GOSEN SCHERING - IUU MI»
I
I Oliestookinrichtinien
KINDERVERHAAL
Nieuwe avonturen van Piepneus en Bibbersnoet.
wmm
'jpi
Zij, hei en de bij.
Brokjes Levenswijsheid.
Het juiste oogenblik.
Door G. Th. ROTMAN.
In de pas blijven.
SCHAAKRUBRIEK.
„Plofje".
Kijkjes buiten.
TECHNISCH BUREAU
Drie dames togen er op uit:
Per auto naar de heide.
Zij wenschten van de Erica
Een grooten bos te snijden.
't Was gauw gebeurd. Toen weer terug
Langs bosch en hei en heuvel;
De dames kortten zich den weg
Met vroolijk druk gekeuvel.
Een bijtje in de veldbouquet
Verbrak de conversatie,
Toen 't zoemend tegen 't raampje vloog.
Dat gaf een consternatie!
„Doe open 't raam! Ach hemel! Stop!
O, o, wat moet dat beest hier?
Pas 'op, hij steekt- Kijk uit dan toch!
Help! help! Sla dood dat ondier!"
De dames vielen haast in zwijm
Die stuurde, keek oplettend
Niet vóór zich uit, maar naar de bij
Wat volgde, was ontzettend!
Een schok; de wagen was gekraakt
Een and're auto tevens!
Gelukkig kostte 't ongeval
Ditmaal geen menschenlevens.
Wel was het drietal overstuur;
De auto ook een beetje:
Die rolde fluks een slootje in.
Om te bekoelen, weet je?
De hei-bij-dames waren vlug
Al weder op het droge,
En druipend is het trio toen
Maar gauw naar huis getogen.
Wanneer u, dames, bloempjes plukt,
Wilt dan de bijtjes mijden!
Je bent zoo gauw verongelukt
Met zoo'n bouquetje heide!
(Nadruk verboden)
Wanneer Faust den poedel mee naar zijn stu
deerkamer gelokt heeft en deze heeft zich daar
als de duivel ontpopt, bekent Mefisto, dat hij
niet meer uit het vertrek kan verdwijnen, om
dat hij een zekere tooverfiguur op den drempel
niet overschrijden mag. De duivel vraagt Faust,
of hij deze tooverfiguur wil verwijderen, opdat
hij weer in vrijheid zal kunnen heengaan. Maar
Faust weigert dit, want, zegt hij, men moet van
de gelegenheid profiteeren. Wie den duivel een-1 vangen
maal te pakken heeft, late hem niet weder los,
want de duivel laat ziel! niet voor de tweede
maal vangen.
Doch de listige bezoeker weet als altijd ook
nu wel weer raad. Hij wiegt Faust in slaap door
hem verlokkelijke tafereelen voor te tooveren.
Terwijl Faust zich in gelukzalige droomen ver
meit, roept Mefisto zijn duistere handlangers, de
ratten en muizen, en deze knagen de toover
figuur af, zoodat Satan ongehinderd vertrekken
kan.
„De duivel houde, wie hem heeft, hij laat zich
niet ten tweede male vangen." Maar ook engelen
niet. Het goede en het kwade bieden gelijke
kans. Maar deze kans is bij beide even voorbij
gaand en vluchtig. Wie Fortuna op bezoek
krijgt, neme de gelegenheid te baat; laat hij
haar wachten, omdat hij op Iflpt oogenblik wat
anders en beters te doen heeft, dan ontsnapt
zij hem voordat hij het weet. En evenmin als de
duivel laat Fortuna zich ten tweeden male
vangen.
Het is niet ten pnrechte, dat gelukzoekers de
fortuinlijkste menschen zijn. Zij zoeken het
geluk, zij doen er wat voor, zjj offeren er wat
voor op. Men heeft nu eenmaal niets voor niets
Wie lijdelijk blijft of zijn opmerkzaamheid op
het juiste oogenblik laat afleiden, verspeelt zijn
kans.
Is het niet merkwaardig, dat het woord ge
lukzoeker zoo'n ongunstigen klank heeft? Me
dunkt, dat het toch geen kwaad is, het geluk te
zoeken. Zoo iets,, dan is toch wel het geluk
inspanning waard?
