KINDERVERHAAL
KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT.
LviP1-1
ILJÊJÊMM*
J=UÉI i üf;A IK
m
26e Jaargang,
Hei Bloemendaalsch Weekblad. S Februari 1932. Tweede Blad.
No. 5.
Bal-masqué.
Uit ons Rechtsleven.
Door G. Th. ROTMAN.
Brokjes Levenswijsheid.
De eerste klap.
VOOR DE VROUW.
SCHAAKRUBRIEK.
m ill! iê
mm. ÊÊk ÉM
De bal-masqué-tijd breekt weer aan,
Wij gaan weer dansen.
Het masker wordt weer voorgedaan
Om zóó te dansen.
Al is de crisis niet voorbij,
Men wil toch dansen.
Je zet de zorgen eens opzij
Met lustig dansen.
Al gaan de zaken niet naar wensch,
Toch maar weer dansen.
Je voelt je weer een ander mensen
Zoo onder 't dansen.
De wereld wordt toch niet gered
Door niet te dansen.
Zoo lang je kan, maak je maar pret
En ga je dansen!
In 't Oosten zijn de poppen ook
Weer aan het dansen.
De vrede heeft door het gestook
Daar heel geen kansen.
Toch heet het daar geen oorlog, nee.
Men gaat 't vermommen:
Het is een bloedig bal-masqué
Met heusche bommen!
Zal 't in Genève beter gaan
Of ook gaan woelen?
Houdt men daar ook het masker aan
Van goed bedoelen?
Of acht men thans de tijden rijp
Voor demaskeeren,
Nu ieder land raakt in de knijp
De tijd zal 't leeren!
Intusschen gaan wij lustig voort
Met vroolijk dansen.
We hebben 't al zoo vaak gehoord
Zelfs onder 't dansen,
Dat w'op rand van een vulkaan
Thans staan te dansen
Nu, als wij toch naar d'afgrond gaan
Dan nog maar dansen!
Op 8 Februari j.l. vierde de oud-hoogleeraar
prof. mr. H. Krabbe, zijn 75sten verjaardag. Pro
fessor Krabbe heeft naam gemaakt met zijne
leer aangaande„De Rechtssouvereiniteit". Wer
den oudtijds Staat en Recht vrijwel vereenzel
vigd, voorheen was (na 't theokratische tijdperk
waar In de Kerk zich, ook in wereldlijke zaken,
als de heerscheres der Heeren gedroeg) de Vorst
tot souverein verklaard. Nog niet heel lang ge
leden, immers nog onder Koning Willem I ge
waagde ook onze Grondwet van den Koning als
de Souvereine Vorst. Dat heeft geduurd tot 1848.
Sedert dien heeft ook ten onzent vele jaren de
beschouwing gegolden: niet de Koning maar de
onzichtbare rechtspersoon, de Staat, heeft de op
permacht, ook over den Koning. Met die theorie
heeft Krabbe gebroken. Z.i. is het Recht de le
vende macht, de kracht die door alle poriën het
maatschappelijk leven binnendringt en die het ge
meenschapsleven van elk volk, straks ook het
leven van het Volk der Volkeren, draagt en richt.
(Niet de Staat maar het Recht is primair. De
Staat is als tijdelijke kristallisatie-vorm van het
Recht de opperste organisatievorm, van het sa
menieven van een bepaalde volksgroep binnen af
gebakende grenzen, maar hoog daarboven ei\ on
eindig ver daar buiten leeft het Recht. Het
wordt niet meer door den bepaalden ge
schiedkundigen staatsvorm van dezen of genen
tijd en plaats gedicteerd, maar het leeft als zich
eeuwig ontwikkelende Idéé en Recht te bepalen
wil zeggen dit Recht te vinden en te formulee
ren in bepalingen die slechts tijdelijk bruikbaar
blijken om straks weer plaats te maken voor
andere, voor betere formuleeringen, van wat
door weer dieper en fijner aangelegde menschen,
als beter juister Recht gevonden wordt. Zoo is
prof. Krabbe op de gebieden van rechts-geschie-
denis en rechtsfilosofie evolutionist en idealist.
De groote invloed die van zijn leer ls uitgegaan,
bleek, toen hij het hoogleeraarschap neerlegde
en tal van zijn leerlingen in twee kloeke deelen
te zijner eer hunne Staatsrechterlijke opstellen
publiceerden, waarin direct of indirect zijne op
vattingen uitkwamen.
