TWEEDE BLAD hm mm KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Vrede op aarde! Brokjes Levenswijsheid. .Welbehagen in menschen De Kerstengel SCHAAKRUBRIEK. SPORT. Ü3! i £fM Si BA8 f li m# wm 4P 1 üff j MS Éi 1 «3B Weer flikk'ren in den Kerstboom De kaarsjes stil en zacht; Weer zingen straks de klokken Hun lied met forsehe kracht. Weer wordt de Blijde Boodschsi Aan ieder volk gebracht, En 't oude „Vrede op Aarde" Klinkt in den Heiligen Nacht. Een wensch, die telken jare Opnieuw weer wordt gedaan, Maar waarvan de vervulling Nog niet is ingegaan. Men wil nog niet beseffen,, Wat daarmee wordt bedoeld, 't Wordt met den mond gesproken, Maar niet in 't hart gevoeld! Weer wordt in alle talen Het „Vrede op Aard'gehoord. Weer luistert heel het menschdom Naar 't schoone Eng'lenwoord. Laat 't in de harten dringen In wezen, niet in schijn, Opdat het Kerstfeest waarlijk Een Vredesfeest mag zijn! VEREENIGING VOOR .JEUGDWERK, BLOEMEND AAR. Wij herinneren onze lezers er aan, dat op Zaterdag 24 December a.s. een bloempjesdag in onze gemeente zal gehouden worden ten behoeve van bovengenoemde vereeniglng. Wij hopen dat het voor deze vereeniging een goede dag mag worden. Wij vernemen, dat het Jeugdcorps „Sursum" ztine medewerking zal verleenen. «Nadruk verboden) Vrede op aarde gaat met welbehagen in men schen gepaard. Welbehagen niet in een bepaald mensch, maar in de menschen in 't algemeen. In alle menschen, zonder uitzondering tenslotte. Is dit ideaal te bereiken? Er is een tijd geweest, waarin men vrede op aarde een voistrekte onmogelijkheid achtte. Langzamerhand heeft zich het besef baangebro ken, dat vrede op aarde toch mogelijk moet zijn, wanneer men er ernstig naar streeft. En men is met dat streven begonnen. Natuurlijk heeft men niet zoo maar dadelijk zpn einddoel bereikt. Misschien zal dit nog wel een eeuw duren. Misschien wel tien eeuwen. Maar misschien valt het mee en is men met tien jaren klaar. Als eenmaal een denkbeeld vasten vorm heeft aangenomen, verspreidt het zich spoedig en voordat men het weet, is het soms werkelijkheid. Hoe kort is het nog maar geleden, dat men met het vrouwenkiesrecht spotte. Een kwart eeuw geleden dacht niemand nog over de radio en nu is er niemand meer, die geen radio in huls heeft. De oorlog was in beginsel vernietigd, zoodra de vredesgedachte ontstond. Het is nu alleen nog maar een kwestie van tijd, om dit beginsel uit te werken tot daad. En zooals alle veranderingen gaat ook deze verandering met een crisis ge paard. Hoe heviger het verlangen naar het nieuwe, te koppiger het verzet van het oude. Maar ook wanneer eenmaal de oorlog een ver ouderde instelling zal zijn geworden en men de geschillen tusschen de volken met minder ge welddadige middelen beslecht, zal het nog geen «tcde op aarde zijn, tenzy men tevens het wel behagen in menschen geleerd heeft. In de oogen van de meesten onzer tijdgenooten zijn menschen afschuwelijke wezens. Buiten het kringetje van vrienden en geestverwanten be staat de bevolking der aarde uit vreemdsoortige schepsels, die men wantrouwt, zoo men ze al niet haat. Menschen boezemen weerzin in. Er zijn mis. dadigers, opstandigen, dwingelanden, maar er zijn ook benepen zielen, vleiers en huichelaars. De eene soort is al even antipathiek als de andere. En dan zijn er nog, van wie men heele- maal niet weet, wat men eigenlijk aan hen heefi Deze onbegrijpelijke schepsels zijn nog het angst wekkendst van allen. Welbehagen in menschen? Helaas, nog een uitzondering! Menschensehuwheid en menschen- haat zijn nog algemeen verbreide volksziekten. De meesten onzer hebben een hartgrondigen hekel aan menschen en hebben het liefst zoo weinig mogelijk met hen te maken. Ze