KINDERVERHAAL KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT. m-JÊïM Jfc II s§ '1 BAST 26e laargang.Het Bloemendaalsch Weekblad. 23 December 1931. Tweede Blad, No. 51. Brokjes Levenswijsheid. Crisis en Kerstmis. De ommekeer der koningen. Door G. Th. ROTMAN. VOOR DE VROUW. SCHAAKRUBRIEK. (Nadruk verboden) Een stadsman, die nog nooit buiten zijn woonplaats geweest was, zou eens voor het eerst van zjjn leven een zeereis maken. Toen de boot afvoer, zat hij, angstig door de ongewo ne omgeving, op het dek met zijn reisgezel schap te praten, en daar hrj met zijn gezicht naar de kajuit zat gewend, had hij van de afvaart niet het minste bemerkt. Toen hij na een kwartiertje door een zijner vrienden naar de verschansing werd meegeno men, schrok hy zoo van het schouwspel, dat hjj bjjna bezwijmde. De kust, dat wou voor hem zeggen het veilige land, was een onwezen lijke strook langs den horizon geworden en het leek, of ze steeds verder en verder in zee dreef. De machtige torens van de stad waren nietige puntjes geworden; het gedaver en ge- druisch van den arbeid had plaats gemaakt voor een doodelijke stilte. Geen straat was meer te herkennen, geen huis te onderscheiden; alle verhoudingen en afstanden waren vreemd ge werden als in een droom. En die droom dreef steeds verder weg, als een vreemd voorwerp uit een andere wereld. Wat kort te voren stellig en tastbaar geweest was, leek nu een fata morgana, een lucht spiegeling. Had onze schepeling een half uur geleden nog deel uitgemaakt van dat schim achtig gebied Het is angstwekkend, zich plot seling en onvoorbereid verplaatst te vinden in een principieel andere sfeer. Dit angstwekkend gevoel overvalt ons op Kerstmis. Gister was het nog crisis. Wij leef den in een sfeer van waanzin en misdaad; oor logstoerusting, economische ontreddering; bot singen, intrigues, zwendelarij. Wat ons bezig hield was de beurs, waren de marktberichten en koerslijsten; de cijfers om trent werkloosheid en faillissementen; de po litieke vertoogen en de diplomatieke schanda len; waren de misères op het kantoor, de on genoegens in huis; was de algemeene onvrede; de universeele verbittering, waaronder op dit oogenblik onze wereld lijdt. Het gedruisch en gedaver van deze harde, hotte, waanzinnige wereld omringde ons. Wij waren aan „de werkelijkheid" rondom ons ge wend als aan het tikken van de klok in de huiskamer. Als die man uit de stad, die nog nooit een zeereis gemaakt had, aan autogetoe ter en tramgedender en aan het geschuifel van duizenden voeten over de straat. En nu legt een onzer vrienden ons de hand op den schouder en zegt; „Keer je eens om en kijk eens over de verschansing!" Een duizeling bevangt ons. Want die „wer kelijke" wereld met haar percenten en divi denden, haar koersdalingen en werkloosheids- uitkeeringen, haar gifgassen en pantserkruisers, haar ophitsing tot moord en haar zwendel om millloenen, haar zaken en markten en beurzen en politiek, ligt eensklaps ver weg als een droom. Wij herinneren haar omtrekken niet, meer en het aanzicht harer afstanden en ver houdingen is tot een onwezenlijk lint vervloeit. Stilte omringt ons en diepte is beneden ons en boven ons koepelt zich de geheimzinnige hemel. Geen ander geluid dan hec rbythmisch geneurie van oude Kerstliederen. Geen andere klank dan het droomerig „Vrede op aarde!" en „Een welbehagen in menschen!" Geen an dere genooten dan zwijgende reizigers, evenals wij bevangen door de betoovering van het voortdeinende schip. Passagiers naar een sprookjesland... En hoe onwezenlijk de „werkelijkheid" van een half uur geleden. Hebben ook wij inderdaad daar toe behoord? Morgen zal Kerstmis voorbij zijn. Hoe was het