Niet alleen als invloedrijk geleerde, maar ook
als mensch heeft prof. Krabbe zich vele vrien'
den gemaakt. Met voldoening kan hij op een
werkzaam, vruchtbaar en hooggestemd leven te
rugzien.
Rechtsvragen beantwoord.
V. Een fa/milielid van iemand die schade heeft
geleden tengevolge van lemand's onrechtmatig
en onbehoorlijk handelen vraagt ons af hij tegen
dien persoon moet procedeeren, dp rechter 'ge
bonden is aan alle vormen en begrenzingen van
bewijsrecht waaraan ons burgerlijk recht in ge
wone gevallen het geldend maken van iemand's
rechten bindt.
A. Ons antwoord is, dat onze rechter daaraan
wel gebonden is in zoover het gaat om vast te
stellen het tot schadevergoeding verplichtend
feit zelf; het geldt echter niet altijd voor de
vaststelling van het bedrag der schade. Meer
malen heeft ons hoogste rechtscollege, de Hooge
Raad in dien geest beslist, (b.v. 29 Nov. '07 W.
8619, 28 Maa-t '19 W. 10440, 4 Maart '27 W.
11646). De wet spreekt dezelfde gedachte uit in
art. 1408 B.W. luidende: „De burgerlijke rechts
vordering ter zake van beleedigmg strekt tot
vergoeding dr schade, en tot betering van het
nadeel in eer en goeden naam geleden.
De rechter zal bij de waardeering daarvan, let
ten op het min of meer grove van de beleedi-
ging, benevens op de hoedanigheid, den stand
en de festuin der wederzijdsche partijen en de
omstandigheden".
En in art. 1637 w. van hetzelfde wetboek; dit
luidt immers aldus: „Indien eene der partijen
opzettelijk of door schuld in strijd heeft gehan
deld met eene harer verplichtingen en de dien
tengevolge door de wederpartij geleden schade
niet op geld waardeerbaar is, zal de rechter naar
billijkheid eene som gelds als schadevergoeding
vaststellen".
Kan men de schade precies bewijzen, dan moet
men het doen. Is het niet mogelijk, dan doet de
Rechter dit „op gevoel af".
(Nadruk verboden)
De eerste klap is een daalder waard, zegt
het spreekwoord. Welke een verouderde wijs
heid lijkt dit ons thans! Het is een gezegde
uit den tijd, waarin men het gezag van het ge
weld stelde in de plaats van het gezag der rede.
Toen had men zijn levenshouding gevoegd naar
de zeden en gewoonten van wilde dieren. Ver
volgingswaan beheerschte de wereld.
In het oerwoud ziet elk schepsel in ieder an
der schepsel zijn vijand. Wat er nadert tussohen
de struiken, wil aanvallen, dooden, opeten.
Voorkom dien aanval, listig gedierte, door toe te
slaan voordat de aanvaller aan zijn slag toe is.
Langen tijd hebben wij in de overtuiging ge
leefd, dat de oertijd voorbij was. Er was een
beschaving ontstaan. De zeden waren verzacht,
de gedachten verhelderd. Men vertrouwde el
kaar. Men zou op zijn wandeling den voorbij
ganger als een vriend groeten en in geval van
nood op zijn hulp rekenen.
Maar te kwader uur is de barbaarschheid
teruggekeerd; als in de middeleeuwen be
schermt men postwagens met gewapend ge
leide en op eenzame hoeven siddert men, gelijk
duizend jaar vóór onze jaartelling, opnieuw
voor roovers. Auto-bandieten plunderen en
moorden en maken zich over de lijken der weer-
looze slachtoffers van hun haast met hun
prooi uit de voeten.
Is 't niet vergeeflijk, dat het oude leerstuk
van den eersten klap weder opgeld doet? Men
kan nooit weten, of de boodschapper, die in
het schemeruur aan de deur belt, wel met
goede bedoelingen komt. Men kan nooit weten,
wat de man, die ons op een eenzamen landweg
voorbij rijdt, in zijn schild voert. Zal men maar
niet, veiligheidshalve, den eersten klap geven?
In de politiek heeft het geweld na eeuwen
opnieuw zijn intree gedaan. Burgeroorlog ver
scheurt de volken. En ook de verstandhouding
tusschen de groepen en partijen wordt be-
heerscht door angst. Sla toe, voordat de ander
toeslaat! Wie afwacht, verspeelt zijn kans.
