid zich de onsterfelijkheid verzekert.
Maar niet alleen in den duur overwint de
mensch met zijn werk de vergankelijkheid. Ook
voorzoover het den aard van zijn lichaam en
den aard van zijn werk betreft, doet zich de
tegenstelling' tusschen het vergankelijke en het
onvergankelijke gelden.
Wie een architectonisch gebouw bewondert,
geniet van de gaafheid der steenen, van hun
zuivere kleur, van de harmonische omtrekken
der gevels, van de evenwichtige plaatsing der
onderdeelen. Het gebouw is een volmaaktheid,
waaraan niets ontbreekt. Al wat den verheven
indruk zou kunnen storen, is vermeden. Rustig
en statig rijst het da.ar op temidden van andere
gebouwen, die elk op hun wijze een gave
schoonheid en kracht belichamen. Rustig en
statig zal het daar staan, wanneer de bouw
meester en de werklieden reeds eeuwen in den
schoot der aarde hegraven zijn en hun kinderen
en kleinkinderen hen in het graf zijn gevolgd.
Wie is die bouwmeester en wie zijn die werk
lieden geweest? Gebrekkige menschen met al
de aanstootelijkheden, welke, in het vleesch niet
zijn te vermijden. De één had een spraakge
brek, de ander een leelijke neus, de derde een
onooglijk lichaam. Gaaf van bouw en zuiver
van lijn was niemand hunner. Toen de oude dag
kwam, werden ze zwak en zielig en de ontbin
ding, welke bij hun dood intrad, was een af
schuwelijker proces dan het langzaam uiteen
vallen van steenen en kalk.
Maar al deze menschen droegen het ideaal
in zich van het stoffelijk volmaakte. Wat ze in
het vleesch niet konden hereiken, schiepen ze
zich uit steen. Het zuivere en gave gebouw was
de projectie van hun eigen zuivere en gave ver
langens. De vereeuwiging van hun vergankelijk-
heid.
Gebrekkig blijft de mensch niet alleen naar
het lichaam, maar ook naar de ziel. Stemmin
gen, neigingen, nukken spelen hem parten. Hij
is afhankelijk van boosaardige buien, verdrie
tige vlagen, xnoedelooze luimen. Afgunst en
naijver vergiftigen zrjn gemoed, zelfingenomen
heid, liefdeloosheid, verbittering vergallen zijn
innerlijk. Hij is onevenwichtig, redeloos, klein
zielig.
Wie zich den schepper van grootsehe gedach
ten, den dichter, den componist voorstelt als
een boven de aardsche benepenheden verheven
persoonlijkheid, vergist zich. Juist de kunste
naar schiet als maatschappelijk wezen vaak het
meeste te kort. Zijn vergankelijke ziel draagt
dezelfde aanstootelijke kenmerken der onvol
maaktheid als het vergankelijk lichaam. Per
soonlijke kennismaking met bewonderde kun
stenaars loopt op ontgoocheling uit.
Gok naar den geest leeft het beste deel van
den mensch in zijn werk voort en het is geluk
kig, dat juist dit beste deel ook het blijvende
is. De hebbelijkheden, karakterfouten en ziels
gebreken van onze groote schrijvers en dich
ters zijn bij hun dood vergeten, maar hun werk
houdt de herinnering aan hun geestelijken adel
bewaard. Zooals zij In hun werk zijn, hadden zij
in hun leven het liefst willen wezen: nobel van
hart, zuiver van inzicht, gaaf van karakter,
verheven boven de benepenheden en gemeen
heden der wereld. Maar als vergankelijk-
Japon van groene wollen tof met het mo
derne plaid-effect; de kleuren ervan zijn grijs,
geel, oranje, zwart en wit. De randen zijn ai-
gezet met smalle geplisseerde strookjes van
dezelfde stof.
STROOKJES EN RUCHES.
In de garderobe van een elegante vrouw vindt
men dit seizoen altijd een japon met strookjes.
