TWEEDE BLAD
KINDERVERHAAL
Nieuwe avonturen van Piepneus en Bibbersnoet
Breng uw vacantie in eigen
land door.
Brokjes Levenswijsheid.
Een boek is een mensch
Door G. Th. ROTMAN.
PLAATSELIJK NIEUWS.
SCHAAKRUBRIEK.
Het is nog niet zoo lang geleden
Det het zoo'n beetje mode scheen,
Om je vacantie te genieten
In 't buitenland. Dus ging j'er heen
Gewapend met een grooten koffer,
Hen pet, een puntstok en een pas
Je werd voor vol niet aangekeken
Wanneer je hier gebleven was!
Wel was de treinreis soms vervelend
Ben beetje al te lang van duur;
Wel was door al die vreemde spijzen
Je maag een beetje overstuur;
Wel was je'moe als nooit te voren,
En was je thuiskomst haast een feest..
Wat nood! Je kon nu laten hooren:
Je was in 't buitenland geweest!
De crisistijd maakt platte beurzen
En thans zingt men een ander lied;
Men komt opeens tot de erkenning:
Ook Neerland is zoo leelijk niet!
Om hier in vrijheid te vertoeven
Is een verkwikking voor den geest;
'tStaat heel niet sjiek meer, om te snoeven;
Ik ben in 't buitenland geweest!
'tls waar, men hoeft niet ver te zoeken
Een ideaal vacaatie-oord,
Want' in ons land is menig plekje
Dat door zijn schoon het oog bekoort!
Laat u niet leiden door vooroordeel
Maar rust hier uit op uw gemak
'tHeeft 't niet te onderschatten voordeel;
Je houdt je reisgeld in je zak!
(Nadruk verboden)
„Een krant, het is immers maar een me
neer!", heeft een Franschman gezegd, en de we
reld zegt het hem na om het gezag van de pers
te klemeeren. Inderdaad is het af en toe nuttig,
zich ervan rekenschap te geven, dat achter den
jnajestueuzen meervoudsvorm, waarin ons lijf
blad zijn oordeel uitspreekt over allerlei voor ons
te moeilijke zaken, zich slechts een mensch, en
een mensch gelijk wij, verschuilt.
Wie achter de deftig gedrukte decreten, waar
aan wij des ochtends aan het ontbijt en des
avonds na 't eten onze dagelijksche wijsheid
ontleenen, den schrijver ontwaart, bespeurt vaak
niet anders dan een bescheiden, soms zelfs ver
legen manneke, dat achter het instrument van
de openbare meening een even nietig figuur
maakt als de bleeke kanonnier achter zijn stuk
geschut.
Maar zonder de koelbloedigheid, handigheid en
trefzekerheid van den artillerist zou het kanon
even doelloos zijn als de krant zonder journalist.
Het is de mensch, die de machine bedient en de
mensch, die haar haar beteekenis verleent.
Inmiddels blijft de auteur van een boek voor
zijn lezers een even geheimzinnig wezen als de
onzichtbare bedienaar van het geschut voor den
vijand, die door zijn projectielen In verwarring
wordt gebracht. Nauwelijks stelt men zich voor,
wanneer men een boek leest, dat er ook zooiets
als een schrijver bestaat.
En toch, het boek is tenslotte niet anders dan
de ziel van den schrijver. In het boek belichaamt
hij zijn diepste gevoelens, zijn ernstigste gedach
ten, zijn natuurlijkste neigingen. In het boek
spreekt hij zich uit, onthult hij zijn wezen, is hij
zichzelf. Wie den schrijver wil leeren kennen,
kan hem alleen uit zijn boek leeren kennen.
Een boek is een mensch. Een boek geeft den
mensch zuiverder weer dan alle gedragingen van
het diagelijksch leven. In zijn lichamelijk bestaan
kan die mensch bedriegen en veinzen; doet hij
zich anders voor dan hij is; kan hij zich verhul
len achter het masker van leugen en zwijgzaam
heid. Maai- in zijn boek uit hij zich en toont hij
zijn wezen, het wezen dat ieder ander verbergt,
open en bloot voor de heele gemeenschap.
Daarom is de schrijver een kwetsbaar persoon.
