KINDERVERHAAL
KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT.
Ba
M_ m «Iül l
M il m i m
26e Jaargang.
Het BloemendaalscTi Weekblad. 30 December 1931. Tweede Blad.
rto.SZ.
Bij het einde van 193
Brokjes Levenswijsheid.
Oudejaarsavond.
Door G. Th. ROTMAN.
SCHAAKRUBRIEK.
Nul uur nul heeft
vertraging.
In diep gepeins zit Vader Chronos neder
In 't boek der eeuwen schrijft hij 't laatste, wat
Het jaar ons bracht. Zoo aanstonds trek zfln veder
De eindstreep onder 't dicht beschreven blad.
Hi) tuurt reeds naar den wijzer van den toren,
Die meldt, dat 't oude jaar is heengegaan.
Wanneer de klok twaalf slagen heeft doen hooren,
Dan is 't voorbij en vangt het nieuwe aan.
Wat zal het aanstonds aan de menschen geven?
Het oude heeft ons niets dan slechts gebracht!
De wereld snakt er naar, weer op te leven,
Maar ziet geen lichtstraal in den donk'ren nacht.
Nog nimmer was de tijd zoo vol ellende,
En zag de toekomst er zóó donker uit
Door bange dreiging van het onbekende,
Waarvoor men liefst nog maar de oogen sluit;
Hoop op de toekomst blijft ons slechts gegeven.
Het is het eenige in dezen tijd,
Dat nog 't beproefde menschdom voort doet leven,
Zij 't voor een deel in zorg en narigheid.
Die hoop, door tegenslag niet te verstoren,
Is vaak de steun, die d' arme staande houdt,
Als hij geloof en liefde heeft verloren,
Als hi) op niets en niemand meer vertrouwt.
Daar is door velen naameloos geleden
Daar is reeds menigeen, die ontevrêe
Het anker van de Hoop heeft losgesneden
En zonder stuur drijft op de levenszee!
Een troostend woord wordt soms als hulp geboden,
Dat, lauw en leeg, door niemand wordt verstaan.
Ach, woorden heeft de wereld niet van noode;
Nu, méér dan ooit, komt het op daden aan!
Zoo aanstonds is het oude jaar vergleden,
Want immer draait der eeuwen went'lend rad.
Het nieuwe nadert reeds met rassche schreden
Sla om, o Chronos, keer het zwarte blad!
Een nieuw ligt voor u, blank en onbeschreven.
De veder vangt opnieuw te schrijven aan.
Moog 't nieuwe jaar, de menschheid thans gegeven.
Toch beter zijn, dan wat is heengegaan!
(Nadruk verboden)
De Grieksche wijsgeer Seneca heeft de klach
ten over de kortheid van 't leven bestreden met
te zeggen, dat wij geen kort leven ontvangen,
maar dat wij het kort maken. Als wij het
weten te gebruiken is het lang.
Uren, dagen, maanden, jaren, hoeveel ge
legenheden om wat van ons laven te maken,
worden ons toebedeeld! Alweer een jaar ver
vlogen, alweer een nieuw jaar in 't zicht! Twaalf
maanden, driehonderd vijf en zestig dagen,
bijna negenduizend uren. Zestig maal zooveel
minuten; zestig maal zestig zooveel seconden. En
een seconde kan onvergetelijk zijn.
Elke seconde? Waarom niet elke seconde?
Waarom eigenlijk niet? Waarom moeten er
zoovele seconden zonder kleur, zonder beteeke-
nls, zonder indruk voorbii ons gaan? Omdat wij
het oogenblik niet weten te gebruiken. Niet
omdat wij geen oogenblikken genoeg ter be
schikking hebben. Seneca heeft, gelijk: de kort
heid van 't leven ligt niet aan tijdsgebrek
maar aan misbruik.
Wij laten het grootste gedeelte van ons
levensveld braak liggen. Wfl zijn als die Span
jaarden tijdens 'toude regime, als die inboor
lingen der tropen, die in vruchtbare streken ge
vestigd zijn en onder wier voeten rijkdommen
sluimeren aan metalen en steenkool. Toch blij
ven zij arm en lijden zij honger. Hun woon
plaats heet dor en schraal, woest en wild, maar
in elk geval onbewoonbaar. Waarom sterven
soms volken uit temidden van rijkdommen
Omdat zij hun land braak laten liggen, zij het
uit luiheid, zij het uit onverstand.