ook weer? Vrede? Ja, vrede op aarde. En iets van welbehagen. Maar nauwkeurig weten we 't niet meer. Kerstmis is een oogenblik op zijn beurt onze „werkelijkheid" geweest. Wij leven in Kerst gedachten. Wij mijmeren voort bij het Kerst lied. Wij dommelen in bij den Kerstboom. Maar opeens... „Keer je eens om, vriend! Kijk over de verschansing!" Wat ligt Kerst mis plotseling ver! Wij herkennen ons vader land van gister niet meer. Afgedreven, ver vloeid met de golven, wexke het schip van ons dagelijksch bestaan voortstuwen, ligt daar aan den horizon ons fata morgana, onze luchtspie geling van „Vrede op aarde!", die gister zoo stellige werkelijkheid was... Zullen eenmaal de twee sferen, waarin de onbarmhartige tijd ons thans dwingt beurte lings te leven, vereenigd zijn tot een harmo nisch, bestendig bestaan? Hoe lang nog, hoe lang nog noopt ons het lot te schommelen tus- schen deze twee tegenstrijdige polen: crisi3 en Kerstmis! H. G. CANNEGIETER een Kerstsprookje door H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Het was in de dagen, waarin de wereld weer beefde voor Herodes den Moordenaar. Men wist, dat hrj een nieuwe slachting in den zin had en ditmaal zou geen kind, hoe teer en hoe klein ook, den dans ontspringen. Een duister voorgevoel beklemde de volken; moe ders sidderden boven de wieg van hun pasge borenen en vaders balden machteloos de vuis ten tegen 't dreigende noodlot. Toen begon het gerucht rond te waren, dat er ergens in 't middenpunt van de wereld, de Vrede geboren zou worden. Men fluisterde den naam van de stad, waarin deze blijde gebeur tenis plaats vinden zou. Aan een vriendelijk meer gelegen, door hooge bergen omringd, was zy sinds jaren de gastvrouw van zon en ge nezing zoekende menschen en trok zij tot zich de welgezinden, die de vreeselijke kwaal be studeerden, waaraan de menschenmaatschap- PÜ 'eed. Herodes was op zijn hoede. Hij ontbood zijn 65. Tegen zonsondergang kreeg de veelge plaagde kapitein eindelijk rust; het jeugdige gebroed ging naar kooi en papa ging tegen den boomstam zitten dutten. Daar hadden de jon gens, die hun oom achterna gerend waren en alles gezien hadden, op gewacht. Met 't oog op het leeuwentemmen was er in de vliegma chine een groote flesch chloroform; die werd, tegelijk met 'n grooten zak, gehaald en ver volgens Koosje's zakdoek flink met chloroform besprenkeld. 66. Gewapend met zak en touw en met 't verdoovende goedje slopen de twee jongens naar den snurkenden aap. Koos duwde hem den zakdoek onder z'n neus en Kees gooide hem heel handig den zak over z'n kop. Met stevige touwen, die de slimme neven evenmin verge ten hadden, werd hij nu zoo stevig geboeid, dat hij, als hij bijkwam, zeker geen vin zou kunnen verroeren. Daarom werd kapitein Klokkebos, niet zonder veel moeite, weer op den beganen grond geholpen. 67. „Dat was 'n benauwd uurtje!" zei de kapitein. „Maar hoe krijgen we dien aap mee?" Op datzelfde oogenblik werden de struiken opzjj geduwd en twee negers kwamen te voor schijn. Ze waren aan 't kruiden zoeken voor hun opperhoofd; deze stakker verging van kiespijn, en de negers dachten: „Nou, als die lui zoo knap zijn, om zoo maar hokus-pokus zoo'n grooten aap te vangen, zullen ze ook wel raad voor de kiespijn weten!" 