Waarom dan die ongunstige klank van het
woord gelukzoeker? Omdat de gelukzoeker
een ongebonden mensch is, een mensch, die
zich niet voegt naar de wetten en plichten van
de geregelde maatschappij. De gelukzoeker leeft
bij het oogenblik en weet thans niet, wat hij
over een half uur zal doen. Zijn toekomst is
steeds onzeker; het kan zijn, dat hij thuisblijft;
het kan zijn, dat hij uitgaat; wie weet, of hij
vanavond niet in een vliegtuig op reis is naar
de overzij van den evenaar. Op den gelukzoeker
kan niemand staat maken, omdat de gelukzoe
ker geen staat kan maken op het geluk.
Wie fortuinlijk wil zijn, zij steeds op zijn qui
vive naar de komst van Fortuna. En als zjj op
het alleronverwachtst eensklaps verschijnt, vatte
hij haar aan en late haar niet los. Domme men
schen, die wij, leden van de geregelde samen
leving, toch zijn: wij laten Fortuna anticham
breeren, omdat zij ons op het moment ongelegen
komt. Eerst moet de taak, waarmee wij bezig
zijn, aan kant; eerst moeten wij ons verkleeden;
eerst moeten wij onze ontvangkamer in orde
brengen en als wij dan roepen; „Welkom, For
tuna! kom binnen!1", dan is ze ontsnapt.
Niet droomen, Faust, als ge den duivel ge-
hebt! Droomen kunt ge straks nog
69. Vervolgens gingen we, van Snorrebaard 70. „Suffert dat je bent!" piepte ze woe-
vergezeld, naar het huis van mevrouw Goud- dend tegen Snorrebaard, die verlegen aan zijn
muis. Neen maar, wat 'n toestand was het snorharen stond te trekken. „Betalen ze je
me daar! Alle kasten en laden waren openge- daar je traktement voor om onschuldige kinde-
trokken en leeggestolen: „Kijk me zooiets eens ren op te sluiten en terwijl m'n huis leeg te
aan!" jammerde mevrouw Goudmuis; „daar laten plunderen? Als ik hier burgemeester
heb ik nou m'n leven lang voor gespaard!" was. bleef je hier geen halve minuut meer in
Dikke tranen liepen langs haar snuit en bleven 't dorp!" Maar wacht, daar ging me ineens
in het verband hangen, dat ze nog steeds om 'n licht opl
haar neus had.
71. „Ik ben een boon, als linke Hannes dat 72. Maar linke Hannes had natuurlijk een
niet gedaan heeft!" riep ik uit, en vertelde grooten voorsprong op ons. We konden hem
van ons gesprek toen we in 't hok zaten, dan ook nergens ontdekken, tot we aan een
„Mee!" riep Snorrebaard. Hij pakte ons elk bij heuveltje kwamen. Bovenop zatonze
een voorpoot en holde met ons den weg op. vriend, meneer Lodderoog! „Daar gaat-ie!"
Overal waar we langs kwamen, vroegen we of riep hij ons toe, terwijl hij naar beneden in het
linke Hannes voorbijgekomen was, en zoo wa- dal wees. Want hij begreep natuurlijk wel, om
ren we hem al gauw op 't spoor. wien het te doen was. „Die krijgen we nooit!"
zuchtte Snorrebaard, dood-op.
genoeg. Niet werken of kleeden of kamerdoen,
gelukzoeker, als ge Fortuna gevangen hebt!
Dat kunt ge straks en morgen en overmorgen
nog doen.
Wat is het geheim om 't geluk te bemach
tigen en te behouden als het zich eenmaal
geboden heeft? Niet denken, dat het geluk zich
naar onze dagindeeling en werkorde zal regelen,
maar weten, dat wij ons naar het geluk hebben
te schikken.
Ik heb een man gekend, die zonnebaden wou
nemen. Wat een verdriet heeft die man daar
van gehad! Want op het uur, dat hij voor die
bezigheid vastgesteld had, kroop de zon steevast
achter de wolken. En wanneer een uur later de
man zijn krant zat te lezen, straalde de zon op
zijn brilleglazen, zoodat hij de gordijnen moest
sluiten.
Ik heb een kind gekend, dat telken Vrijdag
uit zijn humeur was, omdat hij niet, zooals
andere kinderen, met de straatmuzikanten kon
meeloopen. Want de straatmuzikanten kwamen
telken Vrijdag juist onder 't eten. Als het kind
van tafel mocht opstaan, waren ze allang weer
verdwenen.
