Moderne schatgravers.
Hei Bloemendaatsch Weekblad,
Spaansch stierengevecht.
Een tocht door het land van den dood.
De onuitroeibare dorst naar schatten.
(Door onzen reizenden Correspondent.)
De schatgravers zijn niet uitgestorven. Wèl
liggen steden verlaten en dood, die voor eenige
tientallen jaren van woelig leven getuige wa
ren, ook zijn de wegen, waarlangs eens de
goudzoekers een door den staat georganiseerd
bedrijf maar er zijn andere schatten.
In Het Niemandsland van Australië, hon
derd mijlen van alle teekenen der levende we
reld verwijderd, leven vijftig stoere kerels, die
naar opaal graven. Zij wonen onder de aarde
in loopgraven en eten slechts 's Zondags vleesch.
Eenmaal per week komt een auto door de van
wegen gespeende woestenij naar Ocober Pedy,
zooals het schatgraversoord heet, en brengt de
levensmiddelen en post.
In Zuid-Amerika trekken vier verschillende
expedities door de oerwouden, uitgerust met
alle moderne hulpmideüen, gefinancierd door
kapitaalkrachtige vennootschappen, op zoek
naar de schatten, die de Inca's verstopten toen
de blanken him land veroverden. Honderdmaal
meldde men reeds dat men den grooten schat
had gevonden, maar even zoovele malen bleek,
dat men slechts een klein depot had ontdekt.
Nog steeds is het geheim van den geweldigen
Inca-schat niet opgehederd. In het „dal van
den dood" zoekt men echter naar wolfram
Van Los Angelos gaan wij per auto twee da
gen lang door de Mojave-woestijn langs de
uitloopers der Sierra Nevada naar Lenepine
om vandaar 100 meter onder den zeespiegel
te duiken in een van de verschrikkelijkste
streken der wereld, een van de heetste dalen
der aarde. Aan den rand van dezen woestijn
worden de films gedraaid, die in Afrika spe
len. Die in Hollywood opgenomen films ver-
toonen bijv. scènes uit het vreemdelingen
legioen. Wegen zijn hier niet meer; voorbij
eenige zoutmeren komen wij over rotspaden,
die tientallen jaren geleden door goudgravers
werden uitgehakt, moeizaam in het „dal van
den dood".
Hier is geen spoor van vegetatie. Slechts
hitte en stof. De aarde is met zoutkristallen en
kali bedekt. Rondom rijzen kale rotsen op te
gen den helderen hemel. Men moet er over
heen klimmen om in het eigenlijke hoofddal te
komen. Een star maanlandschap omgeeft den
bezoeker twee dagen lang. Een plateau wordt
bereikt. In het midden van deze koude een
zaamheid ligt een uitgestorven stad. Een stad
met hotels en bars en vele halfvervallen hui
zen, een stad voor ongeveer 80.000 menschen.
Skidor heet ze. Goudgravers bouwden ze toen
de roes in Californië zijn hoogtepunt had be-
tereikt.
Nu leeft er slechts één enkel mensch. Teza
men met duizenden ratten. Op klaarlichten dag
loopen zij regimentsgewijze door de straten,
hokken m de vensterbanken der danszalen en
in de loketten van de tallooze bankgebouwen.
Twintig jaar geleden knalden hier nog de
revolvers, kolkte er een rusteloos leven, vlogen
de leeren zakjes met goudpoeder over de bars
en in den schoot der schoone dansmeisjes.
Roofbouw en watergebrek deden slechts één
enkel mensch hier achterblijven. Hij is in lom
pen gehuld, half waanzinnig, zijn witte haren
fladderen langs zijn gelaat. Nog steeds gelooft
hij de groote ader te zullen vinden, nog een
maal goud in klompen te bezitten
Steil afwaarts van deze stad voert de weg
in het dal van den dood.
In duizend kleuren lichten de bergen in den
omtrek, als een lijkkleed schemert de aarde
wit van de zoutkristallen.
Dan komt een streek, die koolzwart is van
vulkanische asch. En dan komen de zanddui
nen, een eindelooze woestijn, die in niets ver
schilt van de zandheuvels der Sahara, hier en
daar slechts onderbroken door dorre cacteeën.
