KINDERVERHAAL KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT. LviP1-1 ILJÊJÊMM* J=UÉI i üf;A IK m 26e Jaargang, Hei Bloemendaalsch Weekblad. S Februari 1932. Tweede Blad. No. 5. Bal-masqué. Uit ons Rechtsleven. Door G. Th. ROTMAN. Brokjes Levenswijsheid. De eerste klap. VOOR DE VROUW. SCHAAKRUBRIEK. m ill! iê mm. ÊÊk ÉM De bal-masqué-tijd breekt weer aan, Wij gaan weer dansen. Het masker wordt weer voorgedaan Om zóó te dansen. Al is de crisis niet voorbij, Men wil toch dansen. Je zet de zorgen eens opzij Met lustig dansen. Al gaan de zaken niet naar wensch, Toch maar weer dansen. Je voelt je weer een ander mensen Zoo onder 't dansen. De wereld wordt toch niet gered Door niet te dansen. Zoo lang je kan, maak je maar pret En ga je dansen! In 't Oosten zijn de poppen ook Weer aan het dansen. De vrede heeft door het gestook Daar heel geen kansen. Toch heet het daar geen oorlog, nee. Men gaat 't vermommen: Het is een bloedig bal-masqué Met heusche bommen! Zal 't in Genève beter gaan Of ook gaan woelen? Houdt men daar ook het masker aan Van goed bedoelen? Of acht men thans de tijden rijp Voor demaskeeren, Nu ieder land raakt in de knijp De tijd zal 't leeren! Intusschen gaan wij lustig voort Met vroolijk dansen. We hebben 't al zoo vaak gehoord Zelfs onder 't dansen, Dat w'op rand van een vulkaan Thans staan te dansen Nu, als wij toch naar d'afgrond gaan Dan nog maar dansen! Op 8 Februari j.l. vierde de oud-hoogleeraar prof. mr. H. Krabbe, zijn 75sten verjaardag. Pro fessor Krabbe heeft naam gemaakt met zijne leer aangaande„De Rechtssouvereiniteit". Wer den oudtijds Staat en Recht vrijwel vereenzel vigd, voorheen was (na 't theokratische tijdperk waar In de Kerk zich, ook in wereldlijke zaken, als de heerscheres der Heeren gedroeg) de Vorst tot souverein verklaard. Nog niet heel lang ge leden, immers nog onder Koning Willem I ge waagde ook onze Grondwet van den Koning als de Souvereine Vorst. Dat heeft geduurd tot 1848. Sedert dien heeft ook ten onzent vele jaren de beschouwing gegolden: niet de Koning maar de onzichtbare rechtspersoon, de Staat, heeft de op permacht, ook over den Koning. Met die theorie heeft Krabbe gebroken. Z.i. is het Recht de le vende macht, de kracht die door alle poriën het maatschappelijk leven binnendringt en die het ge meenschapsleven van elk volk, straks ook het leven van het Volk der Volkeren, draagt en richt. (Niet de Staat maar het Recht is primair. De Staat is als tijdelijke kristallisatie-vorm van het Recht de opperste organisatievorm, van het sa menieven van een bepaalde volksgroep binnen af gebakende grenzen, maar hoog daarboven ei\ on eindig ver daar buiten leeft het Recht. Het wordt niet meer door den bepaalden ge schiedkundigen staatsvorm van dezen of genen tijd en plaats gedicteerd, maar het leeft als zich eeuwig ontwikkelende Idéé en Recht te bepalen wil zeggen dit Recht te vinden en te formulee ren in bepalingen die slechts tijdelijk bruikbaar blijken om straks weer plaats te maken voor andere, voor betere formuleeringen, van wat door weer dieper en fijner aangelegde menschen, als beter juister Recht gevonden wordt. Zoo is prof. Krabbe op de gebieden van rechts-geschie- denis en rechtsfilosofie evolutionist en idealist. De groote invloed die van zijn leer ls uitgegaan, bleek, toen hij het hoogleeraarschap neerlegde en tal van zijn leerlingen in twee kloeke deelen te zijner eer hunne Staatsrechterlijke opstellen publiceerden, waarin direct of indirect zijne op vattingen uitkwamen. Niet alleen als invloedrijk geleerde, maar ook als mensch heeft prof. Krabbe