Nieuwe Avonturen van
Mijnheer Pimpelmans.
25ste aargang.
Het Bloemendaalsch Weekblad. 20 Maart 1931. Tweede Blad.
No. 12.
LOSSE BLAADJES.
Brokjes Levenswijsheid.
Taal.
a I iBtmiuüB ifloepw
ri vrr 1
SCHAAKRUBRIEK.
VAARWEL,
MIJN" KLEINE GARDE-OFFICIER::
Kijk, het schijnt toch waar te wezen,
Wat ik vroeger al eens las:
In de laatste honderd jaren
Stijgt de lengte van ons ras.
Vergeleken met 't verleden
Groeien w'ieder jaar wat meer.
Bij de loting voor de dienstplicht
Blijkt dat telkenmale weer.
'tls zelfs zoo, dat in ons leger
Men geen kleintjes hebben wil;
Grooten zijn genoeg te krijgen,
Want de groei staat nog niet stil.
Honderdzestig centimeter
Is de minimale maat
Aldus luidt de nieuwste order-
Van een Nederlandsch soldaat,
Anders kan men 'm niet gebruiken
En dus houdt „de kleine man"
Als een ander moet gaan dienen
Zijn confectiepakje an!
Voor 't prestige van ons leger
Heeft men graag een grooter ras:
Grooten loopen in de gaten,
Kleintjes loopen uit de pas!
Ondermaatsche jongelingen
Trek 't u niet te hevig aan:
Niet de kwantiteit der dingen,
Maar op kwaliteit komt 't aan'.
(Nadruk verboden)
Men klaagt over taalverbastering. En zeer
zeker is het een nobel streven, de taal zuiver
te houden. Toch dient men zich hierbij te hoeden
voor overdrijving Zoo licht legt men de taal
verkeerde maatstaven aan en behandelt haar
als een levenloos ding.
Op school hebben wij geleerd, dat er levende
en doode talen bestaan. Onder de laatste, ook
klassieke talen genoemd, nemen het Grieksch
en het Latijn de voornaamste plaats in. Nog
tegenwoordig onderwijst men deze talen aan de
gymnasia en men vindt, inzonderheid in de zoo
genaamd gestudeerde kringen, geestdriftige be
wonderaars van die doode talen. Sommige men-
schen beminnen die doode talen als een kost
baar kleinood en zijn ei in allen ernst diep be
droefd over, dat de moderne maatschappij deze
onmisbare middelen om de cultuur tot haar recht
te doen komen, verwaarloost.
Wanneer men zich afvraagt, wat deze harts
tochtelijke beminnaars van de doode talen
daarin zoo aantrekt, komt één factor in aanmer
king, welke niet terstond in het oog valt. Zeker,
de letterkundige voortbrengselen uit de oudheid
onderscheiden zich vaak door een buitengewoon
weiluidenden klank, door een bewonderens
waardige technische vaardigheid, door een
uiterlijke bevalligheid en door een innerlijken
rijkdom aan diepe en wijze gedachten.
Maar zou dit het eenige zijn, wat voor de
doode talen inneemt? Velen van huil bemin
naars zijn buiten het terrein van hun bizondere
liefde hartstochtlooze naturen en kenmerken
zich door een behoudzucht, welke voortspruit uit
hun behoefte om het eenmaal als eerbiedwaar
dig geijkte onaangetast te bewaren ten over
staan van een op beeldstormen belusten tyd.
Hun levenshouding is aristocratisch; zij vreezen
de massa en haar ondermijnenden invloed op
de bestaande opvattingen en instellingen in staat
en maatschappij. Want huns inziens is de massa
niet bevoegd tot een zelfstandig oordeel en op
treden.
De doode taal nu is tegen dezen vulgarisee-
renden invloed beveiligd Zij is het eeuwig zich
zelf gelijk blijvende, waaraan niet te veranderen
valt. Zich in haar voortbrengselen te verdiepen,
geeft zielsrust door het kalmeerend besef, dat
er onder al het werken en woelen van den tijd
een domein bestaat, waar het eenmaal geliefde
en gewettigde zich bestendigt. De doode talen
trotseeren den tand des tijds.
