KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT.
Voor de Vrouw
26e Jaargang.
Het Bloemendaalsch Weekblad. 27 November 1931. Tweede Blad.
No. 47.
LOSSE BLAADJES.
diverse
adeaux.
alage's,
De Pessimist.
Brokjes Levenswijsheid.
De bokser.
Door G. Th. ROTMAN.
SCHAAKRUBRIEK.
i mm üüf A k
lm, «l*
j.
E. Roseveld 10
G. Mulder; Chrys.
Pechou 6Chrys.
Ondine 9Chrys.
ia wit 10; A Koper
im 9; W. Beunder:
9bloemmand Be-
■k Zag heden vriend Nurks weer eens even;
Hij liep. of hg zat was van 't leven.
Hij leek een verdrukte,
Wien alles mislukte
Je zou 'm een dubbeltje geven!
Ik zei: „Wel amice, hoe gaat het?
Niet best soms?" Ja kerel, je raadt het!
Wat 'n sombere tijd;
't Is akeligheid,
En wat er aan doen, och, wat baat het?
Je durft niet op beter te hopen;
Je zou haast een touwtje gaan koopen,
En dan zonder schroom
Aan 'n stevigen boom
Jezelven maar op willen knoopen!"
Ik kon het niet laten te vragen:
„Wat praat jij van donkere dagen?
Een mooi tractement,
Een aardige oent
Waarempel, jij hoeft niet te klagen!"
Het antwoord, was niet zoo heel schrander:
..Hetwjïat m'ook zoo slecht niet, vriend Xander;
jJËar geen mensch is tevree,
Dus 'k doe ook maar mee
En klaag net zoo hard als een ander!"
(Nadruk verboden)
Onlangs had ik een gesprek met een bokser,
die mij allerlei merkwaardige dingen vertelde
over zijn vak. Een van de moeilijkste dingen
om aan te gewennen is, zei hij mij, niet zoo
zeer het .ontvangen als het uitdeelen van
slagen. Wanneer de boksmeester gedurende
de eerste lessen den leerling zijn kaken toe
keert, moet hij herhaaldelijk aanmanen, toch
met meer durf en kracht daarop te slaan.
De beginneling vindt het een onprettige ge
waarwording, een slag toe te brengen op het
menschengezicht, dat hem tot mikpunt wordt
aangeboden. Hij ziet er tegen op, pijn te doen.
Toch is het overwinnen van deze vrees
eerste voorwaarde om een bokser te worden.
De bokser mag niet aarzelen, niet talmen, zich
niet uit afschuw afwenden of terugtrekken,
wanneer hij zijn uitval onderneemt. Hij moet
onverbiddelijk zijn en meedoogenloos raken,
zonder de gevoeligheid van zijn tegenstander
te ontzien of met zijn kleinzeerigheid rekening
te houden. Een bokser, die al te hoffelijk te
werk gaat en te veel consideratie gebruikt,
is ongeschikt voor zijn vak.
Zich gewennen aan het treffen van levend
vleesch! Ik vond het verhaal gruwelijk. En ik
dacht aan die andere verhalen, welke ik wel
eens gehoord had: van soldaten, die moeten
leeren schieten op poppen, om later gehard te
zijn, wanneer het echte menschen betreft.
Is een dergelijke gewenning menschwaardig?
Moet men een zoodanige oefening niet als
onmenschelijk veroordeelen
Zeer stellig, wanneer het doel is, menschen-
levens te leeren verminken of te vernietigen.
Zeer stellig, wanneer het er om te doen is,
zich te bekwamen in den dienst van het rede-
looze geweld. Maar er zijn genoeg voorbeelden,
welke de noodzakelijkheid van gehardheid te
genover de kwetsbaarheid van den mede-
mensch aantoonen. Want men kan ook soms
pijn moeten doen om hem te genezen, te
redden.
