KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT. Voor de Vrouw 26e Jaargang. Het Bloemendaalsch Weekblad. 27 November 1931. Tweede Blad. No. 47. LOSSE BLAADJES. diverse adeaux. alage's, De Pessimist. Brokjes Levenswijsheid. De bokser. Door G. Th. ROTMAN. SCHAAKRUBRIEK. i mm üüf A k lm, «l* j. E. Roseveld 10 G. Mulder; Chrys. Pechou 6Chrys. Ondine 9Chrys. ia wit 10; A Koper im 9; W. Beunder: 9bloemmand Be- ■k Zag heden vriend Nurks weer eens even; Hij liep. of hg zat was van 't leven. Hij leek een verdrukte, Wien alles mislukte Je zou 'm een dubbeltje geven! Ik zei: „Wel amice, hoe gaat het? Niet best soms?" Ja kerel, je raadt het! Wat 'n sombere tijd; 't Is akeligheid, En wat er aan doen, och, wat baat het? Je durft niet op beter te hopen; Je zou haast een touwtje gaan koopen, En dan zonder schroom Aan 'n stevigen boom Jezelven maar op willen knoopen!" Ik kon het niet laten te vragen: „Wat praat jij van donkere dagen? Een mooi tractement, Een aardige oent Waarempel, jij hoeft niet te klagen!" Het antwoord, was niet zoo heel schrander: ..Hetwjïat m'ook zoo slecht niet, vriend Xander; jJËar geen mensch is tevree, Dus 'k doe ook maar mee En klaag net zoo hard als een ander!" (Nadruk verboden) Onlangs had ik een gesprek met een bokser, die mij allerlei merkwaardige dingen vertelde over zijn vak. Een van de moeilijkste dingen om aan te gewennen is, zei hij mij, niet zoo zeer het .ontvangen als het uitdeelen van slagen. Wanneer de boksmeester gedurende de eerste lessen den leerling zijn kaken toe keert, moet hij herhaaldelijk aanmanen, toch met meer durf en kracht daarop te slaan. De beginneling vindt het een onprettige ge waarwording, een slag toe te brengen op het menschengezicht, dat hem tot mikpunt wordt aangeboden. Hij ziet er tegen op, pijn te doen. Toch is het overwinnen van deze vrees eerste voorwaarde om een bokser te worden. De bokser mag niet aarzelen, niet talmen, zich niet uit afschuw afwenden of terugtrekken, wanneer hij zijn uitval onderneemt. Hij moet onverbiddelijk zijn en meedoogenloos raken, zonder de gevoeligheid van zijn tegenstander te ontzien of met zijn kleinzeerigheid rekening te houden. Een bokser, die al te hoffelijk te werk gaat en te veel consideratie gebruikt, is ongeschikt voor zijn vak. Zich gewennen aan het treffen van levend vleesch! Ik vond het verhaal gruwelijk. En ik dacht aan die andere verhalen, welke ik wel eens gehoord had: van soldaten, die moeten leeren schieten op poppen, om later gehard te zijn, wanneer het echte menschen betreft. Is een dergelijke gewenning menschwaardig? Moet men een zoodanige oefening niet als onmenschelijk veroordeelen Zeer stellig, wanneer het doel is, menschen- levens te leeren verminken of te vernietigen. Zeer stellig, wanneer het er om te doen is, zich te bekwamen in den dienst van het rede- looze geweld. Maar er zijn genoeg voorbeelden, welke de noodzakelijkheid van gehardheid te genover de kwetsbaarheid van den mede- mensch aantoonen. Want men kan ook soms pijn moeten doen om hem te genezen, te redden. Niet alleen de bokser en de soldaat moeten leeren, het levende vleesch van hun naaste met niets ontzienden durf en meedoogenlooze kracht te treffen. Een dergelijke oefening heeft ook de student door te maken, die