Overal stoot men op graven. Lage heuveltjes,
met een spade erin gestoken inplaats van een
kruis. In den steel zijn naam en ouderdom uit
gesneden. Grijsaards liggen hier, maar ook heel
jonge menschen, allen door den dorst naar
goud hierheen gedreven en door de hitte en
vermoeidheid, door dorst en vertwijfeling ge
dood. „Gestorven van dorst" staat op de meeste
graven
Dan wordt de aarde weer effen en glad als
een renbaan. En na een dag van klamme hitte
overvalt ons een ijzige koude in de oase „Fur
nace Ranch", een boraxmijn, die aan een En-
gelsche mijnbouwmaatschappij behoort. Hier
wordt door Indianen gewerkt. Geen ander ras
kan deze temperatuur verdragen Den volgen
den dag gaan wij voorbij het „golfveld van den
duivel" Zout, dat in den vorm van heftig be
wogen zeegolven gekristalleerd is
Overal zijn stukken steen losgebroken, steeds
moeilijker wordt het voor de auto om verder
te komen. Het kost steeds meer moeite om
door de duinen te komen, door de dorre een
zaamheid zonder wegen.
Tien uur rijden wij door het dal, wij ontmoe
ten geen enkel levend wezen. Geen dier, geen
mensch, geen grashalm
De koeler stoomt en stoot rookwolkjes in de
lucht, onze waterzakken zijn leeg. Eerst tegen
den avond vinden wij een bron. Dicht in de
buurt daarvan liggen de verbleekte skeletten
van twee menschen en een paard Treurige
waarschuwing om het water niet aan te raken.
De koeler kunnen wij vullen maar meer niets.
De bron is vergiftigd. Door de natuur vergif
tigd, sterk arsenicumhoudend.
Vele goudzoekers stierven hier, toen zij
'achten dat ze gered waren.
Weer een nacht, die koud en helder en on
vergetelijk schoon is, ofschoon de tong aan het
verhemelte blijft kleven en de dorst steeds
kwellender wordt.
Een moeilijke klimpartij over de passen van
den Sierra Nevada, terugkeer naar Los Angelos.
Wekenlang worden de meegebrachte monsters
onderzocht .die veel van het kostbare metaal
Wolfram inhouden.
Te weinig echter om het uit deze dalen te
halen, te weinig om de kosten van aan te leg
gen waterleidingen en de fantastische hooge
loonen te dekken, de menigvuldige voorzorgen,
die noodzakelijk zijn.
Mislukte tocht? De schatgravers trekken er
opnieuw op uit, zullen betere monsters mee
brengen, zullen nog dieper in de woestijn bin
nendringen.
Wolfram, goud, diamanten, opaal dat
alles is slechts een voorwendsel.
De menschen, die deze gaan zoeken, tegen
woordig evengoed als voor honderd jaren, wor
den door een hartstocht gedreven, die onuit
roeibaar is.
Fanatiek gelooven zij aan hun geluk. En
dikwijls vinden zij het. Ook thans nog
(Nadruk verboden.)
probleem: vóór de wettige regeering of vóór
de rebellen.
Hjj legde nu hun de kwestie uit. De gezich
ten betrokken. Maar Jan Mordrez, de han
digste toreador van het geheele land, wist
een oplossing.
„Eureka!" riep hij in het Spaansch uit, „ik
zal je wat vertellen zoodat je zonder gevaar
voor lijf en leden de arena kunt betreden.
Stieren hebben een zeer fijnen reuk en zijn
bijzonder gevoelig voor alcohol. Je moet dus
vóórdat je de arena binnengaat, een hartigen
slok nemen, en liefst twee. Wanneer je boven
dien je kleeren met jenever besprenkelt, dan
heb je heelemaal niets te vreezen, maar zul
len de wildste stieren in bochtjes om je heen
loopen."
Don Cosaco was in de wolken. Hij gaf Juan
Mordrez op toreadors-manier een stoot met
den elleboog tusschen de zesde en zevende rib
en gaf nog nog een rondje.
Zoo brak de dag van het groote stierenge
vecht aan.
De lieftallige Chiquita zag met een zaligen
glimlach haar held, haar eenige werkelijke
liefde beneden in de arena, in het mulle zand
defileeren voor Generaal Occarino die ten slot
te overwonnen had. Don had een zelf-ontwor-
pen costuum aan, schitterend van goud, het
metaal der dapperen en mooie witte kousen,
teekenen van toreadores en lakeien.