Draal niet, straks is het te laat. Zoo staat men
als grommende honden, als blazende katers te
genover elkaar.
Aldus is ook de toestand tusschen de staten.
Waarom maken zij nog altijd bezwaar tegen
ontwapening? Waarom treden zij slechts schoor
voetend in de voorstellen, welke de conferen
tie hun voorlegt? Vanwaar deze aarzeling, on
danks de algemeene erkenning, dat het beginsel
goed is?
„Wie den vrede wil, ruste zich ten oorlog!"
Alweer die angst voor den eersten klap. Men
moet zijn belager vóór zijn. Derhalve het ge
weer in den aanslag, de vinger aan den trekker,
den vijand in het vizier.
Om toch maar de eerste te zijn, slaat men er
op in, trekt men van leer, voordat er nog reden
tot optreden is. Geschillen, die anders nog ge
makkelijk door vredig overleg te beslechten
zouden zijn; misverstanden, die anders nog ge
makkelijk zouden worden opgehelderd; botsin
gen, die anders nog wel met een verontschul
diging zouden afloopen, worden aldus noodeloos
aanleiding tot eindelooze ellende.
Inplaats van zoo tuk te zijn op den eersten
klap, zou men terwille van zichzelf en de we
reld alles in het werk moeten stellen, om den
eersten klap te verhoeden. De eerste klap wordt
onvermijdelijk door den tweede gevolgd. En is
de tweede er eenmaal, dan zijn alle duivels los
gebroken en is er geen houden meer aan.
Is de eerste klap werkelijk een daalder waard,
dan is het wegblijven van dien eersten klap er
wel twee waard. Met zich tot allen prijs te be-
heerschen en zich desnoods liever in schijn te
laten vernederen of de verdenking van lafheid
op zich te laden, redt men zijn eigen positie en
dien van den tegenstander.
Wie angstig een kwaden hond met een stok
afweert, haalt zich de woede van het dier op
den hals en loopt kans op een ernstigen beet.
Maar wie rustig het beest tegemoet treedt en
het met kalmeerende stem toespreekt, brengt
den hond tot bedaren. Vertrouwen wekt, zelfs
bij een redeloos dier, meer ontzag dan wantrou
wen en vrees. En onze vechtlustige, misdadige
en heethoofdige medemenschen zijn allicht toch
altijd nog redelijker dan een woedende hond.
Eerst als de epidemische ziekte, de angst, is
genezen en daarmee het gewapend op zijn
qui vive zijn als methode is afgezworen, zal de
aarde weer een bewoonbare planeet ziin ge
worden.
H. G. CANNEGIETER
89. Na een week kwam de kapitein terug, in
'n vreemdsoortig voertuig, half auto, half loco
motief. „Geruild tegen m'n vliegmachine, hee-
iemaal in 't Westen van de Kongo!" riep hij.
„We zullen 'm „Alida" doopenü' Goed; de
kapitein besloot twee der negers mee te nemen
en stuurde de rest met een bedankje naar huis.
De „Alida" zou voortaan de wagens trekken!
90. En zoo tufte de heele trein lustig door
Afrika, over bergen en heuvels. Het gelukte on
derweg nog een groote eland-antilope te van
gen; ook daarvoor werd een wagen gemaakt,
die achter den trein kwam te hangen. Totdat,
op zekeren dag, een heele troep giraffen in
zicht kwam. „Daar moeten we 'n paar van heb
ben!" zei de kapitein.
91. In 'n leutig drafje sukkelden de langhal
zen voorbij, maar te ver om ze met de lasso te
bereiken. „Kees, je bretels, gauw!" riep de ka
pitein. De bretels werden aan de horens van de
antilope vastgemaakt en met deze nieuwerwet-
sche katapult werden twee giraffen onderste
boven geschoten. Gelukkig waren ze alleen be
wusteloos, en werden netjes in 'n nieuwen wa
gen achter den jrein gebonden.
92. Maar de kapitein zuchtte, terwijl de stoet
verder ging: „Nou ben ik op de leeuwenjacht
gegaan, en ik kom straks met een heele dier
gaarde thuis, maar zonder leeuwen. Ik snap
niet, waar ze zitten!" Kijkt U dan maar 'ns
effetjes naar links!" zei Koos met 'n benauwd
en piepierig stemmetje. En jawel, daar keken
ze in vier paar hongerige Ifieuwenoogen!
