Nieuwe Avonturen van Mijnheer Pimpelmans. Voor de Vrouw. 25ste Jaargang. Het Bloemendaalsch Weekblad. 8 IViei IS31. Tweede Blad. No. 18. LOSSE BLAADJES. llijke prijzen T ETALAGES Mei. Brokjes Levenswijsheid. Versnippering. De droom van Winnetou. SCHAAKRUBRIEK. reed vanaf f0.80 igmiddag op eens /as, dat -de wagen gen reed een luxe- ht tegenaan reed, gd werd. De auto <JIN RICHTING C. a bij de politie aan die uit de R. K. lo was ontvlucht, "amilie in N. Bra- rad was hij er van had beiden achter- t, dat de jongeman kwijt geraakt, iet prettig, maar nin. De jongeman i teruggaan. Doch i jongeman te ver. bij de politie aan, 3lfden avond naar HOOL VOOR iMERSFOORT. oerders op Zater- ur, in het gebouw sstuurslid wegens rof. Dr. G. A. van (herkiesbaar). ■ator wegens be- )ekker. m een bestuurslid :ker of een lid af- 12 der Statuten, iing van den pen- le commissie. ei '31. C. Hoeting, geb. 37, Aerdenhout; J. iverveen; J. F. W. /eg 1, Aerdenhout; 25, Santp. Station; •laan 61, Bloemen- ichaepmanlaan 33, as, Dahlialaan 26, en, Schulpweg 23, idregt, Westerlaan •s, Julianalaan 81, malaan 30, Over- jgelenzangscheweg mdruksen, Ted. van Wed. M. E. Beij- i 17, Aerdenhout; Overveen; Mej. H. lan 57, Overveen; erbindingsweg 23, Dr. D. Bakkerlaan in, Alb. Thijmlaan leyn, Bloemendaal- van Meeteren, Bin- AL. ei '31. Varmerdam (z.). g en A. J. Dik; J, F. B. Veringa en hoek en J. M. Met- M. van Hooff, Horst, 12 jaar; E, Een heerlijk groeizaam regentje Heeft alles doen ontspruiten; Nu toont Natuur haar mooiste kleed; 't Is volop Lente buiten 'k Zie schitterende bloesempracht Aan groene heesters prijken, En ook de menschen loopen weer Wat vroolijker te kijken. Nu is in 't frissche jonge groen Elk bankje weer bezeten. Het heerlijk mooie lentebosch, Raakt niet zoo gauw vergeten. 't Zit vol met oude mannetjes En moedertjes met kleintjes, En 's avonds wordt er druk gesmoesd Door Jantjes en Katrijntjes! 'k Ben, net als ieder, in mijn tuin Druk aan 't botaniseeren, Terwijl de lieve vogeltjes Mijn zaadjes consumeeren. 'k Dacht reeds aan 'n prettig oogenblik Als ik mijn oogst zou maaien, Maar 't zaad zit in een musschenmaag, Dus grondig naar de haaien! Maar zoo een nietig incident Kan niet mijn vreugd verstoren, 'k Ben als een kniesoor van een" vent Gelukkig niet geboren. En 't voog'lenlied, ofschoon bekend, Mag ik zoo gaarne hooren: 't Is Mei, de echte maand der Lent', Die 't meest ons kan bekoren! (Nadruk verboden) In een roman van Georges Duhamel, die het zieleleven van een alledaagschen, eenvoudigen kantoorklerk beschrijft, werpt deze zich in een moedelooze bui op een bank in een park en verdiept zich daar in een zelfbeschouwing, waarin hij zichzelf van allerlei onaangename eigenschappen beticht. Zijn blik valt op den stam van een forschen boom in zijn nabijheid en hij denkt; „Hij, deze boom, weet te kiezen; hij put uit den grond, waarin zooveel sappen zijn, zooveel bestand- deelen, zooveel voedsel en drank; waarin zoo veel bouwstoffen rondom zijn wortels opgetast liggen. Hij put en hij neemt slechts het noodige Hij verwaarloost de rest. Hij doet een keuze uit den chaos, Maar ik, ik kan niet kiezen. Elke ronddwalende gedachte vindt een toe vlucht in mijne ziel. Elk zaadje, dat op mijn wezen neerdwarrelt, kan er ontkiemen." In dezen mijmerenden kantoorklerk vinden wij iets van onszelf terug. Wat