vertroe telen een hond of een kat, omdat men met zijn huisdieren inniger kan omgaan dan met zijn soortgenooten. Het gaat hun als koning David, die, voor de keuze tusschen twee kwaden gesteld, liever de pest kreeg dan in handen van mensehen te vallen. Vooral tegenwoordig is menschenhaat een menigvuldig voorkomende kwaal. Het zijn men schen, aldus spreekt men, die den wereldoorlog met zijn droeven nasleep over ons hebben ge bracht; aan menschen is de crisis te wijten menschen zijn het, die op gewelddadige wijze te keer gaan, die de orde en het recht ver krachten en zich tjrger dan beesten gedragen. De één smaalt op het stemvee, de andere op de burgerlijkheid van de massa, een derde op de aanstelllerij van kunstenaars of op de on betamelijkheid van de sport, een vierde is vrou wenhater, een vijfde is papenvreter, een zesde antisemietMaar waar is het einde, wan neer men den weerzin tegen menschen of men- scher.groepen gaat specifJceeren?! Welbehagen in menschen! Dit Kerstideaal lijkt nog moeilijker te verwezenlijken dan vrede cp aarde. En toch zal men het een niet zonder het andere bereiken. Ze behooren bijeen; het zijn twee zijden van dezelfde 2aak. Vrede op aarde kan niet anders dan uitkomst <?oor G. Th. ROTMAN. 49. Maar bet was, zooals gezegd, een verre weg, en door de geweldige inspanning waren onze arme wereldreizigers doodmoe. Ze lieten zich dan ook onderweg tegen een boom neer vallen. „Als ik maar wist, wat er van mijp arme Ophelia geworden is", zuchtte de kapi tein. „En ik wou, dat ik de armen van mijn lieve moedertje weer om m'n hals voelde!" antwoordde de professor met 'n zucht 50. Maar het was geen rustige slaap, ten minste niet voor den kapitein en den profes sor. De kapitein droomde, dat hij weer thuis was, met tante Ophelia, en de professor droom de, dat hü weer in Holland terugkwam en zijn moeder hem met een hartelijke omhelzing ver welkomdeMaarau! au! wat was dat? Die omhelzing werd wel een beetje al te harte lijk! De prof schrok wakker en bemerkte tot z'n ontzetting, dat het de beer was, die hem, uit z'n verdooving ontwaakt, omhelsde! 51. De kapitein, die door het lawaai, dat de professor maakte, dadelijk wakker geschroV ken was, rukte het pak van zijn rug, opende het, en stak één, twee, drie, den beer een volle flesch wijn tusschen z'n tanden. Nu, het drankje scheen het beest goed bevallen te zijn, •want het begon dadelijk gulzig te slokken en was binnen twee minuten weer geheel buiten ■westen. Je begrijpt, dat hij dadelijk voarzich- ijghaidshalve stevig gebonden werd! 52. Het gevaarlijke beest werd nu gauw naar het bootje gebracht en daarin gelegd. Intus- schen was het al aardig donker geworden, en het werd tijd, een geschikt nachtverblijf te zoe ken. Aan den zoom van het bosch werd een groot vuur aangelegd en, terwijl een flinke pot eten daarboven hing te koken, zaten ze gezel lig keuvelend bijeen. Maarwat was dat? „Au!" riep de kapitein opeens...... van welbehagen in menschen zijn. Het laatste is de stemming, de eerste de daad, waartoe men alleen door de stemming kan komen. Welbehagen in menschen is een kunst, welke men evengoed moet leeren als vrede op aarde Er moet met evenveel volharding naar worden gestreefd en dit streven moet even stelselmatig worden beoefend. Welbehagen in menschen beduidt niet de zouïelooze en sentimenteele liefdoenertj, welke zich tot één avond in 't jaar beperkt. Niet het verdoezelen van verschillen en het over 't hoofd zien van eigenaardigheden, Neen, de menschen zijn lastig en zij staan ons vaak tegen, omdat zij anders zijn dan wij zelf. Maar zijn wij zelf ook geen menschen en hebben anderen het recht niet, ons uit hun oogpunt te beoordeelen? Doch er is een