Eens zag een vrouw een oude vriendin, die ze
sinds tien jaar niet had gezien, het venster
voorbijgaan. Maar ze was net bezig met stof
zuigen. Eerst wou ze de kamer aan kant doen
en toen rende ze het huis uit, haar oude vriendin
achterna. Teleurgesteld kwam ze thuis, want
natuurlijk vond ze haar niet.
Nie ten tweeden male laat Fortuna zich van
gen, als men haar den eersten keer niet thuis
heeft gegeven, wijl men wat beters te doen had.
H. G. CANNEGIETER
Zondagochtend, vroeg nog. Niet zoo héél
vroeg, maar het is nog stil buiten, een enkele
fietser, een clubje wandelaars, en dan niets.
Doorzichtig grjjs hangt een ijl» nevel tusschen
ons en de huizen aan den overkant, het is
Augustus pas en toch voelt het najaarsachtig
nu er geen zon is. De dahlia's bloeien ook over
al het is net, of die ieder jaar eerder komen.
In Juni al zagen we er in een kweekerij buiten,
kleine, felle dahlia's, met een geel hartje. Vroe
ger zeiden we: dahlia's, het begin van het einde
maar het einde komt zoo gauw en het
begin zoo laat. De tijd jacht voort, al sneller,
niet enkel de uren en de dagen, maar de maan
den, de jaargetijden, vooral de lente en de zo
m^r. M'n verstand zegt me, dat het niet kan,
maar daartegen verzet m'n aanvoelen van wat
om me heen is, zich,
Najaar nee, begin Augustus is het
midden in den zomer zijn we, midden in het
leven! Als aanstonds'de zon doorbreekt....
Korte, nadrukkelijke stappen trekken m'n
gedachten weg van somber stemmenden, te
vroegen dahlia-bloei en jachtenden tijd. Op het
trottoir aan de overzij loopen twee kleuters,
een groote van al zes, een kleine van nög geen
vier. Eerbiedig, bijna devoot, ziet het ventje in
fleurig hel blauw op naar den veel oudere,
heft als hij de knieën, zet hard de voetjes neer,
op de maat, in de pas. 't Kost moeite, de ander
stapt zoo ver, zoo erg gelijk en zeker, en 't
opzien ook maakt -het niet gemakkelijker, leidt
Toch is het noodig, anders lukt het zeker
niet. En in de pas blijven wil hij, het blauwe
kereltje met z'n blonde kopje en dikke bloote
beentjes, hij stelt er een eer in, heeft het zich
zelf opgelegd alleen, de groote vriend is zoo
heel groot.
Een klein kuiltje in den weg, ja, nu is hij
er uit. 't Ging zoo mooi, wat is dat nu jammer
jammer, verdrietig is het, ellendig, fnuikend
voor z'n gevoel van eigenwaarde je moet
toch in d'e pas blijvenl, künnen blijven als je er
zóó alles op hebt gezet!
En waarom, jij lieve, kleine schat? Waarom?
Kunnen de dahlia's het, kan het voorjaar het,
maar de zomer dan, kan die het die kan het
heelemaal niet. -Jij bent nog zoo jong, jjj
kunt geen vergelijkingen maken, zooals wij,
maar ook dat zou je niet helpen, hoewel je
het over eenige jaren wel gaat denken. Maar
heusch, het helpt je niet want in-de-pas
blijven zul je altijd willen, met iemand, die
grooter is, sterker, vérder dan jij.
Veel, veel later zul je begrijpen, dat je
eerst moet zien te bereiken met jezelf in de
pas te blijven en èls je dat hebt bereikt, bpn
je oud, en tegelijk ben je dan weer jong, heer
lijk jong, en dan kun je opzien naar den grooten
jongen naast je, en dan raak je er niet uit als
je bij ongeluk komt in een kuil.
De nevel trekt stilaan op, zon is er niet
maar wél wordt het licht.
M. J. MOLANUS—STAMPERIUS.
zecten nectar te bereiken. Het keert dan een
voudig terug op zijn weg en zoekt den buiten
kant van de spoor op. Dan bijt het een gaatje
in den zijwand om te snoepen. Dat doet o.a. de
kleine zandhommel. En onze honingbij kent het
kunstje ook.
Maar in den haak is dat niet. Want voor wat
hoort wat. En wAt die twee doen is geen ar
beidsprestatie maar inbraak met diefstal. De
kleinen krijgen wel zoetigheid maar voldoen
niet aan haar plicht jegens de plant. Zij werken
niet mee aan den bestuivingsarbeid.