deze alledaag-' sche en eenvoudige man hier uitspreekt, be hoort immers tot de algemeen menschelijke ervaringen. Het valt den meesten onzer moei lijk, zich te concentreeren, hun gedacj^pi te bepalen bij hetgeen voor hen van het meeste belang is. Betreft deze versnippering alleen onze ge dachten? Maar ook onze belangstelling in per sonen en zaken beperkt zich niet stelselmatig tot hetgeen ons inzonderheid past en onze be moeiingen zijn vaak zóó veelzijdig, dat wij uit overgroote drukte van bezigheden geen tijd hebben om een enkel ding goed te doen. Inderdaad benijden wij allen den boom. De boom, zooals de kantoorklerk hem ziet, be lichaamt het moderne ideaal bij uitnemendheid en de alledaagsche, eenvoudige kantoorklerk, die hem benijdt, is derhalve het type van den modernen mensch. Heet niet het ideaal van den modernen tyd: efficiency? Het is moeilijk een, juiste vertaling van dit gebruikelijke woord te geven, maar de boom is efficient.» Hij verspilt geen energie, verknoeit geen tijd, verbeuzelt geen aandacht aan nuttelooze en overbodige dingen. Hij be paalt zich tot den arbeid en de bouwstoffen, die het meeste „nuttig effect" opleveren. Doel matigheid en doeltreffendheid zijn de beginse len, waarop zijn bestaan is gebouwd. De man, die slaagt in het leven; de onder neming, welke de meeste winsten afwerpt; de leuze, welke de menigte pakt, ia die, welke geconcentreerd is en geconcentreerd arbeidt. Uit alle bestanddeelen, welke het leven ons toe voert, een keuze te doen, en dan de juiste, wel overwogen keuze, dit is de levenskunst. De rest verwaarloozen. Afblijven van hetgeen geen profijt oplevert, het onverteerbare laten staan, het overbodige afsnijden. Helaas ja, wij versnipperen ons te veel. Maar het leven is ook zoo rijk en zoo bont en zoo vol afwisseling! Is de bodem, waarin de boom geplant staat, dit niet? Duizendvoudig zijn de bestanddeelen van de aarde, maar de boom heeft aan een dozijn zouten en zuren genoeg. Helaas ja, maar wij zijn geen boom! De boom staat aan zijn plek vastgenageld; wij bewegen ons vrij in alle mogelijke richtingen. De takken van den boom richten zich in verstarring naar boven, de wortelen liggen roerloos recht daar beneden zooals ze eenmaal gegroeid zijn. Maar onze armen kunnen grijpen naar hoog en laag en onze beenen raken op hun draf heen en weer den bodem slechts vluchtig aan. De boom heeft geen oogen om de duizendvoudige kleuren te zien en geen ooren om de duizendvoudige klanken te hooren. De boom heeft geen stem om zich te mengen in de oneindige gedachten- wisseling met genooten. Voor den boom is 't gemakkelijk, zich te concentreeren! Want hem ontbreekt het be wustzijn, dat als een dier met honderden vang armen alles waarnemen, begrijpen, liefhebben wil. Het menschelijlt bewustzijn, gedifferen tieerd in een ontwikkeling van eeuwen, heeft aan geen dozijn zouten en zuren genoeg. Het vergt eén meer samengesteld voedsel en een gemengder drank. Toch kan dit alles ons niet tot verontschul diging strekken, wanneer wij de levenswet van de zelfconcentratie verwaarloozen en ons ver snipperen tot een onsamenhangend complex van gevoelens, gedachten en bezigheden. Onze per soonlijkheid, ons karakter moet als een forsche boom zijn, die alle winden trotseert, omdat zijn wortels in vasten bodem geplant zijn. Laat elke ronddwalende gedachte