zich vele vrien' den gemaakt. Met voldoening kan hij op een werkzaam, vruchtbaar en hooggestemd leven te rugzien. Rechtsvragen beantwoord. V. Een fa/milielid van iemand die schade heeft geleden tengevolge van lemand's onrechtmatig en onbehoorlijk handelen vraagt ons af hij tegen dien persoon moet procedeeren, dp rechter 'ge bonden is aan alle vormen en begrenzingen van bewijsrecht waaraan ons burgerlijk recht in ge wone gevallen het geldend maken van iemand's rechten bindt. A. Ons antwoord is, dat onze rechter daaraan wel gebonden is in zoover het gaat om vast te stellen het tot schadevergoeding verplichtend feit zelf; het geldt echter niet altijd voor de vaststelling van het bedrag der schade. Meer malen heeft ons hoogste rechtscollege, de Hooge Raad in dien geest beslist, (b.v. 29 Nov. '07 W. 8619, 28 Maa-t '19 W. 10440, 4 Maart '27 W. 11646). De wet spreekt dezelfde gedachte uit in art. 1408 B.W. luidende: „De burgerlijke rechts vordering ter zake van beleedigmg strekt tot vergoeding dr schade, en tot betering van het nadeel in eer en goeden naam geleden. De rechter zal bij de waardeering daarvan, let ten op het min of meer grove van de beleedi- ging, benevens op de hoedanigheid, den stand en de festuin der wederzijdsche partijen en de omstandigheden". En in art. 1637 w. van hetzelfde wetboek; dit luidt immers aldus: „Indien eene der partijen opzettelijk of door schuld in strijd heeft gehan deld met eene harer verplichtingen en de dien tengevolge door de wederpartij geleden schade niet op geld waardeerbaar is, zal de rechter naar billijkheid eene som gelds als schadevergoeding vaststellen". Kan men de schade precies bewijzen, dan moet men het doen. Is het niet mogelijk, dan doet de Rechter dit „op gevoel af". (Nadruk verboden) De eerste klap is een daalder waard, zegt het spreekwoord. Welke een verouderde wijs heid lijkt dit ons thans! Het is een gezegde uit den tijd, waarin men het gezag van het ge weld stelde in de plaats van het gezag der rede. Toen had men zijn levenshouding gevoegd naar de zeden en gewoonten van wilde dieren. Ver volgingswaan beheerschte de wereld. In het oerwoud ziet elk schepsel in ieder an der schepsel zijn vijand. Wat er nadert tussohen de struiken, wil aanvallen, dooden, opeten. Voorkom dien aanval, listig gedierte, door toe te slaan voordat de aanvaller aan zijn slag toe is. Langen tijd hebben wij in de overtuiging ge leefd, dat de oertijd voorbij was. Er was een beschaving ontstaan. De zeden waren verzacht, de gedachten verhelderd. Men vertrouwde el kaar. Men zou op zijn wandeling den voorbij ganger als een vriend groeten en in geval van nood op zijn hulp rekenen. Maar te kwader uur is de barbaarschheid teruggekeerd; als in de middeleeuwen be schermt men postwagens met gewapend ge leide en op eenzame hoeven siddert men, gelijk duizend jaar vóór onze jaartelling, opnieuw voor roovers. Auto-bandieten plunderen en moorden en maken zich over de lijken der weer- looze slachtoffers van hun haast met hun prooi uit de voeten. Is 't niet vergeeflijk, dat het oude leerstuk van den eersten klap weder opgeld doet? Men kan nooit weten, of de boodschapper, die in het schemeruur aan de deur belt, wel met goede bedoelingen komt. Men kan nooit weten, wat de man, die ons op een eenzamen landweg voorbij rijdt, in zijn schild voert. Zal men maar niet, veiligheidshalve, den eersten klap geven? In de politiek heeft het geweld na eeuwen opnieuw zijn intree gedaan. Burgeroorlog ver scheurt de volken. En ook de verstandhouding tusschen de groepen en partijen wordt be- heerscht door angst. Sla