KINDERVERHAAL
KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT.
m-JÊïM Jfc
II s§
'1 BAST
26e laargang.Het Bloemendaalsch Weekblad. 23 December
1931. Tweede Blad,
No. 51.
Brokjes Levenswijsheid.
Crisis en Kerstmis.
De ommekeer der
koningen.
Door G. Th. ROTMAN.
VOOR DE VROUW.
SCHAAKRUBRIEK.
(Nadruk verboden)
Een stadsman, die nog nooit buiten zijn
woonplaats geweest was, zou eens voor het
eerst van zjjn leven een zeereis maken. Toen
de boot afvoer, zat hij, angstig door de ongewo
ne omgeving, op het dek met zijn reisgezel
schap te praten, en daar hrj met zijn gezicht
naar de kajuit zat gewend, had hij van de
afvaart niet het minste bemerkt.
Toen hij na een kwartiertje door een zijner
vrienden naar de verschansing werd meegeno
men, schrok hy zoo van het schouwspel, dat
hjj bjjna bezwijmde. De kust, dat wou voor
hem zeggen het veilige land, was een onwezen
lijke strook langs den horizon geworden en
het leek, of ze steeds verder en verder in zee
dreef. De machtige torens van de stad waren
nietige puntjes geworden; het gedaver en ge-
druisch van den arbeid had plaats gemaakt
voor een doodelijke stilte. Geen straat was meer
te herkennen, geen huis te onderscheiden; alle
verhoudingen en afstanden waren vreemd ge
werden als in een droom.
En die droom dreef steeds verder weg, als
een vreemd voorwerp uit een andere wereld.
Wat kort te voren stellig en tastbaar geweest
was, leek nu een fata morgana, een lucht
spiegeling. Had onze schepeling een half uur
geleden nog deel uitgemaakt van dat schim
achtig gebied Het is angstwekkend, zich plot
seling en onvoorbereid verplaatst te vinden in
een principieel andere sfeer.
Dit angstwekkend gevoel overvalt ons op
Kerstmis. Gister was het nog crisis. Wij leef
den in een sfeer van waanzin en misdaad; oor
logstoerusting, economische ontreddering; bot
singen, intrigues, zwendelarij.
Wat ons bezig hield was de beurs, waren de
marktberichten en koerslijsten; de cijfers om
trent werkloosheid en faillissementen; de po
litieke vertoogen en de diplomatieke schanda
len; waren de misères op het kantoor, de on
genoegens in huis; was de algemeene onvrede;
de universeele verbittering, waaronder op dit
oogenblik onze wereld lijdt.
Het gedruisch en gedaver van deze harde,
hotte, waanzinnige wereld omringde ons. Wij
waren aan „de werkelijkheid" rondom ons ge
wend als aan het tikken van de klok in de
huiskamer. Als die man uit de stad, die nog
nooit een zeereis gemaakt had, aan autogetoe
ter en tramgedender en aan het geschuifel van
duizenden voeten over de straat.
En nu legt een onzer vrienden ons de hand
op den schouder en zegt; „Keer je eens om en
kijk eens over de verschansing!"
Een duizeling bevangt ons. Want die „wer
kelijke" wereld met haar percenten en divi
denden, haar koersdalingen en werkloosheids-
uitkeeringen, haar gifgassen en pantserkruisers,
haar ophitsing tot moord en haar zwendel om
millloenen, haar zaken en markten en beurzen
en politiek, ligt eensklaps ver weg als een
droom. Wij herinneren haar omtrekken niet,
meer en het aanzicht harer afstanden en ver
houdingen is tot een onwezenlijk lint vervloeit.
Stilte omringt ons en diepte is beneden ons
en boven ons koepelt zich de geheimzinnige
hemel. Geen ander geluid dan hec rbythmisch
geneurie van oude Kerstliederen. Geen andere
klank dan het droomerig „Vrede op aarde!"
en „Een welbehagen in menschen!" Geen an
dere genooten dan zwijgende reizigers, evenals
wij bevangen door de betoovering van het
voortdeinende schip.
Passagiers naar een sprookjesland... En hoe
onwezenlijk de „werkelijkheid" van een half
uur geleden. Hebben ook wij inderdaad daar
toe behoord?
Morgen zal Kerstmis voorbij zijn. Hoe was
het ook weer? Vrede? Ja, vrede op aarde. En
iets van welbehagen. Maar nauwkeurig weten
we 't niet meer.