Waarom klagen soms menschen over de kort
heid van 'tleven? Omdat zij de seconden over
zich heen laten gaan zonder te luisteren naar
't. vermanend getik van de klok. Als wij het
leven weten te gebruiken is het lang, overvloe
dig aan kansen, rijk aan avonturen, boordevol
ervaringen.
Nu tikt de klok, en haar tik wordt het slaan
van de volle twaalf uren en het slaan wordt
het schieten, fluiten en beieren van gansch een
lang jaar. Wat is het, dat wfl uitluiden? De uit
barsting van middernachtelijk rumoer vraagt
van ons rekenschap.
Rekenschap over de dertig millioenen secon
den, die sinds het vorig gebeier en gebulder
door onze vingers zijn gegleden. Wat hebben
wfl gedaan met dien overvloed?
Arme mensch, die nu slechts één onvergete-
lflk oogenblik van die dertig millioen heeft te
herdenken; arme bouwer, die van zijn duizen
den bunders slechts één plant heeft geoogst;
arme rentmeester, die van de hem toever
trouwde kapitalen slechts één gulden inkomen
ter tafel kan leggen.
,Het leven is kort!", welk een uitvlucht. Onze
kracht is kort en kort is onze belangstelling,
onze durf, onze blik op kansen en mogelijk
heden.
„Het leven is kort!", welk een verwijt. Het
leven biedt eindelooze gelegenheid tot liefheb
ben, arbeiden, denken, gelukkig zijn. Seneca
heeft gelijk; als wij het weten te gebruiken,
is het lang.
Temidden van al de gezelligheid en van al
het rumoer, dat de Oudejaarsviering begeleidt,
is- er voor ieder wel eén enkele gelegenheid tot
stille overpeinzing. Dan komen de vragen, dan
houden wfl gericht over onszelf. Dan tellen
wfl de oogenblikken tezamen, die voor ons van
beteekenis zfln geweest.
Zfln het er weinige? Zfln het er vele? Och,
ook hier ligt de beteekenis niet uitsluitend in
de hoeveelheid, maar veel meer in de hoedanig
heid. Voor één enkel onvergetelijk moment
geven wfl de resteerende millioenen cadeau,
Want dat ééne moment maakt, dat het af-
geloopen jaar lang voor ons is geweest. Om
dit ééne moment zal het zfln grenzen over
schrijden, zal het voortduren zoolang als onze
herinnering duurt.
Doch laat ons niet zelfzuchtig zfln op Oude
jaarsavond. Niet, wat onze momenten voor
onszèlf hebben beteekend, ook wat ze voor an
deren hebben beteekend, is bfl onze afrekening
69. „Ik zal hem er af helpen, je kan nooit
weten waar het goed voor is!" fluisterde de ka
pitein, en na deze uiting van onbaatzuchtige
naastenliefde haalde hij een buisje met kies-
pflnwatjs uit z'n zak, werkte met z'n zakmes
een der watjes in de pijnlijke kies van Kook-
mebotje, liet hem een paar aspirientjes slikken,
en weg was de kiespijn.
70. De menschlievende daad van kapitein
Klakkebos had het gewenschte resultaat: ze
werden als vorsten onthaald en de geheele
negerstam maakte van bamboe een stevig hok
op wielen voor de gevangen aap, die er, nog
steeds aan handen en voeten gebonden, netjes
in ongeborgen werd. „Nu valt me meteen een
prachtig idee in!" zei de kapitein.
griezelig knarsen en kraken en de trein stond
stil.
Wat was er gebeurd? Ze vroegen het alle
vier, want ineens was het algemeene zwflgen
verbroken. Alle vier waren ze even spraakzaam
geworden. Ze vroegen elkaar, of ze zich be
zeerd hadden, wat gelukkig niet het geval
was, en verdiepten zich in gissingen. De jonge
man met de zwarte springlok duwde het gang
deurtje open en ging op verkenning. Een flzige
tocht kwam binnen.