En dit kan men van de levende talen niet zeg
gen. Alles wat leeft, wijzigt zich elk oogenblik.
Schenkt de doode taai rust, de levende taal ver
moeit. Morgen is zij anders dan gister; men kan
haar niet bijhouden, zoo men zelf niet midden
in 't leven staat.
Het leven is voortdurend in wording, het werpt
verschrompelde hulsels af en kweekt nieuwe
loten. Het leven gaat onophoudelijk verbindingen
aan; terwijl de mummie in de pyramide zich
voornaam afzondert, encanailleert de werkende
mensch zich met de omstanders van alledag.
En zoo kan men een levende taal nimmer
zuiver houden alsof het een doode was. Woorden
en uitdrukkingen, in de nieuwste uitgave van
het woordenboek samengelezen, verouderen soms
onmiddellijk nadat ze door de taalgeleerden ge
ijkt zijn en wie zich in geschrifte niet buiten
het woordenboek wagen durft, ziet zich beroofd
van de teekenachtige uitdrukkingen, welke de
ééne dag na de andere schept.
Er zijn onder die ongeijkte woorden en uit
drukkingen vele, welke de taalzuiveraars met
aanvaarden, omdat ze hun buitenland3chen oor
sprong of een andere bakermat dan de stu
deerkamer verraden. Termen, op het sportveld, in
de fabriek of het laboratorium, in de kringen
van studentikoos doende jongelieden ontstaan,
of ontleend aan nieuwe in algemeen gebruik
geraakte instellingen als radio of bioscoop,
kunnen huns inziens niet door den beugel.
Maar bij het eerbiedwaardig streven, om de
taal zuiver te houden, mag men toch nooit uit
het oog verliezen, dat de taal uitdrukkingsmiddel
is en als zoodanig dienst doet voor het oogen
blik waarop men haar gebruikt. De taal is een
functioneerend orgaan en derhalve een stuk
leven, dat in alzijdige verbinding met heel het
bestaande verkeert. De aanraking met het leven
beperkt zich niet tot de natie; in tegenstelling
met de doode talen, waarin buitenlanders oer
baren en heidenen heeten, stelt de levende taal
innig verkeer met gansch het menschdom op
prijs. De internationale gedachte zal een aan het
buitenland ontleenden term niet steeds als be
derf laken, maar soms als verrijking verwel
komen. Ook in de taal kan een al te streng
protectionisme noodlottig zijn.
H. G. CANNEGIETEK.
Bediende: ..Mijnheer Knor, of U dadelijk wilt
komen. Uw vrouw is van de keldertrap gevallen
en heeft zich aan de scherven van een flesch
leelijk gesneden!"
Knor: „Ging zij de trap óp of af?"
Bediende: „Zij ging er af!"
Knor geluukig dan was het dus een leege
flesch."
door G. Th. Rotman.
Nadruk verboden.
25. Zoo komt het „sleepje" cp het end
In Lutjebroek, en weldra rent
Heel de bevolking als één man
Luid schreeuwend achter 't bootje an;
Kortom, de dorpsche rust is zoek
In 't wijdvermaarde Lutjebroek.
26. Maar ach, het touw, o ongeluk!
Breekt boven aan de helling stuk;
Heer Pimpelmans rijdt vliegensvlug
Weer met dezelfde vaart terug!
Vlucht, Lutjebroekers! Rechtsomkeert!
Toont, dat je loopen hebt geleerd!
-hir.-r
27. „Wacht", denkt de diender,
Leen van Noppen.
„Ik zal dat zaakje wel eens stoppen!"
Maar ach, het. heipt geen sikkepit!
Mee moet hij.in den woesten rit!
Zelfs vischboet- Jan wordt meegesleurd,
Voordat hij weet wat er gebeurt.