straks genees heer wil worden. Zeker, een operatie doet pijn, maar de chirurg, die de gevoeligheid van zijn patient ontziet, zou zijn plicht schandelijk verwaarloozen. Ik kan me voorstellen, dat er wel eens een rilling langs den rug van een jongen tandarts zal loopen, wanneer hg de boor in het tandbeen laat draaien of de naald in het tandvleesch steekt. Maar mag hij aan dat medegevoel toegeven? Ik herinner mij een arts, die bij een gebrek kige vrouw werd geroepen en door het stel len van een verkeerde diagnose bijna een menschenleven verknoeid had. Toen een in consult geroepen collega hem vroeg, hoe het toch mogelijk was, dat hij een zoo oppervlak kig onderzoek had verricht, verontschuldigde hü zich met te zeggen, dat hg om het gevoel van de gebrekkige vrouw te ontzien, er niet toe had kunnen komen haar te verzoeken, zich te ontkleeden. Deze kieschheid pleit voor het menschelijke hart van den arts, maar maakt hem als geneesheer onmogelijk. Er behoort moed toe, pijn te verduren, maar meer moed pijn te doen. Tegenover de plicht om te pijnigen gedragen de meesten onzer zich dikwijls als lafaards. Wij moeten iemand om zijn eigen bestwil een harde waarheid zeggen, maar zoeken een uitvlucht en als 't tot een gesprek komt, volstaan wij met beminnelijke woorden. Wij moeten een verzoek weigeren, maar onze vrees om te kwetsen, weerhoudt ons en tegen beter weten in staan wij toe. En wij verzuchten den dichter na: „Gelukkig hij en vrij en vroed, Die neen durft zeggen, neen! Dat bondig woord, vol mannenmoed Tot iedereen!" Zoo gelukkig, zoo vrij en vroed zijn wij niet altijd. En vaak baart „ons laf, ons roekloos ja" ook óns pijn! Als wij het uitspreken zonder overtuiging, alleen om maar niet te hoeven kwetsen. Deze vrees om te kwetsen staat ook in ver band met de houding van het slachtoffer. De patient spartelt tegen en menigmaal heeft een ouderwetsche kiezentrekker onder de operatie een opstopper gekregen. Een verma ning wekt toorn. Wanneer wg iemand „iets onder het oog moeten brengen", weten we vooruit, dat ons een onaangenaam oogenblik wacht. En tegen onaangenaamheid zien wij op. Daarom beheerschen wij ons bij zulke gele genheden zoo weinig. Ons verwijt is onhandig ingekleed; onze aanmerking wordt opgediend in. geprikkelden toon. Een ongeoefend operateur is onrustig. Daarom is oefening in het kwetsen en pijn toebrengen nog niet zoo onsympathiek als het lijkt. H. G. CANNEGIETER 49. „Gaat nu maar allemaal naar huis!" ver volgde hij, toen de kuil klaar was. „Ik zal de leeuwen wel klein krijgen!" En meteen ging hij met z'n geweer boven in den boom zitten. Inderdaad kwamen de leeuwen spoedig voor den dag, maar de olifant was er ook weer bg. „Nee, vrind, jou moet ik niet!" bromde de kapi tein en hij pafte er lustig op los. 50. Het wilde echter weer niet al te best lukken, en toen hij op 't laatst al z'n kogels ver schoten had, had hij nog niets geraakt. „Zie zoo!" dacht de olifant", nu 't is mijn beurt!" Hij rende in volle vaart op den boom toe en bom! met z'n kop er tegen aan, tenge volge waarvan de kapitein in z'n eigen leeuwen kuil terecht kwam. MILIE-DRUKWERKEM JITNOODIGINGEN ANK BETUIGINGEN MENU'S VISITEKAARTEN 51. Door den schok verdoofd, bleef de kapitein 'n haif uur onbeweeglijk liggen. Toen hij bij kwam, wou hij er uit.... maar o lieve help! Rondom den kuil stond 'n heele kring van leeu wen hem op te wachten! Roets, hij weer naar beneden. Maar. hoe lang hij ook wachtte, de leeuwen schenen volstrekt geen zin te hebben om te vertrekken.... 