een toe vlucht vinden in onze ziel, mits wij haar maar op den toetssteen onzer persoonlijkheid verwer ken; laat elk zaadje, dat op ons wezen neer dwarrelt, daar ontkiemen, mits ons karakter maar hovenier blijft in eigen hof en weet te snoeien en te wieden, zoodat er uit alle groeisel en bloeisel een levensstijl wordt. Versnippering is een tekortkoming, maar veelzijdigheid en zelfbepaling zijn de twee.polen, welke ons bestaan in evenwicht moeten houden. H. G. CANNEGIETER Links een sportcostuum bestaande uiit een wit linnen japon met ingezette deelen in den rok en een groen, geel en wit plaid manteltje van wollen stof met revers en een eeinituur van wit linnen. Rechts een wandelcostuurn van zwarte en wit te stof met oen klokkend uitloopenden rok en een zwart gelakte ceintuur. Hoed en handschoe nen zijn ook zwart. door G. Th. Rotman. II. Nadruk verboden. 47. Bedreigd door 'tstekerig gebroed, Begrijpt hij, dat hij hand'len moet; Hij neemt daarom een kloek besluit, Slaat buiten 'traam zijn broekje uit; 't Staat wel wat raar, maar 't hindert niet, Er is toch niemand, die het ziet. 48. Maar nu gebeurt een groote ramp! Een trein passeert met luid gestamp, En deze neemt meteen, o wee! Heer Pimpelmans zijn broekje mee! Het fraai omhulsel van zijn beenen Is in een ommezien verdwenen! 49. „Ach, 'tis vandaag alwéér niet pluis Zucht Pimpelmans, „hoe kom ik thuis!" Hij trekt zijn jas uit bindt die stijf Net als eer. schortje voor zijn lijf, Terwijl zijn overhemd moet strekken Om 't achteraanzicht te bedekken, 50. Daar stopt de trein! Hij stapt er uit Heel de bevolking lacht hem uit! En ach, bij al die spotternij, Bedacht hij bovendien, dat hij Zijn paraplu bij 't huiswaarts gaan Nog in den trein had laten staan! een bandgameering, vilthoeden, die inzetstuk- die inzetstukjes van glimmend stroo laten zien en ook wel een eenvoudig fluweelen bandje met een platten strik; weer andere zijn zijn van grof glimmend stroo en vragen alleen een aardige gesp voor versiering, in allerlei vormen zien wij deze hoedjes, die vaak een flatteerende omlijs ting zijn voor zwarte, blonde of rossige lokken en het voorhoofd en de oogen geheel vrij la tend. Vaak worden er nog kleine voorhoofd-voiles op gedragen, wat een ware uitkomst zal zijn voor veel oudere dames om de kleine rimpeltjes, die zich daar mochten bevinden, weg te moffe len. De groote vraag is echter of het een'blijven de mode zal blijken te zijn, daar wy met de warme zonnige zomerdagen toch zeker wie de voorkeur zullen geven aan de cloche-model en zoo'n klein dopje aardig is om er by te hebben. (Nadruk verboden.) KLEINE WENKEN. De nieuwste parasols hebben een rand in een effen kleur, die zoo mogelijk past by de japon. Franjes zyn zeer modem vooral 's avonds. Dan worden zij gedragen langs rokken, blouses en mouwen. Het is een beetje onpraktisch, maar origineel. Voor beroepskleeding komen donkere en ge dekte tinten het meest in aanmerking. Men kan echter een blouse van een lichtere kleur dra gen onder een mouwlooze overjapon. 