28. Terwijl de optocht verder gaat,
Zijn, aan 't benedeneind der straat.
De dames Tets van Overduin
Aan 't koffiedrinken in den tuin;
Hun teed're dienstmaagd Wlllemijntje
Hangt tmderwijl -de wasch aan 't iijntje.
VOEDSEL VOOR ZIEKEN.
WELKE STOFFEN KAN EEN ZIEK
LICHAAM VERDRAGEN?
EENIGE FRACTISCHE WENKEN.
Wanneer er een zieke in huis is, geeft de
dokter gewoonlijk wel aan, hoe het diëet be
hoort te zijn; het is dan natuurlijk zaak, zich
zoo streng mogelijk aan de voorschriften te
houden. Soms geeft de arts geen gedetailleerd
voorschrift, doch beperkt hij zich tot eenige
algemeene aanwijzingen; soms is de ziekte ook
niet ernstig genoeg, om de hulp van een dokter
in te roepen. Voor die gevallen is het van groot
belang, dat de hulsvrouw weet. welk voedsel
voor zieken geschikt is.
Geeft de(n) zieke \oldeende
voedsel.
Om te beginnen moet aan elk lichaam voed
sel worden toegevoerd; de benoodigöe hoeveel
heid is b\j een zieke alleen kleiner, omdat hij
niet werkt en zich haast niet beweegt. Onvol
doende voedsel is echter voor een zieke even
ongewenscht als voor een gezond persoon, om
dat dan de eigen weefsels van het lichaam
worden aangetast, omdat hij niet in staat is
genoeg te eten. Vooral bij koorts, wanneer de
hooge lichaamstemperatuur juist een groote
hoeveelheid voedsel noodig maakt, is dikwijls
het spijsverteringsorgaan zoo in de war, dat
de zieke slechts weinig kan gebruiken en dat
hij vast voedsel in het geheel niet kan ver
dragen.
In zoo'n geval dringe men den patient niets
op, wat hem tegenstaat. Het is echter noodig,
de krachten van het lichaam in stand te hou
den en daarom moet zooveel mogelijk vloeibaar
voedsel worden gebruikt. Wanneer men het ge
regeld toedient in kleine hoeveelheden, kan de
zieke er vrij veel van tot zich nemen en ook
een gestoorde spijsvertering' zal door heel
slappe pap, soep en vruchtensap niet worden
benadeeld. Zoo noodig kan men aan het vruch
tensap goed geklopt eiwit toevoegen.
Licht verteerbaar.
Het is bij alle zieken een vereischte, dat hun
voedsel licht verteerbaar is, het vloeibare zoo
wel als het vaste. Ook dit laatste wordt toe
gediend in een groot aantal kleine maaltijden.
Evenals een gezond persoon heeft eeu zieke
zoowel caloriën als vitaminen en zouten in zijn
voedsel noodig en het is dan ook noodig, voor
afwisseling te zorgen. Ook een herstellende
zieke, die al met de andere leden van liet gezin
mag mee-eten moet niet teveel eten bij de ge
wone maaltijden en het tekort aanvullen door
tusschentijds nog eens wat te gebruiken.
Een goed ontbijt voor een herstellende be
staat uit vruchten of vruchtensap, gevolgd
door goed doorgekookte pap en een smakelijk
klaargemaakt ei. Koffie en thee moeten heel
slap zijn; het is natuurlijk het beste, ze door
melk te vervangen. Gebakken aardappelen zijn
het beste en het vleesch moet mager en gaar
zijn. Versch brood is ongewenscht, geroosterd
brood of beschuit is daarentegen goed. Vla,
melkpudding en gelatinepudding zijn het beste
dessert; ook room is goed. Van belang is ook
het aantrekkelijk opdienen van het eten, want
aan een zorgvuldig en smaakvol gearrangeerd
bord wordt eerder met smaak begonnen dan
aan een onverschillig en slordig opgeschepte
portie.