oogpunt, dat niet het oogpunt is van een bepaald persoon of van een bijzon dere groep. Dat is het oogpunt der menschelijk- heid, het oogpunt van den Kerstavond. De Kerstgeest doet ons- achter de eigenaardigheid en de verschillen het diepste wezen van 't mensch-zijn begrijpen. In den mensch, zooals wij tenslotte allemaal zijn, den lijdenden en strij denden, tragisch om zijn geluk en zijn innerlijk bestaan worstelenden mensch leeren wij op Kerstmis welbehagen hebben. H. G. CANNEGIETER een Kerstverhaal door H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Het was in den tijd, waarin er nog spoken bestonden, dat een woest uitziende man met een jachtgeweer door de velden sloop. Wie den woesteling door do ruige winterpels heen in het hart had kunnen lezen, zou hebben ontdekt, dat deze jager niet zoo'n held was als hij wel scheen. Inwendig verging Teun van angst, omdat de plek, waar hij jaagde, be kend stond als een lievelingsoord voor hek sen en booze geesten. En niet om dezen te ontmoeten, was Teun de wildernis ingetrokken. Het was hem ta doen om de ganzen, welke zoo tegen Kerst mis over zee komen aanvliegen en dan een voor den jager niet te versmaden buit zijn. Teun was weer door zijn geld heen en dit kwam hem heel ongelegen op den avond voor Kerstmis. Op Kerstmis was het in de dorps herberg immers de genoeglijkste dag van het jaar. Wie dan maar centen had, kon zich een stuk in zijn kraag drinken, zoodat hij alle narigheden van 't leven vergat. Teun was de baldadigste onder de klanten van de dorpsherberg; al zijn kornuiten vrees den zijn ruwe tong en zijn geweldige vuist. Maar door den drank beneveld, liep hij bij de jaarlijksche vechtpartijen ook zelf vaak een klap of een messteek op en reeds menig maal had hij bovendien zijn heldendaden met gevangenisstraf moeten boeten. s Ditmaal scheen Teun echter van het Kerst gelag uitgesloten te blijven, om de eenvoudige reden, dat hij geen geld had. Want zonder geld geen borrels. Eijn laatste kans was nog in de ganzen- jacht gelegen. Want. een gans kon hij bij den herbergier voor grof geld verkoopen. De her bergier had ganzen noodig voor de verloting, welke de attractie van den Kerstavond was. Om op ganzen te loten bezochten de boeren op Kerstavond de herberg; de borrels waren slechts bijzaak. Maar als ze vertrokken, waren ze te dronken om de ganzen mgde te nemen en deze kon de herbergier dan in de stad nog maals verkoopen. Er was geen voordeeliger zaak in 'theele jaar dan de ganzenverloting op Kerstmis. Teun wist wel, dat hij slecht deed met zijn zwerven en drinken. De burgemeester had het hem wel gezegd en de dominee en zijn familie had er ook vaak een hartig woordje over ten beste gegeven. Maar zelf wist hij het zonder die toespraken ook wel: dat het veel beter zou zijn te gaan werken en een eerlijk stuk brood te verdienen voor zijn ongelukkige vrouw, die hij aan haar lot overliet, als hem de zwerflust en de drankzucht te pakken hadden. Dan kwam hij soms in weken niet thuis, maar huisde bij zijn kornuiten in schuren en krotten, levend van kleine diefstallen en bede larij. En des avonds vond men hem in de herberg, vechtend en drinkend. Maar zijn vrouw moest dan maar zien aan den kost te komen, en dit ging moeilijk, want zij was te zwak om uit werken te gaan en het arm bestuur kon haar niet helpen, omdat zij im- merg een kostwinner had. Van een zijner kornuiten had Teun juist dezen morgen gehoord, dat Maaike een buiten kansje gekregen had, doordat ze voor den bakker met Kerstbrood uit venten mocht gaan. Dat was wel geen prettig karwei, want de boerenhoeven lagen uren uiteen en de wegen waren 'zoo modderig, dat men tot aan de en kels door de klei had te waden. En dan