'sAvonds worden veel vesten van wit moiré gedragen met blinkende knoopen. Bij japonnen van satijn of lamé draagt men daarentegen bij voorkeur zwarfluweelen vesten met gekleurde knoopen, een dracht, die wij niet kunnen be wonderen. Als kraag of pelerine uitmunten door een ori- gineelen vorm, ziet men deze soms herhaald in den vorm van het bijpassende kapje of mutsje Links een rok van origineel geruite w:ol met een casaque van beige crêpe, die versierd wordt door ingezette reepen, knoopen en een wildiee- ren ceintuur. Rechts een rok van effen blauwe wol met een jasje van blauw, geel en grijs plaid, dat weer met effen blauwe wol is afgewerkt. De blouse is van gele crêpe. HET VOORJAARSHOEDJE. De meeste dames zien tegen het naderen van het voorjaar al verlangend uit naar het geen. de mode zal brengen; de modetijdschriften worden grondig bestudeerd en etalages met de nieuwste snufjes uit en te na bekeken, om voor al dat gene te bemachtigen wat flatteus staat, toch ook niet ons budget te boven gaat. Het laatste is een ding van belang, want hoe vaak gebeurt het niet, dat wij in de verzoeking ko men meer te koopen, dan oorspronkelijk het plan was, het is ook zoo verleidelijk ai dat moois! Het beste is daarom een bedrag vast te stellen, dat men besteden wil en daar niet boven te gaan en nog een voorname factor bij het koo- die van niet weinig belang is, het gekochte da delijk te betalen, daar men er dan niet toe komt meer te koopen, dan men kan. Een stand punt dat ons niet anders dan ten goede kan komen. En nu over onze behoeding! Waren liet eerst hoedjes die bijna geheel over het voor hoofd gedragen werden, nu zien wij hupsche kleine dopjes, die het achterhoofd omsluiten, sofpooxi ueroorns auiapi oStpiieu ijsiz usj\r met een rarid van bloemen, zijden hoedjes met Hans mocht met zyn moeder mee gaan win kelen. Dat vond hij heerlijk, want vandaag va ren het juist allemaal inkoopen in een groot warenhuis waar van alles .en nog wait te den was. Reken maar, dat hij zyn oogen goed de kost gaf! Tenminste hij keek aandachtig naar al les wat er uitgestald lag. Op zijn moeder lette hij eigenlijk niet. En zoo kwam het, dat hij haar na een tijdje in het gedrang kwijtraak'-!. Daar stond Hansje nu. Ja, hij liep wel zoo'n beetje heen en weer om zijn moeder te zoeken, maar dalt gaf toch niet veel. Hij hoopte maar, dat zij zich niet ongerust zou maken en ging zoolang bij de groote cassa staan. Daar zou zyn moeder nog wel even komen kijken, voordat zy naar huis ging. Maar zij had nog heel wat boodschappen te doen en zou zoo gauw niet te rug zijn. Er stond ergens een bankje en daa- ging Hans op zitten. Nu was hij uit het gedrang. En schuin achter hem stond een groote tafel mot speelgoed. Daar mocht hij wel niet aankomen, maar hy mocht er in ieder geval naar kijken. Wat lag daar veel moois bij elkaar! Het mooiste vond hij een tent met een roodhuid er voor en een beer een eindje er vandaan. Kon hij maar een kijkje nemen binnen in de tent! En meteen zat hy in de tent! Het vreemdste was, dat hij er zich niet eens over verbaasde. Hat was, alsof hij zijn leven lang in tenten en onder de roodhuiden had geleefd. Hij was zelfs geheel als cowboy gekleed en had een revolver in zijn gordel. Daar werd de tent geopend en de Indiaan, dien hij ervoor had zien zitten, kwam binnen. „Waarom komt mijn blanke broeder Kruit damp tot my?" vroeg hij beleefd. En Hans antwoordde, alsof het de gewoonste zaak ter wereld was: „Ik maak al dagen lang tevergeefs jacht op de groote grauwe beer. Ik geloof, dat hij zich nu verscholen heeft in de bosschen op uw jachtterrein. Als gij het goed vindt, Winnetou, zullen wij samen