De bijvoeding tusseben de maaltijden
schiedt bij voorkeur door melk in eenigen vorm.
Men kan de melk warm of koud opdienen, mer.
kan er vanille, chocolade, koffie, suiker of zout
aan toevoegen, al naar de smaak van den
patient. De voedingswaarde wordt verhoogd
door suiker en door een goed geklutst ei, ter
wijl een paar droge beschuitjes een welkome
toevoeging vormen.
(Nadruk verboden).
TE VEEL, TE WEINIG?
Ziehier een vraag, die vooral door vele jonge
huisvrouwen vaak gesteld wordt, als zij met
veel moeite en hoofdbrekens een of ander ge
recht hebben klaargemaakt, en volgens hare
overtuiging, geheel naar het geg'even recept,
zij bij het proeven der spijzen bemerken, dat
er toch iets aan hapert. Wlat is er teveel of
te weinig bij het bereiden gebruikt? In de
meeste gevallen zijn het slechts kleinigheden,
die schijnbaar zóó klein zyn, dat men meent
dat het niet noodig is, daar aandacht «an te
schenken. Men heeft een weinigje zout meer
tusschen de vingers gehad en bij zichzelf ge
dacht: „Och, dat beetje hindert niet", en juist
dat beetje was teveel en bedierf den smaak
van het gerecht, hetzelfde kan het geval zijn
met peper, noot, enz.
Waarbij men dan denkt als er is voorgeschre
ven een mespunt en deze wat ruim werd ge
nomen „nu, dat weinigje zal ilï maar niet in
het kruidenpotje terug doen!" Niet alleen bij
het gebruik van zout en kruiden kan het teveel
schaden, maar ook bij liet gebruiken van sui
ker, boter, vet, enz., in één woord bij alles,
wat toegevoegd wordt om den smaak te ver-
hoogen. Het „te weinig" is meestal te ver
helpen, maar o wee, als men teveel van eeu
of ander toegevoegd heeft, dan is het leed vaak
niet te overzien, want iedere huisvrouw voelt,
wat het is, iets op tafel te brengen, wat niet
geheel en al voldoet aan de eischen.
Bij het gebruiken van kruiden kan zelfs één
kruidnageltje „te veel" zyn. Zoo hoorde ik on
langs van een mevrouwtje, dat een cake wilde
Dakken en het voorschrift luidde bjj een zekere
hoeveelheid bloem, Va pakje bakpoeder, maar-
de bakster dacht, wanneer ik nu een heel pakje
bakpoeder neem, dan zal mijn gebak dubbel
luchtig worden; de gevolgen bleven niet uit
en de cake mislukte, wat natuurlijk niet aan
het bakpoeder lag, maar aan het „te veel" wat
genomen werd.
Door toevoeging van aroma of soja kan men
den smaak van een dunne soep of saus aan
merkelijk verbeteren, mits men het „smaakje"
niet laat meekoken, doch op het laatste oogen
blik bijvoegt en niet „te veel" gebruikt, daar
het middel dan nog erger dan de kwaal zou
blijken te zijn.
Veel onaangenaams ontstaat dus door dit
verkeerde op goed geluk af toebrengen van
een of ander. Wat helpen goede recepten als
men het er toch niet nauw mee neemt.
Wij hopen hier mede aangetoond te hebben,
van hoeveel belang nauwkeurigheid ook zelfs
op dit gebied is, doch raden jonge huisvrouwen
aan, van den beginne af, dat zij zich op
de „edele kookkunst" gaan toeleggen, er zich
aan te gewennen, alle voorschriften betreffen
de maten en- gewichten precies op le volgen,
daar de geringe moeite, daaraan verbonden,'
ruimschoots zal loonen.- Ook de „getrainde"
kooksters, die het overbodig achten te meten
en te wegen, zouden wij willen raden met dien
sleur van „oogemnaat en gevoel" te breken,
want zoo licht is een heerlijke maaltijd door
,.te veel of te weinig" bedorven.
