Nieuwe Avonturen van Mijnheer Pimpelmans. w b 18 25ste Jaargang. LOSSE BLAADJES. Het Bloemendaalsch Weekblad. 17 April 1931. Tweede Blad. No. 15. De Dusseldorfsche moordenaar. Brokjes Levenswijsheid. Gedachtenlezen. Is huisvrouw zijn, een beroep? Gasten. Geluk. SCHAAKRUBRIEK. IÉS BBIiB. 810 ill i i v 1 1 ilQi 't Luguber dagboek in de hand Vertelt hij van zijn droeve jeugd, Voor hem de oorzaak, waarom hij In deze maatschappij niet deugt. Nog na-genietend zit hij daar En pluist zijn weilustmoorden uit, Tot eindelijk de president Den stroom perverse woorden stuit. t Publiek zit stil en is geboeid; Het griezelt bij het „eng" verhaal En speelt de rol van figurant In 't gruwel-grandguiquol-schandaal. Men staart hem aan als wonderdier En vindt het heusch wel int'ressant Om veilig nu te kijken, naar Den grootsten moordenaar van het land, Die onbewogen voortvertelt, Soms in zijn memorandum kijkt, En uit wiens woorden scherp en klaar Geen spoor van zinsverbijst'ring blijkt! Hij noemt zich erfelijk belast; Iets, dat zijn schuld niet buitensluit Men wacht op 't vonnis, dat hier past Dan valt het scherm het stuk is uit! (Nadruk verboden) Af en toe verschijnen ook in ons land men tenen, die begaafd zijn met buitengewone ver mogens en die in openbare bijeenkomsten de be zoekers door hun proeven verstomd doen staan. Wie zulk een bijeenkomst heeft bijgewoond en zich verdiept in het bestaan van zoo'n bizonder begaafd mensch, komt tot het besluit, dat deze niet in alle opzichten is te benijden. Inzonder heid het leven van den gedachtenlezer moet rijk aan ontgoocheling zijn. Wanneer een van ons voor een oogenblik over een dergelijk vermogen als het zijne beschikte, zouden wij stellig van streek raken over den volslagen nieuwen aanblik, welke onze omgeving ons bood. Hoe geheel anders zouden de gedach ten van onze vrienden, buren en huisgenooten er uit blijken te zien dan wij uit hun woord en gedrag afleiden! Men troost een blinde soms met te zeggen: het is wel eens een voordeel, niet alles te zien, en een doove voegt men soms toe: wees blij, dat je niet alles te hooren krijgt! Zoo mogen wij ongetwijfeld ons verheugen over onze onmacht om gedachten te lezen. Wat voor ontstellende gedachten leven er in onze onmiddellijke nabij heid, zonder dat wij daarvan het minste ver moeden hebben! Waanzinnige gedachten, mis dadige gedachten, gevoelens van weerzin, on trouw, haat... Het is beter ons daarin maar niet te verdiepen en dankbaar te zijn, dat het ver mogen van den gedachtenlezer ons is ontzegd. Toch benijden wij hem soms ook weer. Want de gebrekkige voorstelling, welke wij ons omtrent aiiun.-uai:. gjuaenten vormen, belemmert ons in den omgang. Te dikwijls hebben wij ons, afgaan de op toch zeer duidelijk schijnende gegevens, vergist. Het tekort aan menschenkennis belast ons met een gevoel van onzekerheid, maakt ons weifelachtig in ons optreden en houdt ons tegen in onze plannen. Meermalen stemt het ons moedeloos, zoo weinig van onze naasten te weten. Kregel kunnen wij worden bij de zich tel kens herhalende ontdekking, dat de mensche- lijke spraak en woordkeus, het gebaar en de oogopslag, de handdruk en duizenderlei andere aanwijzingen zeer dubbelzinnige teekenen zijn. Men kan er het één evengoed als het ander uit afleiden. De gedachtenlezer moet in de wereld wel slagen. Bij alles wat hij onderneemt, kan hij af gaan op inderdaad bestaande gevoelens. Hij kan zich aansluiten bij de werkelijke, ondergrond- sche stemmingen van de menschelijke ziel, welke haar inhoud zoo dikwijls maskeert onder val- sche vlag. Hij weet met wie hij te doen heeft, hy kan profijt trekken van sympathie en hij kan antipathie