68. Ze wenken den kapitein en de twee jongens dus, om mee te gaan. Spoedig waren ze in de negerkraal, waar het brave apperhoofd Kookmebotje bezig was zijn geteisterde wang met een brandenden fakkel te blakeren, om dan vervolgens zijn hoofd onder water te dom pelen. Naar het stevige gebrul van Zijne Door luchtigheid te oordeelen, scheen de kustbewer- king echter niet veel te helpen. voornaamste vazallen, drie koningen, die als deskundigen in staat zouden zijn het gevaar, dat zijn geweldsheerschappij dreigde, tijdig te onderzoeken en te bezweren. De koningen van het Goud, van de Wierook en van de Mirre verschenen buigend in zijn paleis. „Er is", sprak de tiran, „sprake ,van een ster, die het rijk des vredes aankondigt. Reeds noemt men den naam van de stad, waarboven zjj op zal gaan." De Goudkoning nam het woord en sprak: „Beheerscher aller millioenen, men zal langs het luchtruim het geschitter aanschouwd heb ben van de goudvoorraden, die ik op uw bevel per vliegtuig van her raar der voer, opdat zy onttrokken blijven aan het grauw daar beneden, dat als mieren wriemelt en wroet door velden en steden, en geen denkbeeld heeft omtrent de" hooge bestemming van goud Hier onderbrak hem Herodes met een boos- aardigen lach. „Ik weet het, mijn dienaar", voegde hij den Goudkoning toe, „en ik ben u nog dank voor uw laatste zending verschuldigd, waarvoor ik mijn soldaten heb kunnen kleeden en mijn wa penen heb kunnen verbeteren voor de nieuwe slachting, welke ik voorbereid. Wat praat men van een ster en een stad? Niemand, die den vrede bevordert dan ik, want ik houd mij aan de oude wijsheid, dat, wie den vrede wil, zich wapene ten oorlog!" Nu nam de tweede koning het woord. „Zoo is het, beheerscher aller geloovigen", sprak hij. „Daarom stel ik dan ook immers met volle overtuiging mijn wierook te uwer beschikking, om in mijn tempels de wapenen te zegenen, waarmee gij den vrede dient. Daarom zwaai ik hem toe aan uw verdienstelijke krijgs oversten, wanneer zrj na dappere veldslagen den vrede weer een stap nader hebben ge bracht; daarom wijd ik de kinderen, die in den heiligen krijg moeten vallen, ten doode; daar om sta ik de stervenden hij en troost ik de na bestaanden." Hier viel hem de derde koning in de rede en zei: „Aan mij is het te danken, beheerscher aller krachten en machten, dat er na eiken slag nog menschen in leven blijven. Gij hebt my in dienst gesteld om met mijn mirre den gewonden verzachting te brengen, hun pijn te lenigen, hun leven te verlengen". „Ik weet het, mijn dienaar", voegde Herodes hem toe. „zonder u zou ik mijn verheven doel evenmin kunnen bereiken als zonder wierook en goud. Ook de mirre.heb ik noodig en ik prijs het in u, dat gij met volharding uw weten schap om het lijden te verlichten van jaar tot jaar meer tot volmaaktheid brengt. Er wordt geen "nieuwe methode door mijn dienaren, de krijgers, bedacht, of gij stelt er een nieuwe geneeswijze tegenover. Erkentelijk ben ik u voor uw laatste vindingen: de narcose, de kunstle dematen, de gasmaskers en zuurstofapparaten. Men zegt wel, dat mijn beschavingswerk gru welijk is, maar gij maakt met uw geneeskunde de krijgskunde humaan. Maar ga nu, mijn drie getrouwen, en bericht mij door uw deskundige voorlichting, hoe het staat met de ster." Nog mijmerend over hetgeen hun meest - de Hellevorst, hun over hun lofwaardige tas had gezegd, trokken de drie koningen door den donkeren nacht. Inderdaad was hun arbeid in dienst van den vrede gewichtig en schoon. Wie den vrede wil, wapene zich ten oorlog. En, ieder op zijn wijze, hadden zij deze wape ning tot het toppunt der volmaaktheid ge voerd. Goud, wierook en mirre, de geschenken, waarmee zij kwamen, waren allengs machten geworden, waarbij alle oude toovermiddelen in het niet vielen Kapitaal, geloof, wetenschap beheerschten ais drie reuzen de aarde. En in een visioen zagen de drie koningen ot> hun tocht door den donkeren nacht, waar toe hun arbeid in dienst van Herodes leidde Alle drie zagen zjj vóór zich een luchtverschijn sel, indrukwekkend en grootsch. Een ster ver scheen vóór hen. Als een geweldige komeet