Niet alleen de bokser en de soldaat moeten
leeren, het levende vleesch van hun naaste met
niets ontzienden durf en meedoogenlooze kracht
te treffen. Een dergelijke oefening heeft ook
de student door te maken, die straks genees
heer wil worden. Zeker, een operatie doet pijn,
maar de chirurg, die de gevoeligheid van zijn
patient ontziet, zou zijn plicht schandelijk
verwaarloozen. Ik kan me voorstellen, dat er
wel eens een rilling langs den rug van een
jongen tandarts zal loopen, wanneer hg de
boor in het tandbeen laat draaien of de naald
in het tandvleesch steekt. Maar mag hij aan
dat medegevoel toegeven?
Ik herinner mij een arts, die bij een gebrek
kige vrouw werd geroepen en door het stel
len van een verkeerde diagnose bijna een
menschenleven verknoeid had. Toen een in
consult geroepen collega hem vroeg, hoe het
toch mogelijk was, dat hij een zoo oppervlak
kig onderzoek had verricht, verontschuldigde
hü zich met te zeggen, dat hg om het gevoel
van de gebrekkige vrouw te ontzien, er niet
toe had kunnen komen haar te verzoeken, zich
te ontkleeden. Deze kieschheid pleit voor het
menschelijke hart van den arts, maar maakt
hem als geneesheer onmogelijk.
Er behoort moed toe, pijn te verduren,
maar meer moed pijn te doen. Tegenover de
plicht om te pijnigen gedragen de meesten
onzer zich dikwijls als lafaards. Wij moeten
iemand om zijn eigen bestwil een harde
waarheid zeggen, maar zoeken een uitvlucht
en als 't tot een gesprek komt, volstaan wij
met beminnelijke woorden. Wij moeten een
verzoek weigeren, maar onze vrees om te
kwetsen, weerhoudt ons en tegen beter weten
in staan wij toe. En wij verzuchten den dichter
na:
„Gelukkig hij en vrij en vroed,
Die neen durft zeggen, neen!
Dat bondig woord, vol mannenmoed
Tot iedereen!"
Zoo gelukkig, zoo vrij en vroed zijn wij niet
altijd. En vaak baart „ons laf, ons roekloos ja"
ook óns pijn! Als wij het uitspreken zonder
overtuiging, alleen om maar niet te hoeven
kwetsen.
Deze vrees om te kwetsen staat ook in ver
band met de houding van het slachtoffer. De
patient spartelt tegen en menigmaal heeft
een ouderwetsche kiezentrekker onder de
operatie een opstopper gekregen. Een verma
ning wekt toorn. Wanneer wg iemand „iets
onder het oog moeten brengen", weten we
vooruit, dat ons een onaangenaam oogenblik
wacht. En tegen onaangenaamheid zien wij op.
Daarom beheerschen wij ons bij zulke gele
genheden zoo weinig. Ons verwijt is onhandig
ingekleed; onze aanmerking wordt opgediend
in. geprikkelden toon. Een ongeoefend operateur
is onrustig. Daarom is oefening in het kwetsen
en pijn toebrengen nog niet zoo onsympathiek
als het lijkt.
H. G. CANNEGIETER
49. „Gaat nu maar allemaal naar huis!" ver
volgde hij, toen de kuil klaar was. „Ik zal de
leeuwen wel klein krijgen!" En meteen ging
hij met z'n geweer boven in den boom zitten.
Inderdaad kwamen de leeuwen spoedig voor
den dag, maar de olifant was er ook weer bg.
„Nee, vrind, jou moet ik niet!" bromde de kapi
tein en hij pafte er lustig op los.
50. Het wilde echter weer niet al te best
lukken, en toen hij op 't laatst al z'n kogels ver
schoten had, had hij nog niets geraakt. „Zie
zoo!" dacht de olifant", nu 't is mijn beurt!"
Hij rende in volle vaart op den boom toe en
bom! met z'n kop er tegen aan, tenge
volge waarvan de kapitein in z'n eigen leeuwen
kuil terecht kwam.
MILIE-DRUKWERKEM
JITNOODIGINGEN
ANK BETUIGINGEN
MENU'S
VISITEKAARTEN
51. Door den schok verdoofd, bleef de kapitein
'n haif uur onbeweeglijk liggen. Toen hij bij
kwam, wou hij er uit.... maar o lieve help!
Rondom den kuil stond 'n heele kring van leeu
wen hem op te wachten! Roets, hij weer naar
beneden. Maar. hoe lang hij ook wachtte, de
leeuwen schenen volstrekt geen zin te hebben om
te vertrekken....