„Gelukkig leven we nog!", zei de juffrouw-
van tegen de vijftig. „Dan kan het verder hiet
erg zfln."
Het meisje in den hoek was begonnen te
huilen. „Het is niets", snikte ze, „ein wenig
erschrocken." En ze haalde een zakdoekje uit
haar tasch en veegde de traantjes v,-eg.
De oudere juffrouw kwam met eau de co
logne op de proppen, welke lafenis het Duitsche
deerntje hoffelijk afsloeg.
0f „Es ist schon wieder vorüber", zei ze met
een flauw glimlachje.
Haar tranen hadden de oudere juffrouw ver-
teederd. Ze knoopte een gesprek aan, half uit
medelijden, half ook om haar eigen zenuw
achtigheid den baas te blijven.
Het meisje vertelde, dat ze met 1 Januari
te Amsterdam in betrekking zou gaan op een
kantoor. Ze was nooit van huis geweest, maar
door de benarde toestanden thuis moest ze nu
gaan verdienen.
Of ze al onderdak had? Nee, maar de toe
komstige patroon had haar geschreven, dat ze
zich aan 't station maar vervoegen moest bfl
een dame met een gekleurde band om den
arm; die zou haar een tehuis voor alleen
staande vrouwen kunnen wijzen en dan was
ze voorloopig in goede handen. Men moest
anders in den vreemde zoo oppassen.
Daar was de jongeman weer terug. Het had
gelukkig niets te beteekenen. Een wielband van
de locomotief of zooiets gesprongen, het
juiste kun je in zoo'n geval nooit aan de weet
komen, want de conducteurs moeten hun mond
houden. Maar 't zou een oponthoud van op
zfln hoogst een half uurtje zfln. Er moest een
nieuwe machine komen, om hen op te halen,
dat was alles.
„Een half uur!!", riep mijnheer Putters ver
schrikt uit. „Maar dan zijn we eerst om half
één aan het Centraal-Station!
„Als we er om half één zijn", zei de jonge
man met een Joodsch accent. „Maar wat zou.
het? Dan vieren we maar Oud en Nieuw in
den "trein. Mij hetzelfde! Op mij wacht er
toch niemand!"
„O nee?; dat is wat anders!", mompelde
mijnheer Putters, en hfl dacht aan Goverdien,
Jannie en Moeder, die nu de punch en de sau
cflsjes koud moesten laten worden zonder hèm.
„Hebt u geen familie?", vroeg de juffrouw.
„Hoe zou ik, mevrouw? Mijn familie ben ik
zelf op mijn eenigheid en het laat me koud,
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den
Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
PROBLEEM No. 327.
H. J. den Hertog (Amsterdam).
van gewucht. Wij beleven belangrijke ver-!waar ik Nieuwjaar vier. Ik heb nu al een week
schijnselen. Wat hebben wij met de ons toe-Uang „Uren, dagen" op mijn ocarina geblazen
gemeten tijd gedaan voor ons gezin, voor de.611.^. weet Je er genoeg van. Eerst een week
groote menschenmaatschappij. Hebben wij ook; »®e komt de stoomboot", dan een week
ten behoeve van algemeene belangen gebruik'»-Stille Nacht' en dan een week „Uren, dagen",
weten te maken van het thans afscheid nemen-lZo° kom Je aan de kost als treinmuzikant".
de korte, neen lange jaar? »Ja' ik kan het me indenken", prevelde de
Dit vragen ons de geweerschoten, de stoom
fluiten, het klokgelui, als de twaalfde slag
heeft weerklonken.
H. G. CANNEGIETER
Oudejaarsschets
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
„Nog een half uurtje!", constateerde mflnheer
Putters op zfln armbandhorloge. Hfl had zich .vieren, 't Is eigenlijk verdraaid egoïstisch. Maar
kranig gehouden, maar nu kreeg hij er toch daar denken zulke menschen niet aan
juffrouw. „Ik heb ook geen thuis. Ik woonde
met een zuster, maar die is gestorven in 't af-
geloopen jaar. Nu ben ik bij een getrouwde
vriendin in Keulen Kerstmis wezen vieren,
Weihnachten, maar die menschen willen met
Oudejaar graag onder elkaar zfln en nu ga ik
weer naar mijn pension. Eigenlijk ben ik blij,
dat Oud en Nieuw nu maar voorbij is als ik
aankom, 't is altfld een moeilijk moment als
je droeve herinneringen hebt en je bent dan
alleen
Ze had eigenlijk meer tot zichzelf gesproken
dan tot den treinmuzikant. Maar deze ant
woordde.