DE VROUW EN HAAR KLEEDING.
De pyama.
Steeds meer wordt de pyama door slanke
jonge vrouwen als morgendracht gekozen. In
allerlei verfijnde stoffen en vormen uitgevoerd
is zij vaak flatteuser dan de vroegere losse
morgenjapon.
Zelfs tafzijde met groote bloemen wordt
verwerkt tot pyama, die meer excentriek dan
chic staat. Verder ziet men ze van soepele
witte crêpe de Chine met zeer wijde geplooide
pantalons, die aan plooirokken doen denken,
terwijl het jakje buitengewoon chic is opge
maakt. Toch moet ons even de vraag van het
hart: Is het nu inderdaad wel noodig om het
d-ragen van pyama's anders dan voor nachtge
waad te verkiezen boven een aardig flatteus
japonnetje? ofis het misschien de zucht
om anders dan gewoon te willen zijn?
(Nadruk verboden).
WAT MEN DRAAGT.
Gedrukt zoowel als effen fluweel laten zich
door de keur van stoffen nog steeds niet ver
dringen. Fluweel is en blijft gekleed en vraagt
weinig of geen garneering en de betere kwalitei
ten zijn zóó soepel, dat zij in de eerste plaats
niet zwaarder zijn' om te dragen dan zijden
stoffen, maar in de tweede plaats kleedt vooral
effen fluweel zoo mooi af.
Niet alleen voor japon, maar ook voor shawls
wordt het b.v. in twee tinten verwerkt, ook ge
kozen, terwijl de modiste er een dankbaar
materiaal in vindt voor het maken van coquette
hoedjes, terwijl de schoenmaker U eveneens
verrast met fluvveelen pumbs en de kleermaker
in staat is, een elegant fluweelen complet of
mantel voor U te tooveren, om nog niet te spre
ken van de allerliefste coquette korte manteltjes,
die in het voorjaar vooral door slanke jonge
meisjes gedragen zullen worden en die zoo heel
gemakkelijk zelf te maken zijn.
Geribt fluweel is een dankbaar materiaal voor
het vervaardigen van meisjes en jongens school-
kleeding en heeft daarbij het voordeel zeer bil
lijk te zijn.
Zwart fluweelen japonnen met een garneering
van wit crêpe satin of een mooie ecru kanten
kraag en manchetten zijn en blijven mooi en
gedistingeerd.
(Nadruk verboden.)
WERKENDE ECHTPAREN.
Mag een gehuwde vrouw nog werken?
Een lastig probleem.
Het ligt niet in onze bedoeling om ons stand
punt inzake het vóór en tegen te bespreken
van het werken der gehuwde vrouw. Deze
vraag toch is al genoeg besproken en van ver
schillende kanten belicht.
Wij willen hier slechts vragen of het inder
daad mogelijk is, dat een huwelijk volkomen
goed blijft gaan, indien de vrouw blijft werken.
Wij gelooven dat velen hierop hartgrondig
„neen" zullen laten hooren. Geheel en al eens
zijn wij het met de laatsten toch niet, want
hoewel zeker voor de vrouw als moeder haar
plaats in eigen huis is, zullen vele vrouwen
toch noodgedwongen zijn, door den moeilijken
economischen toestand, extra inkomsten aan
de bestaande toe te voegen. Is het nu inder
daad wel noodig, dat men vreest, dat dit in
geen geval gunstig op het huwelijk zal inwer
ken?
Vele argumenten worden aangevoerd en wel
in de eerste plaats: Veronachtzaming der kin
deren, slordige huishouding, vervreemding en
naast elkander leven van man en vrouw.
Hebben deze meeningen echter wel alle recht
van bestaan en bestaat er nu ook geen moge
lijkheid het probleem eens van een anderen kant
te bezien?
Zeker is, dat het niet geloochend kan wor
den, dat in een huwelijk waar kinderen zijn,
het in betrekking zijn der moeder niet anders
dan nadeelig op hen kan werken, want de
moederlijke invloed en zorg zijn zeker niet te
ver-gangen.
Tegen den beroepsarbeid der moeder, in ge
vallen dat deze inderdaad noodig is, kan ook
geen bezwaar zijn, indien zij thuis of in de
onmiddellijke omgeving kan geschieden, zöó,
dat zij in nauwe verbinding staat met haar
gezin, b.v. wanneer zjj in een winkel of an
derszins medewerkt.