52. Vijf dagen gingen voorbij en nog steeds
hield het moorddadig gedierte de wacht. Noch
de inboorlingen, noch de twee neven durfden bij
den kuil te komen. En gedurende al dien tijd
kreeg hij geen sikkepit te eten, zoodat hij zoo
mager werd als 'n rietje. Om den honger niet al
te erg te voelen, moest hij telkens z'n buikriem
stijver aanhalen!
TWEE EN EEN HALF UUR ZONDER
DIENSTBODE.
't Programma liep totaal mis.
Onze dienstbode heeft den aftocht geblazen.
Wij schrijven 's morgens half acht. Aan
de ontbijttafel bereken ik mijn kansen. Tot acht
uur ontbijten; tot half negen baby baden en
kleeden, tot half tien slaap- en badkamer, tot
half elk huiskamer en ontbijttafel afwassehen.
Daarna tot twaalf uur met Baby naar 't park.
Half één komt Rolf koffiedrinken. Van één tot
half dri,e kopjes- wasschen en voor het avond
eten zorgen. Dan weer met baby naar het park.
Baby lacht. Ze heeft natuurlijk weer alles be
grepen, de schat. Pats daar gaat haar kroesje
met melk om. Langs den kinderstoel kabbelt
een genoeglijk stroompje naar het tapijt. Dat
staat niet op mijn programma! Vlug een doekje
uit de keuken halen. Daarvoor moet ik twee
trappen af. O, gezegende moderne fiats!
Onzin! Het is goed voor mijn lijn, die zich
den laatsten tijd toch al schandelijk te buiten
gaat.
Weer bovengekomen zie ik dat Rolf nu ook
aan de ontbijttafel geland is.
Mogge! Wat is het hier een rommel en mijn
ei lijkt wel kikkerdril; het is veel te zacht!,
luidt de morgengroet.
Ik apprecieer de vergelijking, beboen het
melkorgie en ren weer naar beneden, om een
.eierlg-k ei" te wrochten.
Ondertusschen brengt de melkboer de melk.
Prachtig! denk ik, die breng ik fijn aan den
kook (de melk natuurlijk) in den tgd dat ik
het ei boven breng.
Dan word ik door een oorverdoovend gebrul
van mijn jongste verwelkomd. Rolf ziet vuur
rood; een rimpel boven zijn neus. Baby is
stout!, zegt hij, ze heeft een knoop van mijn
jasje getrokken!
Baby lief?, kinkt het hartverscheurend en
twee betraande kijkertjes zien me vol verwach
ting aan. Een zeer moeilijk parket voor een
vrouwen- en moederhart, nietwaar?
Ter afleiding haal ik naald en draad en werp
me op den knoop.
Maar Baby houdt vol. Ze heeft beslist het ka
rakter van haar vader. Baby hef, mammie?
Baby lielief?? Het gebrul begint weer.
Ja, Baby is lief! sus ik gauw en met succes.
Je verwent het kind schandelijk! zegt Rolf
natuurlijk. Ja engel, denk ik en geef een laat
ste ruk aan de draad.
Ziezoo, Heer Gemaal, Uw knoopenschade....
Ja laat maar!, onderbreekt Rolf geërgerd.
Dan staat hij op, kust me met een aartsvader
lijk gebaar op mijn voorhoofd en zegt;
Tot straks Miep! Wat zit je haar weer slor
dig!
O monster! denk ik, maar ik kan me beheer
schen.
Even later slaat de voordeur dicht. Rolf is naar
kantoor.
Het is al bij negenen. Baby's bad- en kleedtijd
is al bijna verstreken. Dien achterstand moet Ik
beslist op de bad- en slaapkamer inhalen.
Plotseling ruik ik een afschuwelijke lucht.
De melk natuurlijk!! Ik ijl naai' beneden. Een
ruïne Ik kan wel grienen. Juist als ik aan de
groote reiniging wil beginnen, gaat de straatbel.
Weer twee trappen op! Het is de kruideniers
jongen. Hij lacht, ziet er blozend uit en de zon
schijnt. Hoe is het mogelijk?