Men kan elkaar wijzen op eigenaardigheden en
op gebreken, welke men onderling pleegt te ver
bergen, maar welke hij in zijn geschriften ten
toon stelt. Maar daarom is tevens de schrijver een
bevoorrecht persoon. Want hij mag ook het mooie
en fijngevoelige, dat ieder mensch in zijn inner
lijk koestert, maar onder het pantser van de
maatschappelijke conventie schroomvallig ver
hult, ten toon spreiden en ermee pronken gelijk
een bloem In de volle zon haar schitterendste
kleuren doet schijnen.
Een boek is een mensch. Wie zich in de
innige betrekking tusschen den auteur en zijn
arbeid verdiept, kan een boek niet anders dan
met eerbiedige handen aanraken en met dee
moedige oogen beschouwen. Wie zou niet sidde
ren, als een levend menschenkind voor hem ligt;
als hij de biecht hoort, welke slechts voor gewijde
ooren bestemd is; als hij het geheim bloot ziet,
dat achter zware gordijnen voor de menigte
pleegt verborgen te worden gehouden!
Hier ligt het voor me, het boek. Ik ken den
auteur niet; tot voor enkele dagen had ik zijn
naam zelfs nimmer gehoord. Maar deze mensch
interesseert mij toevallig thans meer dan alle
overige menschen. Ik heb er belang bij, te weten
wie hij is en hoe hij zijn leven leeft. Hij is
plotseling zeer nabij mijn bestaan gekomen.
Maar buiten zijn boek heb ik geen enkele
bron om iets omtrent hem te ontdekken. Nie
mand, die mij kan zeggen, of hij oud is of jong;
hoe hij er uit ziet en wat zijn manleren zijn. Hij
kan een nobele persoonlijkheid zijn, maar hij kan
ook een schurk wezen. Is hij een teergevoelige
droomer of is hij een bruut, een idealist of een
scepticus, een oprecht kunstenaar of een Stre
ber? Wie zal het zeggen?
Dit boek hier moet het me zeggen. Het is een
roman, die over andere menschen handelt dan
over hemzelf. Maar die andere menschen zijn
schepsels van hem en uit het geschapene leert
men den schepper kennen. Zijn figuur komt
onder de romanfiguren niet voor, maar tusschen
33. Halverwege de straat was 'n open plek, 34. pas op, daar stond Toon op, sloeg hei
waar een huls gebouwd moest worden. Daar st0f van z'n knieën en wou z'n hoed opzetten,
zat de oude opperman Toon 'n beetje ui/ le nu was de brave man toevallig doodsbenauwa
rusten; z'n hoed lag naast hem. „Er in!" voor muizen, en zoo gauw werd hij ons mei
piepte ik buiten adem, en wip, wip, sprongen gewaar, of hij wierp ft! z'n heelen hoed met
We in den hoed. Fik, die al 'n aardig eind ons er ln zoo maar over de heining!
achtergebleven was, had niet gezien waar we
gebleven waren en holde voorbij.
35. Aan den anderen kant van de schutting
zat, in den tuin, Christien,, de dienstbode van
de familie Knakworst. Inplaats van de boonen
af te halen, zooals haar opgedragen was, zal
ze de krant te lezen. Met wijd opengespalkte
oogen en open mond las ze juist het bericht
van een bankoverval met revolvers en ma-
ohinegewerenbrrr!
36. Bom! Daar viel de hoed, waarin we
zaten, op haar krant. „Help! Help!" schreeuw
de Christien, terwijl ze wanhopig met haar
armen om zich heen sloeg. Toen nam ze, met
'n gezicht vol afschuw, den hoed op en gooiae
hem een, twee, drie in de beek, die achter den
tuin liep.
de regels staat hij en in de regels zijn zijn hand
en zijn hart te bespeuren.
Geheimzinnig wonder, dit boek dat een mensch
is! Meestal leest men een schrijver om het boek,
dat hij heeft gemaakt, maar thans lees ik het
boek, dat den schrijver voor mij uit het Niet
moet formeeren.
H. G. CANNEGIETER
DE HEER A. J. DE WAAL MALEFIJT TREEDT
AF ALS RAADSLID.
Naar wij vernemen heeft de heer A. J. de
Waal Malefijt ontslag genomen als lid van den
Gemeenteraad. De oorzaak van zijn heengaan
is gelegen in zijn gezondheidstoestand.
Met den heer De Waal Malefijt verliest de Bloe-
mendaalsche Gemeenteraad zijn Nestor. Vier
entwintig jaar lang is de heer De Waal Malefijt
lid van den Raad geweest, waarvan meer dan tien
jaar als wethoudei, in welke periode de oorlog
viel, waardoor hij ruimschoots zijn deel heeft ge
had van het veelomvattende werk, dat de mobili
satie veroorzaakte.