Chiquita juichte hem met haar nachtegalen-
geluid toe en wierp hem een Spaansch vergeet-
mij-nietje toe, waarbij ze zóó betooverend glim
lachte, dat het Don Cosaco nóg lichter in het
hoofd werd. (Hij had voor de veiligheid maar
drie slokjes genomen.) Hij wierp haar een
kushand toe en at het vergeet-mij-nietje op als
blijk van appreciatie voor haar symboliek. Het
smaakte naar een heel slechte sigaar en Don
Cosaco voelde den lust in zich opkomen om te
zeggen: „Geef mij maar Antonio-sigaren."
Maar reeds klonk het signaal om den eersten
stier binnen te laten. Don Cosaco was niet
bang. De stier zou wel ruiken, dat hij zich
gewoonweg met alcohol had gedrenkt.
Echter snelde zijn kamerdienaar met een
angstig gezicht naar hem toe: „Don Cosaca",
fluisterde hij zijn meester in het oor, „er is
iets verschrikkelijks gebeurd. Wij hebben ge
merkt, dat deze stier verkouden is. Nu is het
spel verloren."
(Nadruk verboden.)
HUWELIJK BIJ DE LAPPEN.
Ook de schoenfabrieken weten geen raad met
hun „stock".
En nochtans zijn er millioenen menschen op
aarde, die gebrek lijden aan brood, suiker, kof
fie, steenkool, kleederen, schoenen.
Is het niet bedroevend, dat de aarde, die een
luilekkerland is geworden, zooveel hongerigen
huisvest
Zoo heeft de overvloed, welke het geluk der
volkeren zou moeten uitmaken, werkloosheid in
't leven geroepen, waardoor ellende en wan
hoop hun onzalige intrede deden.
DE TREURMARSCH VAN CHOPIN.
Wanneer men de indrukwekkende toonen van
Chopin's treurmarsch hoort, dan vraagt men
niet onder welke omstandigheden deze marsch
werd gecomponeerd. Het volgende wordt daar
omtrent verhaald:
Chopin woonde een feest bij, dat door een
schilder in zijn atelier aan zijn vrienden werd
gegeven. Deze schilder gaf, voor afleiding, een
voorstelling van een marionettenspel, een groot
vermaak in die dagen. Het stuk eindigde met de
begrafenis van een der marionetten. Op ver
zoek van zijn vriend en om zich een beetje te
vermaken, zette Chopin zich voor de piano om
de begrafenis van de marionet te begeleiden.
Gedragen door zijn ziekelijke verbeelding en
vergetende dat het hier een pop gold, impro
viseerde de componist van de „Nocturnen" op
deze wijze zijn „Marche Funèbre" met zulk een
ontroerende diepte.
Voorspoed brengt mildheid en zachtzinnigheid
voort. Een ongelettert mensch is als een leege
inkpot; keer hem onderste boven en er komt
geen druppel uit.
POTPLANTEN IN HUN WINTERVERBLIJF.
Voor begonia's en anidere planten, die den af'
geloopen zomer in de open lucht hebben gestaan
en het komende voorjaar zich weer moeten ver
menigvuldigen, dient de bloemenliefhebber ook
in den herfst maatregelen te nemen. Een broei
kas bezit hij natuurlijk niet en een vorstvrjje
plek op den beganen grond zal hij dikwijls niet
ter beschikking kunnen stellen. Doch een lichte,
droge en luchtige kelder zal in vele gevallen
aanwezig zijn en vormt dan een geschikt winter
verblijf voor de planten. Een ondergrondsch win-
Door
C. JEVESCO.
Ofschoon er juist een pittige revolutie aan
den gang was, voelde Don Cosaco zich zeer
ontstemd. Zelfs de gedachte dat de overwin
nende generaal in die revolutie zich altijd
verplicht gevoelde om een stierengevecht te
geven als bewijs van dank voor de ondervon
den trouw en aanhankelijkheid van het volk
aan zijn partij, kon Don Cosaco niet opbeuren.
Hij was anders een trouw bezoeker van de
Plaza de Corridas en een echte liefhebber
van stierengevechten.
