GOSEN SCHERING - IUU MI» I I Oliestookinrichtinien KINDERVERHAAL Nieuwe avonturen van Piepneus en Bibbersnoet. wmm 'jpi Zij, hei en de bij. Brokjes Levenswijsheid. Het juiste oogenblik. Door G. Th. ROTMAN. In de pas blijven. SCHAAKRUBRIEK. „Plofje". Kijkjes buiten. TECHNISCH BUREAU Drie dames togen er op uit: Per auto naar de heide. Zij wenschten van de Erica Een grooten bos te snijden. 't Was gauw gebeurd. Toen weer terug Langs bosch en hei en heuvel; De dames kortten zich den weg Met vroolijk druk gekeuvel. Een bijtje in de veldbouquet Verbrak de conversatie, Toen 't zoemend tegen 't raampje vloog. Dat gaf een consternatie! „Doe open 't raam! Ach hemel! Stop! O, o, wat moet dat beest hier? Pas 'op, hij steekt- Kijk uit dan toch! Help! help! Sla dood dat ondier!" De dames vielen haast in zwijm Die stuurde, keek oplettend Niet vóór zich uit, maar naar de bij Wat volgde, was ontzettend! Een schok; de wagen was gekraakt Een and're auto tevens! Gelukkig kostte 't ongeval Ditmaal geen menschenlevens. Wel was het drietal overstuur; De auto ook een beetje: Die rolde fluks een slootje in. Om te bekoelen, weet je? De hei-bij-dames waren vlug Al weder op het droge, En druipend is het trio toen Maar gauw naar huis getogen. Wanneer u, dames, bloempjes plukt, Wilt dan de bijtjes mijden! Je bent zoo gauw verongelukt Met zoo'n bouquetje heide! (Nadruk verboden) Wanneer Faust den poedel mee naar zijn stu deerkamer gelokt heeft en deze heeft zich daar als de duivel ontpopt, bekent Mefisto, dat hij niet meer uit het vertrek kan verdwijnen, om dat hij een zekere tooverfiguur op den drempel niet overschrijden mag. De duivel vraagt Faust, of hij deze tooverfiguur wil verwijderen, opdat hij weer in vrijheid zal kunnen heengaan. Maar Faust weigert dit, want, zegt hij, men moet van de gelegenheid profiteeren. Wie den duivel een-1 vangen maal te pakken heeft, late hem niet weder los, want de duivel laat ziel! niet voor de tweede maal vangen. Doch de listige bezoeker weet als altijd ook nu wel weer raad. Hij wiegt Faust in slaap door hem verlokkelijke tafereelen voor te tooveren. Terwijl Faust zich in gelukzalige droomen ver meit, roept Mefisto zijn duistere handlangers, de ratten en muizen, en deze knagen de toover figuur af, zoodat Satan ongehinderd vertrekken kan. „De duivel houde, wie hem heeft, hij laat zich niet ten tweede male vangen." Maar ook engelen niet. Het goede en het kwade bieden gelijke kans. Maar deze kans is bij beide even voorbij gaand en vluchtig. Wie Fortuna op bezoek krijgt, neme de gelegenheid te baat; laat hij haar wachten, omdat hij op Iflpt oogenblik wat anders en beters te doen heeft, dan ontsnapt zij hem voordat hij het weet. En evenmin als de duivel laat Fortuna zich ten tweeden male vangen. Het is niet ten pnrechte, dat gelukzoekers de fortuinlijkste menschen zijn. Zij zoeken het geluk, zij doen er wat voor, zjj offeren er wat voor op. Men heeft nu eenmaal niets voor niets Wie lijdelijk blijft of zijn opmerkzaamheid op het juiste oogenblik laat afleiden, verspeelt zijn kans. Is het niet merkwaardig, dat het woord ge lukzoeker zoo'n ongunstigen klank heeft? Me dunkt, dat het toch geen kwaad is, het geluk te zoeken. Zoo iets,, dan is toch wel het geluk inspanning waard? Waarom dan die ongunstige klank van het woord gelukzoeker? Omdat de gelukzoeker een ongebonden mensch is, een mensch, die zich niet voegt naar de wetten en plichten van de geregelde maatschappij. De gelukzoeker