Nu wordt de mode door ruches en strookjes
ook veel aardiger en afwisselender en men kan
er veel fantasie bij gebruiken, want zij worden
op zeer verschillende wijzen aangebracht. Dit
wordt in de hand gewerkt door de groote ver
scheidenheid der nieuwe stoffen, terwijl de
luchtigheid van den kant, waarvan de ruches
gewoonlijk gemaakt worden, een fantasie mo
gelijk maakt, die onder andere omstandigheden
niet meer smaakvol zou worden gevonden.
Nu de rokken langer zijn en de taille op de
natuurlijke hoogte gekomen is, zijn de ruchtes
teruggekomen naast zooveel andere dingen, die
ons aan de mode uit vroegere tijden doen den
ken. Strooken staan het mooist, wanneer zij van
lichte stoffen zijn, zooals moesselime, crêpe,
Georgette en Crêpe de Chine. Japonnen van.
tussor en volle worden bij voorkeur met Valen-
ciennes-kant gegarneerd en staan voor
jonge meisjes aardig en frisch. Er komen ook
veel bolero's op voor, die eveneens met fijne
smalle kant versierd zijn. Soms loopen de
ruches op korten afstand evenwijdig aan el
kaar, zoodat zij doen denken aan een water
val.
Verder worden ruches ook veel aangebracht
op lingerie en op kinderkleeding. Het eenige
bezwaar is, dat zij spoedig vuil worden en kreu
kelen en dat het strijken van het waschgoed
meer werk eischt. De ruches mogen het sil
houet ook niet breed maken en de couturiers,
die zich steeds meer tot beeldende kunste
naars ontwikkelen, gebruiken al hun talent om
het even slank en fijn te houden ondanks alle
ruimte in de stof.
DE KUNST OM GOED TE WASSCHEN.
Hoe te voorkomen dat het waschgoed
geel wordt?
Onverstandig wasschen.
Wasschen komt notr op een ingewikkeld che
misch en mechanisch proces. En pas na eenigen
tijd bemerkt de huisvrouw, of dat alles goed of
slecht gedaan is. Wanneer het waschgoed lang
zamerhand geel wordt, of wanneer er te sterk
is gebleekr dooi onverstandig gebruik der bleek
middelen, is dit een bewijs, dat er in de op
eenvolgende processen fouten zijn geweest. De
zeep, het wasschen, het naspoelen en het blee-
ken kunnen elk afzonderlijk tot fouten aan
leiding geven, doch wij willen hier slechts één
dacht wordt besteed, hoewel het praktisch be
lang ervan zeer groot is. Wij bedoelen het uit
spoelen van het waschgoed. Zooals bekend, is
het doel daarvan het verwijderen van Mie zeep
resten. Hoe beter en vollediger dit geschiedt,
hoe helderder en geuriger het waschgoed daar
na zal zijn. Wanneer het spoelen echter niet
goed gebeurt, wordt het weefsel geel en voelt
anders aan. De fouten kunnen in verschillende
dingen liggen, allereerst in het spoelwater zeli.
Bij zacht water, d.i. water met weinig minerale
bestanddeelen, doen de bezwaren zich niet voor.
Gebruikt men daarentegen hard water, d.i. wa
ter, waarin groote hoeveelheden kalk- en mag-
nesiumzouten zijn opgelost, dan verbinden deze
zich onvermijdelijk met de in de weefsels aan
wezige zeepresten. Deze „kalkzeep" lost niet op
in water en vormt afzettingen op en in het
weefsel.
Hard en zacht
Hoe moeten wij dit nu voorkomen. Zacht wa
ter zal dikwijls niet aanwezig zijn en dan moe
ten wij ons zoo goed mogelijk met het harde
water behelpen. 'Hard water op zichzelf behoeit
het goed niet zoo ernstig te beschadigen; men
heeft proeven genomen, waarbij twee stukken
van hetzelfde goed in hetzelfde harde water
werden gewassclien, het eene zonder speciale
voorzorgen en het andere op de juiste manier.