52. Vijf dagen gingen voorbij en nog steeds hield het moorddadig gedierte de wacht. Noch de inboorlingen, noch de twee neven durfden bij den kuil te komen. En gedurende al dien tijd kreeg hij geen sikkepit te eten, zoodat hij zoo mager werd als 'n rietje. Om den honger niet al te erg te voelen, moest hij telkens z'n buikriem stijver aanhalen! TWEE EN EEN HALF UUR ZONDER DIENSTBODE. 't Programma liep totaal mis. Onze dienstbode heeft den aftocht geblazen. Wij schrijven 's morgens half acht. Aan de ontbijttafel bereken ik mijn kansen. Tot acht uur ontbijten; tot half negen baby baden en kleeden, tot half tien slaap- en badkamer, tot half elk huiskamer en ontbijttafel afwassehen. Daarna tot twaalf uur met Baby naar 't park. Half één komt Rolf koffiedrinken. Van één tot half dri,e kopjes- wasschen en voor het avond eten zorgen. Dan weer met baby naar het park. Baby lacht. Ze heeft natuurlijk weer alles be grepen, de schat. Pats daar gaat haar kroesje met melk om. Langs den kinderstoel kabbelt een genoeglijk stroompje naar het tapijt. Dat staat niet op mijn programma! Vlug een doekje uit de keuken halen. Daarvoor moet ik twee trappen af. O, gezegende moderne fiats! Onzin! Het is goed voor mijn lijn, die zich den laatsten tijd toch al schandelijk te buiten gaat. Weer bovengekomen zie ik dat Rolf nu ook aan de ontbijttafel geland is. Mogge! Wat is het hier een rommel en mijn ei lijkt wel kikkerdril; het is veel te zacht!, luidt de morgengroet. Ik apprecieer de vergelijking, beboen het melkorgie en ren weer naar beneden, om een .eierlg-k ei" te wrochten. Ondertusschen brengt de melkboer de melk. Prachtig! denk ik, die breng ik fijn aan den kook (de melk natuurlijk) in den tgd dat ik het ei boven breng. Dan word ik door een oorverdoovend gebrul van mijn jongste verwelkomd. Rolf ziet vuur rood; een rimpel boven zijn neus. Baby is stout!, zegt hij, ze heeft een knoop van mijn jasje getrokken! Baby lief?, kinkt het hartverscheurend en twee betraande kijkertjes zien me vol verwach ting aan. Een zeer moeilijk parket voor een vrouwen- en moederhart, nietwaar? Ter afleiding haal ik naald en draad en werp me op den knoop. Maar Baby houdt vol. Ze heeft beslist het ka rakter van haar vader. Baby hef, mammie? Baby lielief?? Het gebrul begint weer. Ja, Baby is lief! sus ik gauw en met succes. Je verwent het kind schandelijk! zegt Rolf natuurlijk. Ja engel, denk ik en geef een laat ste ruk aan de draad. Ziezoo, Heer Gemaal, Uw knoopenschade.... Ja laat maar!, onderbreekt Rolf geërgerd. Dan staat hij op, kust me met een aartsvader lijk gebaar op mijn voorhoofd en zegt; Tot straks Miep! Wat zit je haar weer slor dig! O monster! denk ik, maar ik kan me beheer schen. Even later slaat de voordeur dicht. Rolf is naar kantoor. Het is al bij negenen. Baby's bad- en kleedtijd is al bijna verstreken. Dien achterstand moet Ik beslist op de bad- en slaapkamer inhalen. Plotseling ruik ik een afschuwelijke lucht. De melk natuurlijk!! Ik ijl naai' beneden. Een ruïne