De heer Malefijt heeft als wethouder belang
rijke werken voorbereid en tot uitvoering helpen
brengen. Hier denken wij in de eerste plaats aan
den Zeeweg de schitterende verbinding van ons
dorp met de zee.
Toen de wereldoorlog nog maar kort woedde
vroeg als in onze dagen het werkloozen-
vraagstuk ook in deze gemeente de voortdurende
zorg van het Gemeentebestuur. Welk een schitte
rende oplossing daarvoor in Bloemendaal werd
gevonden in het aanleggen van den Zeeweg is be
kend.
Tot de werken, die voorts onoer zijn wethou
derschap tot stand kwamen behooren genoemd
te worden het Wilhelminaduin en het Ooster-
duinpark en als we hierboven den mobilisatie
tijd in herinnering brachten denken we als van
zelf aan de distributie die voor Bloemendaal ook
onder wethouder Malefijt ressorteerde.
Van 1 September 1908 (nadat hij op 30 April
van dat jaar tot lid van 'den Raad was benoemd.)
tot 4 September 1923 heeft hij deel uitgemaakt
van het College van B. en W. Een staat van
dienst dus als Wethouder van vijftien jaar.
Als raadslid genoot de heer Malefijt steeds al-
lerwege vriendschap en achting. Hij pleegt niet
dikwijls het woord te vragen, doch wanneer hij
zich in de discussie mengt weet hij zich verze
kerd van een aandachtig gehoor, dat steeds gaarne
zijn voordeel doet met de ervaring van iemand,
die Bloemendaal en zijn geschiedenis als weinig
anderen kent. De gemeente, zoowel als de Ge
meenteraad zijn den heer Maleiijt in veel
verplicht.
De heer De Waal Malefijt zal worden opge
volgd door den heer P. E. van Riessen. Naar wij
vernamen zal deze in zijn benoeming bewilligen.
WERKLOOZEN-STEUN.
Zooals beslaten in de voorafgaande huishou
delijke vergadering in helt gebouw ,.De Toorts",
hield de BI. daalsche Afd. der S.D.A.P. Maan
dagavond een openbare vergadering met de
werkloozen in ,,'t Hemeltje" te Bloemendaal.
Leider der bijeenkomst was ons raadslid de
heer W. Noorman, die begon met als doel der
bijeenkomst aan te geven, een bespreking van
de bekerde voorstellen van B. en W. inzake
loonsverlaging der tewerkgestelden, voorstel
len, die volgens hem slecht waren; na er op
aangedrongen te hebben, de debatten zuiver
tot het onderwerp te doen bepalen, gaf hij
het woord aan zijn mede-Raadslid, de heer G.
Schulz. Deze zegt te willen spreken over de
zorg voor de werkloozen onzer gemeente. Er is
inderdaad voor hen een zeer zorgwekkende
toestand ingetreden, want de voorgestelde
loonsverlaging bedraagt niet minder dan acht
gulden per week; zulks kan niet en met groote
verontwaardiging heeft spreker dan ook hier
van kennis genomen. Gedurende ca. 5 jaar
werd er onder de huidige regeling betaald aan
gehuwden f 26.en aan ongehuwden f 18 per
week; aanvankelijk werd er om de week ge
werkt. Later, toen de werkloosheid langere
perioden aannam, was dit laatste niet meer
doenlijk en werd door onzen aandrang door
wethouder Laan besloten alleen voortdurend
aan het werk te houden. Waar hier overigens
bij particulieren geen werk te vinden was,
verdween ook de prikkel bij dezen te zoeken.
Laan liet toen de wegen aanleggen, resp. ver
beteren; dit geschiedde in vlug tempo en tegen
lagen prijs, n.l. tegen f 1.80 per vierkante
Meter. Hoe billijk die prijs ook mocht zijn, de
menschen waren hiermede geholpen. Waarom,
vraagt spreker nu, moeten de loonen omlaag?
De motieven, die hiervoor aangegeven worden,
zooals de algemeene toestand in het bedrijfs
leven, geleden verliezen, loonsverlaging bij het
Rijk, de brief der bloembollenpatroons en ein
delijk de druk der overheid, acht hij ten eenen-
male onsteekhoudend, en hij geeft de gronden
aan waarop zijn veroordeeling berust. Men
mag Bloemendaal niet vergelijken met ge
meenten, die in veel ongunstiger toestand ver-
keeren. Het is immers een feit, dat de inkom
sten met een ton de raming te boven gingen.