met zoo'n juk op de schouders, waaraan twee met brood opgetaste manden hingen! Maaike had last van duizelingen en 'twas tevensgevaarlijk voor haar, in den donkeren avond met haar broodmanden over de vlon ders te balanceeren of zich boven het water om de gesloten landhekken te slingeren. Maar zij moest toch aan den kost komen, als Teun het niet voor haar deed! Teun brak, terwijl hij aan 't jagen was, zijn hoofd niet over de ongcrieven, waaraan zijn vrouw op hetzelfde oogenblik bioot stond. Hij had alleen maar aandacht voor grazen. Tot nog toe verliep de jacht niet onfortuinlijk; hp had er al twee, die met afhangende halzen over zijn schouder bengelden. Nog ééntje moest er eigenlijk top; ofschoon het al tamelijk don ker werd. kon Teun de kans nog niet opgeven. Die verwenschte schemering, wat maakt die in den Kersttijd zoo'n dag kort! Teun had het land aan de schemering en niet alleen omdat hp dan het jagen moest staken. Er was nog iets anders dat hem beklemde, zoodra net donker ging worden in 'tveld. Teun sprak het niet uit, wat dit andere was, vooral niet, nu hp hier in zijn jachtdrift in een streek was terecht gekomen, welke hij al tijd angstvallig vermeed. Zijn hart klopte hoorbaar en zpn kaken begonnen te klapperen. Hij wou, dat hij maar met twee ganzen ge noegen had genomen en dat i -ij een half uur eerder naar huis was gegaan, Vervloekt, wat viel die duisternis nu gauw in en bovendien begon het ook nog te misten. Was hij maar goed en wel in de herberg! In de verte zag hij de lichtjes van 'tdorp. Wat staken ze daar vanavond al vroeg de lamp aan! Overal langs den horizon begon nen de vensters van de boerenhofsteden te glinsteren; in de mistig wordende lucht schit terden ze als rossige sterren. De sterren van den Kerstavond! Wat was Teun nu ver af van die bewoonde wereld: Hij voelde zich verlaten, als was hij de eenlge mensch op deze onherbergzame aarde, die daar zwart en eenzaam tusschen dien krans van Kerststerren lag. Hoe onbe reikbaar ver waren die Kerststerren af! Een onheilspellend geluid vermeerderde zijn angst. Gakkerend suisde een vlucht ganzen boven hem door de lucht. Een uur geleden, toen het nog licht was, zou dit geluid hem een schok van vreugde bezorgd hébben; nu, in den schemer, klonk het als een bedreiging. Dat waren geen ganzen; dat waren Kerst engelen, die door de lucht zweefden om straks het Kerstkindje mee te begroeten. Kerstengelen zijn lieflijke wezens voor kinderen en vrome menschen, die knusjes tezamen zitten in een feestelijk verlichte kerk of een vertrouwe lijke huiskamer, waar het naar appelbollen riekt. Maar voor een ouden zondaar' met een slecht geweten als deze jager, en dan midden in 't onherbergzame veld, zijn ze een nacht merrie. Er moest maar eens zoo'n Kerstengel naar beneden dalen en hem hier 't verhoor af nemen aangaande zijn plannen om den Kerst avond te vieren. Droegen engelen geen zwaar den en hadden ze daarmee Adam en Eva niet uit het Paradijs verjaagd? In elk geval waren het geheimzinnige, spookachtige wezens. Het gakkeren daar hoven in de lucht klonk, alsof die onzichtbare wezens vroegen: „An- tonius, waar zijt gp? Antonius, waar zijt gij?" Want als Antonius stond Teun ingeschreven in den Burgerlijken Stand. Plotseling uitte de jager een kreet. Het ganzenroer viel hem uit de bevende, handen. De doode vogels knikkebolden tegen zijn on verhoeds stijf opspringenden rug. Een der Kerstengelen was naar beneden ge daald. Hij had haar voor zich heen door den schemer zien glijden. Hij had het suizen van haar vleugels gehoord. En nu stond ze daar, een spookachtige ge stalte, voor hem in het veld. Op weinige meters afstand was ze neergestreken. En ze kwam recht op hem toe. Van