Kerstmis is een oogenblik op zijn beurt onze
„werkelijkheid" geweest. Wij leven in Kerst
gedachten. Wij mijmeren voort bij het Kerst
lied. Wij dommelen in bij den Kerstboom.
Maar opeens... „Keer je eens om, vriend!
Kijk over de verschansing!" Wat ligt Kerst
mis plotseling ver! Wij herkennen ons vader
land van gister niet meer. Afgedreven, ver
vloeid met de golven, wexke het schip van ons
dagelijksch bestaan voortstuwen, ligt daar aan
den horizon ons fata morgana, onze luchtspie
geling van „Vrede op aarde!", die gister zoo
stellige werkelijkheid was...
Zullen eenmaal de twee sferen, waarin de
onbarmhartige tijd ons thans dwingt beurte
lings te leven, vereenigd zijn tot een harmo
nisch, bestendig bestaan? Hoe lang nog, hoe
lang nog noopt ons het lot te schommelen tus-
schen deze twee tegenstrijdige polen: crisi3 en
Kerstmis!
H. G. CANNEGIETER
een Kerstsprookje
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
Het was in de dagen, waarin de wereld weer
beefde voor Herodes den Moordenaar. Men
wist, dat hrj een nieuwe slachting in den zin
had en ditmaal zou geen kind, hoe teer en
hoe klein ook, den dans ontspringen. Een
duister voorgevoel beklemde de volken; moe
ders sidderden boven de wieg van hun pasge
borenen en vaders balden machteloos de vuis
ten tegen 't dreigende noodlot.
Toen begon het gerucht rond te waren, dat
er ergens in 't middenpunt van de wereld, de
Vrede geboren zou worden. Men fluisterde den
naam van de stad, waarin deze blijde gebeur
tenis plaats vinden zou. Aan een vriendelijk
meer gelegen, door hooge bergen omringd, was
zy sinds jaren de gastvrouw van zon en ge
nezing zoekende menschen en trok zij tot zich
de welgezinden, die de vreeselijke kwaal be
studeerden, waaraan de menschenmaatschap-
PÜ 'eed.
Herodes was op zijn hoede. Hij ontbood zijn
65. Tegen zonsondergang kreeg de veelge
plaagde kapitein eindelijk rust; het jeugdige
gebroed ging naar kooi en papa ging tegen den
boomstam zitten dutten. Daar hadden de jon
gens, die hun oom achterna gerend waren en
alles gezien hadden, op gewacht. Met 't oog
op het leeuwentemmen was er in de vliegma
chine een groote flesch chloroform; die werd,
tegelijk met 'n grooten zak, gehaald en ver
volgens Koosje's zakdoek flink met chloroform
besprenkeld.
66. Gewapend met zak en touw en met 't
verdoovende goedje slopen de twee jongens
naar den snurkenden aap. Koos duwde hem
den zakdoek onder z'n neus en Kees gooide hem
heel handig den zak over z'n kop. Met stevige
touwen, die de slimme neven evenmin verge
ten hadden, werd hij nu zoo stevig geboeid,
dat hij, als hij bijkwam, zeker geen vin zou
kunnen verroeren. Daarom werd kapitein
Klokkebos, niet zonder veel moeite, weer op
den beganen grond geholpen.
67. „Dat was 'n benauwd uurtje!" zei de
kapitein. „Maar hoe krijgen we dien aap mee?"
Op datzelfde oogenblik werden de struiken
opzjj geduwd en twee negers kwamen te voor
schijn. Ze waren aan 't kruiden zoeken voor
hun opperhoofd; deze stakker verging van
kiespijn, en de negers dachten: „Nou, als die
lui zoo knap zijn, om zoo maar hokus-pokus
zoo'n grooten aap te vangen, zullen ze ook wel
raad voor de kiespijn weten!"
68. Ze wenken den kapitein en de twee
jongens dus, om mee te gaan. Spoedig waren
ze in de negerkraal, waar het brave apperhoofd
Kookmebotje bezig was zijn geteisterde wang
met een brandenden fakkel te blakeren, om
dan vervolgens zijn hoofd onder water te dom
pelen. Naar het stevige gebrul van Zijne Door
luchtigheid te oordeelen, scheen de kustbewer-
king echter niet veel te helpen.
voornaamste vazallen, drie koningen, die als
deskundigen in staat zouden zijn het gevaar,
dat zijn geweldsheerschappij dreigde, tijdig te
onderzoeken en te bezweren. De koningen van
het Goud, van de Wierook en van de Mirre
verschenen buigend in zijn paleis.