Ik kan wel grienen. Juist als ik aan de groote reiniging wil beginnen, gaat de straatbel. Weer twee trappen op! Het is de kruideniers jongen. Hij lacht, ziet er blozend uit en de zon schijnt. Hoe is het mogelijk? Het ruikt hier een beetje gebrand, mevrouw! zegt het jongmensch. Ik prevel zacht, een zoet woordje, zeg: „Niets noodig!" en smijt met een nijdigen ruk de deur dicht. Halverwege de trap valt me in, dat er geen suiker en geen griesmeel voor Baby meer is. Als ik naar de voordeur terugga, zie ik den jongen den hoek van de straat omfietsen. Boven huilt Baby. Ze heeft de jampot weten te bemachtigen en er kleeft jam in haar oog. Ook dat nog! Ais Baby weer toonbaar is gemaakt, slaat de klok van de huiskamer tien uur. En ik heb nog niets gedaan. De bad- en slaap- kamertijd is ook al weer rijkelijk verstreken. Ik haal het nooit meer in. Van het park komt na tuurlijk niets! En Baby moet van den dokter nog wel veel uit! „Rang!" gaat de huisbel weer. Met den moed der wanhoop sukkel ik de twee trappen weer af. Voor alle zekerheid neem ik Baby maar mee. Op de stoep staat een pootige vrouw. Dag mevrouw, ik ben Anna van het kan toor. Mijnheer stuurt me naar u toe. Ik kom u helpen, totdat er weer een nieuwe dienstbode is! Ze knijpt Baby lachend in de wang. Die kraait van plezier en bijna had ik meegekraaid. Als ik even later Baby's rozig lijfje met den badhanddoek droog wrijf, bedenk ik dat het „monster" toch nog zoo kwaad niet is.., STRUIS VEEREN. Van den staart van den struis tot op het dameshoedje. Nadat zg gedurende jaren uit de mode waren, komen de struisveeren weer onze aandacht vra gen. Men ziet ze weer dragen op de kleine hoed jes, maar vooral ook bij officiëele gelegenheden en avondtoiletten; de waaier van struisveeren wordt evenzeer bij avondfeesten weer gaarne ge kozen. Zien wij die prachtige, volle struisveeren, dan zouden wij bijna niet gelooven, dat zij van den staart van den vrij onooglijken struis komen. In werkelijkheid zien zij er na het plukken dan ook niet mooi uit en moeten wij nog 'n heele bewer king ondergaan, vóór zij geschikt zijn hun weg naar de koopsters te vinden. Komen de veeren dus b.v. van Zuid-Afrika aan, dan worden zij eerst in warm zeep- en soda-water gereinigd, totdat alle vuil verwijderd is, daarna worden zij' gebleekt in een oplossing van waterstof-pe- roxyde om mooi wit te worden. Een gedeelte blijft wit, andere worden in de gewenschte kleu ren geverfd en in een warm vertrek gedroogd. Nu worden ze verder bewerkt door vaardige, vlugge vrouwenhanden en met een kam en een stomp pennemes worden de kleine veertjes ge pluisd en opgekruld; soms worden de kleine donsjes tot driekwart van het eind aan elkander geplakt met een heele dunne oplossing van Arabische goim, zóó, dat alleen de punten over blijven om te krullen. Over het geheel genomen zijn de veeren van de mannetjes mooier en voller, dan die der vrouwtjes. Zijn de veeren te dun, dan worden er twee op elkander gewerkt, zóó kunstig, dat een leek het niet bemerkt. Met heel fijne steekjes worden de pennen op elkander gewerkt en ver krijgt men mooie volle exemplaren. Met het uit de mode geraken van struisveeren zijn er zeer v»le ruenschen broodeloos geworden. Zal de aanvraag nu weder groot blijken te