uit den weg gaan. Hij ont maskert listige plannen en voorkomt noodlot- lottige uitbarstingen. Hij heeft het lot in zijn hand, want hij kent de wereld, wijl de men- schenziel voor hem bloot ligt. Maar niet alleen om persoonlijk voordeel is de kunst van gedachtenlezen een voorrecht. Hoe belangwekkend is de doorzichtige menschenziel eenvoudig als studie-materiaal! Voor den ge dachtenlezer is de vaak bedrieglijke en in elk geval uiterst moeizame en tijdroovende omhaal van het verklaren der teekens onnoodig. Hij leest den tekst rechtstreeks, in het oorspronke lijk en behoeft niet met behulp van een zeer on toereikend woordenboek te vertalen. Wat gaat er om in de menschenziel? Het heeft mij bemoedigd, dat de gedachtenlezer, dien ik ontmoet heb, een optimistisch man is geble ven. Men kan uit alles bemerken, dat zijn men schenkennis hem met meer genegenheid en ver trouwen tegenover de menschheid doet staan. Blijkbaar leeft in het menschelijk gemoed niet louter waanzin en misdaad, maar ook de vele nobele aandriften, welke wij uit vatsche schaam te voor de wereld verbergen, ontdekt deze goud zoeker in de donkere mijn van het menschen- hart. Schatten liggen er in dit betooverd kasteel, dat de gewone sterveling niet opmerkt, maar waartoe zijn wichelroede hem den weg heeft ge wezen. Den mensch te kennen gelijk hij is, moet wel een voorrecht wezen. En omgekeerd: verlangen wij ook niet gekend te worden, gelijk wij zijn? De stroom van belangstelling, welke zich op den gedachtenlezer te richten pleegt, bewijst, hoezeer het een algemeen-menschelijke behoefte is, te worden doorzien. Het is waar, dat wij ons maskeren voor de' maatschappij, die ons ongemaskerd niet zou ver dragen. Maar de algemeene vermomming, waar toe de conventie ons dwingt en de plicht tot zelfbehoud ons noodzaakt, kan ons toch der mate drukken, dat het ons een verademing wordt te ervaren, dat er dan toch enkele bizon der begaafden bestaan, tegenover wie wij eer lijk kunnen wezen, wijl zij ons duidelijker door zien dan zelfs wij zélf dit vermogen. H. C. CANNEGIETER Hij De keukenmeid heeft de dienst opgezegd, omdat je per telefoon zoo grof tegen haar ge sproken hebt. Zjj O, was dat de keukenmeid? Ik dacht dat ik tegen jou sprak. door G. Th. Kotman. II. Nadruk verboden. 35. Heer Pimpelmans was sinds een week Door 't harde werken wat van streek Hoeveel hij daag'lijks ook mocht slikken, Geen drankje kon den man verkwikken. En eind'lijk riep hij: „Wel, verbruid! Ik ga er eens een weekje uit!" 36. Den and'ren dag ging Pimpelmans Per trein op reis naar Nieuweschans; Hij had daar nog een verre neef, Aan wien hij dikwijls brieven schreef; Zijn plaatsbewijs verborg hij goed In 't binnenrandje van zijn hoed. 37. 't Was net op tijd! De conducteur sluit met een luiden knal de deur; Maar nu komt Leiden weer in last: Heer Pimpelmans zijn jas zit vast! En doordat hij wil verder gaan, Gaat heel zijn jasje naar de maan! En daarbij wordt hü in zijn nood Bespot nog door zijn reisgenoot! Dat kan de stakker niet verduren! Hij gaat door 't raampje liggen turen, Maar raakt daarbij metoen, o spijt! Zijn hoeden ook zijn kaartje kwijt! Deze vraag wordt de laatste jaren vaak op allerlei wijzen gesteld en beantwoord. Altijd weer duikt zij op,altijd weer brengt zij de gemoederen in beroering, maar tot heden toe is men er niet in geslaagd, een allen be vredigend antwoord hierop te geven. Is het echter wel mogelijk hier een antwoord op te geven, dat een groot deel der vrouwen voldoet? Is eigenlijk hare werkelijke beantwoording niet reeds in de natuur zelve vastgelegd? De bekende econoom Adolf Damaschke zegt in zijn werk „Bodenreform": „Ook wie