angst verstard, gaapte de jager het nader schrijdende wezen aan. Zijn ontzetting vermeerderde: deze engel was niet wit als de weldoende engelen; deze engel was zwart als de engel des verderfs. Zwart haar hoofd, zwart haar lichaam, zwart ook de vleugelen, welke Breed en zwaar toeliepen naarmate zp den grond naderden. Vreemde vleugelen, die wiegend bewogen en knerpten als ketenen. Men zegt wei eens, dat bij een stervende in zijn laatste seconde meer gedachten door het hoofd varen dan tijdens het gansche levens- bestaan. In dit oogenblik van ontzetting dacht Term aan de vreemdste dingen en ze waren hem doodelijke ernst. „Genade, o Kcrstengel", zoo dacht hij, „ik zal alles doen, wat ge wensclit; ik zal mijn leven verbeteren; ik zal gaan werken en eer lijken arbeid zoeken; ik zal voor mijn vrouw zorgen zooals ik cp den trouwdag beloofd heb; ik zal nooit meer een druppeltje drinken; Ik zal een oppassend huisvader worden.... Als ik dan maair niet met u meehoef naar hst ver derf; als ge me dan maar niet slaat met uw zwaard of kapittelt met uw vleugels zooals een geplaagde zwaan; als ik maar weer levend uit dit onherbergzame, donkere veld mag terugkeeren naar de lichtjes daarginds, naar de lichtjes...." Dit dacht Teun, maar spreken deed hij geen woord, want toen de Kerstengel meedoogen- loos nader schreed, viel de geweldige jager, de alom gevreesde drinkebroer en vechter, als een vrouw van zijn stokje. De angst voor de spookgestalte was hem de baas geworden. Toen vermande hij zich, stond op, en lachte, gebogen? Zijn vrouw! Maaike, zijn eigen vrouw! En nu begreep Teun, wie de Kerstengel ge weest was. Hij had zijn vrouw, die met de Kerstmanden huiswaarts keerde, voor een geestverschijning gehouden. In zijn eerste opwelling Wilde hp woedend opspelen, daarna grimlachen om zijn vergissing, waarover hij zich nu schaamde als een kind. Maar het was, of er in dat oogenblik van zelfveroordeeling en angst iets in hem was gebroken. Hij kon niet meer woedend opspelen: hij kon niet meer boosaardig grimlachen. Hij kon alleen maar met dankbaren blik naar de over hem gebogen gestalte opkijken; genietend van de verademing, dat zij het was, Maaike zijn vrouw en niet de wrekende Kerstengel. Hoe goed deed hem de innigheid van haar stem, waarmee zij begaan vroeg: „Heb je je bezeerd, Teun? Ben je niet goed?" Toen vermande hij zich, stond op en lachte. Maar ditmaal was het een andere lach, niet grimmig maar hartelijk. „Welnee, Maaike", zei hij, en hief zege vierend zijn twee doode ganzen omhoog. „Ik was wat moe van de jacht en wou even een tukje doen voordat ik thuis kwam. Maar nu gaan we de ganzen verkoopen en dan halen wij bij den winkelier koffie en suiker en koek en tabak en we zullen saampjes een gezelligen Kerstavond vieren." Teun is de ontmoeting met de Kerstengel nooit vergeten geraakt. Van dat oogenblik af is hij een voorbeeldig huisvader en een flink werk man gebleven en toen de burgemeester eens zei: „Jongen, Teun, wat ben,jij toch veranderd!", wees hij met een dankbaren blik op zijn vrouw en zei: „Dat dank ik aan haar, burgemeester, mijn Kerstengel!" m Oplossingen, bijdragen enz. te richten as den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 1», Haarlem. SCHERTSPROBLEEM No. 27. A. B. Arnold, (New-York.) VOETBAL. De uitslag der Zondag j.l. gespeelde wedstrij den voor de tweede klas B zijn: BloemendaalH.F.C24 D. W. S.Baarn 3—0 Alphen.Velox 35 HerculesB. P. C22 Zooals .dit met vele belangrijke wedstrijden Set geval is heeft de wedstrijd Bloemendaal H.F.C. niet aan de verwachtingen beantwoord. M. -JS-Ü I M0, Wm WÊÉêjé. mm IW//Awlfwy, wwr/' Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kdl Tf7 Ld3 Pd7 Pd8 to4 b5 c6 d2 «4, oG f5. Zwart: Kd6 Tb7 Td5 Lc7 Pc5 a6 b6 c4 e5 e7 f4 f6 g«. Opmerking: De scherts van dit pro bleem, dat door den auteur „Caïssa's Slot" werd genoemd, is dat het mat niet in een min der aantal dan drie zetten mag worcien ge geven, *v PARTIJ No, 165. Gespeeld in bet van 2429 Maart 1932 te Bad Schandace gehouden meestertoumooi. Wit: Zwart: S, Fajarowioz E. Barth (Leipzig) (.Freiberg) SICILIAANSCH. 