Hij had de zwart-bruine huid van den
waarachtigen amateur, die urenlang in de bla
kerende zon blijft zitten kijken naar de krom
me sprongen van de toreadores die de aan
stormende dieren ontwijken; hij had de scherpe
stem van den enthousiast, die urenlang zonder
ophouden blijft schreeuwen: „Bravo, torol",
zonder heesch te worden; hij had de vereischte
diepgaande kennis van zaken betreffende to
readores, picadores, matadores, miraflores,
carnivores en hoe die menschen allemaal mo
gen heeten. Hij was beroemd wegens zijn
uitvindingen op het gebied van stierengevech
ten: gummi-luchtkussens voor het zitvlak
van de toreadores om zachter te vallen, ho
rens van stieren die in elkaar schoven bij het
stooten. Hij had geniale toreodores-kleeding
ontworpen met een maximum van goud en
vervaarlijke kleuren, op het gezicht waarvan
een beetje schuchtere stier reeds de pooten
nam. Bovendien kon niemand zoo hard ap-
plaudiseeren als Don Cosaco en het record van
wachten in de queu voor plaatsbespreking
stond met twee dagen, achttien uur, dertien
minuten en acht-en-vijftig seconden op zijn
naam.
Maar, zooals gezegd, het humeur van Don
Cosaco was beneden alle peil. De lieftallige
Chiquita had „neen" gezegd.
Dat beteekende dat hij haar karmijnen cu
pido-mondje niet meer zou mogen kussen
zonder ernstig gevaar voor de gaafheid van
zijn gezicht, dat haar lenige armen zich niet
meer als boa constrictors om zijn hals zouden
knellen, dat zij hem niet meer zou verzeke
ren, dat zij met haar verleden had afgerekend
en slechts voor hem wilde gaan leven.
Zoo zijn de vrouwen.
Vandaag zeggen ze je, dat je eeuwig op
haar reine liefde kunt rekenen en morgen hoor
je, dat ze al eenige maanden getrouwd zijn
Soms beloven ze je het paradijs der Min, een
oogenblik doen ze je over aan een vriendin,
die ze een genoegen willen doen, omdat ze ge
klaagd heeft dat ze van d'r leven nog niet
gekust is. Als je haar ziet, begrijp je dat.
Zoo zijn de vrouwen.
Dat noemen ze grillen of kuren. En de mooie
vrouwen hebben de eerste kuren.
Chiquita was een héél mooie vrouw. Ver
moedelijk ontleende ze daaraan het recht om
er bepaald gevaarlijke grillen op na te hou
den. Daarom had ze maar eventjes geëischt,
dat Don Cosaco zijn rol van passief toeschou
wer en criticus moest opgeven en actief in de
arena aan de stierengevechten moest deelne
men. Ze kon onmogelijk iemand liefhebben,
zoo had ze bc-.veerd, die nog nooit in een cor
rida een stier op de vlucht had gedreven.
„Maar, mia rosa", had Don Cosaco schuch
ter opgemerkt, „nog geen dag geleden heb je
gezegd, dat je van me hield, omdat ik zooveel
verstand heb van stierengevechten, omdat ik
zoo lang kon applaudiseeren en zoo hard kan
schreeuwen."
„Juist daarom eisch ik nu dat bewijs van
persoonlijken moed van jou in het strijdperk".
„Maar, ma violeta
„En al noem je me nu ook vergeet-mij-
nietje of alle andere bloemen tegelijk," zei
Chiquita, en ze stampte met haar tangovoetje
en klepperde vastbesloten met haar castagnet
ten, „ik kijk je niet eerder aan, voordat je
triomfen hebt gevierd in de arena. En nu ga
ik wandelen met Don Mimoso."
Daar stond Don Cosaco nu.
Kijken naar stierengevechten en er aan mee
doen in de arena zijn twee verschillende din
gen.
Somber wandelde hij temidden van de straat
barricades en politie-charges de straten door.
Overal werd hevig gevochten. Alle cafe's wa
ren druk bezet. Dit waren de voornaamste
strategische punten. De partij die de meeste
café's had bezet, kon op den grootsten aanhang
rekenen. Alle toreadores deden mee aan den
kant van Generaal Occarino, want die had
hun stamcafé tot zijn hoofdkwartier gemaakt.