Op oude muren groeit graag, een aardige ver
wante van ons vlasbekje, 'tls het muurleeuwe-
bekje. 't Heeft viervormige bladeren en licht
paarse bloempjes met twee gele vlekjes. Na den
bloei buigen de bloemstelen zich van 't licht af
om de rijpe vruchtjes in een spleet of een gaatje
van den muur te kunnen laten vallen en op die
manier het zaad op den muur te kunnen houden.
We kweeken dit leeuwebekje ook als hangplant.
Overveen. K. ZWART.
Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den
Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem,
PROBLEEM Nr. 355.
J. C o 1 p a, (Dordrecht)
EEN DETECTIVE-GESCHIEDENIS.
OP ZOEK NAAR ZOETIGHEID.
Het vlasleeuwebekje, korter: vlasbekje, in de
plantkunde Linaria vulgaris, d. i. gewoon vlaS-
kruid, is een van de aardigste verschijningen in
Juli aan de boschpaden. Een rechtstaande ein-
delooze tros met vele geelgespoorde zwavel-
kleurige bloemen, die we met haar grijnzend
gesloten lippen dadelijk bij de il.milie der
Leeuwebekgewassen onderbrengen. De trossen
vallen al van verre in 't oog door hun groot aan
tal en door de zachte samensmelting van
geel der lippen met het oranje van 't gehemelte.
Houd eens een bloempje in de hand met de
spoor tegen 't zonlicht. Je hebt groote kans,
er een nectardroppeltje in te zien. 't Zit diep,
en de insecten voor wie het bestemd is, moeten
maar zien er bij te komen. Zij zetten zich na
tuurlijk weer op de onderlip, evenals duiven dat
doen op het plankje voor den ingang van de
til. Waar zou die lip ook \nders voor dienen?
Maar om toegang te krijgen moeten die insec
ten de lip naar beneden drukken. Want alleen
dan gaat de grijnzende bek open. Nu zijn kleine
insecten daarvoor te licht. Maar grootere zoo
als sterke hommels kunnen dat wel. 'tls voor
hen een kleinigheid. Nauwelijks zet er zich een
op de lip, of deze zakt diep neer, de „leeuwen
bek" gaapt en de hommel slipt naar binnen. Zij
aarzelt geen moment maar tracht zoo diep
mogelijk in de bloem neer te dalen en met den
langen snuit in de spoor te komen. Daarbij vult
ze de bloe.mbuis geheel, raakt de helmknopjes
aan, die haar met stuifmeel bedekken, en dan
den knopvormigen stamper, waarbij de bestui
ving verzekerd is.
Als een kleiner insect niet in staat blijkt den
grijnzenden bek open te drukken, wordt het
[toch niet afgeschrikt bij zijn pogen om den
De electrische klok in de enorme hal van het
Super-Splendid-hotel wees half twaalf 's avonds
aan, toen een kleine man met een welgedaan
uiterlijk en een sigaar in den mond de breede
en dik belooperde trap afdaalde. Op dat oogen
blik was er niemand anders en toen de man be
neden was, aarzelde hij. Na een korte pauze liep
hij de portiersloge in, waar een der chasseurs
een magazine zat te lezen.
„Sigaretje?" vroeg de dikke man en hij nam
gemoedelijk op den rand van het tafeltje plaats.
De chasseur plooide zijn mond tot een glim
lach en accepteerde de sigaret.
Stil hè?
Gaat nog al. Tachtig kamers bezet. Maar
vanavond is er geen muziek, dan is het altijd
stil, antwoordde de jongeman.
Mag je rooken in dienst? vroeg het manne
tje en hij bekeek met aandacht de glimmende
neuzen van zijn lakschoenen.
Mag, maggrinnikte de chasseur. Als
Mr. Pride er niet is, loop ik geen gevaar'. De
„boys" verraden me niet en de portier rookt
zelf stiekum.
Mr. Pride? De directeur?
Nee, den baas zie je hier weinig in de hal
Mr. Pride is de hoteldetective. Daar moeten we
voor oppassen.
Een lange, magere vent hè? vroeg de gast,
langs zijn neus weg.
We noemen -hem „de augurk", omdat ie een
beetje voorover gebogen loopt, lachte de jonge
man. Maar gelukkig is hij vannacht niet hier.
Geen dienst?
Jawel, maar zijn zuster schijnt nog al erg
griep te hebben, weet ik veel! en hij stak de
sigaret op en bladerde weer in het magazine.