leeft bij het oogenblik en weet thans niet, wat hij over een half uur zal doen. Zijn toekomst is steeds onzeker; het kan zijn, dat hij thuisblijft; het kan zijn, dat hij uitgaat; wie weet, of hij vanavond niet in een vliegtuig op reis is naar de overzij van den evenaar. Op den gelukzoeker kan niemand staat maken, omdat de gelukzoe ker geen staat kan maken op het geluk. Wie fortuinlijk wil zijn, zij steeds op zijn qui vive naar de komst van Fortuna. En als zjj op het alleronverwachtst eensklaps verschijnt, vatte hij haar aan en late haar niet los. Domme men schen, die wij, leden van de geregelde samen leving, toch zijn: wij laten Fortuna anticham breeren, omdat zij ons op het moment ongelegen komt. Eerst moet de taak, waarmee wij bezig zijn, aan kant; eerst moeten wij ons verkleeden; eerst moeten wij onze ontvangkamer in orde brengen en als wij dan roepen; „Welkom, For tuna! kom binnen!1", dan is ze ontsnapt. Niet droomen, Faust, als ge den duivel ge- hebt! Droomen kunt ge straks nog 69. Vervolgens gingen we, van Snorrebaard 70. „Suffert dat je bent!" piepte ze woe- vergezeld, naar het huis van mevrouw Goud- dend tegen Snorrebaard, die verlegen aan zijn muis. Neen maar, wat 'n toestand was het snorharen stond te trekken. „Betalen ze je me daar! Alle kasten en laden waren openge- daar je traktement voor om onschuldige kinde- trokken en leeggestolen: „Kijk me zooiets eens ren op te sluiten en terwijl m'n huis leeg te aan!" jammerde mevrouw Goudmuis; „daar laten plunderen? Als ik hier burgemeester heb ik nou m'n leven lang voor gespaard!" was. bleef je hier geen halve minuut meer in Dikke tranen liepen langs haar snuit en bleven 't dorp!" Maar wacht, daar ging me ineens in het verband hangen, dat ze nog steeds om 'n licht opl haar neus had. 71. „Ik ben een boon, als linke Hannes dat 72. Maar linke Hannes had natuurlijk een niet gedaan heeft!" riep ik uit, en vertelde grooten voorsprong op ons. We konden hem van ons gesprek toen we in 't hok zaten, dan ook nergens ontdekken, tot we aan een „Mee!" riep Snorrebaard. Hij pakte ons elk bij heuveltje kwamen. Bovenop zatonze een voorpoot en holde met ons den weg op. vriend, meneer Lodderoog! „Daar gaat-ie!" Overal waar we langs kwamen, vroegen we of riep hij ons toe, terwijl hij naar beneden in het linke Hannes voorbijgekomen was, en zoo wa- dal wees. Want hij begreep natuurlijk wel, om ren we hem al gauw op 't spoor. wien het te doen was. „Die krijgen we nooit!" zuchtte Snorrebaard, dood-op. genoeg. Niet werken of kleeden of kamerdoen, gelukzoeker, als ge Fortuna gevangen hebt! Dat kunt ge straks en morgen en overmorgen nog doen. Wat is het geheim om 't geluk te bemach tigen en te behouden als het zich eenmaal geboden heeft? Niet denken, dat het geluk zich naar onze dagindeeling en werkorde zal regelen, maar weten, dat wij ons naar het geluk hebben te schikken. Ik heb een man gekend, die zonnebaden wou nemen. Wat een verdriet heeft die man daar van gehad! Want op het uur, dat hij voor die bezigheid vastgesteld had, kroop de zon steevast achter de wolken. En wanneer een uur later de man zijn krant zat te lezen, straalde de zon op zijn brilleglazen, zoodat hij de gordijnen moest sluiten. Ik heb een kind gekend, dat telken Vrijdag uit zijn humeur was, omdat hij niet, zooals andere kinderen, met de straatmuzikanten kon meeloopen. Want de straatmuzikanten kwamen telken Vrijdag juist onder 't eten. Als het kind van tafel mocht opstaan, waren