„Ja, zóó benne de menschen! Ze late u In
de kou om zelf knusser Oudejaar te kunnen
71. Als ik een troep van die negers mee kan
krflgen", zei de kapitein den anderen morgen,
„zullen we met den wagen dwars door heel Af
rika naar het Zuiden trekken!" Dadelijk daarop
begon hfl met het opperhoofd te onderhandelen,
wat nu niet zoo erg vlot ging en met behulp
van allerlei gebaren plaats moest hebben.
72. Maar eindelijk werden ze 'ttoch eens. De
kapitein kreeg een twintigtal negers mee, alle
voorzien van de noodige proviand. De vliegma
chine werd bovenop den apenwagen gezet en
stevig vastgebonden. De drie wereldreizigers
namen er in plaats, en, terwijl de onderdanen
van Kookmebotje zich in 't zweet trokken, zette
de optocht tic", in beweging.
genoeg van. Dat die vervelende comparitie ook
juist op den Oudejaarsdag had moeten zijn!
Die stomme notaris had het bflna laten ver-
loopen; gelukkig, dat hfl er nog net in tijds
aan had gedacht. Maar nu had hfl de familie
dan ook van her en der bfl elkaar moeten tele-
grafeeren naar Arnhem, waar tante Trude ge
woond had en waar zfl was overleden. Nood
zakelijk was de overkomst geweest, want de
wet eischte, dat de plechtigheid met de erf
genamen nog in dit kalenderjaar plaats had.
Goverdien had er wel ach en wee over ge
roepen. Juist op Oudejaarsdag van huis! Wat
moest dat worden met de punch en de heete
saucflsjes! En moest ze nu alléén naar de
avondkerk, met Jannie en Moeder?!
In 's Hemelsnaam! Er was niets aan te doen.
Maar hij kon toch nog van de partij zfln. Hfl
kon den D-trein nemen, die om middernacht
aan 't Centraal Station arriveert. Dan was hfl
met een taxi nog thuis vóórdat de overgang
van Oud op Nieuw uitgebeierd, uitgeschoten en
uitgeloeid was. Kwart over twaalf, op zfln
laatst, zouden Goverdien, Jannie en Moeder
hun Oudejaarszoen te pakken hebben en de
saucflsjes zouden nog heet zijn.
Met deze schikking hadden Goverdien, Jan
nie en Moeder tenslotte genoegen genomen. Het
had heel wat weerstand gekost, want Gover
dien had uitgerekend, dat ze nu al acht en
twintig jaar met zfln vieren op de traditioneele
wijze Oud en Nieuw hadden gevierd. Want
Oud en Nieuw behoort men „en familie" te
gedenken. En zullie vieren waren „de familie".
Eigenlijk hoorde hfl, Putters zelf. er maar half
bfl, want Moeder Van Buren met haar twee
dochters waren al vijf en twintig jaar langer
familie geweest. Nog steeds beschouwden ze
hem, den schoonzoon, zwager en echtgenoot,
zoo'n beetje als indringer. Maar per saldo
hoorde hfl er bfl, zooals de bowl van kristal,
waarin de punch dampte en de klok, die op
het plechtig uur twaalf maal aaneen „koe
koek!" riep. Een Oudejaarsfeest zonder den
„baas van 't spul" zou niet „echt" wezen. Maar
elukkig, het zou ondanks den vergeetachtigen
notaris „echt" worden, al was 't dan een kwar
tiertje te laat.
Putters dook weer weg in zfln hoek van de
coupé. Elk van de vier hoeken was door een
zwflgenden reiziger bezet. Veel zaaks was het
niet: tegenover hem een schrale, zure juffrouw
van tegen de vijftig en aan de gangztjde een
"jong stel, dat er zoo'n beetje buitenlandsch uit
zag en niet bfl elkaar scheen te hooren. Beiden
leken ze even kouwelflk en miezerig.