Na 50 wasschingen was het eerste geheel met
kalkzeep geïmpregneerd, terwijl het tweede nog
in zeer goeden staat verkeerde.
Spoelen in „hard" water
Hoe moet men echter in hard water spoelen?
Gewoonlijk denkt men, dat do temperatuur van
het water van groot belang is; het is waar, dat
zij eenigen invloed heeft, doch het voornaam
ste is toch de hoeveelheid van het eerste
spoelwater. Hoe meer water, hoe meer schade
lijke zouten, die zich met de zeepresten in net
waschgoed kunnen verbinden. Het eerste spoel
water bedekt het waschgoed nog niet geheel;
verder make men het zoo warm mogelijk, ter
wijl er een beetje soda aan wordt toegevoegd.
De tweede hoeveelheid spoelwater kan dan wat
grooter zijn; nu is het water cok slechts lauw,
terwijl het niet noodig is, er soda bij te voegen.
Daarna kan men verder spoelen in gewoon koud
water; nu kan dat geen schade meer veroor
zaken. Tenslotte vestigen wij er nog de aan
dacht op, dat het spoelen met des te meer zorg
dient te geschieden, naarmate het water harder
is. Verder is het van belang te weten, dat met
kalkzeep geïmpregneerd goed ongeveer 2/3 van
zijn vermogen, om water op te nemen, verliest.
Vooral bij het goed van kleine kinderen en zie
ken is goed wasschen dus van groot belang.
(Nadruk verboden)
INKTVLEKKEN.
Men kan versche inktvlekken pok uit de teer
ste weefsels verwijderen met behulp van melk.
Men giet wat melk op een schoteltje en legt
het bevlekte stuk daar overheen. Nu tikt men
het met de vinger telkens in de melk, totdat
de vlek geheel verdwenen is. Zoo noodig worüt
de melk eenige malen vernieuwd.
PINDAKAAS.
5 ons pinda's of olienooten, ongeveer ys d.L.
slaolie, schraal, 1 theelepeltje zout.
De pinda's worden gepeld en van de bruine
velletjes ontdaan, daarna in een groenten- of
amandelmodel 4 maal malen. Goed vermengd
met zout en slaolie, desgewenscht wat peper,
zal deze eigengemaakte pindakaas, die op on
geveer 25 cent per potje komt, U niet minder
voldoen, dan de in den handel zijnde.
DE GROOTE KUNSTENARES.
door
PAUL ROMER.
De onverwachte gebeurtenissen in het leven
moet men prijzen, vooral wanneer het niets on
aangenaams brengt. George van der Grift, die
brengen. Mevrouw de Boer van Rijk bijvoor
beeld, Annie van Ees, den helaas zoo treurig om
het leven gekomen Enny Vrede
En Louisette, en Beppie de Vries, tortelde
de actrice.
George begreep, dat hij den verkeerden weg
had betreden. Zijn reisgezellin ontbrak het zicht
baar aan cultuur. Doch zij vermeed angstvallig
gevaarlijke paden te betreden, waarop haar
medereiziger haar wilde slepen.
Stel U voor, op het oogenblik dat nn)n
chauffeur den motor wilde aanslaan, bemerkte
hij ,dgt dp stuurinrichting defect was en om on
gelukken te voorkomen, heb ik daarom den
trein genomen.
Gelijk hebt U. En daarbij, U bent nu ook
in tien minuten op de plaats van bestemming.
En is het goed publiek daar in Delft? ik
heb er nog nooit gespeeld, ik heb een beetje
plankenkoorts.
Stel U gerust, juffrouw. Wij weten goede
voorstellingen te waardeeren. Ik ben ervan over
tuigd, dat U een groot succes zal hebben.
O, ik ben nooit anders dan succes gewend.
Zonder verlegenheid ten toon te spreiden,
vertelde zij daarop van haar successen, over
haar vlotte carrière, over directeuren, die het
zich tot een eer rekenden haar in hun gezel
schappen op te nemen. En haar makkers, die
jaloersch waren en haar benijdden.