ze allang weer verdwenen. Eens zag een vrouw een oude vriendin, die ze sinds tien jaar niet had gezien, het venster voorbijgaan. Maar ze was net bezig met stof zuigen. Eerst wou ze de kamer aan kant doen en toen rende ze het huis uit, haar oude vriendin achterna. Teleurgesteld kwam ze thuis, want natuurlijk vond ze haar niet. Nie ten tweeden male laat Fortuna zich van gen, als men haar den eersten keer niet thuis heeft gegeven, wijl men wat beters te doen had. H. G. CANNEGIETER Zondagochtend, vroeg nog. Niet zoo héél vroeg, maar het is nog stil buiten, een enkele fietser, een clubje wandelaars, en dan niets. Doorzichtig grjjs hangt een ijl» nevel tusschen ons en de huizen aan den overkant, het is Augustus pas en toch voelt het najaarsachtig nu er geen zon is. De dahlia's bloeien ook over al het is net, of die ieder jaar eerder komen. In Juni al zagen we er in een kweekerij buiten, kleine, felle dahlia's, met een geel hartje. Vroe ger zeiden we: dahlia's, het begin van het einde maar het einde komt zoo gauw en het begin zoo laat. De tijd jacht voort, al sneller, niet enkel de uren en de dagen, maar de maan den, de jaargetijden, vooral de lente en de zo m^r. M'n verstand zegt me, dat het niet kan, maar daartegen verzet m'n aanvoelen van wat om me heen is, zich, Najaar nee, begin Augustus is het midden in den zomer zijn we, midden in het leven! Als aanstonds'de zon doorbreekt.... Korte, nadrukkelijke stappen trekken m'n gedachten weg van somber stemmenden, te vroegen dahlia-bloei en jachtenden tijd. Op het trottoir aan de overzij loopen twee kleuters, een groote van al zes, een kleine van nög geen vier. Eerbiedig, bijna devoot, ziet het ventje in fleurig hel blauw op naar den veel oudere, heft als hij de knieën, zet hard de voetjes neer, op de maat, in de pas. 't Kost moeite, de ander stapt zoo ver, zoo erg gelijk en zeker, en 't opzien ook maakt -het niet gemakkelijker, leidt Toch is het noodig, anders lukt het zeker niet. En in de pas blijven wil hij, het blauwe kereltje met z'n blonde kopje en dikke bloote beentjes, hij stelt er een eer in, heeft het zich zelf opgelegd alleen, de groote vriend is zoo heel groot. Een klein kuiltje in den weg, ja, nu is hij er uit. 't Ging zoo mooi, wat is dat nu jammer jammer, verdrietig is het, ellendig, fnuikend voor z'n gevoel van eigenwaarde je moet toch in d'e pas blijvenl, künnen blijven als je er zóó alles op hebt gezet! En waarom, jij lieve, kleine schat? Waarom? Kunnen de dahlia's het, kan het voorjaar het, maar de zomer dan, kan die het die kan het heelemaal niet. -Jij bent nog zoo jong, jjj kunt geen vergelijkingen maken, zooals wij, maar ook dat zou je niet helpen, hoewel je het over eenige jaren wel gaat denken. Maar heusch, het helpt je niet want in-de-pas blijven zul je altijd willen, met iemand, die grooter is, sterker, vérder dan jij. Veel, veel later zul je begrijpen, dat je eerst moet zien te bereiken met jezelf in de pas te blijven en èls je dat hebt bereikt, bpn je oud, en tegelijk ben je dan weer jong, heer lijk jong, en dan kun je opzien naar den grooten jongen naast je, en dan raak je er niet uit als je bij ongeluk komt in een kuil. De nevel trekt stilaan op, zon is er niet maar wél wordt het licht. M. J. MOLANUS—STAMPERIUS. zecten nectar te bereiken. Het keert dan een voudig terug op zijn weg en zoekt den buiten kant van de spoor op. Dan bijt het een gaatje in den zijwand om te snoepen. Dat doet o.a. de kleine zandhommel. En onze honingbij kent het kunstje ook. Maar in den haak is dat niet. Want voor wat hoort wat. En wAt die twee doen is geen ar beidsprestatie maar inbraak met diefstal. De kleinen krijgen wel zoetigheid maar voldoen niet aan haar plicht jegens de plant. Zij werken niet mee aan den bestuivingsarbeid. Op oude muren groeit graag, een aardige ver wante van ons vlasbekje, 'tls het muurleeuwe- bekje. 