(Nadruk verboden).
EEN VROUWEN-FLAT IN HAMBURG.
Langzaam, maar steeds meer de voltooiing
naderende, heeft de belangstellende toeschou
wer aan de Schwalbenplatz te Hamburg
Duitschlands eerste groote flatgebouw zien
verryzen, dat bestemd is, om de alleenstaande
werkende vrouw, een tehuis te verschaffen.
Het gebouw bestaat uit zeven verdiepingen
met afzonderlijke woningen, die uit één of
twee kamers bestaan en gelegenheid bieden
aan niet minder dan 340 vrouwen zich een
tehuis te scheppen. Het bevat zalen voor alge
meen gebruik, als amusements-, lees- en mu
ziekzalen, verder naaikamers, waschkeukens,
centrale verwarming, warm watervoorziening,
huistelefoon, aangelegde tuinen en daktuinen,
zonnebaden, fietsenbewaarplaats enz. enz. De
waschkeukens zyn op de meest moderne wijze
ingericht en bevatten verplaatsbare kuipen
voor het weeken der wasch, electrische wasch-
machines, droogkasten, terwijl voor het uit
wringen der wasch een centrifuge aanwezig is.
Het gebouw is dus tot ontvangst der bewoon
sters gereed, die zeker wel met vreugde het
oogenblik zullen begroeten, dat het haar ge
geven zal zijn haar eigen home te stichten, dat
haar na volbrachten dagtaak een rustplaats
zal verschaffen en door de meest moderne
hygiënische en doelbeantwoordende gemakken
het huiswerk zoo zal vereenvoudigen.
Verder heeft elke woning een keukennis,
waarin een driepits gasfornuis met oven is ge
plaatst, een provisiekast, die in verbinding
staat met de buitenlucht en een gecombineerde
gootsteen en afwaschgelegenheid, terwijl in het
trappenhuis de afvoerkokers voor afval zyn.
Moge het tehuis ten vólle beantwoorden aan
het doel en er toe bijdragen om het leven der
alleenstaande werkende vrouw aangenamer en
mooier te maken'
(Nadruk verboden).
HUISHOUDELIJK ALLERLEI.
Heften van messen
die vaak gewasscheu zijn, kan men weer zwart
maken door ze gedurende zes uur in een sterke
oplossing van overmangaan zure kali te zetten.
Men moet zorgen, dat alleen het hout in. aan
raking komt met de oplossing, daar anders het
metaal aanslaat, ook zou het hout verteeren,
wanneer men er de heften langer dan den aan
gegeven tyd in laat staan. Het beste is, de
heften in een kannetje te zetten, en dit te
vullen tot aan het uiteinde der heften met
overmangaan zure kali. Hebben zy er lang ge
noeg in gestaan, dan worden ze er uit gehaald,
goed afgedroogd en opgewreven met zwarte
was.
Wanneer men groenten, vooral groene, wil
bewaren tot den volgenden dag, dan wikkelt
ir.en ze in een paar couranten, zoodat ze van
de lucht afgesloten zijn; ze blijven dan veel
frisscher.
(Nadruk verboden).
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den
Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
SCHERTSPROBLEEM No. 33.
Labour do nneltzky.
Hoe kunnen beide koningen door één en
denzelfden zet worden mat gezet?
Stand der stukken:
Wit; Kd4, Ph6, d8, g2.
Zwart: Kf4, Pb2, b4, c6, g3.
Een schaakscherts, welker oplossing menig
een zal doen schaterlachen!
EINDSPEL No. 64.
Onderstaande interessante stelling ontstond
na den 44sten zet van Zwart (g5g4) in de
party V. Pizc (Weenen)P. List (Berlijn),
gespeeld in het meestertournooi te Frankfurt
a/M., 12 September 1930.