uittrekken om dezen schrik van het woud onschadelijk te maken." Winnetou zweeg. Als antwoord haalde hij slechts een pijp uit zijn leeren zak de Hans zoo vertrouwde vredespijp. Hij stak haar aan, deed er eenige trekken aan en gaf haar toen zonder een woord te zeggen aan Hans. Hans rookte op zijn beurt de vredespijp.. In werkelijkheid had hij nog nooit gerookt, maar nu in zijn droom vond hy het heel gewoon, even gewoon als de berenjacht en zijn vriendschap met den grooten Winnetou. Toen Hans zijn pijp had gerookt en haar aan Winnetou teruggaf, begon deze eindelijk te spre ken. „Blanke broeder," zei hij, „het is vandaag volle maan. Als de groote geest ons gunstig ge zind is, zullen wij de grauwe beer bij de rivier vinden." Toen traden zij beiden uit de tent. Voor hen strekte zich de prairie uit, zoover het oog kon zien. Aan den eenen kant werd zij begrensd door een ondoordringbaar woud. De prachtige jachthond van Winnetou sprong om hem heen en op een fluitsignaal van den Indiaan kwamen twee slanke paarden aandraven. Zij zaten er met één sprong op, ook Hans, en grepen de teu gels. Winnetou reed vooraan en ging langzaam op dien boschrand toe. Hnas reed achter hem aan een heelen tyd. Geen van beiden spraken zij en het leek wel, alsof zij altijd zoo door zouden blijven rijden. Het ging maar helling op, helling af. Beneden zich zagen zij aan den oever der rivier een kudde buffels, die van de rust der nacht ge bruik maakten om ongestoord te drinken en dan verfrischt hun zwerftocht door de prairie voort 'te zetten. Er graasden ook herten en an der wild, vreedzaam en zonder vijandschap als in het paradijs. Maar plotseling zag Hans, hoe al die dieren onrustig werden. Hun eigen rijpaarden spitsten ook de ooren en de hond, die melt hen mee- draafde, bleef als vastgenageld staan. Uit het donkere bosch drong een eigenaardig geluid tot hen door. Winnetou gleed geruischloos van zijn paard af en Hans deed hetzelfde. Zy gaven de paarden een lichten slag op den rug en dadelijk liepen zy weg. Alleen de hond bleef onbewege lijk staan met overeindstaande haren. Hij zocht den vijand, die zich ergens in het donker moest bevinden. Het gebrom, dat- zooveel schrik had veroor zaakt, was afkomstig van de grauwe beer. Zij Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 300. 2e prijs, wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond (1930). C. Horeman (Haarlem). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Ke7, Dbl, Tb8, Te2, Lh2, Lh7, Pel, a2, c5, f6, g4, h6. Zwart: Ke5, Td4, Th3, Pe4, Ff4, a3, d5. PROBLEEMWEDSTRIJD N.S.B. De uitslag van den jaarlijkschen wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond (1930) is als volgt: le prijs: L. J. Loschinsky en E. J. Umnoff, Rostoff. 2e prijs: Zie boven. 3e prijs: G. H. Drese, Emmen. 4e prijs: J. J. Ebben, Helmond, le eerv. verm.: W. en F. W. Nanning, Middel- harnis en H. Weenink, Amsterdam. 2e eerv. -verm.S. Kamstra, Leeuwarden. Aan het jury-rapport ontleenen wij alleen het oordeel over bovenstaanden bekroonden 3-zet: „Ook de tweede prijswinnaar (probleem van C. Horeman) mag er wezen. Het is een com positie met een scherp thematisch karakter. De sleutelzet moge niet geheel voldoen en Tb8 voor sommigen een steen des aanstoots zijn, die gebreken worden ten volle vergoed door de fraaie halfpion-varianten, welke optreden na de zetten 1Tc3, Te3 en Tg3". OPLOSSING PROBLEEM No. 295. (Dr. L. N. de Jong). Stand der stukken: Wit: Kf8, De4, Ta4, La7, Pfl, Ph3, a6, b2, c4, d5, f6. Zwart: Kc5, Tgl, Th2, Pb6, b3, d3, d6, e5, f4, g6, h5. 