toe, voordat de ander toeslaat! Wie afwacht, verspeelt zijn kans. Draal niet, straks is het te laat. Zoo staat men als grommende honden, als blazende katers te genover elkaar. Aldus is ook de toestand tusschen de staten. Waarom maken zij nog altijd bezwaar tegen ontwapening? Waarom treden zij slechts schoor voetend in de voorstellen, welke de conferen tie hun voorlegt? Vanwaar deze aarzeling, on danks de algemeene erkenning, dat het beginsel goed is? „Wie den vrede wil, ruste zich ten oorlog!" Alweer die angst voor den eersten klap. Men moet zijn belager vóór zijn. Derhalve het ge weer in den aanslag, de vinger aan den trekker, den vijand in het vizier. Om toch maar de eerste te zijn, slaat men er op in, trekt men van leer, voordat er nog reden tot optreden is. Geschillen, die anders nog ge makkelijk door vredig overleg te beslechten zouden zijn; misverstanden, die anders nog ge makkelijk zouden worden opgehelderd; botsin gen, die anders nog wel met een verontschul diging zouden afloopen, worden aldus noodeloos aanleiding tot eindelooze ellende. Inplaats van zoo tuk te zijn op den eersten klap, zou men terwille van zichzelf en de we reld alles in het werk moeten stellen, om den eersten klap te verhoeden. De eerste klap wordt onvermijdelijk door den tweede gevolgd. En is de tweede er eenmaal, dan zijn alle duivels los gebroken en is er geen houden meer aan. Is de eerste klap werkelijk een daalder waard, dan is het wegblijven van dien eersten klap er wel twee waard. Met zich tot allen prijs te be- heerschen en zich desnoods liever in schijn te laten vernederen of de verdenking van lafheid op zich te laden, redt men zijn eigen positie en dien van den tegenstander. Wie angstig een kwaden hond met een stok afweert, haalt zich de woede van het dier op den hals en loopt kans op een ernstigen beet. Maar wie rustig het beest tegemoet treedt en het met kalmeerende stem toespreekt, brengt den hond tot bedaren. Vertrouwen wekt, zelfs bij een redeloos dier, meer ontzag dan wantrou wen en vrees. En onze vechtlustige, misdadige en heethoofdige medemenschen zijn allicht toch altijd nog redelijker dan een woedende hond. Eerst als de epidemische ziekte, de angst, is genezen en daarmee het gewapend op zijn qui vive zijn als methode is afgezworen, zal de aarde weer een bewoonbare planeet ziin ge worden. H. G. CANNEGIETER 89. Na een week kwam de kapitein terug, in 'n vreemdsoortig voertuig, half auto, half loco motief. „Geruild tegen m'n vliegmachine, hee- iemaal in 't Westen van de Kongo!" riep hij. „We zullen 'm „Alida" doopenü' Goed; de kapitein besloot twee der negers mee te nemen en stuurde de rest met een bedankje naar huis. De „Alida" zou voortaan de wagens trekken! 90. En zoo tufte de heele trein lustig door Afrika, over bergen en heuvels. Het gelukte on derweg nog een groote eland-antilope te van gen; ook daarvoor werd een wagen gemaakt, die achter den trein kwam te hangen. Totdat, op zekeren dag, een heele troep giraffen in zicht kwam. „Daar moeten we 'n paar van heb ben!" zei de kapitein. 91. In 'n leutig drafje sukkelden de langhal zen voorbij, maar te ver om ze met de lasso te bereiken. „Kees, je bretels, gauw!" riep de ka pitein. De bretels werden aan de horens van de antilope vastgemaakt en met deze nieuwerwet- sche katapult werden twee giraffen onderste boven geschoten. Gelukkig waren ze alleen be wusteloos, en werden netjes in 'n nieuwen wa gen achter den jrein gebonden. 