zijn, dan kan dit ertoe medewerken ran weer aan een aantal menschen werk te verschaffen. WAT PARIJS DOET IS WELGEDAAN? Slaafsche navolging van Fransche voorbeelden uit den booze? Mode excessen. Parijs, de stad van het licht, heeft door de eeuwen heen de reputatie gekregen van het mid delpunt der toonaangevende wereld te zijn. Hier toch worden door de machtige modeko ningen in hun werkkamers de wonderlijkste mo des ontworpen. De wereldberoemde ontwerpers als Patou, Poiret, Lelong e.a., wedijveren met elkander om nieuwe modes naar voren te bren gen, de een soms al sensationeeler dan de an dere. Haarspecialisten brengen de nieuwste kapsels en schoonheidsdeskundigen trachten op hun ge bied steeds nieuwe vindingen te doen, zoodat door dezen onderlingen wedijver van vooraan staande personen, de mest excentrieke modes naar voren worden gebracht. Koopt men een japon of mantel, waarbij aan den binnenkant de naam Patou Parijs (of andere) vermeld staat en ziet dit kleedingstuk er min of meer excentriek uit, dan zal het met het grootste gemak gedragen worden, omdat het toch van een groot Parijsch modehuis afkomstig is. Maak uw huisnaaister eenzelfde model, een getrouwe copie van wat in de Pargsche étalages te zien was, dan zal u er zich niet met datzelfde vertrouwen mee op straat begeven. Het was im mers de naam die eraan gegeven was; dus kan men zoo'n japon, al was deze een beetje bijzon' der, heel goed dragen! En nu hetgeen de „Palais de Beauté" weer vanuit Parij3 als mode aan geven, nj. het dunne lange streepje boven de wenkbrauwen; om excentriek te zijn trekken de meisjes en zelfs vrouwen, zich de wenkbrauwen uit of scheren ze weg. Voor hen, die niet weten, dat dit Anode" heet, zal dit zéér pijnglk schij nen, maar toch zijn er zeer velen, die hieraan mededoen, omdat „Parijs het voorschrijft". Voor meisjes met zeer zware wenkbrauwen, die haar gezichtje een te strenge uitdrukking geven, zal het misschien noodig zijn deze wat te laten dunnen, maar waarom moeten zij, die door de natuur bedeeld met normale wenkbrauwen, deze uittrekken en in de plaats daarvan een simpel streepje trekken. De gelaatsuitdrukking ver andert er geheel en al door en dikwijls niet in het voordeel, daargelaten nog het pijnlijke en lang niet ongevaarlijke uittrekproces! Met de nagels is het al niet beter gesteld. Heel begrijpelijk is het, dat een vrouw prijs stelt op een goed verzorgde hand met keurige nagels, wat dan ook iets vanzelfsprekends is voor de beschaafde vrouw. Vaak wordt er glimmende lak op aangebracht, waardoor de nagels op den duur afbreken, maar dat is nog niet alles, ze worden zelfs vuurrood gekleurd. Onder volmaakte gri meering zou ik willen verstaan: te trachten de natuur, waar dit inderdaad noodig zou mogen zijn aan te vullen. Dit is echter niet de opvat ting der mondaine vrouwen. Een ailerbespottelijkst gebruik ziet men nu weer in de Parijsche toonaangevende kringen, nJ. om bij avondkleeding de haren met goud en zilverpoeder te borstelen, waartoe men dit poeder op de borstel strooit en deze door de haren haalt, zoodat ze een goud- of zilverig aanzien krijgen dat past bij de avondmanteltjes. Ten slotte eindigen wg ons Parijsch mode overzicht met 't een en ander te vertellen over de lippen, waarvan wij het