1. De4g2, Tgl—g2; 2. Pfl—d2, Tg2Xd2; 3. Ph3—g5, enz. Th2g22. Ph3g5, Tg2Xg5; 3. Pfl—d2, enz. e5e4; 2. Pfld2, Kc5d4; 3. Dg2Xe4t, eniz. Of eerder mat. Goede oplossing ontvangen van: W. Fr. Rolf von den Baumen te Bloemendaal; F. Brandon en K. W. v. Dort, beiden te Haarlem; P. Mars te Santpoort. waren hem dus op het spoor. Hans ging naast Winnetou in het hooge gras liggen en beiden keken onafgebroken naar den boschrand, want nu kon de beer elk oogenblik te voorschijn ko men. Zij behoefden niet lang te wachten. De beer stak zyn kop tusschen het geboomte dooi en snuffelde. Toen bleef hl) rustig staan. Hans legde zijn geweer aan en mikte, maar Winnetou hield hem terug en fluisterde: „Schiet nog niet, blanke broeder, op dezen afstand kunt gij licht missen. Gij weet, dat de beer sterk is. Wij moeten hem door list overrompelen". De beer scheen hen toch niet te hebben opge merkt en liep gelukkig langzaam door. Hij ging naar het water. „Wij hebben geluk, blanke broeder," sprak Winnetou, „de wind komt naar ons toe en wij kunnen den vijand dus langzaam opgemerkt naderen." En als oude ervaren jagers kropen zij onhoor baar door het hooge gras der prairie. Zij kwa men steeds dichter by den drinkenden bear en zouden hem reeds kunnen neerschieten. Zij be slaten echter te wachten, tot de beer weer naar het bosch terug zou gaan. Dan konden zij hem nog beter treffen. Maar wat was dat? De hond had in zijn jachtijver te vroeg geblaft en nu draaide de beer zich om en kwam op hen af. Walt kon hij snel loopen! Hans sprong op legde aan. „Tref hem tusschen de oogen, blanke broeder," riep Winnetou nog. De beer was al dichtbij en ver hief zich op de achterpooten. Toen weerklonken er twee schoten. De beer zwaaide heen en weer en viel dood voorover. Met één sprong stond de Indiaan naast hem en zei;" Mijn blanke broe der heeft goed geschoten. De vijand is dood." Hans kwam trotsch dichterb'i en keek met belangstelling toe, hoe zijn end den beer vilde. Na korten tijd lag voor jn voeten het prachtigste berenvel, dat hij ooit gezien had. „Dit vel komt u toe, groote broeder. En laten wij nu naar mijn tent terugkeeren om den mor gen af te wachten." Op Winnetou's fluitje kwamen de paarden aandraven Zy stegen op en waren spoedig weel bij de tent. Hans steeg af, nam het berenvel van zijn paard en wilde de tent binnengaan, maar toen struikelde hij over den drempel en viel languit in de donkere tent.... „Maar Hans, wat doe JU hier?" zei een stem. Het was zijn moeder, die hem wakker schudde. Hans wreef zich de oogen uit. „Moeder," zei hij, ,ik heb een mooi berenvel voor u meegebracht." En meteen greep hij naast zich. Daar was al leen de houten bank. Toen begreep hl), dat het alles een droom was geweest. Eerst was hij daar heel treurig over, maar toen hij 's avonds met zijn moeder en alle anderen in de huiskamer was, vond hij dat toch veel beter dan het Wilde Westen. Later, als hl) groot was, kon hij altijd Westen. Later, als hij groot was, kon hij altijd nog een geweer koopen en reizen naar -de jacht velden van Winnetou. (Nadruk verboden.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 3