92. Maar de kapitein zuchtte, terwijl de stoet verder ging: „Nou ben ik op de leeuwenjacht gegaan, en ik kom straks met een heele dier gaarde thuis, maar zonder leeuwen. Ik snap niet, waar ze zitten!" Kijkt U dan maar 'ns effetjes naar links!" zei Koos met 'n benauwd en piepierig stemmetje. En jawel, daar keken ze in vier paar hongerige Ifieuwenoogen! DE VROUW EN HAAR KLEEDING. De pyama. Steeds meer wordt de pyama door slanke jonge vrouwen als morgendracht gekozen. In allerlei verfijnde stoffen en vormen uitgevoerd is zij vaak flatteuser dan de vroegere losse morgenjapon. Zelfs tafzijde met groote bloemen wordt verwerkt tot pyama, die meer excentriek dan chic staat. Verder ziet men ze van soepele witte crêpe de Chine met zeer wijde geplooide pantalons, die aan plooirokken doen denken, terwijl het jakje buitengewoon chic is opge maakt. Toch moet ons even de vraag van het hart: Is het nu inderdaad wel noodig om het d-ragen van pyama's anders dan voor nachtge waad te verkiezen boven een aardig flatteus japonnetje? ofis het misschien de zucht om anders dan gewoon te willen zijn? (Nadruk verboden). WAT MEN DRAAGT. Gedrukt zoowel als effen fluweel laten zich door de keur van stoffen nog steeds niet ver dringen. Fluweel is en blijft gekleed en vraagt weinig of geen garneering en de betere kwalitei ten zijn zóó soepel, dat zij in de eerste plaats niet zwaarder zijn' om te dragen dan zijden stoffen, maar in de tweede plaats kleedt vooral effen fluweel zoo mooi af. Niet alleen voor japon, maar ook voor shawls wordt het b.v. in twee tinten verwerkt, ook ge kozen, terwijl de modiste er een dankbaar materiaal in vindt voor het maken van coquette hoedjes, terwijl de schoenmaker U eveneens verrast met fluvveelen pumbs en de kleermaker in staat is, een elegant fluweelen complet of mantel voor U te tooveren, om nog niet te spre ken van de allerliefste coquette korte manteltjes, die in het voorjaar vooral door slanke jonge meisjes gedragen zullen worden en die zoo heel gemakkelijk zelf te maken zijn. Geribt fluweel is een dankbaar materiaal voor het vervaardigen van meisjes en jongens school- kleeding en heeft daarbij het voordeel zeer bil lijk te zijn. Zwart fluweelen japonnen met een garneering van wit crêpe satin of een mooie ecru kanten kraag en manchetten zijn en blijven mooi en gedistingeerd. (Nadruk verboden.) WERKENDE ECHTPAREN. Mag een gehuwde vrouw nog werken? Een lastig probleem. Het ligt niet in onze bedoeling om ons stand punt inzake het vóór en tegen te bespreken van het werken der gehuwde vrouw. Deze vraag toch is al genoeg besproken en van ver schillende kanten belicht. Wij willen hier slechts vragen of het inder daad mogelijk is, dat een huwelijk volkomen goed blijft gaan, indien de vrouw blijft werken. Wij gelooven dat velen hierop hartgrondig „neen" zullen laten hooren. Geheel en al eens zijn wij het met de laatsten toch niet, want hoewel zeker voor de vrouw als moeder haar plaats in eigen huis is, zullen vele vrouwen toch noodgedwongen zijn, door den moeilijken economischen toestand, extra inkomsten aan de bestaande toe te voegen. Is het nu inder daad wel noodig, dat men vreest, dat dit in geen geval gunstig op het huwelijk zal inwer ken? Vele argumenten worden aangevoerd en wel in de eerste plaats: Veronachtzaming der kin deren, slordige huishouding, vervreemding en naast elkander leven van man en vrouw. Hebben deze meeningen echter wel alle recht van bestaan en bestaat er nu ook geen moge lijkheid het probleem eens van een anderen kant te bezien? Zeker is, dat het niet geloochend kan wor den, dat in een huwelijk waar kinderen zijn, het in betrekking zijn der moeder niet anders dan nadeelig op hen kan werken, want de moederlijke