't Heeft viervormige bladeren en licht paarse bloempjes met twee gele vlekjes. Na den bloei buigen de bloemstelen zich van 't licht af om de rijpe vruchtjes in een spleet of een gaatje van den muur te kunnen laten vallen en op die manier het zaad op den muur te kunnen houden. We kweeken dit leeuwebekje ook als hangplant. Overveen. K. ZWART. Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem, PROBLEEM Nr. 355. J. C o 1 p a, (Dordrecht) EEN DETECTIVE-GESCHIEDENIS. OP ZOEK NAAR ZOETIGHEID. Het vlasleeuwebekje, korter: vlasbekje, in de plantkunde Linaria vulgaris, d. i. gewoon vlaS- kruid, is een van de aardigste verschijningen in Juli aan de boschpaden. Een rechtstaande ein- delooze tros met vele geelgespoorde zwavel- kleurige bloemen, die we met haar grijnzend gesloten lippen dadelijk bij de il.milie der Leeuwebekgewassen onderbrengen. De trossen vallen al van verre in 't oog door hun groot aan tal en door de zachte samensmelting van geel der lippen met het oranje van 't gehemelte. Houd eens een bloempje in de hand met de spoor tegen 't zonlicht. Je hebt groote kans, er een nectardroppeltje in te zien. 't Zit diep, en de insecten voor wie het bestemd is, moeten maar zien er bij te komen. Zij zetten zich na tuurlijk weer op de onderlip, evenals duiven dat doen op het plankje voor den ingang van de til. Waar zou die lip ook \nders voor dienen? Maar om toegang te krijgen moeten die insec ten de lip naar beneden drukken. Want alleen dan gaat de grijnzende bek open. Nu zijn kleine insecten daarvoor te licht. Maar grootere zoo als sterke hommels kunnen dat wel. 'tls voor hen een kleinigheid. Nauwelijks zet er zich een op de lip, of deze zakt diep neer, de „leeuwen bek" gaapt en de hommel slipt naar binnen. Zij aarzelt geen moment maar tracht zoo diep mogelijk in de bloem neer te dalen en met den langen snuit in de spoor te komen. Daarbij vult ze de bloe.mbuis geheel, raakt de helmknopjes aan, die haar met stuifmeel bedekken, en dan den knopvormigen stamper, waarbij de bestui ving verzekerd is. Als een kleiner insect niet in staat blijkt den grijnzenden bek open te drukken, wordt het [toch niet afgeschrikt bij zijn pogen om den De electrische klok in de enorme hal van het Super-Splendid-hotel wees half twaalf 's avonds aan, toen een kleine man met een welgedaan uiterlijk en een sigaar in den mond de breede en dik belooperde trap afdaalde. Op dat oogen blik was er niemand anders en toen de man be neden was, aarzelde hij. Na een korte pauze liep hij de portiersloge in, waar een der chasseurs een magazine zat te lezen. „Sigaretje?" vroeg de dikke man en hij nam gemoedelijk op den rand van het tafeltje plaats. De chasseur plooide zijn mond tot een glim lach en accepteerde de sigaret. Stil hè? Gaat nog al. Tachtig kamers bezet. Maar vanavond is er geen muziek, dan is het altijd stil, antwoordde de jongeman. Mag je rooken in dienst? vroeg het manne tje en hij bekeek met aandacht de glimmende neuzen van zijn lakschoenen. Mag, maggrinnikte de chasseur. Als Mr. Pride er niet is, loop ik geen