In vergelijking met andere gemeenten zijn hier
weinig werkloozen; men heeft steeds stelsel
matig de arbeiders uit de gemeente geweerd,
terwijl de lage belasting de rijken aantrok, die
elders hun geld verdiend hadden. Rekening hou
dend met de draagkracht der gemeente, be
staat hier de mogelijkheid de tewerkgestelden,
van wien men zelfs bij wegenaanleg geprofi
teerd heeft, een behoorlijk loon te betalen. Het
gaat daarbij niet aan, in vergelijkingen te tre
den met de loonen van het bloembollenbedrijf,
waarin de arbeiders het slechtst georgani
seerd en het slechtst betaald zijn. De te
werkgestelden doen heel ander werk dan de
arbeiders in het bloembollenbedrijf, zoodat
men him loon daarbij niet vergelijken mag. Nu
het kardinale punt; een loon van f 26 acht
spreker wel het minimum van bestaansmoge
lijkheid, al heeft hij ook den Raad een begroo
ting overgelegd van f 22.35, want daar waren
vele dingen nog bij uitgeschakeld.
Men heeft niets tegen deze cijfers weten in
te brengen; alleen de heer Hogenbirk maakte
de opmerking: „elders komt men er toch ook
van." Van iemand, die altijd zoo hoog opgeeft
van de waarde van het gezin, had spreker dit
zeker niet verwacht. Hij vraagt zich af, waar
de heeren den euvelen moed vandaan halen;
men drijft de menschen naar de revolutie, doch
•wfl willen niet dienen voor schietschijf voor
de burgerwacht, voor welk orgaan Bloemen
daal nog altijd subsidie betaalt en dat door
Jhr. den Tex wordt aanbevolen. Met betrek
king tot het argument: dwang uit den Haag,
Hierboven geven wij het portret van den
heer Jhr. G. C. Quarles van Ufford, die in de
vacature-S. de Clercq tot lid van den Raad be
noemd is en in de Raadszitting van Woensdag
j.l. werd geïnstalleerd.
In den heer Quarles van Ufford is de Ge
meenteraad een lid van groote verdienste
rijker geworden, wiens ervaring zoowel
hier te lande als in Ned. Oost-Indië, waar
de naam Quarles van Ufford Immers steeds
met Sabang in een adem genoemd zal worden,
de gemeente ten profijte zal strekken.
kon hij meedeelen, dat een lid van Gedepu
teerde Staten, bij wien geinformeerd was,
verklaard heeft, hier niets van te weten. Het
voorstel van den heer Noorman tot een per
soonlijk onderzoek in Den Haag, vonden nóch
de wethouder, nóch de Burgemeester noodig,
blijkbaar uit vrees, dat men daar deze maat
regel niet noodig zou vinden. Al deze argu
menten missen voor spreker alle waarde. Hij
verzekerde a.s. Woensdag in den Raad zich ten
scherpste tegen de voorstellen te' zullen ver
zetten, want lagere loonen beteekenen armoede.
Na een opwekking aan de werkloozen, zich
aan te sluiten tot een machtige organisatie en
na eenig debat, werd de volgende motie aan
genomen
Motie.
De Openbare Vergadering door de Afd. van
de S. D. A. P., met de werkloozen uit de Ge
meente Bloemendaal op Maandag 6 Juni 1932,
bezocht door ongeveer 100 personen;
gehoord de motieven, welke er b(j het ge
meentebestuur toe geleid hebben een verslech
tering voor te stellen voor de loonen der te
werkgestelden in Bloemendaal;
gezien den financieelen toestand der Ge
meente Bloemendaal, welke een dergelijke
loonsverlaging niet wettigt;
gezien mede het feit, dat de loonen der te
werkgestelden zeker niet uitgaan boven die
van arbeiders in gelijksoortige bedrijven, ook
in het particulier bedrijf;
protesteert ten sterkste tegen deze voorge
stelde verlaging der loonen, waardoor het
levenspeil der 'minst draagkrachtigen, die door
deze loonsverlaging worden getroffen ernstig
wordt geschaad;
dringt er ten sterkste bij den Raad op aan,
dezen aanslag op de loonen af te wijzen;
besluit deze motie tier ketenie te' brengen
vah den Raad der Gemeente Bloemendaal.
UIT DE GRAAFSCHAP ZUTPHEN.