Daarheen richtte ook Don Cosaco zijn schre
den, want hij wilde zijn vrienden de toreadores
om raad vragen in deze moeilijke zaak. Hij
trof ze in ernstige conferentie aan. De gene
raal van de tegenpartij had hun vrije consump
tie aangeboden als ze naar zijn party wilden
overloopen. In deze gewichte conferentie kon
den ze natuurlijk niet gestoord worden voor
zoo'n wissewasje als een gebroken hart.
Don Cosaco bood dus een rondje aan, wat
tot algeheele opluchting van de vergadering
een beslissend einde maakte aan het moeilijke
Wanneer in het Zw eedsche Lapland een jon terkwartier is gewoonlijk ook beter dan een bo-
geling zich een meisje vengrondsch, in verband met de meer geiykma-
hij gaarne tot vrouw zou willen hebben aan ti 6temperatuur
gaat hij met zijn vader en ®en vrrnn naar Meine pianten en Voor soorten, die aan
ouders van het meisje en brengt meteen een
goede hoeveelheid brandewijn mee. Hij blijft
voor de hut. De anderen gaan naar binnen en
complimenteeren den vader van de geliefde,
terwijl de verliefde jongeling voor de deur hout
hakt. Daarbinnen drinken zij lustig op eikaars
gezondheid en geven elkander allerlei vleiende
namen. Ten slotte roept men den ongeduldfg
wachtende binnen en brengt hem naar de ge
liefde. Ze wrijven, naar oude gewoonte, eikaars
neus, kussen elkaar en gaan zamen naar bui
ten, waar de jonge man het meisje enxele
stukken gekookt vleesch aanbiedt. Zij weigert
Hij moet het haar eenige malen verzoeken.
Eindelijk neemt ze dan het vleesch. Nu ver
zoekt hij haar te mogen blijven. Werpt ze de
stukken vleesch op den grond, dan is hij afge
wezen en gaat hij heen. Drukt zij het "leesch
aan heur hart, dan beteekent dat „ja". Dan
mag de gelukkige blijven en komen, zoolang
de vader van het meisje het goed vindt. lede
ren dag moet de jonge man hem rijke ge
schenken, zooals tabak, brandewijn en andere
dure versnaperingen brengen. Dat euurt soms
jaren. Is eindelijk de trouwdag vastgesteld, dan
komen alle bruiloftsgasten bij den schoonvader
De bruidegom moet alle gasten geschenken
geven en daarbij zeer nauwkeurig letten op
stand en waardigheid. Bij den Druiloftstoet
loopt men naar de kerk, de bruidegom voorap,
dan alle mannen achter hem en eerst dan de
bruid, geleid door twee vrouwen, die haar
mutsen, eerbiedig onder den arm dragen. De
bruid gaat met gebogen hoofd en haar trekken
moeten zóó zijn, alsof ze erg bedroefd is cat
zij het ouderlijk huis gaat verlaten. In de kerk
beantwoordt zij de vragen voor het altaar of
zij haar bruidegom trouwen wil, met een diep
stilzwijgen. De bloedverwanten dringen er bij
haar ernstig op aan om een antwoord te
geven. Maar ze blijft zwijgen, Ten lange leste
zegt zij „ja", maar zoo zacht, dat de priester
het nauwelijks hoort. Hoe langer de bloedver
wanten moeten aandringen en hoe zachter zij
„ja" zegt, des te grooter is haar succes als ze
dige jonkvrouw en van aller lippen stroomen
de lofuitingen. Deze kleine comédie wordt van
geslacht op geslacht, en graag, uitgevoerd.
Het bruiloftsmaal is meer een pick-nick,
want iedere gast brengt zijn eigen eten mee
en daarbij hog brandewijn. Zijn er meer gasten
dan het huis kan bergen, dan gaan de jongelui
op het dak zitten en halen hun eten op met een
touw.
De jonggehuwden blijven nog een jaar in het
huis van den vader der jonge vrouw en beiden
dienen hem. Trekken zij dan in hun eigen huis,
dan gaat een rijke huwelijksgift met hen.
Vaak honderden rendieren. In ieder geval
krijgtde jonge echtgenoot de door hem gege
ven cadeaux minstens viervoudig terug.
OVERVLOED EN TOCH ELLENDE.