Plotseling vlogen mijnheer Putters en zfln
overburin elkaar in de armen. Het stelletje
aan de gangzijde botste met de hoofden tegen
.elkaar. Een paar vreemde schommelingen, een
Hebt u er wel eens aan gedacht", nu
wendde hij zich tot mflnheer Putters, „hoe
egoïstisch menschen met een gezin meestal
zijn? Ze denken alleen aan hun naaste familie
en het ontgaat hun, hoe hard zoo'n avond als
deze voor eenzame stakkers moet wezen...."
Mflnheer Putters vond de opmerking onbe
haaglijk. Hfl ontweek het antwoord door zijner
zijds een vraag tot den jongen man te richten.
Het incident had ook hèm spraakzaam ge
maakt.
„U bent treinmuzikant, zegt u. Maar u bent
toch zeker eerst wat anders geweest. U ziet
er zoo beschaafd uit
De treinmuzikant lachte boosaardig. „Be
schaafd uit! KOin je Vèr theè tegenwoordig.
Zeker, mflnhêèr, ik heb mijn diploma conser
vatorium, maar wat is er voor musici te ver
dienen? Drie jaar geleden mfln congé al ge
kregen als overcompleet en sindsdien werkloos.
Wat wil je dan? Een mensch moet toch zfln
kostje ophalen?"
Het Duitsche meisje was, toen de juffrouw
het woord „Weihnachten" uitsprak, opnieuw
beginnen te snikken. De juffrouw begreep
haar. „Arme kleine", zei ze met een moederlijk
gebaar. „Ga jij straks maar met mij mee, dan
zullen we nog wat napraten over die Heimat
en over Weihnachten thuis
Mflnheer Putters keek op zijn armband
horloge. Er kwam nog steeds maar geen schot
in de zaak. Hoe laat was 't nu inmiddels wel
niet geworden? Eén minuut vóór twaalf!
Eén minuut voor twaalf?", zei de trein
muzikant. „Dan wordt het zaak. op je quivive
te zfln. Ik laat 't me niet afwinnen!"
Mflnheer Putters schoof het venster neer.
Misschien liep er een conducteur, bfl wien hfl
eens kon informeeren, langs de lijn. Maar het
was stil buiten. Geen mensch te zien. Ook hing
er niemand uit de coupéramen, want het was
vinnig koud. Een echte, heldere vrieslucht met
volle maan.
Eensklaps snerpte een schril gefluit door de
lucht. Mijnheer Putters schrok. Zou er wéér
ongemak zfln? Maar plotseling begreep hfl de
locomotief gilde haar Nieuwjaarswensch uit.
Uit de verte weerklonken echo's. En over het
stille, besneeuwde veld buiten bromden, heel in
de verte, maar duidelijk toch, dorpsklokken.
Een vurige streep aan den horizon, geweer
knallen. Waarlijk, net zoo als thuis!
Toen mijnheer Putters zijn hoofd weer naar
binnen trok en het venster weer toe had ge
schoven, grepen drie handen de zijne. „Gezegend
Nieuwjaar!", klonk hem op drieërlei toon
tegemoet.
Het Duitsche meisje ontsloot haar hand
koffer en ontrolde een groot stuk boterhammen
papier.
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Df8, Lb2, Ld3, Fe3, b4, b5 c2
g2, h6.
Zwart: Ke5, Pa6, Ph5, c7, d4, d7, e6, g3, g4.
IN MEMORLVM WEENINK.
Het bestuur van den Ned. Schaakbond heeft
in een extra-nummer van het bondsorgaan
(16 pagina's) den grooten landgenoot herdacht
De voorzitter, mr. G. C. A. Oskam, schrijft
enkele zeer gevoelvolle woorden bij het portret
van hem, „die voor ons is de Schaakspeler",
De onder-voorzitter, w. A. T. Schelfhout,
herdenkt „Weenink als mensch".