gevaar'. De „boys" verraden me niet en de portier rookt zelf stiekum. Mr. Pride? De directeur? Nee, den baas zie je hier weinig in de hal Mr. Pride is de hoteldetective. Daar moeten we voor oppassen. Een lange, magere vent hè? vroeg de gast, langs zijn neus weg. We noemen -hem „de augurk", omdat ie een beetje voorover gebogen loopt, lachte de jonge man. Maar gelukkig is hij vannacht niet hier. Geen dienst? Jawel, maar zijn zuster schijnt nog al erg griep te hebben, weet ik veel! en hij stak de sigaret op en bladerde weer in het magazine. INou, ik ga eens naar mijn kamer, val maar niet in slaap, grinnikte het dikke mannetje en langzaam besteeg hij de breede trap. De chausseur legde zijn beenen op het tafeltje, inhaleerde hevig den rook van het witte stokje en verdiepte zich geheel in de lectuur. Hij was zoo geheel en al zijn omgeving ver geten, dat hij pas na enkele seconden het klop je op den ruit hoorde Hij opende de deur en zag een jong meisje. Kan ik Mr. Pride even spreken? Ik ben zijn nichtje. Mr. Pride is vanavond niet hier, antwoord de hij. Zijn tante schijnt griep te hebben of zoo iets. Weet ik veelMa.ar hij is niet hier. Ohziet u.... zie jenu, dank je welstamelde zij en drukte hem een geld stukje in de hand. Dan ga ik maargoeden avond! Zij knoopte haar manteltje dicht en verliet haastig de hal. De chasseur bleef haar nakijken, totdat de draaideur in den ingang weer stil stond. De kleine dikke man, die dien middag pas gekomen was, logeerde in kamer 43. Het was een ruim vertrek aan de voorzijde van het gebouw. Een deur kwam uit in de aangrenzende badka mer, de andere deur gaf toegang tot de gang. Het was ruim half drie in den nacht, toen de laatst genoemde deur zeer langzaam openging. Na een paar minuten verscheen het dikke heer tje, nog steeds in avondtoilet gekleed. Alleen had hij zijn lakschoenen vervangen door vilten pan- tofefls. Hij schoof zonder eenig geluid over de gang en bleef staan luisteren voor de deur schuins over zijn eigen kamer. In de gang brandde slechts één bescheiden lampje en wel in het mid den. zo-odat het schemerdonker was. Het heer tje haalde een vreemd instrument uit zijn wij den broekzak en stak dit in het slot voor hem. Na eenige seconden knapte er iets en week de deurLangzaam, zeer langzaam schoof de man de duistere kamei in. Onmiddellijk nadat hij verdwenen was, scheid de zich een schaduw achter m de gang af. Deze schaduw was een tengere jongeman, in groen uniform gekleed. Het was de chausseur uit de portiersloge. Hij sloop eveneens naar de op een kier staande deur en ging de kamer binnen. Het was daar zeer donker en er klonk een vaag ge ritsel. Plotseling hield dit op en de chassëur werd een snelle, hijgende ademhaling gewaar. Het volgende oogenblik knipte hij de electri sche zaklantaarn aan, welke hij in de hand hield en viel een witte bundel licht dwars door het vertrek. Het dikke heertje dat zich aan den overkant bij het raam bevond, smoordie een vloek. Het bekende recept! grinnikte de chasseur koelbloedig. Handen op, geachte logé, en vlug een beetje. Het heertje stak zijn armen met een wan hopige beweging in de hoogte. De ander sloot de kamerdeur en knipte het volle licht aan. Het was een twee persoons vertrek, zeer luxueus ge meubileerd, doch de beide bedden waren onbe- slapen en niet eens opgemaakt. Het heertje stond met den rug tegen den muur en keek den chausseur somber en tegelijkertijd smeekend aan. Toen kwam er een glimlach over