verven bijna al niet meer opmerken. Wat wèl opvalt is, dat er tegen woordig verschillende tinten van die kleurstof gebruikt worden. Hield men eerst nog rekening met de gelaatstint en werden de lippen weinig „opvallend" bijgewerkt, thans blijkt dit niet sen sationeel genoeg meer te zijn en moet men re kening houden met de kleur van de japon, die men draagt. Een lippenstift chariot wordt b.v. gebruikt bij een roode japon; Printemps bij pas- telkleurige japonnen; victorie bij zwarte, enz. Is het niet treurig ,dat ook zelfs jonge meisjes meenen interessant te zijn, door het gebruik van dergelijke onnatuurlijke hulpmiddelen? Wanneer zij denken, dat het charme geeft en het mannelijk geslacht zich hierdoor tot hen aangetrokken voelt, dam hebben zij het geheel en al mist. Niets toch is aantrekkelijker dan een meisje dat ons zonder schijn of onnatuur tegemoet komt. HUISHOUDELIJK ALLERLEI. ONSCHADELIJKE KLEURSTOFFEN VOOR DE KEUKEN. Saffraan of kurkuma gebruike men om geel te kleuren. Perenrood en cochenille gebruike men om rood te kleuren. Pistaches d. z. boontjes met een groene kern en paarsachtigen schil, om groen te kleuren. Koffie of chocolade om iets bruin te kleuren. Fijngewreven viooltjes om iets paars te kleuren. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 828. H. Rosenkilde, (Hamburg). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Ke8, Tc8, Ld7, Pc3, b4, d4, e6. Zwart: Kd6, Tg5, Lg4, Lh2, Ph3, a6, b7, e5, f2, f3, g6. PARTIJ No. 139. Gespeeld in het tournooi te Bied, 24 Augus tus 1931. Wit: Zwart: E. C o11e J. Kashdan (Brussel). (New-York). DAME-PION-OPENIN G. 1. d2d4 d7d5 2. Pgl—f3 PgS—f6 3. e2e3 c7c5 4. c2c3 e7e6 5. Pbl—d2 Pb8c6 6. Lfl—d3 Lf8d6 7. 0—0 0—0 8. d4Xc5 Ld6 X c5 9. e3e4 Dd8c7! 10. e4xd5 e6Xd5 11. Pd2—Jb3 Lc5—b6 12. Ddlc2 Tf8e8 13. Lel—g5 Pf6e4 14. Tal—el Lc8—f5 15. Lg5e3 Lf5—g6 16. Pf3h4 De Colle-opening is van beide zijden naar de nieuwste gegevens behandeld. Wit wil nu het Paard e4 den steun ontnemen laat echter een zeer verborgen, mooi offer toe. 16. Pe4xf2! 17. Le3Xf2 Lb6 X f 2f 18. KglXf2 j> Dc7—b6f 19. Kf2—g3 Te8—e3f 20. Tel x e3 Sjjil Db6 X eSf 21. Tfl—f3 it' De3g5L 22. Kg3—h3 l'-X Pc6e5 23. Tf3g3 Dg5h6 24. Ld3—f5 Op 24. Ld3Xg6, Pe5xg6; 25. Tg3g4 volgt TECHNISCHE WONDEREN DER TOEKOMST. Op geen gebied is 't zoo gemakkelijk en tevens zoo gewaagd om voorspellingen te doen, als op het breede terrein van de technische vorderin gen. En toch is nergens het gevaar zoo groot als hier, verkeerd te raden of dingen te beloven, waarvan de verwezenlijking achterwege blijft, of juist zulke te voorzien, welke inderdaad, worden verwezenlijkt. Ook den meest intellectueelen lieden kan dit overkomen. De scherpzinnige Cyrano de Bergerac heeft reeds, ongeveer 300 jaar geleden, het afschieten van een raket op langen afstand .'oorspeld, welke voorspelling, tot nu toe, een toe komstdroom is gebleven, terwijl de geniale Jules Verne, door nauwelijks dertig jaar van ons ge scheiden, juist de meest belangrijke technische prestatie, de draadlooze telegrafie en telefonie vergat te voorspellen. Wanneer het betreft nieu we technische uitvindingen te voorspellen, dan denkt iedereen, zoowel vakman als fantast, aan den verderen uitbouw van den draadlooze of aan volmaking van de