1. e2e4 c705 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lflb5 d7d5? Beter zijn g"g 6en a7a6. 4. e4 x d5 Dd8Xd5 5. Pblc3 Dd5—-h5 6. d2d4 c5xd4 7. Lb5Xc6f! b7xc6 8. DdlXd4 f7—f6 9. Lele3 e7e5 10. Dd4C4 Lc8d7 11. 0—0—0 Dh5g4 12. Pc3e4 Dg4e6 13. Dc4—a6 Pg8—h6 14. Le.3 X h6 g7h6 15. TdlXd7!Opgegeven. Het is een groote kunst, bij minder sterk spel van zijn tegenstander, hem in het kortst aantal zetten te verslaan. Wit heeft enkele zwakkere zetten schitterend weerlegd. De beide spelers zijn inderdaad meesters, die hun titel hebben verworven na lange oefening in vele wedstrijden. OPLOSSING PROBLEEM NO. 366. (F. Herben), Stand der stukken: Wit: Ke2, Td4. Ld8, Lf7, Pe3, b4. Zwart: Ke5, d7. 1. Lf7—d5, enz. Goede oplossing ontvangen van: S. Barende, ts Aerdpnhout; H. J. S. Beek te Bloemendaal; H. W. v. Dort, K. H. R. Pluim Mentz en P. Rotteveel, allen te Haarlem, CORRESPONDENTIE. Bloemendaal. H. J. S, B. en Haarlem. P. R. 1. Df7—e6 faalt na 1d7X«6- Oplossingen sv.p. uiterlijk 14 dagen na plaatsing der opgaven. B(jna gedurende het geheele verloop lag er over beide ploegen, miaar vooral over die der bezoekers een matheid, die wel vreemd aan deed. Immers, voor heide partijen stond er veel op het spel: de H.F.C.'s zouden door een ne derlaag de bezetting' der eerste plaats ernstig- in gevaar gebracht zien; de Bloemendalers konden, indien, zij verloren, hun kampioens- illusies wel begraven. Spanning was er echter te over, want tot tweemaal toe' wisten de Bloemendalers, nadat H.F.C. de-leiding veroverd had, gelijk te ma ken. De stand bleef gelijk tot ongeveer zes minuten vóór het eindsignaal. Toen kreeg H. F. C. een penalty toegewezen, die in een doel punt werd omg-ezet. Daarmee was de strijd be slist. De onmiddellijk hierop gemaakte goal door de gasten was een cadeautje, eigenlijk meer een reflex op de depressie, waaronder o.i. de Bloemendaal-doelverdediger leed na den strafschop. Nemen we het H.F.C.-elftal onder de loupe, dan moet ons van het hart, dat we in de blauw-witten geen a.s. eerste klasser zien. Daarvoor zijn er te veel zwakke punten in de ploeg. De linkshalfplaats b.v. is onvoldoende, terwijl de geheele voorhoede als linie te veel technische tekortkomingen heeft. Koper b.y. verdeelt wel is waar het spel goed, en zijn plaatsen naar de vleugels is zeer te loven, maal ais ideale centervoor mist de ex-Zandvoorter de noodige spirit, om gevaarlijk te zijn. Hij is slow en weinig bewegelijk, waardoor hij te veel tijd noodig heeft om positie te zoeken tot het lossen van een schot. De binnenspe- lers Denijs en Dorsman zijn al evenmin eerste klas „fahig", ai moet laatstgenoemde niet ont houden worden twee doelpunten gescoord te hebben, waarbij het hem evenwel gemakkelijk gemaakt werd door de Bloemendaal-defensie, die hem allen tijd liet voor richten. Van de bui tenspelers is Hagenaar de beste en snelste. In de middenlinie is Rud Jongeneei een klas speler, de middenhalf voldoende, de linkshalf zwak. Van de achterspelers profiteert v. Baasbank op de juiste wijze van zijn lichaamsbouw; een- fijn speler is hij niet, doch houdt van oprui', men. P. Jongeneei is meer technisch en taq tiseh. Alleen vonclen wij het onjuist van toen hij ongeveer een kwartier voor het n ta&- hen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3