Het ruikt hier een beetje gebrand,
mevrouw! zegt het jongmensch.
Ik prevel zacht, een zoet woordje, zeg: „Niets
noodig!" en smijt met een nijdigen ruk de deur
dicht.
Halverwege de trap valt me in, dat er geen
suiker en geen griesmeel voor Baby meer is. Als
ik naar de voordeur terugga, zie ik den jongen
den hoek van de straat omfietsen.
Boven huilt Baby. Ze heeft de jampot weten
te bemachtigen en er kleeft jam in haar oog.
Ook dat nog!
Ais Baby weer toonbaar is gemaakt, slaat de
klok van de huiskamer tien uur.
En ik heb nog niets gedaan. De bad- en slaap-
kamertijd is ook al weer rijkelijk verstreken. Ik
haal het nooit meer in. Van het park komt na
tuurlijk niets! En Baby moet van den dokter
nog wel veel uit!
„Rang!" gaat de huisbel weer.
Met den moed der wanhoop sukkel ik de twee
trappen weer af. Voor alle zekerheid neem ik
Baby maar mee.
Op de stoep staat een pootige vrouw.
Dag mevrouw, ik ben Anna van het kan
toor. Mijnheer stuurt me naar u toe. Ik kom
u helpen, totdat er weer een nieuwe dienstbode
is!
Ze knijpt Baby lachend in de wang. Die kraait
van plezier en bijna had ik meegekraaid.
Als ik even later Baby's rozig lijfje met den
badhanddoek droog wrijf, bedenk ik dat het
„monster" toch nog zoo kwaad niet is..,
STRUIS VEEREN.
Van den staart van den struis tot
op het dameshoedje.
Nadat zg gedurende jaren uit de mode waren,
komen de struisveeren weer onze aandacht vra
gen. Men ziet ze weer dragen op de kleine hoed
jes, maar vooral ook bij officiëele gelegenheden
en avondtoiletten; de waaier van struisveeren
wordt evenzeer bij avondfeesten weer gaarne ge
kozen.
Zien wij die prachtige, volle struisveeren, dan
zouden wij bijna niet gelooven, dat zij van den
staart van den vrij onooglijken struis komen. In
werkelijkheid zien zij er na het plukken dan ook
niet mooi uit en moeten wij nog 'n heele bewer
king ondergaan, vóór zij geschikt zijn hun weg
naar de koopsters te vinden. Komen de veeren
dus b.v. van Zuid-Afrika aan, dan worden zij
eerst in warm zeep- en soda-water gereinigd,
totdat alle vuil verwijderd is, daarna worden
zij' gebleekt in een oplossing van waterstof-pe-
roxyde om mooi wit te worden. Een gedeelte
blijft wit, andere worden in de gewenschte kleu
ren geverfd en in een warm vertrek gedroogd.
Nu worden ze verder bewerkt door vaardige,
vlugge vrouwenhanden en met een kam en een
stomp pennemes worden de kleine veertjes ge
pluisd en opgekruld; soms worden de kleine
donsjes tot driekwart van het eind aan elkander
geplakt met een heele dunne oplossing van
Arabische goim, zóó, dat alleen de punten over
blijven om te krullen.
Over het geheel genomen zijn de veeren van
de mannetjes mooier en voller, dan die der
vrouwtjes. Zijn de veeren te dun, dan worden er
twee op elkander gewerkt, zóó kunstig, dat een
leek het niet bemerkt. Met heel fijne steekjes
worden de pennen op elkander gewerkt en ver
krijgt men mooie volle exemplaren.
Met het uit de mode geraken van struisveeren
zijn er zeer v»le ruenschen broodeloos geworden.
Zal de aanvraag nu weder groot blijken te zijn,
dan kan dit ertoe medewerken ran weer aan een
aantal menschen werk te verschaffen.
WAT PARIJS DOET IS WELGEDAAN?
Slaafsche navolging van Fransche
voorbeelden uit den booze? Mode
excessen.
Parijs, de stad van het licht, heeft door de
eeuwen heen de reputatie gekregen van het mid
delpunt der toonaangevende wereld te zijn.