„Er is", sprak de tiran, „sprake ,van een
ster, die het rijk des vredes aankondigt. Reeds
noemt men den naam van de stad, waarboven
zjj op zal gaan."
De Goudkoning nam het woord en sprak:
„Beheerscher aller millioenen, men zal langs
het luchtruim het geschitter aanschouwd heb
ben van de goudvoorraden, die ik op uw bevel
per vliegtuig van her raar der voer, opdat
zy onttrokken blijven aan het grauw daar
beneden, dat als mieren wriemelt en wroet
door velden en steden, en geen denkbeeld heeft
omtrent de" hooge bestemming van goud
Hier onderbrak hem Herodes met een boos-
aardigen lach.
„Ik weet het, mijn dienaar", voegde hij den
Goudkoning toe, „en ik ben u nog dank voor
uw laatste zending verschuldigd, waarvoor ik
mijn soldaten heb kunnen kleeden en mijn wa
penen heb kunnen verbeteren voor de nieuwe
slachting, welke ik voorbereid. Wat praat men
van een ster en een stad? Niemand, die den
vrede bevordert dan ik, want ik houd mij aan
de oude wijsheid, dat, wie den vrede wil, zich
wapene ten oorlog!"
Nu nam de tweede koning het woord. „Zoo
is het, beheerscher aller geloovigen", sprak
hij. „Daarom stel ik dan ook immers met volle
overtuiging mijn wierook te uwer beschikking,
om in mijn tempels de wapenen te zegenen,
waarmee gij den vrede dient. Daarom zwaai
ik hem toe aan uw verdienstelijke krijgs
oversten, wanneer zrj na dappere veldslagen
den vrede weer een stap nader hebben ge
bracht; daarom wijd ik de kinderen, die in den
heiligen krijg moeten vallen, ten doode; daar
om sta ik de stervenden hij en troost ik de na
bestaanden."
Hier viel hem de derde koning in de rede en
zei: „Aan mij is het te danken, beheerscher
aller krachten en machten, dat er na eiken
slag nog menschen in leven blijven. Gij hebt
my in dienst gesteld om met mijn mirre
den gewonden verzachting te brengen, hun pijn
te lenigen, hun leven te verlengen".
„Ik weet het, mijn dienaar", voegde Herodes
hem toe. „zonder u zou ik mijn verheven doel
evenmin kunnen bereiken als zonder wierook en
goud. Ook de mirre.heb ik noodig en ik prijs
het in u, dat gij met volharding uw weten
schap om het lijden te verlichten van jaar tot
jaar meer tot volmaaktheid brengt. Er wordt
geen "nieuwe methode door mijn dienaren, de
krijgers, bedacht, of gij stelt er een nieuwe
geneeswijze tegenover. Erkentelijk ben ik u voor
uw laatste vindingen: de narcose, de kunstle
dematen, de gasmaskers en zuurstofapparaten.
Men zegt wel, dat mijn beschavingswerk gru
welijk is, maar gij maakt met uw geneeskunde
de krijgskunde humaan.
Maar ga nu, mijn drie getrouwen, en bericht
mij door uw deskundige voorlichting, hoe het
staat met de ster."
Nog mijmerend over hetgeen hun meest -
de Hellevorst, hun over hun lofwaardige tas
had gezegd, trokken de drie koningen door
den donkeren nacht. Inderdaad was hun arbeid
in dienst van den vrede gewichtig en schoon.
Wie den vrede wil, wapene zich ten oorlog.
En, ieder op zijn wijze, hadden zij deze wape
ning tot het toppunt der volmaaktheid ge
voerd. Goud, wierook en mirre, de geschenken,
waarmee zij kwamen, waren allengs machten
geworden, waarbij alle oude toovermiddelen in
het niet vielen Kapitaal, geloof, wetenschap
beheerschten ais drie reuzen de aarde.
En in een visioen zagen de drie koningen
ot> hun tocht door den donkeren nacht, waar
toe hun arbeid in dienst van Herodes leidde
Alle drie zagen zjj vóór zich een luchtverschijn
sel, indrukwekkend en grootsch. Een ster ver
scheen vóór hen.
Als een geweldige komeet verlichtte zjj
ginds den horizon. Vurig, bloedrood werd de
hemel. Het was, of gansch de aarde in brand
stond dien donkeren nacht. Onheilspellende
geluiden stegen op uit het duister: gekerm,
doodsgerochel, waanzinnig gelach. Daarboven
uit het gefluit en gesis, het gekraak en gerom
mel van een ineenstortende wereld. Zwavelige
dampen trokken als een sluier voor de komeet,
welker staart vlamde met onwezeniyke verven
van groen en geel.