de vrouwen alle mogelijke gelegenheid geeft tot vrije ontplooiing harer krachten te komen, za) steeds de grondwaarheid voor oogen dienen te houden, dat Vrouw en Moeder zijn steeds het voornaamste en noodzakelijkste .Hoofdberoep" voor de vrouw blijft!" Spreekt dit niet voor zich zelf? Is huisvrouw zijn dus een beroep in dien zin, dat de Vrouw en Moeder hiervoor lóón moet ontvangen? De zedelijke opvatting omtrent het huwelijk, de achting voor de vrouw, kan slechts een on verbiddelijk „neen" als antwoord geven. Hieraan kan zelfs het moderne huwelijk met de verschillende opvattingen van liefde of ka meraadschap niets veranderen. Het waarach tige huwelijk is een gemeenschap tot stichting van een nieuw gezin, tot voortplanting vax: het geslacht. Wie het anders uitlegt, verzet zich tegen de natuurwetten. Onze zedelijke ontwik keling heeft daarheen geleid, dat beiden, zoowel man als vrouw, hunne rechten hebben. Onder gewone omstandigheden zal de man door zijn werken de middelen verschaffen om zijn gezin te onderhouden .terwijl de vrouw met hare banden en door haar verstandelijke aan leg het door den man verdiende, nuttig aan wenden zal. Als zij maar vóór alles goed en zuinig huishoudt; voor het welzijn der haren zorgt en daarbij steeds bedacht is, hare kracht voor het door haar door de natuur aangewezen- levensdoel te bewaren. Nooit was de stem van de huisvrouw als de zorgende moeder meer op zijn plaats dan in den tegenwoordigen tijd. In de eerste plaats is de moeder de opvoed ster der kinderen van hun prilste jeugd af en naarmate zij het goede en mooie, dat in haar leeft op de kinderen overbrengt, zal zij daar door meer steur.- aan het na haar komende ge slacht kunnen geven. Liefde tot den mede- mensch kunnen aankweeken, liefde, die niet alleen tot de naaste omgeving beperkt blijft, doch ver over de landsgrenzen, uitgaat en het besef levendig zal maken, dat wij allen deel uitmaken van één groote gemeenschap. Ja, huisvrouw en moeder zijn is een beroep en om ons aanvangswoord te herhalen het hoofdberoep der ware vrouw. Op grond hiervan kunnen wij onze meisjes niet vroeg genoeg voorbereiden, hetgeen kan geschieden èn door ons moeders èn door het onderwijs op de huishoud- en nijverheidsscholen. Dat met het laatste geen achterstelling der vrouw bedoeld wordt, dat wij hiermede niet aangeven, dat de vrouw alléén maar binnen de grenzen harer familieplichten hoort, ligt voor de hand. Het streven van vele jongemeisjes om zich 'buiten deze grenzen te bewegen, heeft een tijd lang bedenkelijke vormen aangenomen; het was vaak als het ware een ontvluchten aan de hui selijke plichten, alsof déze iets minderwaardigs waren. Hiertegen moeten wij ernstig waarschuwen. Een beroep kiezen-, waartoe men zich aange trokken gevoelt, zeker, zal voor ieder jong mensch, hetzij man of vrouw, vrij staan, indien men zich er dan ook geheel aan geve! Jonge meisjes zullen het dan ook niet tot eiken prijs mogen nastreven; „omdat huisvrouw zijn geen "beroep is." Hoe gewichtig en moeitevol het is, daarvan' kimnen zes jonge men-schen nog niet oordeelen. Het gewicht der huishouding als kuituurfactor staat heden ten dage zoo duidelijk in het cen trum van het openbare leven, dat de beant woording der brandende vraag juist door deze algemeene erkenning hare overtuigende beves tiging ontvangt. „Ja, huisvrouw zijn is een beroep!" Een ernstig leven inhoudend beroep, dat den eheelen vollen mensch eischt! De vrouwen, die het waarachtig vervullen, ebben wij noodig tot versterking en opbouw der Maatschappij. De werkende vrouw, die op elk gebied naast den man staat, is uit den nood der tijden voortgekomen. De ontwikkelde, geestelijk