Een geheel ander geval is het, wanneer het
huwelijk kinderloos is, waarbij men dan toch de
bedenking maakt dat de huishouding verwaar
loosd wordt. Is dat echter wel altijd geheel en
al juist? In een kleine, moderne woning vindt
een flinke jonge vrouw, die aan hersenarbeid
of anderszins gewend is, geen arbeidsveld, dat
haar genoeg werken voldoening geeft.
Het werk kan gemakkelijk in vroege morgen
en in de avonduren gedaan worden, zoodat een
groot gedeelte van den dag voor beroepsarbeid
vrij blijft.
Hierbij komt nog, dat de huisvrouw in
tegenstelling met de moeder in den regel
wel door een goed geschoolde kracht kan wor
den vervangen, zoodat de huishouding dan niet
onder het noodzakelijke werken behoeft te lij
den, waardoor tevens voorkomen wordt, dat
het huwelijk door „verwaarloozing van huise
lijke plichten" dreigt te mislukken.
Eindelijk blijft ons nog een gewichtige vraag
over, die ten nauwste verband houdt met den
kern van het probleem: „Kan en zal üe vrouw,
wanneer zij zelf een beroep blijft uitoefenen,
nog genoeg voor haar man zijn." Zullen niet
èn man èn vrouw, wanneer zij beiden een be
roep uitoefenen, zoozeer in beslag genomen
worden, dat zij geen tjjd meer voor elkander
hebben? Zullen zij bij geheel verschillend ar
beidsterrein niet van elkander vervreemden
Heel begrijpelijk hangt dit in de eerste plaats
van de menschen zelve en van him karakter
af, maar evenzeer kan het voorkomen, dat
echtparen, waarvan de vrouw geheel en al in
haar huishouding opgaat, van elkander ver
vreemden, juist omdat de irouw niet het min
ste idee heeft van het werken van haar man.
Wat den aard der werkzaamheden van de
vrouw betreft, zijn er verschillende mogelijk
heden. Het gunstigste geval' is wel als man en
vrouw hetzelfde beroep uitoefenen. Stellen wij
b.v. een voorbeeld, dat zij beiden een dokters
praktijk hebben of gezamenlijk een zaak drij
ven. Hier toch bestaan nauwe gemeenschappe
lijke belangen. Gemeenschappelijke arbeid
brengt hen dan dagelijks tezamen en bij de le
vensgemeenschap komt dan nog een arbeidsge
meenschap en hierdoor heeft men dan zeker
wel een basis gebouwd, die vast en hecht zal
blijken te zijn. Van beide zijden is er dan vol
komen waardeering voor elkanders prestatie,
meer, dan wanneer de vrouw alleen maar in
haar huiselijke beslommeringen opgaat.
Wanneer een vrouw de beroepszorgen en
vreugden van haar man mede doorleeft, kan
zij zich veel .meer in zijn leven inleven dan
wanneer zjj er geheel en al buiten staat.
Dit gunstige geval van gemeenschappelijken
arbeid van man en vrouw komt echter niet
als regel voor, doch als uitzondering. Meestal
zullen zij op verschillend gebied werkzaam zijn
en hierin meenen de tegenstanders van de ge
huwde werkende vrouw juist de voetangels
en klemmen te vinden, waardoor de gevaren
van ontwrichte huwelijken worden vergroot.
Hierdoor kan de beroepsarbeid der vrouw
evenzeer gunstig werken, daar zij door haar
eigen werk beter inzicht in vele zaken krijgt,
waar zij anders van verstoken zou blijven.
Anderzijds zal ook de man zijn vrouw zeker
niet minder achting toedragen, dan wanneer
zij alleen huisvrouw was.
Liefde, vertrouwen en achting zijn de grond
slagen voor een goed huwelijk en deze behoe
ven bij een werkende vrouw zeker niet in min
dere mate aanwezig te zijn, dan bij een vrouw
die hare huishouding tot in de puntjes ver
zorgt De band, die beiden, man en vrouw
bindt zal altijd gebaseerd moeten zijn op we
derzijdsche liefde, vertrouwen en -begrijpen.
Drs. R. v. d. HEYDEN.
(Nadruk verboden).