Een wonderlijk schouwspel biedt ons deze we
reld, waar graan, katoen, enz., in overvloed zijn
en waar tevens duizenden met den dag hun
ellende zien toenemen.
De „Sunday Times" verzekert dat er op de
wereldmarktt 5500 milliöen schepels graan zijn,
die geen koopers hebben gevonden. Die hoeveel
heid is zoo groot, dat er voor een paar jaar
graan genoeg is, zonder de nieuwe oogsten mede
te rekenen.
Het overschot aan suiker wordt geschat op
6 millioen ton. Verleden jaar werden er 26
millioen zakken koffie geoogst, het dubbele van
het normaal verbruik. De katoenoogst stijgt
met 12 millioen balen tegen verleden jaar. De
onuitputbare reserven aan rubber worden nog
eens met 130.000 ton vermeerderd.
Steenkool hoopt zich op in de reuzenstapel-
plaatsen der mijnen.
De weefindustrie zit met duizenden kilometers
stof opgescheept.
veel licht behoefte hebben, worden trapsgewijs
oploopende stellages getimmerd op de lichtste
plek van den kelder. De taaiere, altijd groene
planten en 'de 's-wiinters kale struikjes, zooals
evonymus, oleander of laurier hebben minder
licht noodig en komen meer op den achtergrond
te staan, al zullen hun kronen gewoonlijk nog in
den lichtkring der vensters reiken.
De planten mogen echter niet te spoedig in dit
winterverblijf gebracht worden, integendeel, hun
verblijf daarin moet zooveel mogelijk bekort
worden. De gulden middenweg is ,dat men de
planten eerst in een overgangsverblijf brengt;
zoodra het weer guur wordt, zette men ze bij
elkaar tegen een muur en legge daar overheen,
schuin tegen den mum* steunend, een paar plan
ken of glazen platen van broeikassen. In verband
met de schuinstaande afdekking worden natuur
lijk de kleine plantjes vooraan, de groote tegen
den muur gezet. Worden de nachtvorsten stren
ger, dain wordt ook van opzij een afdekking ge
maakt en het geheel met stroo bedekt. Op deze
wijze kunnen de planten soms tot begin of half
December nog profiteeren van de buitenlucht en
het voor hen onmisbare licht; zij behouden dan
langer hun kort ineengedrongen, natuurlijke
loten en loopen veel minder gevaar, later in het
winterverblijf te verdorren of te verharden.
Het winterverblijf brenge men echter toch
tijdig in orde, want het kaai wel een vroege win
ter worden en bij strengen vorst moeten de plan
ten goed beschermd worden. Men brenge ze
echter niet in het winterverblijf, als het niet een
heldere, zonnige dag is en als de planten vooral
ook goed droog zijn. Verder moet ook in den
kelder de buitenlucht toegelaten worden, zoo
lang dit slechts eenigszins mogelijk is zonder
gevaar voor bevriezen. Al staat de thermometer
in de buitenlucht slechts één graad boven het
vriesppunt, dan kan men nog gerust het venster
van den kelder openzetten; bij diepe, warme
kelders kan men zelfs nog luchten bij eenige
graden vorst.
Alles, wat de natuurlijke winterrust der plan
ten onderbreekt of ze tot uitspruiten zou kunnen
brengen, moet vermeden worden. Daarom moet
er niet te veel gegoten worden. Men kan de
aarde in de potten geheel droog laten worden en
met gieten wachten, totdat het verflenste
uiterlijk der bladeren een aanwijzing geeft, dat
het noodig wordt. Dan begiete men even over
vloedig als in den zomer, doch tevoren dient men
zich ervan te overtuigen, dat het water ook weer
vrij uit de potten kan wegloopen. Water, dat in
de potten bleef staan, heeft al heel wat mooie
planten te gronde gericht. Het gietwater wordt
gewoonlijk uit de waterleiding genomen en dat
met warm water aangelengd, omdat anders de
planten bij zacht weer iri de warme kelders ge
makkelijk uitspruiten. Verder moeten reeds nu
in den herfst alle zieke, doode en in den loop
der winter alle dorre of rottende plantendeelen
zorgvuldig verwijderd worden.
.(Nadruk verboden).
DE HERFST IN DEN MOESTUIN.