zijn lip pen. Ha, mijn vriend van beneden. Mag ik mijn .rmen wat laten zakken, dan zal ik je eens gauw vertellen, welk misverstand hier heerscht. Gaat uw gang, zei de jongeman rustig. U bent wijs genoeg cm te begrijpen, dat ik bij de minste verdachte beweging een schot los. - Dat begrijp ik volkomen, antwoordde de an der. „Ik ben blij, dat je een stel gezonde herse- Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: KgG, La4, La5, Pd2, Pe3, C4, e2, f2, f5. Zwart: Kd4, Lh8, a7. Bekroond met den 3en prijs in een wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond, PARTIJ No. 154. Gespeeld in het van 1128 Juni 1932 te Sliae (Tsjecho-Slovakije) gehouden meester- tournooi. Wit: Zwart: S. Flohr G. Maroczy (Praag) (Kertvaros Hongerije). GEWEIGERD DAME-GAMBIET. 1. 2. 3. 4. c2C4 d2d4 Pbl—c3 c4xd5 Deze variant heet v, Hennig biet. 5. e7e6 d7d5 c7c5 c5Xd4 Scharagam- Ddla4t Lc8d7 6. Da4Xd4 e6Xd5 7. Dd4xd5 Pb8—c6 Deze zet schijnt sterker te zijn dan Pg8f6, wat wel merkwaardig is. De Dame staat echter op d5 slecht genoeg, derhalve is 'tniet noodxg haar direct te verjagen. 8. Pgl—f3 Ld2 is minder goed, omdat de Dame dan niet naar dl kan terugkeeren. Lg5 leverde in een partij PircAljechim (1931) niets op. Ook 8. e3 is speelbaar. 8Pg8—f6 9. Dd5—dl Lf8b4 10. Lel—d2 0—0 In de 4e matchpartij Flohrv. d. Bosch (den Haag, April '32) speelde deze Ld7g4, echter zonder succes. 11. g2—g3 Tf8e8 12. Lfl—g2 Dd8b6 13. 0—0 Ta8—d8 14. Ddlc2 h7—h6 15. e2—e3 Ld7—g4 16. a2a3 Lb4d6 17. Tfl—el Ld6—f8 Al staat Zwart iets vrijer, heeft hij voor zijn geofferden pion toch geen bepaalden aanval. 18. b2—b4 Lg4xf3 19. Lg2Xf3 Pc6e5 20. Lf3g2 Db6—C7 21. Tel—dl Pe5d3 22. Dc2—b3 Dc7e5 23. f2—f4 De 5h5 24. h2—h3 g7g5 25. f4Xg5 Dh5xg5 26. Pc3—e2 Lf8g7 27. Tdl—fl Te8Xe3 Dit offer is niet correct. 28. Kglh2 Dg5e5 29. Ld2Xe3 De5x«3 30. Tal—a2 De3e7 31. Ta2—d2 Pd3—e5 32. Td2xd8f De7Xd8 33. Db3—dl Pf6—g4f 34. h3xg4 Pe5Xg4j- 35. Kh2gl Op 35, Kh2—hl? zou Pg4—f2f. 35. Dd8—b6f 36. Kgl—hl Pg4e3 37. Ddl—d7! Pe3xfl 38. Dd7—c8t Lg7—f8 39. Lg2 X f 1 Db6—e3 40. DcSg4f Lf8g7 41. a3a4 h6—h5 42. Dg4c8t Kg8h7 43. Dc8xb7 Opgegeven. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 98. (E. H oi m.) Stand der stukken: Wit: Ka2, La3, Ph4, b6, f6 Zwart: Kh6, Tb7, a5, b2, g5. 1. f7!, Tf7:; 2. Le7!, Th7; 3. b7, Th8; 2. Pf5f Kg6; 3. Pd6, Tb8; 4. Ld8!, Td8:; 5. Pc8, Td4!6. Pe7f, K. onv.; 7. Pe6 en wint. Goede uitwerking ontvangen van: H. J. S. Beek, te BloemendaalH. W. V. Dort, te Haarlem. nen hebt en naar reden wilt luisteren. Geloof je me, als ik je vertel, dat ik met geen andere bedoeling in deze kamer ben gekomen.dan om eens naar het raam, dat op het balcon uitkomt, te kijken? Het raam? Vertelt u mij eens, wat daar voor interessants achter zit. Het heertje lachte droevig. Ach mijn bedoe ling was niet fraai, dat geef ik grif toe, maar in ieder geval ben ik geen misdadiger, die met een revolver in bedwang moet worden gehou den. Eerst de bedoeling, dan zullen we verder zien! zei de chasseur. Begrijp je dat met, beste jongen? Ik heb geen penny meer in mijn zak. Ik was doodmoe en liep vanmiddag dit hotel in. Ik heb lekker gegeten en een paar uur geslapen en een half uurtje geleden kwam ik tot de onaangename ontdekking, dat ik mijn portefeuille verloren heb. Ik woon heelemaal in Liverpool en bezit csen enkel muntje klein geld. Dat kan zoo loopen niet waar? En daarom kwam ik op het idee, om

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3