uitvindingen op vlieg-tech- nisch gebied. Uitvindingen van dezen aard, die zonder twijfel nog verder zullen worden gedaan, hebben een en hetzelfde doel: het verkorten van ruimte en tijd. Met ieder vliegtuig, in staat de snelheidsrecord te verbeteren, komen steden, landen en werelddeelen naar het aantal vlieg uren gemeten nader tot elkaar en de afstan den, waardoor ze zijn gescheiden, al korter en korter, Met lederen nieuwen krachtiger zender wordt de wereld al kleiner en kleiner. De om vang van de aarde welke door de draadlooze gol ven in één enkele seconde zevenmaal wordt af gelegd, wordt steeds kleiner en kleiner. Reeds tegenwoordig is, van het draadloos-standpunt bekeken, de oppervlakte van de aarde kleiner dan in het jaar 1900 een Nederlandsche provin cie. Alle tegenwoordige en toekomstige wonderen, die aan het parool „"'"souloos" zji» "erbondaa, Pg6e5 en daarna g7g5. 24Ta8e8 25. Pb3d4 Lg6h5! Dreigt g7g5, wat ook door 26. Lf5Xh7f, Kg8f8! niet te verhinderen is. 26. Dc2—f2 g7—g5 27. Lf5xh7f Kg8—f8! 28. Lh7—f5 g5Xh4 29. Tg3—e3 Te8e7 Om te verhinderen, dat deze Toren, na een zet met het Paard e5, niet met schaak wordt genomen, 30. Te3—el Op 30. Df2—el? zou volgen Pe5d3! 30. Lh5—g4f Pe5d3! 31. Lf 5 X g4 32. Df2Xh4 Pd3f4+ 33. Kh3—g3 Dh6xh4f 34. Kg3Xh4 Pf4Xg2f 35. Kh4g5 Te7xel 36. h2h4 Pg2—e3 37. Lg4—f3 Pe3c4 38. Pd4—f5 Tel—gl 39. Kg5—f4 Tglfl 40. Pf5—e3 Tfl—f2 41. Pe3—dl Tf2h2 42. h4h5 Pc4Xb2 43. Pdle3 Pb2d3i 44. Kf4g3 Th2Xa2 45. Lf3Xd5 Ta2—b2 46. h5h6 Pd3e5 47. Kg3—f4 Peö—g6f 48. Kf4e4 b7—b6 49. Pe3—f5 Pg6e7 Opgegeven. hebben, zoo goed als alle raket-ontwerpen ten doel, afstand en tijd door snelheidsvermeerde- ring te vernietigen. Intusschen is dat alles slechts een smal, kleurig stukje op het bonte veld der technische toekomst-mogelijkheden. Voor geheel andere, wellicht ook practischer doeleinden zullen de te verwachten technische uitvindingen zijn, op het gebied van nieuwe energiebronnen, in tal van verschillende vormen. Daar hebben wij den veel besproken en veel be- wisten lichtaccumulator.' Er gaat geen jaar voorbij, waarin in Amerika, niet minstens een maal wordt beweerd, dat het dezen of genen in genieur is gelukt het vraagstuk op te lossen. In zijn mooisten en ideaalste vorm is deze licht accumulator voor te stellen als een kogel of kegel, die de zonnestralen door een of ander (waarschijnlijk scheikundig) middel opzuigt, de verzamelde lichtkracht bewaart en daarna, door b.v. een druk op een toets of draal van een knop, de lichtenergie zoo uitstraalt als een electrische booglamp. De door de zon naar de aarde gezon den hoeveelheid licht is zoo geweldig, dat ze naar menschelijke begrippen, onmetelijk kan worden genoemd. De bron, welke de lichtaccu mulator moet voeden, is daarom onuitputtelijk en kost bovendien niets. Ofschoon reeds zeer scherpzinnige pogingen in Duitschland en in Amerika in deze richting, eenig succes hebben gehad, bleef tot nu toe de lichtaccumulator in het laboratorium. Men mag, zonder zich te com- promitteeren, voorspellen, dat de uitvinding in de volgende twintig jaren wel zal worden ver wezenlijkt. In 1950 zal men reeds met lampen, door lichtaccumulatoren gevoed, openbare Dlaafc- en groote zalen verlichten-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 3