Dat was de ster, waar de drie koningen op
af trokken. Nu zij het zich eensklaps bewust
werden, kneep angst hun de keel toe. zy durf
den eikander niet toespreken of aankyken, en
zwegen om elkaar niet opmerkzaam te maken
op het verschrikkelijk visioen.
Plotseling stuitten zij op iets vreemds. Zy
konden niet verder. Heel de weg was ver
sperd. En bij het schijnsel van de komeet be
merkten de koningen, dat het menschen-
lichamèn waren, die hun het verder gaan be
letten. Een onafzienbare massa menschen, die
allen voorovergebogen ter aarde lagen, met het
gelaat naar de koningen toe. Aan de schamele
kleedij en de verweerde gelaatstrekken zagen
de koningen, dat het de herders waren, de tal-
looze volken, die gansch de aarde by millioe
nen bewonen.
De koningen staakten hun loop, aarzelend,
of ze over de ruggen der volken hun tocht
zouden vervolgen. De Goudkoning verbrak het
angstwekkend zwijgen.
„Waarom", stootte hy uit met van ontstelte
nis hijgende stem, „ligt gij daar op de aarde,
als in aanbidding voor ons? Staat op, herders
en volken, wy wenschen niet uw aanbidding,
maar uw arbeid wenschen wy in dienst van
onzen gemeenschappelijken beheerscher, die,
wijl hy den vrede wil, zich ten oorlog wa
pent!"
Nu verhieven zich de herders en antwoord
den in koor: „Het is niet voor u, koningen van
het goud, en van de wierook en van de mirre,
dat wij hier in aanbidding ter aarde geknield
liggen in den donkeren nacht. Wat. wy knie
lend aanbidden, is de ster, die opnieuw is ver
rezen, en die ginds glanst achter uw ruggen en
boven uw hoofden. De ster, welke gy niet hebt
opgemerkt, omdat gy haar den rug toewendt
voor uw gruwelijke komeet. Keert u om,
koningen van het goud, van de wierook, de
mirre en stelt uw geschenken hóór ter be
schikking: de nieuwe ster aan den hemel, die
ook gij moet aanbidden, de ster, welke niet
gekleurd is met de verven van brand en
bloed, maar die glanst met het stille, zuivere
wit van den vrede."
Ademloos luisterden de koningen. Een sid-
dering trok door hen heen bij het hooren van,
dit machtige koor, dat als een lofzang klonk
door den duisteren nacht.
Voorzichtig, bedachtzaam, wendde het eerst
de koning der mirre het hoofd om. En inder
daad: een blanke ster praalde achter hem
aan den vredigen hemel. De koning der mirre
wierp zich ter aarde. Hij hief zijn kistje met
balsem op en, met ontroerde stem. fluisterde hij:
„Voor fi, nieuwe ster. Voortaan voor u en
voor u alleen! Ja, ik besef het, hoe dwaas en
onwetenschappelijk, hoe dwaas en onmensche-
lyk het is, eerst wonden te slaan om later
wonden te heelen. Ster des Vredes, nu zie ik
het in: wie den vrede wil, ontwapene zich ten
vrede!"
Behoedzaam wendde nu ook de koning van
den wierook het hoofd om.
„Tot u bekeer thans ook Ik my!", riep hij
geestdriftig uit. „Het visioen van den Moedi
gen komeet heeft my doen ontdekken, in wiens
dienst het was, dat ik mij gesteld had, toen
ik te goeder trouw Herodes' wapenen zegende.
Maar nu ik heb ontwaard, blanke ster van
den vrede, nü weet ik, wien ik mijn offer moet
brengen. Eere zy God in den hooge!"
Een boosaardige lach weerklonk. De goud
koning liet zich niet overtuigen. Zijn cynische
Mik weerstond de in aanbidding ten hemel ge
slagen oogen der herders. Hard en koud was
de stem, waarmee hij hun toesnauwde:
„Onnoozelen, jelui aan een bleeke ster te
vergapen! Moet ik myn kostelykst bezit wagen
voor een waan? Wis kan met idealen betalen?
Ja, voor jelui is het gemakkelijk, maar ik heb
heel mijn kapitaal daar in die komeet gesto
ken. Brand en bloed?! Ja, voor jelui, voor
jelui!! Maar voor my dividenden, dividenden!!"