verlichtte zjj ginds den horizon. Vurig, bloedrood werd de hemel. Het was, of gansch de aarde in brand stond dien donkeren nacht. Onheilspellende geluiden stegen op uit het duister: gekerm, doodsgerochel, waanzinnig gelach. Daarboven uit het gefluit en gesis, het gekraak en gerom mel van een ineenstortende wereld. Zwavelige dampen trokken als een sluier voor de komeet, welker staart vlamde met onwezeniyke verven van groen en geel. Dat was de ster, waar de drie koningen op af trokken. Nu zij het zich eensklaps bewust werden, kneep angst hun de keel toe. zy durf den eikander niet toespreken of aankyken, en zwegen om elkaar niet opmerkzaam te maken op het verschrikkelijk visioen. Plotseling stuitten zij op iets vreemds. Zy konden niet verder. Heel de weg was ver sperd. En bij het schijnsel van de komeet be merkten de koningen, dat het menschen- lichamèn waren, die hun het verder gaan be letten. Een onafzienbare massa menschen, die allen voorovergebogen ter aarde lagen, met het gelaat naar de koningen toe. Aan de schamele kleedij en de verweerde gelaatstrekken zagen de koningen, dat het de herders waren, de tal- looze volken, die gansch de aarde by millioe nen bewonen. De koningen staakten hun loop, aarzelend, of ze over de ruggen der volken hun tocht zouden vervolgen. De Goudkoning verbrak het angstwekkend zwijgen. „Waarom", stootte hy uit met van ontstelte nis hijgende stem, „ligt gij daar op de aarde, als in aanbidding voor ons? Staat op, herders en volken, wy wenschen niet uw aanbidding, maar uw arbeid wenschen wy in dienst van onzen gemeenschappelijken beheerscher, die, wijl hy den vrede wil, zich ten oorlog wa pent!" Nu verhieven zich de herders en antwoord den in koor: „Het is niet voor u, koningen van het goud, en van de wierook en van de mirre, dat wij hier in aanbidding ter aarde geknield liggen in den donkeren nacht. Wat. wy knie lend aanbidden, is de ster, die opnieuw is ver rezen, en die ginds glanst achter uw ruggen en boven uw hoofden. De ster, welke gy niet hebt opgemerkt, omdat gy haar den rug toewendt voor uw gruwelijke komeet. Keert u om, koningen van het goud, van de wierook, de mirre en stelt uw geschenken hóór ter be schikking: de nieuwe ster aan den hemel, die ook gij moet aanbidden, de ster, welke niet gekleurd is met de verven van brand en bloed, maar die glanst met het stille, zuivere wit van den vrede." Ademloos luisterden de koningen. Een sid- dering trok door hen heen bij het hooren van, dit machtige koor, dat als een lofzang klonk door den duisteren nacht. Voorzichtig, bedachtzaam, wendde het eerst de koning der mirre het hoofd om. En inder daad: een blanke ster praalde achter hem aan den vredigen hemel. De koning der mirre wierp zich ter aarde. Hij hief zijn kistje met balsem op en, met ontroerde stem. fluisterde hij: „Voor fi, nieuwe ster. Voortaan voor u en voor u alleen! Ja, ik besef het, hoe dwaas en onwetenschappelijk, hoe dwaas en onmensche- lyk het is, eerst wonden te slaan om later wonden te heelen. Ster des Vredes, nu zie ik het in: wie den vrede wil, ontwapene zich ten vrede!" Behoedzaam wendde nu ook de koning van den wierook het hoofd om. „Tot u bekeer thans ook Ik my!", riep hij geestdriftig uit. „Het visioen van den Moedi gen komeet heeft my doen ontdekken, in wiens dienst het was, dat ik mij gesteld had, toen ik te goeder trouw Herodes' wapenen zegende. Maar nu ik heb ontwaard, blanke ster van den vrede, nü weet ik, wien ik mijn offer moet brengen. Eere zy God in den hooge!" Een boosaardige lach weerklonk. De goud koning liet zich niet overtuigen. Zijn cynische Mik weerstond de in aanbidding ten hemel ge slagen oogen der herders. Hard en koud was