DE KINDERKAMER VAN HET
KONIJN.
Hoewel 't zomer is, doemen hier dagelijks
grauwe regenwolken uit het noordwesten op
en werpen killen regen neer. In de druipende
boomkronen huilt de wind en schudt ze met
brutale kracht door elkaar, dat de water
druppels her- en derwaarts stuiven.
Een nacht vol schaduwen door de snel over
drijvende regenwolken. Alleen Reintje is op de
been. Af en toe blijft hij staan om zich het
regenwater uit den moeien pels te schudden.
Daal spitst hij plotseling den fijnen snuit, om
hoog in den wind. Uit de boschweide komt een
zachte bries; die voert een liefelijke geur mee,
een wildgeur, die een hongerige vossemaag
zeer welkom is. Weer steekt hij den snuit in
den wind; dan sluipt hij onhoorbaar door het
struweel naar de plek, waar hij konijn ver
moedt.
Maar dezen keer is hij te laat. Even voor
den sprong was 't konijn al weg. Nazetten,
dat weet hij bij ondervinding, zou vergeefsche
moeite zijn. Voor hij 't kon bereiken, zou het
allang in de „wrange" veilig zijn. Daarom
de vos 'S een optimist draaft hij gemoede
lijk verder.
Elf slagen op den toren van 't kasteel Bergh.
„Oeoeantwoordt de groote
boschuil, die vijf hongerige jongen heeft. De
regen haalt haar een streep door de rekening.
Nog een geluid. Hoor! Er wordt geklopt.
't Is een konijntje, dat van den kant komt
tegenovergesteld aan dien, waarin het eerste
konijn verdwenen is. Het strekt zich en klopt
met de achterloopers, nog eenHet schijnt
de zaak niet te vertrouwen. Reintje is hier
geweest: de lucht is vol van hem; ook heeft hij
een visite-kaartje afgegeven, de deugniet!
Even verdwijnt 't konijn in 't nachtelijk duis
ter, komt terug en huppelt tweemaal om de
plek heen waar haar kindertjes veilig gebor
gen onder den grond slapen en droomen.
Zal ze 't wagen haar moederplichten te ver
vullen?
Vlug aan t' werk! Ze krabt den grond open
en ziedaar, de opening van een pijp komt
voor den dag van ongeveer een halven meter
lengte. Ze verdwijnt er in om een tweede deur
van mos en ruigte behoedzaam op zij te schui
ven, en vindt daarachter de kinderschare, die
den heelen langen dag op een zacht bedje van
wol en mos, op moeder wachtend, heeft door
gebracht. Elk van de kleinen dringt haar
voren, naar de moederborst, om met volle
teugen het levenssap in te zuigen.
Als de kindertjes verzadigd zijn, worden ze
weer zacht gebed, met wol toegestopt. Dan
verlaat de moer voorzichtig de slaapkamer,
Bluit de voordeur, komt uit de pijp te voor
schijn, krabt den ingang weer toe met aarde
en stampt die met de loopers plat.
Dan huppelt ze de struiken in om haar da
gelijksche woonwrange op te zoeken.
In 't noordoosten begint de dag te lichten.
Reintje keert van zijn strooptocht langs de
schuren en kippenhokken van Zeddam terug
naar Malpertuis. Weer komt hij langs de plek,
Oplossingen, bijdragen enz. te zenden aait
den Schaakredacteur,
Cruquiusstraat 19, Haarlem.
PROBLEEM NO. 347.
Pentti Sola (Helsinki, Finland
Mat in drie zetten.
Stand der stukken
Wit; Kd3, Dal, Pc4, a2, e4.
Zwart: Ka4, b4, c5, e7.
DE VROUW EN HET DAMSPEL.
(Vervolg.)
In Engeland overwonnen in verschillende
tournooien afwisselend Mevr. Stevenson
(Londen) en Mevr. Price (Londen), die, ge
volgd door Mevr. Michell (Kingston Hill,
Surrey) en Mevr. Holloway ongetwijfeld tot
de beste speelsters van Engeland behooren.