Nogmaals hoe-Lu ach te hij. Maar vóór hem
op rees als één man het onafzienbaar leger der
volken, zwijgend, dreigend. Voor den aandrang
der herders week de koning een stap terug.
En vóór hy van zyn ontsteltenis kon beko
men, grepen twee paar armen hem aan; het
waren zyn makkers, de beide andere koningen,
die hem dwongen zich om te wenden naar de
nieuwe, Manke en stille ster.
Verpletterd onder de zuiverheid harer stra
len, wierp ook de Goudkoning zich nu einde-
lyk ter aarde. Zijn stervende handen hieven
het kistje op met zijn kostelijkst bezit.
„Neem het aan", fluisterde zyn gebroken
stem, „niet langer zij het voor Herodes' duis
tere doeleinden gebruikt. Het krijge een betere
bestemming, als gij, mijne makkers, het doel
treffend besteedt in dienst dezer herders, die
nog bijna alles ontberen; in dienst van den
vredesvorst, die heden geboren is
Het licht van de nieuwe ster glansde over
de goudstukken, waarin zich weerspiegelde
haar glinsterend beeld.
Steeds drongen de herders op in de richting
van de ster, welke straalde boven de vredes-
stad. De gedachten van alle volken ter wereld,
al hun verlangens en idealen drongen op naar
de stad, millioenvoudig, en versmolten daar
tot één gemeenschappelijke gedachte, één al
gemeen verlangen, één grootsch ideaal: Vrede,
ontwapening, welvaart.
En uit dien massaal menschelijken wil werd
geboren, hetgeen de sterre had aangekondigd,
jn Herodes verbeidde tevergeefs de terug
komst van zijn vazallen. Zijn wapenen waren
verroest, zy'n soldaten gevloden en, eenzaam
achtergebleven in zyn spookachtig paleis,
stierf hij, van gramschap waanzinnig.
PARIJSCHE MODENIEUWTJES.
Het is nog niet zoo héél lang geleden, dat de
goedgelcleede vrouw een garderobe had, die
slechts uit sportieve avondjaponnen bestond.'
Dit is echter veranderd. Langzamerhand is de'
middagjapon weer naar voren gekomen en
heeft nu een plaats verworven, waarvan zij
zich voorloopig niet zal laten verdringen.
Men ziet het type dezer eenvoudige en toch
gekleede japon meestal in donkere tinten, soms
met een klein werkje voor den middag, terwyl
men voor bridge, tea's of avondvisites japon
nen met een bontgarneering kiest of wel zwar
te japonnen met wit wollen kantstof gecombi
neerd.
Voor meer gekleede japonnen kiest men ve
lours of crêpe satin, in èèn tint of wel twee
tinten gecombineerd; veelal ziet men b.v.
zwart fluweelen japonnen, waarop een shawl
van mosgroene zijde is gedrapeerd, hetgeen zeer
flatteus staat. De japon heeft een punthals,
terwyl de shawl onderaan de halsuitsnijding
een losse strik heeft, gaat zij om den hals aan
de linkerzijde recht naar beneden en wordt on
der de ceintuur doorgehaald.
Dit jaar staat in het teeken der fluweelmode
en wel gecombineerd met wit bont. Zoo zagen
wy een buitengewoon elegante zwartfluweelen
japon, die een plastron had van wit bont,terwijl
de gladde ondermouw die aan den elleboog vrij
wijd viel, eveneens van wit bont gemaakt was
en de zwartfluweelen bovenmouw geheel strak
was gehouden, waardoor de buiging van den
arm eenigszins aan den vorm van een meloen
deed denken.
De zeer lange japon wordt in Parijs slechts
voor avond- of officieele toiletten gedragen en
wel in velvet, velours chiffon, crêpe satin en
crêpe georgette gecombineerd met kant. Men
draagt deze japonnen by huwelijken zoowel als
by recepties voor schouwburgbezoek en aan
diners.
Wy wonden onlangs het huwelijk by van een
der dochters van een bekend mode-ontwerper
en zagen verschillende met kant gecombineerde
japonnen dragen door de bruidsmeisjes. D<
bruidsmoeder droeg een japon, die tot op de
voeten reikte en was gemaakt van goudkant
met hoogen hals en lange mouwen, afgezet met
smaragdgroen zijndenfluweel, waarvan de hoed
in toquemodel eveneens gemaakt was.