hoogstaande huis vrouw, de vriendin en opvoedster harer kinde ren, zal het beste kunnen bewijzen, dat de moei lijke tijden, tot het verleden gaan behooren en normale gezonde levensvormen als haar recht verlangen. G. C. MEIJER SCHWENCKE. Wil een huisvrouw zich en hare gasten pret tige uren bereiden, dan moet zij, vooral wan neer zij weinig of geen hulp heeft, haar tijd met overleg indeelen, zoodat zij op den dag, dat zij hare gasten verwacht, met alle voor bereidingen gereed is en zij hen opgewekt en vroolijk kan ontvangen. Een opgewonden en overwerkte huisvrouw maakt altijd een een-igszins pijnlijken indruk op de gasten en maakt de stemming gedwongen Het beste is daarom, al het werk, dat voor uit gedaan kan worden, den vorigen dag in orde te maken. Men begint met een lijstje te maken van alles wat men voor de bereiding der verschillende gerechten noodig heeft en doet de inkoopen tijdig. Zilver- en glaswerk worden daags tevoren op gewreven en de schalen voor dessert kunnen al tijdig opgemaakt worden. Bij eenig nadenken kan men dus veel on gemak voorkomen en zal het geheel aan ge zelligheid winnen, waarbij èn huisvrouw èn gas ten slechts wèl kunnen varen. HUISHOUDELIJK ALLERLEI. Om zooveel mogelijk sap uit citroenen te kunnen persen, legge men ze eenige minuten voor het gebruik in warm water. Nieuwe schoenen, die eenigszins knellen, be- sprenkele men van binnen met eau de cologne of alcohol en t rekke ze daarna aan; ze zullen zich dan naar den vorm van den voet voegen. Jonge voorjaarsgroenten, die men eenige dagen bewaren wil, zette men weg op een koele plaats in een pan met den deksel er op. Ongewasschen) Om het kraken \an staaldraadmatrassen te voorkomen, doopt men een klein borsteltje in olie en borstele daarmede alle zich kruisende staaldraden goed af. Met een drogen doek wordt dan alle overtollige olie weggeveegd, vóór men de matras er weer op legt. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 297. F. Sackmann (1S88 1927) door M. SOSTSCHENKO. (den bekenden Russischen auteur). Somtijds heeft men het verlangen om ieder vree) mensch tegemoet te treden en hem te vrag.. „Hoe gaat het U, mijn waarde? Ben je met het Leven tevreden? Ben je gelukkig? Ver tel mij eens iets daarover!" Sinds ik van een maagcatarrh ben genezen, heb ik deze vraag reeds aan vele menschen gesteld. Sommigen weren mij met een schertsend woord af. Ik leef en eet mijn brood. Anderen beginnen te pochen: Ik leef heerlijk, vadertje; ik zou geen beter leven wenschen en ik ben met mijn gezinsleven volkomen tevreden. En slechts één heeft deze vraag ernstig en uitvoerig beant woorddat was mijn goede vriend twan Fo- misch Festow, van beroep glazenmaker! Een heel eenvoudig mensch. Met een klein baardje. Geluk, vroeg hij mij. zéker heb ik geluk gehad! En was het een groot geluk? vroeg ik. Of het groot was, of klein- dat laat zich moeilijk zeggen, doch het is in mijn herinnering gebleven. Iwan Fomitsch rookte nadenkend twee ciga- retten, pauseerde even en begon toen te ver tellen: Je moet mij naar 20 ja, misschien ook wel 25 jaar terug vergezellen, waarde vriend! Ik was toen nog jong en vroolijk, droeg een knappe snor en schepte behagen in mijzelf. En altijd van minuut tot minuut wachtte ik er op, dat mij een geluk te beurt zou vallen, doch de jaren gingen voorbij, zonder dat er iets dergelijks gebeurde. Ik werd nauwelijks gewaar, dat ik in het huwelijk trad het maakte wei nig- indruk op mij, dat ik onder den bruilofts maaltijd met de bloedverwanten van mijn vrouw groote ruzie kreeg, en tenslotte, dat mijn vrouw mij een kind schonk. En dat de vrouw, toen het haar tijd w&rd, stierf. En dat het