Bij het schoonmaken der groentebedden na
den oogst en de voorbereiding voor nieuwe le
veranties in het voorjaar, is er alle gelegenheid
om ziekten en schadelijke dieren uit te roeien,
waarvan wij in het afgeloopen seizoen last heb
ben gehad. De bedden worden bij het omwerken
met de spade grondiger gezuiverd van alle plan
tenresten dan bijv. op een akker mogelijk is.
Zieke of door insecten aangetaste planten wor
den uitgetrokken en vernietigd (verbranden is
het beste); soms behoeven slechts enkele sten
gels verwijderd te worden, inplaats van de ge
heele plant. Speciaal vestigen wij de aandacht
op de ziekelijke verdikkingen aan de wortels van
koolplanten; op het eind van den herfst of in
het begin van den winter moeten de betrokken
koolstronken uitgetrokken en verbrand worden.
Verder wijzen wij op een zwammetje, dat bruine
vlekken op boonenpeulen veroorzaakt; het krijgt
dikwijls de kans om elk jaar weer opnieuw op
te treden, doordat het overwintert op de zieke
peulen, die op het land blijven liggen. Bij boonen
is dus de verzameling en verbranding van alle
overblijfselen beslist noodzakelijk, wanneer de
boven beschreven bruine vlekken dit jaar in noe
menswaardige mate zijn opgetreden.
Aanplantingen van vruchtdragende boomen of
struiken moeten eveneens in den herfst en win
ter jaarlijks gereinigd wonden, waardoor de
vruchtboomen beter gedijen en meer vruchten
leveren. Zeer belangrijk is het verwijderen van
de in den herfstafgevallen bladeren, omdat vele
daarvan een geschikte overwinteringsplaats voor
schadelijke zwammen vormen. Uit de kronen
der boomen moet alle dood hout, alle niet afge
vallen loof en elke niet geoogste of bedorven
vrucht verwijderd worden. Alle ruwe en gespleten
schorsafzettimgen worden van de stammen afge
borsteld en eveneens verzameld en verbrand,
omdat er dikwijls tal van schadelijke organismen
in huizen. Door deze maatregelen belemmeren
zij het voortbestaan van de meeste zwammen,
welke op de vruchtboomen parasiteeren, en te
vens dat van vele schadelijke insecten: maden,
rupsen, kevers, bladluizen, enz.
Zooals wij boven reeds aangaven, is verbran
den de beste manier om overtollige plantendee
len uit den weg te ruimen. Onderploegen of on
dergraven is natuurlijk minder goed, doch ook
het vanzelf laten vergaan der planten op een
afzonderlijke mestvaalt is niet zonder gevaar,
tenzij men er over heen een dikke laag aarde
legt, waardoor de uitkomende insecten in geen
geval kunnen kruipen. Nog beter is het, tusschen
de plantenresten telkens een laag ongebluschte
kalk aan te brengen. En dan nog is de „mest"
niet ongevaarlijk, want sommige zwammen blij
ven ook onder een dikke aardlaag nog jaren lang
levensvatbaar, vandaar dat men deze planten-
mest liever op een ander terrein moet gebruiken
dan dat, waarvan de plantenresten afkomstig
zijn. Er is echter geen bezwaar tegen, dat men
mest van moestuin en boomgaard gebruikt op
een weide.
Zoodra het laatste bed afgeoogst is, late men
de kippen in den moestuin los. Zij zullen even
als trouwens eenden of ander gevogelte een
aantal rupsen, maden, poppen en kevers verslin
den, waar men versteld van staat. Zij zetten ze
om in vleesch en eieren en gedijen des te meer
van het vrij kunnen rondloopen, wat dikwijls in
hun dagelijksch verblijf niet mogelijk is. Als men
in den moestuin een beetje soort bij soort plant,
is het ook niet bezwaarlijk om de reeds afge-
oogste bedden van de andere door een lichte,
verplaatsbare omheining te scheiden. In een af
gesloten boomgaardje kunnen de dieren zelfs het
geheele jaar door vrij rondloopepn, behalve bij
strenge koude en een afgesloten aanplanting van
bessenstruikjes kan dadelijk na den oogst door
de kippen worden gereinigd van ongedierte.
(Nadruk verboden).
HET BEWAREN VAN GROENTEN.