Een der andere bruidsgasten droeg een japon
van grijs velours chiffon met ingerimpelden
rok, die even boven den grond kwam, terwijl
wij verder vele gasten japonnen zagen dragen,
die tot de enkels reikten, sommige in zwart,
andere in groen of bruin fluweel, met gepofte
mouwen óf aan boven- óf aan onderarm. Allen
droegen bijpassende hoeden of toques met
aigrettes of andere chique garneering. Deze
nieuwe japonnen gaven de draagsters een ze
kere waardigheid, die geheel en al In overeen
stemming was met de plechtige gelegenheid.
PROBLEEM No. 326.
S. Pimeneff en E. J. Umnoff (Rostow a.d. Don)
II
SL,
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kb5, Dd8, Tg2, Tg6, Ldl, Pgl, Pg7, f4, h3.
Zwart; Kh4, Tf6, Lg5, Lh7, Pb6, Ph2, h6.
EINDSPEL No. 70.
In de vierde ronde van het internationaal
grootmeestertournooi te Berlijn, gespeeld 14
October 1928, ontstond in de party tusschen
A. Rubinstein (AntwerpenBerchem) met Wit
en A. Nimzowitsch (Kopenhagen), met Zwart
na den 31sten zet van Zwart )Ta3a6) de
volgende stand:
Rubinstein won op de volgende fraaie wijze:
32. g2—g4! f7—f6
33. Kh2—g3! Ld7—c8
34. Tbl—el Lc8b7
35. Df2e2! Pf8—d7
36. Pe4Xd6! Ta6Xd6
37. De2e8f Pd7—f8
38. Tel—e7! g7—g6
39. De8f 7-s Kg8—h8
40. Te7e8 Td6—08
41. Df7Xf6'f Kh8—g8
42. Df6e6j- Kg8—g7
43. f5Xf6t Opgegeven.
RUBINSTEIN IN ONS LAND.
Grootmeester Rubinstein maakt een tournée
door ons lend. Hij geeft simultaanvoorstellingen
a raison van f 50.— plus verblijfkosten. Dr.
Euwe hoopt, dat vele clubs in den lande meester
Rubinstein zullen uitnoodigen, omdat zijn fi-
nancieele omstandigheden niet rooskleurig zijn.
Uit bovenstaand eindspel kan men zijn schit
terend spel opnieuw genieten.
Reeds speelde hij in de Nieuwe Rotterdam-
sche Schaakvereeniging, met het schitterend
resultaat: 25 gewonnen en 5 remise.
OPLOSSING PROBLEEM No. 322.
(Ir. A. J. C. v. Eelde, 1857—1913).
Stand der stukken:
Wit: Kcl, Dg5, Tc8, Tg6, Pa4, Pd2, a3, d6, §2.
Zwart: Kd4, Lf5, Pc6, d3.
1. Pa4—c3, enz.
Goede oplossingen ontvangen van: H. de
Ruyter te Bloenientiaal; M. W. L. Artz ên
H. W. v. Dort, beide te Haarlem; P. Mars te
Santpoort.
JAMMER-LIJK.
Man (tot zijn buurman)Ik wou, dat u die
hond van u verkocht. Gisteren moest myn doch
ter haar zangles staken, omdat het beest den
heelen tyd huilde.
Buurman: Dat spyt me wel. Maar uw doch
ter is het eerste begonnen.
LOGISCH.
Rechter: Als het maar half waar is, wat
getuige van u zegt, dan moet je geweten wel
zoo zwart zijn als je haar.
Beklaagde (tot den kaalhoofdigen rechter)
Als u iemands geweten beoordeelt naai" zyn
haar, dan hebt u zelf heelemaa) geen geweten.
VANWAAR?
Jansen las op zekeren morgen tot zyn aller
grootste verbazing zyn eigen doodsbericht in de
krant. Zenuwachtig belde hy zyn besten vriend
op.
Hallo, Kees,, heb je In de krant gelezen dat
ik dood ben?
Hallo, jawel, hom-de Jansen terug, Zeg
kerel, vanwaar bel jij op?
Wat voor een lief naampje zal ik je geven?"
vroeg het pas getrouwde vrouwtje van een
theaterdirecteur aaü haar man.
„Job!" zuchtte de tooneel-hoofdman mis
troostig!
Gast: Kellner, die biefstuk is zoo hard, dat
ik mijn mes erop breek!
Kellner: Dan moet U zich bij den os bekla
gen, meneer!
Gast: Goed, roep dan den directeur maar
even.