Hier toch worden door de machtige modeko
ningen in hun werkkamers de wonderlijkste mo
des ontworpen. De wereldberoemde ontwerpers
als Patou, Poiret, Lelong e.a., wedijveren met
elkander om nieuwe modes naar voren te bren
gen, de een soms al sensationeeler dan de an
dere.
Haarspecialisten brengen de nieuwste kapsels
en schoonheidsdeskundigen trachten op hun ge
bied steeds nieuwe vindingen te doen, zoodat
door dezen onderlingen wedijver van vooraan
staande personen, de mest excentrieke modes
naar voren worden gebracht.
Koopt men een japon of mantel, waarbij aan
den binnenkant de naam Patou Parijs (of
andere) vermeld staat en ziet dit kleedingstuk
er min of meer excentriek uit, dan zal het met
het grootste gemak gedragen worden, omdat het
toch van een groot Parijsch modehuis afkomstig
is. Maak uw huisnaaister eenzelfde model, een
getrouwe copie van wat in de Pargsche étalages
te zien was, dan zal u er zich niet met datzelfde
vertrouwen mee op straat begeven. Het was im
mers de naam die eraan gegeven was; dus kan
men zoo'n japon, al was deze een beetje bijzon'
der, heel goed dragen! En nu hetgeen de „Palais
de Beauté" weer vanuit Parij3 als mode aan
geven, nj. het dunne lange streepje boven de
wenkbrauwen; om excentriek te zijn trekken de
meisjes en zelfs vrouwen, zich de wenkbrauwen
uit of scheren ze weg. Voor hen, die niet weten,
dat dit Anode" heet, zal dit zéér pijnglk schij
nen, maar toch zijn er zeer velen, die hieraan
mededoen, omdat „Parijs het voorschrijft".
Voor meisjes met zeer zware wenkbrauwen, die
haar gezichtje een te strenge uitdrukking geven,
zal het misschien noodig zijn deze wat te laten
dunnen, maar waarom moeten zij, die door de
natuur bedeeld met normale wenkbrauwen, deze
uittrekken en in de plaats daarvan een simpel
streepje trekken. De gelaatsuitdrukking ver
andert er geheel en al door en dikwijls niet in
het voordeel, daargelaten nog het pijnlijke en
lang niet ongevaarlijke uittrekproces!
Met de nagels is het al niet beter gesteld.
Heel begrijpelijk is het, dat een vrouw prijs stelt
op een goed verzorgde hand met keurige nagels,
wat dan ook iets vanzelfsprekends is voor de
beschaafde vrouw. Vaak wordt er glimmende lak
op aangebracht, waardoor de nagels op den duur
afbreken, maar dat is nog niet alles, ze worden
zelfs vuurrood gekleurd. Onder volmaakte gri
meering zou ik willen verstaan: te trachten de
natuur, waar dit inderdaad noodig zou mogen
zijn aan te vullen. Dit is echter niet de opvat
ting der mondaine vrouwen.
Een ailerbespottelijkst gebruik ziet men nu
weer in de Parijsche toonaangevende kringen,
nJ. om bij avondkleeding de haren met goud
en zilverpoeder te borstelen, waartoe men dit
poeder op de borstel strooit en deze door de
haren haalt, zoodat ze een goud- of zilverig
aanzien krijgen dat past bij de avondmanteltjes.
Ten slotte eindigen wg ons Parijsch mode
overzicht met 't een en ander te vertellen over
de lippen, waarvan wij het verven bijna al niet
meer opmerken. Wat wèl opvalt is, dat er tegen
woordig verschillende tinten van die kleurstof
gebruikt worden. Hield men eerst nog rekening
met de gelaatstint en werden de lippen weinig
„opvallend" bijgewerkt, thans blijkt dit niet sen
sationeel genoeg meer te zijn en moet men re
kening houden met de kleur van de japon, die
men draagt. Een lippenstift chariot wordt b.v.
gebruikt bij een roode japon; Printemps bij pas-
telkleurige japonnen; victorie bij zwarte, enz. Is
het niet treurig ,dat ook zelfs jonge meisjes
meenen interessant te zijn, door het gebruik van
dergelijke onnatuurlijke hulpmiddelen?