Het ziet er voor Wit (Pirc) critiek uit. Op
Tf4 volgt b.v. g3; 46. b7, Th8 en daarna
g2. Wit vindt echter nog de volgende verdedi
ging: 45. Tf8!Kf8:; 46. b7, flD; 47. b8Df,
Kg'7; 48. Dh2:, Delf; 49. 'Kb5, g3; 50. Dh5.
Dflf51. Kb6, Df2f; 52. Kc6, Df5; 53. De2,
Dd5f; 54. Kb6, Dg5; 55. Dg2 (na 55. De6:, g2;
56. Dd7f, Kh6! zou Wit geen schaak meer
kunnen geven, omdat Dc6f faalt na Dg6>,
Dd8f; 56. Ka6, Dd6f; 57. Ka7, Dc5f; 58. Kb8.
Db4f; 59. Kc7, Dc5f; 60. Kb8, Df8f; 61. Kc7.
Df2; 62. De4, g2; 63. De5f, Df6: 64. De3, Kg8
en Wit geeft op, want tegen Dg7f, gevolgd
door glD, is geen kruid gewassen.
WAAR KOMEN DE LENTEBLOEM!V
VANDAAN?
door
Dr. R. FRANCé.
In de eerste dagen van de lente houden alle
menschen van bloemen. De lichte wolkjes, de
vrooiyke zonneschijn en het blyde gefluit van de
vogeltjes kunnen niemand onverschillig laten en
men vergeet rekeningenen en acten, boeken en
zakenbrieven voor de groene welden en den bloei-
enden boschrand. Elk madeliefje wordt met
vreugde begroet en de vergeetmynietjes en paar
debloemen, de viooltjes en anjelieren zijn altijd
de trouwe metgezellen van de lente.
Wat hebben dis liefelyke lentebloemen nu
te maken met zooiets dors en droogs als de plant
kunde? Zeer veel. Want wanneer men beseft, dat
een bloem niet maar een kunstwerk der natuur
is zonder meer, dat zü niet alleen bestaat terwille
van de schoonheid en de vreugde in onze om
geving. doch dat zij een dringende noodzakeiyk-
heid is, dan voelt men de verhevenheid van de
groote wet, die zoowel van de bloemen als van
de menschen eischt, dat zij een vast doel nastre
ven en dat op de beste wijze. Bloemen zijn geen
kinderen van de lentelucht en levensvreugde,
doch van zorg en strijd om het bestaan. Als
zoodanig' kunnen zü ons nog te liever worden,
want zij leeren ons, uit den nood een deugd te
maken, by al hun moeite om zich in het leven
te handhaven, verspreiden zij nog schoonheid om
zich heen. Deze innerlijke schoonheid bekoort
ons zelfs nog meer dan het uiterlyke aantrekke-
ïyke in vorm, kleur en geur.
Onze lentebloemen zyn bovendien nog uit hun
vaderland verwijderd; zij leven als vreemdelingen
in ons land en deelen dus het lot van de Alpen-
bloemen, die ook geen Europeanen zijn. Om hun
vaderland te vinden, moet men ver reizen naar
de zonbeschenen steppen in het verre Oosten,
die groot afgelegen weidep, waar onze lente
bloemen oorspronkeiyk thuishooren. Men zou
zich moeten begeven naar de grensgebieden van
Rusland en Turkestan het hoogland van Iran,
soms zelfs naar de Himalaya om hen te vinden.
Alleen de fuchsia komt uit Zuid-Amerika. Wan
neer men zoo'n doodsche steppe tüdens den bloei-
tyd ziet zou men haar niet herkennen. Tusschen 't
in den wind wuivende bloeiende vedergras, dat
hier te lande niet in het wild groeit, zou men
een groot aantal oude bekenden terugvinden:
al onze droge siergTassen, paardebloemen, distels
en zwaardlelie, salie er. duizendblad. En in de
lenteflora van Turkestan zou men evenals bij ons
anemonen en lelietjes van dalen, tulpen en
hyacinthen zien.