En de auteurs, die er om vochten om speciaal
voor haai een rol te mogen schrijven.
Eerbiedig las George de woorden van haar
lippen. Welk een gebeuftenis, to mogen reizen
aan de zijde van een zoo aangebeden actrice!
Het lieve kind ging onafgebroken met haar
monoloog voort. Binnen twee maanden zou ze
bij de nationale opera worden geëngageerd. Zij
had ook reeds aanbiedingen van de film uit
Amerika gekregen. Overladen met dollars zou
ze in Holland terugkeeren. Ze wisten daar een
talent te waardeeren!
Ongemerkt was de trein in Delit aangekomen.
Ze moesten uitstappen. Triestig lag de in mot
regen schuilgaande stad, de straten waren mod
derig.
Mag ik U soms begeleiden, juffrouw?
Een dankende glimlach. De schouwburg is
slechts enkele minuten van het station, George
werd opeens een toegewijde gids.
Hij wilde rozen op het pad van zijn charman
te gezellin strooien, voor haar een weelderig
tapijt uitrollen, waarover zij met haar slanke
voetjes zou trippelen, hij zou trachten het
grauwe stadsbeeld voor haar verborgen te hou
den. Want tooneelspeelsters zijn soms zoo spoe
dig geirriteerd, en dat zou van invloed op haar
spel kunnen zijn. Hij verdubbelde zijn attenties.
Zijn trots groeide bij de gedachte, dat hij thans
naast een der grootste Hollandsche tooneel
speelsters mocht voortschrijden. Nog nimmer was
hij zoo bewogen geweest.
Voor den artisten-ingang staat een vrouw in
itooneelcostuum te wachten. Zij is buiten zich
zelf van opgewondenheid. De troep is nog niet
compleet.
De jonge tooneelspeelster bemerkt haar. Zij
voelt een onweer naderen, en reikt daarom
haar begeleider de hand.
Adieu mijnheer. En wel bedankt.
George ziet haar verdwijnen. Zij gaat de
donkere gang van den schouwburg binnen. Toen
greep de vrouw, die daar als schildwacht had
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den
Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
PROBLEEM No. 287.
•I. Colpa (Dordrecht).
2e Prijs, wedstrijd van den Ned.
Schaakbond (1899).
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: KeS, Del, Lb8, Pb7, a3, a4, c2, e4 f5 g4
Zwart: Kd4, Thl, Lgl, Pbl, c4 c6, f6, f7.' h2.
EINDSPEL No. 61.
Onderstaande stelling ontstond in de partij
gespeeld tusschen Dr. M. Euwe (met wit) en
J. VV. Visser (Pladjoe) in de simultaanséance
te Palembang, 28 Augustus 1930.
Stand na 301>37—f7
Hier overschat Zwart zijn positie; hij moest
den Toren via f2 weer naar de verdediging
terugtrekken.
31. Dd3—g3 Th2Xb2
Ruil der Dames op f2 kost wegens Lh3 een
stuk: 31Df2f; 32. Df2:, Tf2:; 33. Lh3,
Tf4; 34. Pe6 of 33Td2; 34. Pb3. Toch
gestaan haar bij den schouder en neemt haar was_ deze variant nog zoo slecht niet geweest,
«7™„n_:j ij 7,\j.raT"t'c AiroHtirioVif in
als een schoolkind onderhanden.
Zoo ben je daar eindelijk, nou kleintje, er
zwaait wait voor je. De directeur zal je waar
schijnlijk wel ontslaan.
Bleek van woede schudde George de vuisten.
Hoe kan men een groote artiste op zoo'n ver
nederende manier behandelen!
Thuis gekomen, dacht hij er niet aan te eten.
Haastig verkleedde hij zich en holde daarna
naar den schouwburg. De voorstelling bleek
reeds te zijn begonnen. Men speelde een revue.