kind ook stierf. Het zal je vreemd vallen te hooren, dat dit alles, dat bij sommige •-.enschen stroomen van emoties van allerlei aard opwekt, als een droom aan mij voorbij ging, terwijl ik wachtte op het „groote geluk". Alles ging effen en rus tig voorbij. Er was geen bijzonder geluk of onge luk in alles. Eéns echter, op 29 November, trad ik s avonds na gedane arbeid een café binnen en liet mij thee brengen. Ik ga zitten, drink en denk; Zoo gaan de jaren, het een na het ande re, voorbij en men bemerkt niets van het Groote Geluk.' En nauwelijks heb ik dat ge dacht, of ik lioor geschreeuw achter mij. Ik zie om de waard wringt zich de handen voor hem staat een soldaat die aan een tafeltje wil gaan zitten. De waard duwt hem w»g. Hij wil niet, dat de soldaat hier plaats neemt. Neen, schreeuwt hij, voor jullie soldaten is het niet toegestaan in een café plaats te nemen! Dan zou ik later voor jou nog straf kunnen be talen. Ga weg, mijn beste! De soldaat echter is dronken en wil niet weggaan. „Ik ben niet slechter dan jij, varkenskop," schreeuwt hij, „ik wil aan een tafeltje zitten en hier wat drin ken!" Tenslotte hielpen de gasten mee den soldaat naar buiten te dringen. Buiten gekomen pakte deze een groote straatsteen en wierp deze door de groote spiegelruit van het Café. Toen zette hij het op een loopen." „De spiegelruit was drie bij vier en dus een waardevol stuk. De waard knikte in z'n knieën. Hij liet zich doodsbleek op een stoel vallen, schudde het hoofd en was bang om naar het venster te kijken. Wat nu, burgers, schreeuw de hij, „De soldaat heeft mij geruineerd. Van daag is het Zaterdag, morgen Zondag twee dagen zonder ruiten, dat vinden de gasten niet prettig!" En de gasten vónden het ook niet prettig. „Het tocht," zeiden zij, ,,'dat gat trekt vreeselijk en wij zijn hier gekomen om in de warmte te zitten en nu is daar dat groote gat, da-t alle warmte ops'okt „Plotseling zette ik mijn kom op de tafel, be dekte de theekan met mlii' muts, om haar warm te houden en liep op den waard toe." „Ik ben glazenmaker, geachte koopman", zeg ik. Hij was verheugd, telde het geld in de kassa en zeide: Wat zal de soep kosten? Kun je haar niet uit stukjes herstellen? Nee, zei ik, met stukjes kan je niets begin nen. Er moet een heele ruit, drie bij vier in en dat zal je 75 roebel kosten! Het is een matigen prijs en geen kopeke te veel!" „Je bent niet geheel en al wijs", zegt de waard. Ga zitten en drink je thee, dan wordt je hoofd wat helderder. Voor ik zoo'n som betaal, stop ik het gat nog liever met mijn veeren bed dicht! En hij beveelt zijn vrouw onmiddellijk naar de slaapkamer te loopen en het veeren bed naar omlaag te brengen. Het wordt naar beneden ge bracht en men tracht het gat ermede te stop pen. Maar het veeren bed valt dan weer op straat en dan weer in de gelagkamer terug. Allen lachen. Maar enkelen der gasten moppe ren: „Het is donker en geen schoone aanblik bij het theedrinken." Eén van hen staat op en zegt: „Een veeren bed kan ik thuis óók zhn, daar behoef ik niet voor hier te komen." Dan komt de waard weer naar mij toe, ver zoekt mij om onmiddellijk een ruit te gaan kes pen en geeft mij het geld. Ik laat mijn thee in den steek, neemt het geld en loop zoo snel als ik kan, naar den winkel, waar ik werkte. Deze was reeds gesloten, doch na lang smeeken ver kocht men mij, met het oog op de grootte van do ruit een schijf glas en bracht mij zelfs nog naar het café! Alles liep, zooals ik nimmer had durven verwachten. De ruit, drie bij vier, kostte vijf-en-dertig roebel en het transport vijf, te zamen veertig roebel. En nu is de ruit ingezet. Ik drink de thee een nieuwe kan met meer suiker; tenslotte bestel ik een vischsoep. En daarna ook nog een groot glas Wodka! Ik had 30 roebels winst en wanneer ik wilde, kon ik ze verdrinken, of er iets voor koopen, wat ik graag wil hebben. Ach, wat heb Ik gedronken! Twee volle maanden gedronken! En inkoopen heb ik gedaan.... een zilveren ring heb ik gekocht en warme viltzoolen. Ik wilde nog een 'broek en een blouse koopen, maar mijn geld was »p! Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kfl, Df2, Tb7, Ld8, Lg4, Pf7, Pgl, e4. Zwart: Ke6. Da3, Tc5, Tf5, Lf4, Pel, Pd3, c6, d6, g5. PARTIJ No. 138, gespeeld in den winterwedstrijd van het 'sGra- venhaagsch Schaakgenootschap „Discendo Dis- cimus", 10 Februari 1931. Wit: Zwart: Rud. J. Lomanir. H. W. v. Ockenburg. Boedapester-ga mbiet. 1. d2d4 Pg8—f6 2. c2—c4! e7—eö Dit interessant gambiet is in 1917 door Stephan Abonyi te Boedapest ontdekt en ter eere van hem en zijn landgenooten Breyer en Barasz het Boedapester-gambiet genoemd. 3. d4Xe5! Het aannemen van het gambiet is het sterkst. Weigering zou voor Wit nadeelig zijn. 3Pf6g4! In het toumooi te Wiesbaden 1928 speelde S. Fajarowicz geheel onverwacht 3Pe4 tegen H. Steinez. Als tegenzet komt in aan merking 4. e3, gevolgd door LÖ3 en Pf3 of ook 4. Dd5! 4. e2e4! Voor kalmer naturen is deze zet van Alje- chin te agressief en de variant op buigen of' breken aangelegd, dus een weinig riskant. Voor die spelers is een meer rustige ontwikkeling aangewezen, b.v. 4. Lf4! (volgens Bogoljubow het eenvoudigst en het sterkst) of ook 4. a3 (H. Müller), 4d7d6 Dit uiterst gewaagd gambietspel werd in 1926 door Kmoch voorgesteld. 5. e5Xd6 Lf8Xd6 6. Lfle2f7—f5 7. e4Xf5 Dd8—e7 8. Pgl—f3 Met 8. c5, Lc5:; 9. Da4-j-, Pc6; 10. Dg4: wint Wit een stuk. De tekstzet speelde o.a. Capa- blanca tegen dr. Tartakower (Kissingen 1928). 8- Lc8Xf5 9. Lel—g5! Pg4—f6 10. Pbl—c3 c7c6 Belet Pd5, maar Zwart komt thans in andere moeilijkheden. 11. 0—0 0—0 12. Le2d3 Lf5Xd3 In aanmerking kwam Lg4. 13. Ddlxd3 Pb8—a6 14. Tfl—el De7c7 15. Lg5Xf6 Tf8Xf6 16. Pc3e4 Tf6—)i6 17. Pe4Xd6 Th6Xd6 18. Dd3e3 Wit blijft een pion vi,. 18Pa6b4 19. De3e7 Dc7Xe7 20. TelXe7 Ta8—d8 21. h2—h3 Td6d7 Vereenvoudigt het spel ten gunste van Wit, maar is er iets beters? 22. Te7Xd7 Td8Xd7 23. a2a3 Pb4—c2 24. Tal—cl Pc2d4 25. Pf 3 X d4 Td7Xd4 26. Tel—c2 c6c5 27. Kglfl a7a5 28. a3—a4 Td4—d3 29. Tc2—C3 Td3Xc3 30. b2Xc3 Kg8—f7 31. Kfl—e2 Kf7-e6 32. Ke2e3 g7—g6 33. Ke3e4 Ke6—d6 34. f2—f4 Kd6efi. 35. g2g4 b7—b6 36. f4f5-;- Opgegeven. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 84. Philipp Stamma (pl.m. 1737). Stand der stukken: Wit: Kf7, Td6, Lel, Pe6, g5. Zwart: Kh7, Tcg, Th3, La7, f2, h6. 1. g5—g6t, Kh7h8; 2. g6—g7f, Kh8—h7: 3. Pe6f8j-, Tc8Xf8t4. g7Xf8 Paard f, Kh7 h8; 5. Lel—c3f, Th3Xc3; 6. Td6Xh6 mat. Goede uitwerking ontvangen van: H. de Porijter te Bloemendaal; Freddie Brandon, H. W. van Dort en A. H. Nessen, allen te Haarlem; P. Mars te Santpoort. „Zoo heb ik eenmaal, mijn beste vriend, in mijn leven een klein of misschien ook een groot geluk gehad. Doch slechte één keer! Mijn overige leven is effen voorbijgegaan.... zonder Geluk Iwan Fomitsch zweeg en keek mij glimlachend aan. Ik keek mijn vrienid jaloersch aan. In mijn leven had ik zelfs niet één zulk een gebeurtenis aan te wijzen. Of misschien heb ik het ook niet bemerkt. (Nadruk verboden). Een slaapwandelaar loopt 's nachts, met slechts heel weinig aan ,over het schouwburg* plein. Een agent houdt hem aan. De slaapwan delaar ontwaakt en zegt: „Neem mijn niet kwalijk, maar ik ben somnabule. Uw godsdienst gaat me niets aan. maar hier zoo rondloopen mag TT niet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 5