Wanneer zij denken, dat het charme geeft en
het mannelijk geslacht zich hierdoor tot hen
aangetrokken voelt, dam hebben zij het geheel
en al mist. Niets toch is aantrekkelijker dan
een meisje dat ons zonder schijn of onnatuur
tegemoet komt.
HUISHOUDELIJK ALLERLEI.
ONSCHADELIJKE KLEURSTOFFEN VOOR DE
KEUKEN.
Saffraan of kurkuma gebruike men om geel
te kleuren. Perenrood en cochenille gebruike
men om rood te kleuren.
Pistaches d. z. boontjes met een groene kern
en paarsachtigen schil, om groen te kleuren.
Koffie of chocolade om iets bruin te kleuren.
Fijngewreven viooltjes om iets paars te kleuren.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
PROBLEEM No. 828.
H. Rosenkilde,
(Hamburg).
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Tc8, Ld7, Pc3, b4, d4, e6.
Zwart: Kd6, Tg5, Lg4, Lh2, Ph3, a6, b7, e5,
f2, f3, g6.
PARTIJ No. 139.
Gespeeld in het tournooi te Bied, 24 Augus
tus 1931.
Wit:
Zwart:
E. C o11e
J. Kashdan
(Brussel).
(New-York).
DAME-PION-OPENIN G.
1.
d2d4
d7d5
2.
Pgl—f3
PgS—f6
3.
e2e3
c7c5
4.
c2c3
e7e6
5.
Pbl—d2
Pb8c6
6.
Lfl—d3
Lf8d6
7.
0—0
0—0
8.
d4Xc5
Ld6 X c5
9.
e3e4
Dd8c7!
10.
e4xd5
e6Xd5
11.
Pd2—Jb3
Lc5—b6
12.
Ddlc2
Tf8e8
13.
Lel—g5
Pf6e4
14.
Tal—el
Lc8—f5
15.
Lg5e3
Lf5—g6
16.
Pf3h4
De Colle-opening is van beide zijden naar de
nieuwste gegevens
behandeld.
Wit wil nu het
Paard
e4 den steun ontnemen
laat echter een
zeer verborgen, mooi offer toe.
16.
Pe4xf2!
17.
Le3Xf2
Lb6 X f 2f
18.
KglXf2
j>
Dc7—b6f
19.
Kf2—g3
Te8—e3f
20.
Tel x e3
Sjjil
Db6 X eSf
21.
Tfl—f3
it'
De3g5L
22.
Kg3—h3
l'-X
Pc6e5
23.
Tf3g3
Dg5h6
24.
Ld3—f5
Op 24. Ld3Xg6,
Pe5xg6; 25. Tg3g4 volgt
TECHNISCHE WONDEREN DER TOEKOMST.
Op geen gebied is 't zoo gemakkelijk en tevens
zoo gewaagd om voorspellingen te doen, als op
het breede terrein van de technische vorderin
gen. En toch is nergens het gevaar zoo groot
als hier, verkeerd te raden of dingen te beloven,
waarvan de verwezenlijking achterwege blijft, of
juist zulke te voorzien, welke inderdaad, worden
verwezenlijkt.
Ook den meest intellectueelen lieden kan
dit overkomen. De scherpzinnige Cyrano de
Bergerac heeft reeds, ongeveer 300 jaar geleden,
het afschieten van een raket op langen afstand
.'oorspeld, welke voorspelling, tot nu toe, een toe
komstdroom is gebleven, terwijl de geniale Jules
Verne, door nauwelijks dertig jaar van ons ge
scheiden, juist de meest belangrijke technische
prestatie, de draadlooze telegrafie en telefonie
vergat te voorspellen. Wanneer het betreft nieu
we technische uitvindingen te voorspellen, dan
denkt iedereen, zoowel vakman als fantast, aan
den verderen uitbouw van den draadlooze of aan
volmaking van de uitvindingen op vlieg-tech-
nisch gebied. Uitvindingen van dezen aard, die
zonder twijfel nog verder zullen worden gedaan,
hebben een en hetzelfde doel: het verkorten van
ruimte en tijd. Met ieder vliegtuig, in staat de
snelheidsrecord te verbeteren, komen steden,
landen en werelddeelen naar het aantal vlieg
uren gemeten nader tot elkaar en de afstan
den, waardoor ze zijn gescheiden, al korter en
korter, Met lederen nieuwen krachtiger zender
wordt de wereld al kleiner en kleiner. De om
vang van de aarde welke door de draadlooze gol
ven in één enkele seconde zevenmaal wordt af
gelegd, wordt steeds kleiner en kleiner. Reeds
tegenwoordig is, van het draadloos-standpunt
bekeken, de oppervlakte van de aarde kleiner
dan in het jaar 1900 een Nederlandsche provin
cie. Alle tegenwoordige en toekomstige wonderen,
die aan het parool „"'"souloos" zji» "erbondaa,
Pg6e5 en daarna g7g5.