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
deze Schaakredacteur, Cruquisstraat 19, Haar
lem.
EINDSPELSTUDIE No. 94.
H. Rinck (Barcelona.)
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit; Kbl, Lf2, Pb6, b2, g6.
Zwart: Ke8, Tf4, a6, f3.
EINDSPEL No. 71.
In een wedstrijd te Kashau, ontstond in de
partij tusschen de meesters K. Opocensky
(met wit) en K. Hromadka, gespeeld 28
December 1931, na den 24sten zet van Zwart
(Tf8e8) de volgende stand:
Wit besliste het spel op schitterende en ge
heel onverwachte wijze.
25. TdlXd5f! c6Xd5
26. Pf4—d3j e4Xd3
27. f2f4 mat.
OPLOSSING PROBLEEM No. 327.
(H. J. den Hertog.)
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Df8, Lb2, Ld3, Pe3, b4, b5, c2, g6, h6.
Zwart: Ke5, Pa6, Ph5, c7, d4, d7, e6, g3, g4.
1. Lb2—cl,
Pf6t; 2. Df6:f, enz.
Pf4; 2. Df4:-;., enz.
Pg7f; 2. Dg7:f, enz.
de3:; 2. Lb2-[. enz.
d6; 2. Pg4:f, enz.
c6; 2. Pc4t, enz.
Pb4:; 2. Dc5v, enz.
Goede oplossing ontvangen van:
H. de Rugter, te Bloemendaal; H. W. van
Dort te Haarlem.
CORRESPONDENTIE.
Bloemendaal S. C. v. E. 1. Pe3c4f faalt
na 1Ke5d5. W. L. 1. h6—h7 faalt
na 11. Ph5f6t.
Santpoort. P. M. Wij ontvingen niet uw op
lossing van bovenstaand probleem, hetgeen ver
moedelijk een gevolg is van onjuist adres. (Zie
hoofd dezer rubriek).
STUURBOORD EN BAKBOORD.
In oude tijden werden de schepen bestuurd
door middel van een grooten roeispaan, of, zoo
als men aan boord zegt „riem", welke aan de
rechter zijde van het schip nabij den achter
steven was bevestigd. Daarom noemde men
deze zijde „stuurboord". De man, die het roer
bediende, stond dan met zijn rug (baeke in het
Oost-Friesch, back in het Engelsch) naar de
linkerzijde gekeerd en zoo kwam men er toe
deze zijde bakboord te noemen.
Eerste boer: Ik weet niet wat ik heb, Han
nes. Maar ik hoest, ik heb kramp. Overal
voel ik steken en ik kan niet eten!
Tweede boer: Dat is niets! Maak je maar niet
ongerust, wie bij dit smerige weer niet ziek
is, die is niet gezond
VLEESCHETERS DIE ER GEEN ZIJN.
In Afrika treft men twee diersoorten aan die
tot de vleeschetenden gerekend worden, doch
waarvan al de gewoonten, volgens de jongste
studies van professor Derscheid, heelemaal met
die van vleeschvershndende dieren in tegen
spraak zijn.
De eene diersoort behoort tot de wilde hon
den, de andere tot de hyena's.
De zoogenaamde wilde hond voedt zich bijna
uitsluitend met insecten, mieren, termieten (witte
mieren), sprinkhanen en soms, maar zelden, met
muizen. Hij is zoo vreedzaam, dat hij met de
hoenders in vrede leeft.
De zoogenaamde hyena is al even onschadelijk.
Hij 'eet ook insecten, vooral een ontzaglijke hoe
veelheid witte mieren. Als men hem vleesch
voorzet, weigert hij dit.
Eéuwen geleden moeten beide dieren stellig
vleescheters zijn geweest evenals de soorten
waarmee zij verwant zijn. Hoe zij echter het
voedsel, dat voor hen schijnt aangewezen, zijn
gaan verzaken, is vooralsnog met uit te maken.
Wel kan worden vastgesteld, dat het gebit daar
door grondig gewijzigd is geworden. Het eerste
dier heeft 46 tot 48 tanden, een getal, dat
geen enke] zoogdier bezit. Het tweede, inte
gendeel, heeft er maar 16 tot 20 en de kauw
spieren zijn buitengewoon zwak. Bij alle twee
ontbreken de hondstanden. AI hun tanden zijn
zeer klein en het is onmogelijk ze van. elkaar
te onderscheiden.