invloed en zorg zijn zeker niet te ver-gangen. Tegen den beroepsarbeid der moeder, in ge vallen dat deze inderdaad noodig is, kan ook geen bezwaar zijn, indien zij thuis of in de onmiddellijke omgeving kan geschieden, zöó, dat zij in nauwe verbinding staat met haar gezin, b.v. wanneer zjj in een winkel of an derszins medewerkt. Een geheel ander geval is het, wanneer het huwelijk kinderloos is, waarbij men dan toch de bedenking maakt dat de huishouding verwaar loosd wordt. Is dat echter wel altijd geheel en al juist? In een kleine, moderne woning vindt een flinke jonge vrouw, die aan hersenarbeid of anderszins gewend is, geen arbeidsveld, dat haar genoeg werken voldoening geeft. Het werk kan gemakkelijk in vroege morgen en in de avonduren gedaan worden, zoodat een groot gedeelte van den dag voor beroepsarbeid vrij blijft. Hierbij komt nog, dat de huisvrouw in tegenstelling met de moeder in den regel wel door een goed geschoolde kracht kan wor den vervangen, zoodat de huishouding dan niet onder het noodzakelijke werken behoeft te lij den, waardoor tevens voorkomen wordt, dat het huwelijk door „verwaarloozing van huise lijke plichten" dreigt te mislukken. Eindelijk blijft ons nog een gewichtige vraag over, die ten nauwste verband houdt met den kern van het probleem: „Kan en zal üe vrouw, wanneer zij zelf een beroep blijft uitoefenen, nog genoeg voor haar man zijn." Zullen niet èn man èn vrouw, wanneer zij beiden een be roep uitoefenen, zoozeer in beslag genomen worden, dat zij geen tjjd meer voor elkander hebben? Zullen zij bij geheel verschillend ar beidsterrein niet van elkander vervreemden Heel begrijpelijk hangt dit in de eerste plaats van de menschen zelve en van him karakter af, maar evenzeer kan het voorkomen, dat echtparen, waarvan de vrouw geheel en al in haar huishouding opgaat, van elkander ver vreemden, juist omdat de irouw niet het min ste idee heeft van het werken van haar man. Wat den aard der werkzaamheden van de vrouw betreft, zijn er verschillende mogelijk heden. Het gunstigste geval' is wel als man en vrouw hetzelfde beroep uitoefenen. Stellen wij b.v. een voorbeeld, dat zij beiden een dokters praktijk hebben of gezamenlijk een zaak drij ven. Hier toch bestaan nauwe gemeenschappe lijke belangen. Gemeenschappelijke arbeid brengt hen dan dagelijks tezamen en bij de le vensgemeenschap komt dan nog een arbeidsge meenschap en hierdoor heeft men dan zeker wel een basis gebouwd, die vast en hecht zal blijken te zijn. Van beide zijden is er dan vol komen waardeering voor elkanders prestatie, meer, dan wanneer de vrouw alleen maar in haar huiselijke beslommeringen opgaat. Wanneer een vrouw de beroepszorgen en vreugden van haar man mede doorleeft, kan zij zich veel .meer in zijn leven inleven dan wanneer zjj er geheel en al buiten staat. Dit gunstige geval van gemeenschappelijken arbeid van man en vrouw komt echter niet als regel voor, doch als uitzondering. Meestal zullen zij op verschillend gebied werkzaam zijn en hierin meenen de tegenstanders van de ge huwde werkende vrouw juist de voetangels en klemmen te vinden, waardoor de gevaren van ontwrichte huwelijken worden vergroot. Hierdoor kan de beroepsarbeid der vrouw evenzeer gunstig werken, daar zij door haar eigen werk beter inzicht in vele zaken krijgt, waar zij anders van verstoken zou blijven. Anderzijds zal ook de man zijn vrouw zeker niet minder achting toedragen, dan wanneer zij alleen huisvrouw was. Liefde, vertrouwen en achting zijn de grond slagen voor een goed huwelijk en deze behoe ven bij een werkende vrouw zeker niet in min dere mate aanwezig te zijn, dan bij een vrouw die hare huishouding tot in de puntjes ver zorgt De band, die beiden, man en vrouw bindt zal altijd gebaseerd moeten zijn op we derzijdsche liefde, vertrouwen en -begrijpen. Drs. R. v. d. HEYDEN. (Nadruk verboden). Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan deze Schaakredacteur, Cruquisstraat 19, Haar lem. EINDSPELSTUDIE No. 94. H. Rinck (Barcelona.) Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit; Kbl, Lf2, Pb6, b2, g6. Zwart: Ke8, Tf4, a6, f3. EINDSPEL No. 71. In een wedstrijd te Kashau, ontstond in de partij tusschen de meesters K. Opocensky (met wit) en K. Hromadka, gespeeld 28 December 1931, na den 24sten zet van Zwart (Tf8e8) de volgende stand: Wit besliste het spel op schitterende en ge heel onverwachte wijze. 25. TdlXd5f! c6Xd5 26. Pf4—d3j e4Xd3 27. f2f4 mat. OPLOSSING PROBLEEM No. 327. (H. J. den Hertog.) Stand der stukken: Wit: Ke8, Df8, Lb2, Ld3, Pe3, b4, b5, c2, g6, h6. Zwart: Ke5, Pa6, Ph5, c7, d4, d7, e6, g3, g4. 1. Lb2—cl, Pf6t; 2. Df6:f, enz. Pf4; 2. Df4:-;., enz. Pg7f; 2. Dg7:f, enz. de3:; 2. Lb2-[. enz. d6; 2. Pg4:f, enz. c6; 2. Pc4t, enz. Pb4:; 2. Dc5v, enz. Goede oplossing ontvangen van: H. de Rugter, te Bloemendaal; H. W. van Dort te Haarlem. CORRESPONDENTIE. Bloemendaal S. C. v. E. 1. Pe3c4f faalt na 1Ke5d5. W. L. 1. h6—h7 faalt na 11. Ph5f6t. Santpoort. P. M. Wij ontvingen niet uw op lossing van bovenstaand probleem, hetgeen ver moedelijk een gevolg is van onjuist adres. (Zie hoofd dezer rubriek). STUURBOORD EN BAKBOORD. In oude tijden werden de schepen bestuurd door middel van een grooten roeispaan, of, zoo als men aan boord zegt „riem", welke aan de rechter zijde van het schip nabij den achter steven was bevestigd. Daarom noemde men deze zijde „stuurboord". De man, die het roer bediende, stond dan met zijn rug (baeke in het Oost-Friesch, back in het Engelsch) naar de linkerzijde gekeerd en zoo kwam men er toe deze zijde bakboord te noemen. Eerste boer: Ik weet niet wat ik heb, Han nes. Maar ik hoest, ik heb kramp. Overal voel ik steken en ik kan niet eten! Tweede boer: Dat is niets! Maak je maar niet ongerust, wie bij dit smerige weer niet ziek is, die is niet gezond VLEESCHETERS DIE ER GEEN ZIJN. In Afrika treft men twee diersoorten aan die tot de vleeschetenden gerekend worden, doch waarvan al de gewoonten, volgens de jongste studies van professor Derscheid, heelemaal met die van vleeschvershndende dieren in tegen spraak zijn. De eene diersoort behoort tot de wilde hon den, de andere tot de hyena's. De zoogenaamde wilde hond voedt zich bijna uitsluitend met insecten, mieren, termieten (witte mieren), sprinkhanen en soms, maar zelden, met muizen. Hij is zoo vreedzaam, dat hij met de hoenders in vrede leeft. De zoogenaamde hyena is al even onschadelijk. Hij 'eet ook insecten, vooral een ontzaglijke hoe veelheid witte mieren. Als men hem vleesch voorzet, weigert hij dit. Eéuwen geleden moeten beide dieren stellig vleescheters zijn geweest evenals de soorten waarmee zij verwant zijn. Hoe zij echter het voedsel, dat voor hen schijnt aangewezen, zijn gaan verzaken, is vooralsnog met uit te maken. Wel kan worden vastgesteld, dat het gebit daar door grondig gewijzigd is geworden. Het eerste dier heeft 46 tot 48 tanden, een getal, dat geen enke] zoogdier bezit. Het tweede, inte gendeel, heeft er maar 16 tot 20 en de kauw spieren zijn buitengewoon zwak. Bij alle twee ontbreken de hondstanden. AI hun tanden zijn zeer klein en het is onmogelijk ze van. elkaar te onderscheiden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3