INou, ik ga eens naar mijn kamer, val maar
niet in slaap, grinnikte het dikke mannetje en
langzaam besteeg hij de breede trap.
De chausseur legde zijn beenen op het tafeltje,
inhaleerde hevig den rook van het witte stokje en
verdiepte zich geheel in de lectuur.
Hij was zoo geheel en al zijn omgeving ver
geten, dat hij pas na enkele seconden het klop
je op den ruit hoorde Hij opende de deur en
zag een jong meisje.
Kan ik Mr. Pride even spreken? Ik ben zijn
nichtje.
Mr. Pride is vanavond niet hier, antwoord
de hij. Zijn tante schijnt griep te hebben of zoo
iets. Weet ik veelMa.ar hij is niet hier.
Ohziet u.... zie jenu, dank je
welstamelde zij en drukte hem een geld
stukje in de hand. Dan ga ik maargoeden
avond!
Zij knoopte haar manteltje dicht en verliet
haastig de hal. De chasseur bleef haar nakijken,
totdat de draaideur in den ingang weer stil
stond.
De kleine dikke man, die dien middag pas
gekomen was, logeerde in kamer 43. Het was een
ruim vertrek aan de voorzijde van het gebouw.
Een deur kwam uit in de aangrenzende badka
mer, de andere deur gaf toegang tot de gang.
Het was ruim half drie in den nacht, toen de
laatst genoemde deur zeer langzaam openging.
Na een paar minuten verscheen het dikke heer
tje, nog steeds in avondtoilet gekleed. Alleen had
hij zijn lakschoenen vervangen door vilten pan-
tofefls.
Hij schoof zonder eenig geluid over de gang
en bleef staan luisteren voor de deur schuins
over zijn eigen kamer. In de gang brandde
slechts één bescheiden lampje en wel in het mid
den. zo-odat het schemerdonker was. Het heer
tje haalde een vreemd instrument uit zijn wij
den broekzak en stak dit in het slot voor hem.
Na eenige seconden knapte er iets en week de
deurLangzaam, zeer langzaam schoof de
man de duistere kamei in.
Onmiddellijk nadat hij verdwenen was, scheid
de zich een schaduw achter m de gang af. Deze
schaduw was een tengere jongeman, in groen
uniform gekleed. Het was de chausseur uit de
portiersloge. Hij sloop eveneens naar de op een
kier staande deur en ging de kamer binnen. Het
was daar zeer donker en er klonk een vaag ge
ritsel. Plotseling hield dit op en de chassëur werd
een snelle, hijgende ademhaling gewaar.
Het volgende oogenblik knipte hij de electri
sche zaklantaarn aan, welke hij in de hand hield
en viel een witte bundel licht dwars door het
vertrek.
Het dikke heertje dat zich aan den overkant
bij het raam bevond, smoordie een vloek.
Het bekende recept! grinnikte de chasseur
koelbloedig. Handen op, geachte logé, en vlug
een beetje.
Het heertje stak zijn armen met een wan
hopige beweging in de hoogte. De ander sloot
de kamerdeur en knipte het volle licht aan. Het
was een twee persoons vertrek, zeer luxueus ge
meubileerd, doch de beide bedden waren onbe-
slapen en niet eens opgemaakt. Het heertje
stond met den rug tegen den muur en keek den
chausseur somber en tegelijkertijd smeekend
aan. Toen kwam er een glimlach over zijn lip
pen.
Ha, mijn vriend van beneden. Mag ik mijn
.rmen wat laten zakken, dan zal ik je eens
gauw vertellen, welk misverstand hier heerscht.
Gaat uw gang, zei de jongeman rustig. U
bent wijs genoeg cm te begrijpen, dat ik bij de
minste verdachte beweging een schot los.
- Dat begrijp ik volkomen, antwoordde de an
der. „Ik ben blij, dat je een stel gezonde herse-
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: KgG, La4, La5, Pd2, Pe3, C4, e2, f2, f5.
Zwart: Kd4, Lh8, a7.
Bekroond met den 3en prijs in een wedstrijd
van den Nederlandschen Schaakbond,
PARTIJ No. 154.
Gespeeld in het van 1128 Juni 1932 te
Sliae (Tsjecho-Slovakije) gehouden meester-
tournooi.
Wit: Zwart:
S. Flohr G. Maroczy
(Praag) (Kertvaros
Hongerije).