24Ta8e8
25. Pb3d4 Lg6h5!
Dreigt g7g5, wat ook door 26. Lf5Xh7f,
Kg8f8! niet te verhinderen is.
26. Dc2—f2 g7—g5
27. Lf5xh7f Kg8—f8!
28. Lh7—f5 g5Xh4
29. Tg3—e3 Te8e7
Om te verhinderen, dat deze Toren, na een
zet met het Paard e5, niet met schaak wordt
genomen,
30.
Te3—el
Op
30. Df2—el?
zou volgen Pe5d3!
30.
Lh5—g4f
Pe5d3!
31.
Lf 5 X g4
32.
Df2Xh4
Pd3f4+
33.
Kh3—g3
Dh6xh4f
34.
Kg3Xh4
Pf4Xg2f
35.
Kh4g5
Te7xel
36.
h2h4
Pg2—e3
37.
Lg4—f3
Pe3c4
38.
Pd4—f5
Tel—gl
39.
Kg5—f4
Tglfl
40.
Pf5—e3
Tfl—f2
41.
Pe3—dl
Tf2h2
42.
h4h5
Pc4Xb2
43.
Pdle3
Pb2d3i
44.
Kf4g3
Th2Xa2
45.
Lf3Xd5
Ta2—b2
46.
h5h6
Pd3e5
47.
Kg3—f4
Peö—g6f
48.
Kf4e4
b7—b6
49.
Pe3—f5
Pg6e7
Opgegeven.
hebben, zoo goed als alle raket-ontwerpen ten
doel, afstand en tijd door snelheidsvermeerde-
ring te vernietigen. Intusschen is dat alles
slechts een smal, kleurig stukje op het bonte
veld der technische toekomst-mogelijkheden.
Voor geheel andere, wellicht ook practischer
doeleinden zullen de te verwachten technische
uitvindingen zijn, op het gebied van nieuwe
energiebronnen, in tal van verschillende vormen.
Daar hebben wij den veel besproken en veel be-
wisten lichtaccumulator.' Er gaat geen jaar
voorbij, waarin in Amerika, niet minstens een
maal wordt beweerd, dat het dezen of genen in
genieur is gelukt het vraagstuk op te lossen. In
zijn mooisten en ideaalste vorm is deze licht
accumulator voor te stellen als een kogel of
kegel, die de zonnestralen door een of ander
(waarschijnlijk scheikundig) middel opzuigt, de
verzamelde lichtkracht bewaart en daarna, door
b.v. een druk op een toets of draal van een knop,
de lichtenergie zoo uitstraalt als een electrische
booglamp. De door de zon naar de aarde gezon
den hoeveelheid licht is zoo geweldig, dat ze
naar menschelijke begrippen, onmetelijk kan
worden genoemd. De bron, welke de lichtaccu
mulator moet voeden, is daarom onuitputtelijk
en kost bovendien niets. Ofschoon reeds zeer
scherpzinnige pogingen in Duitschland en in
Amerika in deze richting, eenig succes hebben
gehad, bleef tot nu toe de lichtaccumulator in
het laboratorium. Men mag, zonder zich te com-
promitteeren, voorspellen, dat de uitvinding in
de volgende twintig jaren wel zal worden ver
wezenlijkt. In 1950 zal men reeds met lampen,
door lichtaccumulatoren gevoed, openbare Dlaafc-
en groote zalen verlichten-