De tijd verstreek. De verschillende scenes
als forens het traject tusschen Delft en Den volgden elkaar cp in bonte kleurenmengeling.
Plaag eiken morgen en avond onveilig maakte,
was meer dan ieder ander deze meening toe
gedaan.
Dien avond voelde hij, dat hij zich zou ver
velen in zijn compartiment. Er zat alleen een
groote dikke dame tegenover hein, die het
stuiversblad spelde. De trein stond "op het punt
van vertrekken.
Pardon, mijnheer
Door het halfgeopende portier bemerkte nij
een charmant gezichtje.
Stopt dze trein in Delit?
Zeker, zeker, juffrouw.
En plotseling' vreesde hij, dat zij hem zou
ontsnappen.
Maar haast U. De trein staat op het punt
van vertrek.
En werkelijk, het portier was nauwelijks ge
sloten of de trein zette zich met het gebruike
lijke piepende geluid in beweging. Maar George
klonk thans dit geluid als muziek in de ooren.
En de klaterende stem van de op het nippertje
binnengekomen schoone trilde nog in zijn trom
melvliezen na.
Hij zou graag willen, dat zij nog sprak, deze
bijzonder charmante buurvrouwe.
Alsof zij zijn verlangen raadde, vroeg liet
lieve kind:
Kent U Delft?
Dat geloof ik wel. want ik woon er al
twintig jaar.
O, dat is fijn. Dan kunt U mij zeker wel
over de plaats en de menschen inlichten,
George kwam veerend overaind. Hoe zegende
hü het toeval. Had hij niet gelijk gehad, toen
hij hoopte, dat op het laatste oogenblik zijn
reis door het onverwachte, het onverwachte, dat
hij met vreugde accepteerde, zou worden opge
fleurd?
Ziet U, mijnheer, ik moet vanavond in den
schouwburg spelen.
O, U bent dus artiste?
Zoo is het.
Eindelijk, eindelijk dan was George van dei-
Grift het geluk beschoren een van die vrouw
tjes, die door het publiek worden toegejuicht,
dicht bij zich te hebben, een van die koning
innen, die slechts een gebaar hoeven te maken,
om iedereen voor hen te laten vliegen, een van
deze toegewijden aan de kunst, die men anders
slechts uit de verte, in het licht der schijnwer
pers op het tooneel kan zien. Een heerlijke ge
legenheid om thans te schitteren en het be
wijs te leveren, dat hij op tooneelgebied geen
vreemde was.
U bent dus artiste. Een mooi beroep!
Ja, een heerlijk beroep. En dat zooveel vol-
W.WV** VM "«.V" "'vvuuu VW»*.. va; VWJ UVWiljA WWWi?, .Uil U.O/U 4W
van die processen bespreken, en wel datgene, doening schenkt. De kunst, begrijpt U,
waaraan over het algemeen niet voldoende aan- En tot welk een roem men het niet
kan
En nog steeds had hij „zijn" artiste niet zien
verschijnen. De finale wordt aangekondigd. Hg
verzamelt al zijn eigenschappen, welke straks
in enthousiasme moeten uitbarsten. Natuurlijk
zoo zal het zijn. Zij zal in het slottafreel op
komen als een koningin, het stralende middel
punt, onweerstaanbaar van lokkende pracht.
En ziedaar:... Daar komt zij op. Schuchter,
verlegen, onhandig. Een van de komieken, die
de revue door zijn kostelijke humor draagt,
vraagt:
Ben je daar, Loulou? Wat kom je doen?
Niets, ik ga weg.
Dat is alles. Zij verdwijnt weer, nadat zij
deze vier woorden heeft uitgesproken. Dit is
haai' heele rol.
Helaas. George is bij de neus genomen. Men
heeft een loopje met hem genomen. Loulou, de
eenvoudige debutante, heeft hem wijs gemaakt,
dat zij een groote artiste was.