Men kan groenten op twee wijzen tijdens den
winter bewaren, binnenshuis in speciaal daar
voor gebouwde schuren of buitenshuis, hetzij be
graven in den grond, hetzij opgehoopt en met
'n aardlaag bedekt. Het bewaren binnenshuis is
natuurlijk veel beter, vooral op kleigrond, die in
ons vochtige klimaat nooit droog genoeg wordt.
Bovendien kan men binnenshuis gemakkelijker
groote hoeveelheden bijeenbrengen en controlee
ren, waar er zich in den loop der maanden be
derf voordoet. Verder blijft binnenshuis onge
veer van den oogst geschikt voor het gebruik
■en buitenshuis hoogstens de helft.
Zorgvuldig uitzoeken van den
oogst.
Of men de groenten binnenshuis dan wel bui
tenshuis bewaart, steeds moet er met groote zorg
voor gewaakt worden, dat slechts frissche en on
beschadigde waar wordt gekozen. Beschadigin
gen leiden bijna steeds tot bederf en zijn nu
eenmaal nooit geheel te vermijden, vandaar dat
vóór het opslaan de oogst goed moet worden
uitgezocht. Licht beschadigde, niet geheel fris
sche of onooglijke waar moet op een andere
plaats bewaard worden en zoo spoedig mogelijk
worden verbruikt. Om een voorbeeld te geven
van het verschil in behandeling: goede kooien
worden in twee lagen boven elkaar gelegd en om
de vier weken nagekeken, licht beschadigde in
drie lagen (zij worden immers spoedig verbruikt)
en om de li dagen nagekeken.
Bewaren binnenshuis.
In de betrokken schuur kan men kooien be
waren op boven elkaar geplaatste gevlochten
vloertjes. Eerst worden ze met de stronken naar
boven geplaatst, zoodat het tusschen de bladeren
verzamelde water eruit kan loopen. Na eenige
weken, n.l. bij de eerste controle, worden ze
echter met de stronken naar beneden geplaatst,
omdat zij anders te snel verwelken.
Wortels en knollen worden op den vloer opge
hoopt in wallen, die niet hooger dan 1% M. zijn
en niet breeder dan 80 cü, omdat anders te
veel broeiing optreedt. Als een tijdlang het vocht
goed heeft kunnen verdampen, worden de wal
len bedekt met een 15 cJVI. dikke aardlaag om
verder uitdrogen te voorkomen. Alle wanden der
schuur moeten van vensters voorzien zijn en er
moet zooveel vrije ruimte in zijn, dat er vol
doende luchtverversching is. Als het koud is, kan
men de raampjes sluiten, doch dan most er toch
altijd nog luchtverversching langs anderen weg
mogelijk zijn. Het droog houden der groenten is
ook een belangrijk vereischte.
Bewaren buitenshuis.
Het bewaren in de open lucht moet eigenlijk
als behelpen worden opgevat, doch soms is men
er toe genoodzaakt en in losen zandgrond waar
vanzelf de afwatering geen bezwaren biedt, heeft
men ook een bevredigende kans om de groenten
in goeden staat te houden. Bij kooien worden de
stronken half afgehakt, vervolgens worden ze in
rijen van vier geplaatst, met daarop wat aarde
en nogmaals rijen van vier. De kooien worden
met de stronken naar boven bewaard en op be
paalde afstanden van elkaar gescheiden door
aarden walletjes, zoodat het bederf zich niet
over den geheelen voorraad kan uitbreiden. Als
men de noodige afwisseling wil hebben, kan men
ook verschillende soorten groenten om en om op
deze wijze bewaren. Bij sterke vorst wordt de wal
met bladeren of stroo toegedekt. Wortels en
knollen worden ook in deze wallen bewaard, doch
dan in dakvorm bovenop den ongeveer 30 c.M.
hoogen onderlaag van kool en diverse groen
ten. De geheel wal wordt dan 1 M. hoog. Hij
wordt met stroo en aarde overdekt en om 'de 2
a 3 M. voorzien van afwateringsbuizen van 15 a
20 c.M. dikte. Wij vestigen er nog de aandacht
op, dat men boerenkool, bloemkool, schorsenee-
ren, radijsjes en prei laat staan, waar zij zijn
gegroeid. De beide laatstgenoemde soorten kun
nen tegen de vorst bedekt worden met bladeren
of mest.
(Nadruk verboden)