de stem, waarmee hij hun toesnauwde: „Onnoozelen, jelui aan een bleeke ster te vergapen! Moet ik myn kostelykst bezit wagen voor een waan? Wis kan met idealen betalen? Ja, voor jelui is het gemakkelijk, maar ik heb heel mijn kapitaal daar in die komeet gesto ken. Brand en bloed?! Ja, voor jelui, voor jelui!! Maar voor my dividenden, dividenden!!" Nogmaals hoe-Lu ach te hij. Maar vóór hem op rees als één man het onafzienbaar leger der volken, zwijgend, dreigend. Voor den aandrang der herders week de koning een stap terug. En vóór hy van zyn ontsteltenis kon beko men, grepen twee paar armen hem aan; het waren zyn makkers, de beide andere koningen, die hem dwongen zich om te wenden naar de nieuwe, Manke en stille ster. Verpletterd onder de zuiverheid harer stra len, wierp ook de Goudkoning zich nu einde- lyk ter aarde. Zijn stervende handen hieven het kistje op met zijn kostelijkst bezit. „Neem het aan", fluisterde zyn gebroken stem, „niet langer zij het voor Herodes' duis tere doeleinden gebruikt. Het krijge een betere bestemming, als gij, mijne makkers, het doel treffend besteedt in dienst dezer herders, die nog bijna alles ontberen; in dienst van den vredesvorst, die heden geboren is Het licht van de nieuwe ster glansde over de goudstukken, waarin zich weerspiegelde haar glinsterend beeld. Steeds drongen de herders op in de richting van de ster, welke straalde boven de vredes- stad. De gedachten van alle volken ter wereld, al hun verlangens en idealen drongen op naar de stad, millioenvoudig, en versmolten daar tot één gemeenschappelijke gedachte, één al gemeen verlangen, één grootsch ideaal: Vrede, ontwapening, welvaart. En uit dien massaal menschelijken wil werd geboren, hetgeen de sterre had aangekondigd, jn Herodes verbeidde tevergeefs de terug komst van zijn vazallen. Zijn wapenen waren verroest, zy'n soldaten gevloden en, eenzaam achtergebleven in zyn spookachtig paleis, stierf hij, van gramschap waanzinnig. PARIJSCHE MODENIEUWTJES. Het is nog niet zoo héél lang geleden, dat de goedgelcleede vrouw een garderobe had, die slechts uit sportieve avondjaponnen bestond.' Dit is echter veranderd. Langzamerhand is de' middagjapon weer naar voren gekomen en heeft nu een plaats verworven, waarvan zij zich voorloopig niet zal laten verdringen. Men ziet het type dezer eenvoudige en toch gekleede japon meestal in donkere tinten, soms met een klein werkje voor den middag, terwyl men voor bridge, tea's of avondvisites japon nen met een bontgarneering kiest of wel zwar te japonnen met wit wollen kantstof gecombi neerd. Voor meer gekleede japonnen kiest men ve lours of crêpe satin, in èèn tint of wel twee tinten gecombineerd; veelal ziet men b.v. zwart fluweelen japonnen, waarop een shawl van mosgroene zijde is gedrapeerd, hetgeen zeer flatteus staat. De japon heeft een punthals, terwyl de shawl onderaan de halsuitsnijding een losse strik heeft, gaat zij om den hals aan de linkerzijde recht naar beneden en wordt on der de ceintuur doorgehaald. Dit jaar staat in het teeken der fluweelmode en wel gecombineerd met wit bont. Zoo zagen wy een buitengewoon elegante zwartfluweelen japon, die een plastron had van wit bont,terwijl de gladde ondermouw die aan den elleboog vrij wijd viel, eveneens van wit bont gemaakt was en de zwartfluweelen bovenmouw geheel strak was gehouden, waardoor de buiging van den arm eenigszins aan den vorm van een meloen deed denken. De zeer lange japon wordt in Parijs slechts voor avond- of officieele toiletten gedragen en wel in velvet, velours chiffon, crêpe satin en crêpe georgette gecombineerd met kant. Men draagt deze japonnen by huwelijken zoowel als by recepties voor