Niettegenstaande dien bemoedigenden op
bloei, was echter tot nu toe geen speelster
opgetreden, die werkelijke internationale
meestersterkte had bezeten. Totdat in 1924
Mej. Vera Mentschik op 18-jarigen leef
tijd de schaakarena betrad. Geboren uit
Tsjechische ouders te Moskou, door de Russi
sche revolutie naar Engeland uitgeweken, in
de schaakclub te Hastings onder leiding van
den Hongaarschen grootmeester Maroczy in
het positiespel bekwaamd, versloeg zij weldra
al hare mededingsters in Engeland en kon zij 't
reeds in 1927 wagen, zich in kleine meester-
tournooien met Engeische en buitenlandsche
meesters te meten. Hare successen waren zeer
opvallend, b.v. won zij van Yates, Thomas,
Colle, Michell, Winter, enz. Haar grootste
succes boekte zij in het tournooi te Ramsgate
(1929). Daar maakte zij tegen zeven goede
Engeische meesters, zooals Thomas en Yates,
uit 7 partijen niet minder dan vijf punten. De
overwinnaar in dat tournooi, Capablanca, had
slecht punt meer. Rubinstein bereikte even
eens vijf, Maroczy slechts 4 yz punt.
In stijl, opbouw en afwikkeling harer par
tijen bewees zij volle meestersterkte te bezit
ten. Desondanks werd hare deelneming aan
een zeer groot meestertournooi (in 1929) met
22 meesters, namelijk dat te Karlsbad, een
échec. Hoewel zij dapper tot het einde volhield,
meest zij met drie punten in de laatste plaats
genoegen nemen. Eenige sensatie verwekte
haar mooie overwinning op den vijfden prijs-
winner Prof. A. Becker (Weenen); ook tegen
Spielmann en Dr. Euwe had zij overigens op
winst gestaan. In December 1931 heeft de vrou
welijke wereldkampioen in het Kersttournooi te
Hastings, waarin Dr. Euwe den eersten prijs
won vóór Capablanca, onze kampioen werkelijk
overwonnen.
(Slot volgt.)
OPLOSSING PROBLEEM No. 343.
Mr. A. J. C. E. van Heycop ten Ham,
(1857—1925).
Stand der stukken;
Wit: Kgl, Dh7, Pb8, Pc6, b2, f6.
Zwart; Kd5, Tb4, Lel, Lc4, b5, d3, d4, d6,
e3, e6, h6,
1. Dh7g8, enz.
Goede oplossingen onvangen van: H. W. v.
Dort en J. A. Schiering, beiden te Haarlem.
waar hij een mislukte poging deed om een ko
nijn te verschalken. Het had er zoo heerlijk ge
roken naar wild. Verwonderlijk, de lucht hangt
er nog vol van. Diep snuift hij ze in. Maar de
slimmert vermoedt niet, dat nauwelijks een
voet onder de plek waar hij staat te mijme
ren, jong leven in zoete sluimering verzonken
ligt. Daarom draaft hij verder.
Een zonnemorgen lokt een Berghschen boer
na zooveel regendagen naar buiten, om te zien,
of hij de hooiïng zal kunnen beginnen.
Hier een molshoop, daar weer een. „Be
roerd goed, die weulen", zegt hij, vergetend,
dat ze hem negen van de tien jaar voor een
emelten-plaag behoeden. Met zijn „hak" trekt
hij den molshoop uit elkaar.
„En hier bunt die blaksemse kniene weer
an 'e gank ewest." Met de hak slecht hij het
aardhoopje van het moerkonijn boven den in
gang van de kinderkamer. En evenmin als de
vos gist hij lets van het onderaardsche leven,
dat zijn gebrek aan begrijpen over een paar
maanden beloonen zal met een aanval op zijn
kool.
Op den Montferland.
K. ZWART.
WAT NIET IEDEREEN WEET.
Een merkwaardige wedstrijd vindt op het
oogenblik plaats tusschen twee mannen, die in
de gevangenis zitten. De een is opgesloten in
een Duitsche, de andere in een Fransehe ge
vangenis. De Franschman heeft op den rug
van een postzegel 3000 letters geschreven,
waarna de Duitscher beweerde minstens het
dubbele te kunnen presteeren. Eer de Fransch
man het echter zoover had gebracht, was de
Duitscher al aan het werk getogen en had op
den rug van een postzegel niet minder dan
7845 met den miscroscoop duidelijk leesbare
letters geschreven.
Het schijnt, dat Suriname door een zondvloed
bezocht wordt. Het stortregent er tegenwoor
dig dag en nacht. In den nacht van 2425
April was de regenval iets angstigs om aan
te hooren. Er was dien nacht 84 m.M. regen
gevallen, dat is ongeveer een achtste van de
hoeveelheid regen, die in ons „land van mist
en regen" in een heel jaar valt.