De voorzitter van den Ned. Bond van Pro
bleemvrienden, Dr. M. Niemeijer, schrflft een
uitvoerig artikel over „de beteekenis van Wee
ning voor de schaakprobleemkunst".
De beroemde Nederlandsche meester Dr. M.
Euwe geeft bfl een beschouwing: „Weenink als
partflspeler", een zestal uitvoerig geanalyseerde
partijen. De hoofdredacteur van genoemd or
gaan, G. W. J. Zitterstefln, herdenkt „Weenink
als medewerker" (probleem-redacteur). Ten
slotte een fijn-gevoeld gedicht van den com-
■ponist M. Franken (Eindhoven), waarmede het
Tfldschrift besluit.
ZIJN LAATSTE PROBLEEM.
Wij hebben samen om je graf gestaan
bedolven onder veler bloemenpracht
Hoe werd je goedheid, kennis, droef herdacht:
Wel was je leven rijk met vrucht belaAn
Wij hebben je een laatste groet gebracht
en zfln verslagen weer naar huis gegaan.
Wfl hadden nog zoo veel van jou verwacht
en niets dan donk're leegte grflnst ons aan......
Wat heeft je werkzaam brein gesteld ons vaak
't probleem te vinden, dat je denken wrochtte.
Dit op te lossen is te zwaar een taak:
O, dat wfl eens 't probleem doorgronden mochten
dat jfl zóó vroeg van ons bent heengegaan.
Wfl hebben samen om je graf gestaan......
OPLOSSING PROBLEEM No. 323.
(H. Rosenkilde).
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Tc8, Ld7, Pc3, b4, d4, e6.
Zwart: Kd6, Tg5, Lg4, Lh2, Ph3, a6, b7, e5,
f2, f3, g6.
1. Tc5 (dreigt 2. Pe4 mat), Lf5; 2. Kd8
(dreigt 3. Td5 mat), Pf4; 3. de5: mat.
Goede oplossingen ontvangen van:
H. W. van Dort, te Haarlem; P. Mars, te
Santpoort.
„Knackwilrstchen!", zei ze triomfantelijk,
terwfll ze het gezelschap noodigde met haar te
eten.
De juffrouw haalde een fleschje punch voor
den dag; zelfs had ze nog vier papieren
bekertjes over van de reis.
En, terwijl zij inschonk en het Duitsche
meisje de worstjes verdeelde, zette de jonge
man zfln ocarina aan den mond en speelde het
„Uren, dagen".
Alleen mijnheer Putters had niets. Hij ge
noot mee van de punch, van de saucflsjes, van
het Oudejaarslied, maar waarmee zou hfl van
zfln kant al deze vriendelijkheid vergoeden? Hfl
voelde zich verlegen onder 't geval.
Een geschud en geschommel, een langgerekte
signaalfluit, een sissen en blazen en de trein
zette zich in beweging. In de coupé naast hem
klonk een hqera.
Het half uur, dat hen van Amsterdam
scheidde, leek een kwartier. Een kwartier?
Vijf minuten! Zoo gauw ging de tijd om bij
hun vroolijk gesprek. Ze wisten nu. dat het
Duitsche meisje Ilse heette en de oudere juf
frouw Haak en de treinmuzikant Isidore Vonk.
Wat bleef er voor mijnheer Putters na deze
gezellige kennismaking anders over, dan bij
het Centraal Station het heele drietal mee in
zijn taxi te laden en met hen allen thuis den
Nieuwjaarswensch nog eens dunnetjes over te
doen. Het was na acht en twintig jaar voor
het eerst, dat Goverdien en Jannie en Moeder
den heiligen avond niet „en familie" vierden en
dat zij ontdekten, dat er op Oudejaarsavond
ook nog andere menschen leven dan zfl.
Zoo, u hebt de heele wereld bereisd. Zeker
ook wel eens den Rijn op geweest?
Natuurlijk! Tot aan zijn oorsprong.
Hebt u ook den „Leeuw van St. Marcus"
gezien?
Dien heb ik gevoerd
En de Zwarte Zee bezocht?
Daar heb Ik mfln vulpen gevuld!
Ben ik de eerste die Je ooit heeft gekust?
Waarom, stel fk me zoo onbeholpen aan?