schouwburgbezoek en aan diners. Wy wonden onlangs het huwelijk by van een der dochters van een bekend mode-ontwerper en zagen verschillende met kant gecombineerde japonnen dragen door de bruidsmeisjes. D< bruidsmoeder droeg een japon, die tot op de voeten reikte en was gemaakt van goudkant met hoogen hals en lange mouwen, afgezet met smaragdgroen zijndenfluweel, waarvan de hoed in toquemodel eveneens gemaakt was. Een der andere bruidsgasten droeg een japon van grijs velours chiffon met ingerimpelden rok, die even boven den grond kwam, terwijl wij verder vele gasten japonnen zagen dragen, die tot de enkels reikten, sommige in zwart, andere in groen of bruin fluweel, met gepofte mouwen óf aan boven- óf aan onderarm. Allen droegen bijpassende hoeden of toques met aigrettes of andere chique garneering. Deze nieuwe japonnen gaven de draagsters een ze kere waardigheid, die geheel en al In overeen stemming was met de plechtige gelegenheid. PROBLEEM No. 326. S. Pimeneff en E. J. Umnoff (Rostow a.d. Don) II SL, Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kb5, Dd8, Tg2, Tg6, Ldl, Pgl, Pg7, f4, h3. Zwart; Kh4, Tf6, Lg5, Lh7, Pb6, Ph2, h6. EINDSPEL No. 70. In de vierde ronde van het internationaal grootmeestertournooi te Berlijn, gespeeld 14 October 1928, ontstond in de party tusschen A. Rubinstein (AntwerpenBerchem) met Wit en A. Nimzowitsch (Kopenhagen), met Zwart na den 31sten zet van Zwart )Ta3a6) de volgende stand: Rubinstein won op de volgende fraaie wijze: 32. g2—g4! f7—f6 33. Kh2—g3! Ld7—c8 34. Tbl—el Lc8b7 35. Df2e2! Pf8—d7 36. Pe4Xd6! Ta6Xd6 37. De2e8f Pd7—f8 38. Tel—e7! g7—g6 39. De8f 7-s Kg8—h8 40. Te7e8 Td6—08 41. Df7Xf6'f Kh8—g8 42. Df6e6j- Kg8—g7 43. f5Xf6t Opgegeven. RUBINSTEIN IN ONS LAND. Grootmeester Rubinstein maakt een tournée door ons lend. Hij geeft simultaanvoorstellingen a raison van f 50.— plus verblijfkosten. Dr. Euwe hoopt, dat vele clubs in den lande meester Rubinstein zullen uitnoodigen, omdat zijn fi- nancieele omstandigheden niet rooskleurig zijn. Uit bovenstaand eindspel kan men zijn schit terend spel opnieuw genieten. Reeds speelde hij in de Nieuwe Rotterdam- sche Schaakvereeniging, met het schitterend resultaat: 25 gewonnen en 5 remise. OPLOSSING PROBLEEM No. 322. (Ir. A. J. C. v. Eelde, 1857—1913). Stand der stukken: Wit: Kcl, Dg5, Tc8, Tg6, Pa4, Pd2, a3, d6, §2. Zwart: Kd4, Lf5, Pc6, d3. 1. Pa4—c3, enz. Goede oplossingen ontvangen van: H. de Ruyter te Bloenientiaal; M. W. L. Artz ên H. W. v. Dort, beide te Haarlem; P. Mars te Santpoort. JAMMER-LIJK. Man (tot zijn buurman)Ik wou, dat u die hond van u verkocht. Gisteren moest myn doch ter haar zangles staken, omdat het beest den heelen tyd huilde. Buurman: Dat spyt me wel. Maar uw doch ter is het eerste begonnen. LOGISCH. Rechter: Als het maar half waar is, wat getuige van u zegt, dan moet je geweten wel zoo zwart zijn als je haar. Beklaagde (tot den kaalhoofdigen rechter) Als u iemands geweten beoordeelt naai" zyn haar, dan hebt u zelf heelemaa) geen geweten. VANWAAR? Jansen las op zekeren morgen tot zyn aller grootste verbazing zyn eigen doodsbericht in de krant. Zenuwachtig belde hy zyn besten vriend op. Hallo, Kees,, heb je In de krant gelezen dat ik dood ben? Hallo, jawel, hom-de Jansen terug, Zeg kerel, vanwaar bel jij op? Wat voor een lief naampje zal ik je geven?" vroeg het pas getrouwde vrouwtje van een theaterdirecteur aaü haar man. „Job!" zuchtte de tooneel-hoofdman mis troostig! Gast: Kellner, die biefstuk is zoo hard, dat ik mijn mes erop breek! Kellner: Dan moet U zich bij den os bekla gen, meneer! Gast: Goed, roep dan den directeur maar even.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 3