Ontdaan stond hij op en ging. Iiij zal nooit
in geuren en kleuren over deze ontmoeting kun
nen vertéllen, zooals hij zich reeds had voor
gesteld te doen, tegenover zijn billard-vriem,
Nog nooit waren hem de Delftsehe straatjes
en grachten zoo leelijk voorgekomen als dezen
avond. En het scheen hem of de enkele late
voorbijgangers, die hij op zijn weg tegenkwam,
hem uitlachten.
Neen, nooit zou hij weer gesprekken aan-
knoopen met op het nippertje de coupé-binnen
komende dames.
(Nadruk verboden)
Ontwapening: A. (tot een vriend die officier
is): „Je hebt je sabel vandaag niet aan!"
B. (de officier)„Tja iemand moet ten
slotte met de ontwapening beginnen.
Galgenhumor: Koopman, die een inbreker
verrast, die juist zijn brandkast heeft open
gebroken: „Handen omhoog. Wat doe je hier?
Nu, waarom geef je geen antwo:rd en staar
je me zoo aan? Ben je doof?"
Inbreker: „Nou dat nou juist niet, maar
zoo'n domme vraag heef nog' niemand me ge
daan!"
Geruststellend. Zij (in het circus)„Als die
leeuwen nu eens door de tralies heen kwa
men, dan zouden wjj hier verloren zijn!"
Hij (kalmeerend)„Wees maar niet bang,
hoor. Voortdat die leeuwen door al die men
schen op ete voorste rijen zijn heen gedrongen,
hebben zij al lang hun genoegen gegeten."
gezien Zwart's overwicht in pionnen.
32. Lfl—e2
Sh'U Tb2 af en valt Pg4 aan.
32Pg4—f6
Op h5 volgt Tfl, eveneens met ernstige ge
volgen.
33. Dg3b8f Kg8—g7
34. Db8—e5
Met allerlei dreigingen.
34Kg7h6
35. Pd4—e6!
Zwart geeft op, daar het mat niet te pareeren
is. Op 35Pe4 volgt Dh2 mat. Jaminer,
dat Zwart op het einde de juiste voortzetting
miste.
(Noten van Dr. M. Euwe in het Euwe-nummer
van het Tijdschrift van den Ned.-Ind. Schaak
bond).
OPLOSSING PROBLEEM No. 284.
(W. Mohs).
Stand der stukken:
Wit: Kgl, De3. Tg6, Lh7, Pe2, b7, d4, f6, h3.
Zwart: Kf5, Th4, Ld7, Phl, Ph8, d6.
1. f6f7, enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. de Rugter
te Bloemendaa!H. W. v. Dort te Haarlem;
E. A. M. Beek te Heemstede; P. Mars te Sant
poort.
CORRESPONDENTIE.
Ovcrveen. J. v. G. In uw eindstand met
den heer J. is o.i. remise het gunstigste resul
taat voor U geweest.
Eerste landlooper:
mee, Koos?"
Tweede landlooper:
beste jongen!"
Eerste landlooper
je dat?"
Tweede landlooper:
leden mijn zeep verloren."
Toekomstbeeld: Bezoeker (tot huisknecht):
„Zijn meneer en mevrouw thuis?"
Huisknecht: „Het spijt mij, maar meneer en
mevrouw zijn een kwartiertje geleden met hun
Fokker een wandelingetje gaan vliegen!"
„En hoe gaat het er
„beroerd erg beroerd,
„Beroerd? Hoe bedoel
,Ik heb een week ge-
EEN WIJS WOORD VOOR IEDEREN DAG.
e
Zwarigheden moeten prikkels zijn, geen
struikelblokken. (Potgieter),
De jeugd stempelt den man, evenals de mor
gen den dag verkondigt. (Milton).
Een schoone menschenziel te vinden is winst
(Herder),
Om der wille van de smeer, likt de kat de
kandeleer. (Nog eens: Vader Cats.)
De waarheid houdt haar glans, wat nevels
haar verduist'ren. (Vondel).
1
Doe wél, wat de wil wèl wil; doe niet wat da
wil wel wil. CA. S. C. Wallis).