Juist de lentebloemen komen byn.t zonder uit
zondering uit Azië en zij passen zich dan ook
meestal niet volkomen aan bij ons klimaat. Hierin
ligt dan ook de oorzaak, dat zü vroeger bloeien
dan onze inheemsche planten, terwyi zy in Mei
en Juni, waarneer de klimaatsverhoudingen pas
werkelijk goed zijn, eigeniyk hun tijd al gehad
hebben. Dit geldt vooral voor bol- en knolgewas
sen, zooals anemonen, paardebloemen en viooltjes;
andere planten daarentegen, zooals herfsttyioos,
laten den goeden tüd eerst voorbijgaan. Al deze
planten komen nl. uit warmere streken, waar de
winter in Januari of Februari al geëindigd is
Zü passen zich aan ons voorjaarsweer aan,
door hun gehrele huishouding anders in te richten
dan de planten die in den zomer bloeten. Zü
sparen uit alle kracht voor den moeilijken tijd,
OPLOSSING PROBLEEM No.
(K. A. L. Kubbel).
390.
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Df3, Ta6, Le7, Pb4, Pel, d2, d7, fS.
Zwart: Ke5, Tdl, Td6, Lh3, Pb2, bS. g2, g3.
1. Ta4 (dreigt 2. Pbd3f of Pe6f, enz.), Kd4;
2. Dd5f, Td53. Fc6 mat.
1Lf5:; 2. Df4f, K. onv.; 3. Pbd3 of'
Dd6: mat.
1Tel:; 2. Pc6f, Tc6:; 3. d4'mat.
1Pa4:; 2. Ped3f. onv.; 3. Pc6 of Df4
mat.
Goede oplossing ontvangen van: P. Mars te
Santpoort.
BLOEMENDAALSCHE SCHAAKCLUB.
De Bloemendaalsche Schaakclub vergadert
eiken Woensdagavond om 8 uur in het „Jeugd
huis", Donkere laan te Bloemendaal.
Belangstellenden zijn steeds welkom.
waarin zij werkeloos en machteloos moeten blijven.
De bollen, knollen of wortelstokken zyn hun
provisiekamers en uit die reserve voeden zy zich
ook nog in het begin van de lente. Daardoor be
hoeven zij niet dadelyk vele en groote bladeren
te vormen, die den bloei slechts zouden vertragen
Vele kleinere lentebloemen bloeien zelfs al, voor
dat zijn hun bladeren nog goed ontplooit hebben,
b.v. het peperboompje.
By alle lentebloemen is dan ook de verhouding
in grootte tusschen de bladeren en bloemen ver
anderd en naar verhouding hebben zy alle groote
bloemen. Wanneer men den laatbloeienden ridder
spoor vergelijkt met het vroegbloeiende ridder-
manskruid of het 's zomers bloeiende vingerhoeds
kruid met 't' vroegbloeiende leeuwenklauwtje, dar.
springt dit duideiyk in het oog. Wel zijn er
enkele lentebloemen met groote bladeren, zooals
de moerasdotterbloem en de Aronskelk, doch
ilat zyn dan ook planten, die op een vochtigen
moerassigen bodem groeien en daardoor naar
verhouding beter gevoed worden dan de meeste
andere lentebloemen.
Doordat zü uit 'n ander land stammen en daar
door in moeilyke omstandigheden verkorren, wan
neer zy in koudere streken komen, worden de
lentebloemen dus gedwongen, in den warmeren
tyd allereerst te beginnen met een weelderigen
bloei. De lenteflora kenmerkt zich dan ook door
veel opvallender bloemen, vandaar onze
welden in April en Mei veel bonter zün dan in
eenigen anderen tüd van het '™r.
Prachtgelegenheid„Vader Henk heeft me
gevraagd, of ik zUn vrouw wilde worden, maar
Ik heb hem gezegd, dat ik bü moeder wilde
blüven."
Vader: „Dat is edel van 'je kind. neem je
moeder maar gerust mee!"