GEWEIGERD DAME-GAMBIET.
1.
2.
3.
4.
c2C4
d2d4
Pbl—c3
c4xd5
Deze variant heet v, Hennig
biet.
5.
e7e6
d7d5
c7c5
c5Xd4
Scharagam-
Ddla4t Lc8d7
6. Da4Xd4 e6Xd5
7. Dd4xd5 Pb8—c6
Deze zet schijnt sterker te zijn dan Pg8f6,
wat wel merkwaardig is. De Dame staat echter
op d5 slecht genoeg, derhalve is 'tniet noodxg
haar direct te verjagen.
8. Pgl—f3
Ld2 is minder goed, omdat de Dame dan niet
naar dl kan terugkeeren. Lg5 leverde in een
partij PircAljechim (1931) niets op. Ook
8. e3 is speelbaar.
8Pg8—f6
9. Dd5—dl Lf8b4
10. Lel—d2 0—0
In de 4e matchpartij Flohrv. d. Bosch (den
Haag, April '32) speelde deze Ld7g4, echter
zonder succes.
11. g2—g3 Tf8e8
12. Lfl—g2 Dd8b6
13. 0—0 Ta8—d8
14. Ddlc2 h7—h6
15. e2—e3 Ld7—g4
16. a2a3 Lb4d6
17. Tfl—el Ld6—f8
Al staat Zwart iets vrijer, heeft hij voor zijn
geofferden pion toch geen bepaalden aanval.
18. b2—b4 Lg4xf3
19. Lg2Xf3 Pc6e5
20. Lf3g2 Db6—C7
21. Tel—dl Pe5d3
22. Dc2—b3 Dc7e5
23.
f2—f4 De 5h5
24.
h2—h3
g7g5
25.
f4Xg5
Dh5xg5
26.
Pc3—e2
Lf8g7
27.
Tdl—fl
Te8Xe3
Dit
offer is niet correct.
28.
Kglh2
Dg5e5
29.
Ld2Xe3
De5x«3
30.
Tal—a2
De3e7
31.
Ta2—d2
Pd3—e5
32.
Td2xd8f
De7Xd8
33.
Db3—dl
Pf6—g4f
34.
h3xg4
Pe5Xg4j-
35.
Kh2gl
Op
35, Kh2—hl? zou
Pg4—f2f.
35.
Dd8—b6f
36.
Kgl—hl
Pg4e3
37.
Ddl—d7!
Pe3xfl
38.
Dd7—c8t
Lg7—f8
39.
Lg2 X f 1
Db6—e3
40.
DcSg4f
Lf8g7
41.
a3a4
h6—h5
42.
Dg4c8t
Kg8h7
43.
Dc8xb7
Opgegeven.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 98.
(E. H oi m.)
Stand der stukken:
Wit: Ka2, La3, Ph4, b6, f6
Zwart: Kh6, Tb7, a5, b2, g5.
1. f7!, Tf7:; 2. Le7!, Th7; 3. b7, Th8;
2. Pf5f Kg6; 3. Pd6, Tb8; 4. Ld8!, Td8:; 5.
Pc8, Td4!6. Pe7f, K. onv.; 7. Pe6 en wint.
Goede uitwerking ontvangen van: H. J. S.
Beek, te BloemendaalH. W. V. Dort, te
Haarlem.
nen hebt en naar reden wilt luisteren. Geloof
je me, als ik je vertel, dat ik met geen andere
bedoeling in deze kamer ben gekomen.dan om
eens naar het raam, dat op het balcon uitkomt,
te kijken?
Het raam? Vertelt u mij eens, wat daar voor
interessants achter zit.
Het heertje lachte droevig. Ach mijn bedoe
ling was niet fraai, dat geef ik grif toe, maar
in ieder geval ben ik geen misdadiger, die met
een revolver in bedwang moet worden gehou
den.
Eerst de bedoeling, dan zullen we verder
zien! zei de chasseur.
Begrijp je dat met, beste jongen? Ik heb
geen penny meer in mijn zak. Ik was doodmoe
en liep vanmiddag dit hotel in. Ik heb lekker
gegeten en een paar uur geslapen en een half
uurtje geleden kwam ik tot de onaangename
ontdekking, dat ik mijn portefeuille verloren heb.
Ik woon heelemaal in Liverpool en bezit csen
enkel muntje klein geld. Dat kan zoo loopen
niet waar? En daarom kwam ik op het idee, om