iiiDE BLAD KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. SP tot heden: Helderziend. Brokjes Levenswijsheid. Een plaats, om te staan. Gelukkig Nieuwjaar! SCHAAKRUBRIEK. Cotnpetitiestf ten Bloemen-' D. W. S. Velox bet scheiden van het oude Hercule- En de komst van 't nieuwe jaar Bloem' staat ook weer de helderziende Met haar diagnose klaar. Neen, niet in ons nuchter Neerland; Hier tiert helderziendheid niet! Maar in Frankrijk is een dame, Van wier gave men geniet. Als het oude jaar gaat scheiden Heeft z'een helder oogenblik; Met haar helderziende oogen Blikt zij in het koffiedik, d En wekt steevast met haar woorden Angst en narigheid en schrik Als je alles wou gelooven Nu, dan was je wel niet snik! 'tZijn maar wat waarschijnlijkheden Met bravour ons opgedischt, Want bij al die fraaiigheden Wordt er maar op los gegist. d Ga je na, wat er van uitkomt Heel het jaar, dan merk je dra: Wat ons nu wordt voorgehouden Blijkt aan 't einde; kletsica! Wie de clairvoyante dame En haar werken helder ziet, Speurt alleen een soort reclame, Maar de duist're toekomst niet! (nadruk verboden) i „Geef mij een plaats om te staan!", aldus luidt de bede van een wijsgeer uit het oude Griekenland. Kunnen wy een betere bede bedenken? Onze Nieuwjaarswensehen hebben anders geluid. Wij hebben elkaar een gelukkig Nieuwjaar toe geroepen en wij hebben elkaar met „veel heil en zegen!" begroet. Maar toen wij het compli ment van den dag uitspraken, och, toen wisten we wel, diep in ons hart, dat we elkaar om den tuin leidden. Wie gelooft er ernstig in komend geluk Wie durft het heil, dat hemzelf en den zegen, die zijn buurman wacht, waarlijk voor zijn rekening nemen? Het is een beminnelijk be drog, deze hoffelijkheid. Neen, het geluk zal ook dit jaar weer schaarsch zijn als een gras sprietje in de woestijn en heil en zegen zullen ons ook thans weer bij druppeltjes worden toe gemeten. Als we de zekerheid van ons bestaan afhankelijk maken van onze kans op een ge lukkig Nieuwjaar, ziet het er slecht met ons uit. De Grieksche wijsgeer heeft de bitterheid van het leven ervaren. Hij kent de moeiten en zorgen, welke het deel van ons, aardebewoners, zjjn en weet met den Prediker, dat al 'smen- schen bezigheid is: verdriet. Daarom is h(j bescheiden in zijn eischen geworden. Hij vraagt niets dan een plaats om te staan. Is deze eisch eigenlijk wel zoo bescheiden? De meesten missen zoo'n plaats. Zonder steun wankelen zij rond in dit onzekere leven, met angst in de oogen, met hulpeloos tastende handen. Wat kan men tegen deze onzekerheid doen? Het vorig geslacht beschikte over een middel, dat de tegenwoordige menschheid van de hand wijst. Het vorig geslacht volgde het voorbeeld van een anderen wijsgeer, uit China. Ook deze bezingt de smarten des levens, de voosheid van het speelgoed der aarde en de troosteloos heid van het vooruitzicht op het grijnzende graf. Om zich tegen de donkerheid van het leven en de donkerheid van den dood te be schermen, neemt hij zijn toevlucht tot den be ker. De wijn moet hem in een roes brengen, waarin hij de ellende van de werkelijkheid vergeet. En talloozen hebben na hem in de be dwelming hun steun gezocht. Maar de moderne mensch acht zich te goed voor den roes. De moderne mensch leeft be wust en wil het bestaan met open oogen aan vaarden. Vlucht voor de werkelijkheid is een hem onwaardige lafheid. Hierdoor heeft de moderne mensch het zoo veel moeilijker dan zijn zich bedwelmende voorvaderen. Het leven wordt hem dikwijls te zwaar. Hij kan het niet aan. En toch wil hij volhouden. Daartoe heeft hij een plaats om te staan noodig. Een plaats temidden van alle onzeker heid; waar hij steun vinden kan; waar hij zich schrap zetten kan; waar hij een uitgangspunt heeft, een voetstuk, een springplank. Maar waar is die plaats om te staan? Waar vindt hij haar? Op steun van buiten mag hij niet rekenen. O, de wisselvalligheid van de fortuin, de on betrouwbaarheid van de menschen, de verra derlijkheid van al wat ons omringt. Inderdaad, bitter is het leven, wanneer men om zich heen uitziet naar hulp; wanneer men op vriend schap of liefde van anderen steunt; wanneer men zijn positie onder de menschen als een vasten grondslag beschouwt. Moeten wij niet moedeloos worden jegens de menschen en opstandig tegen de maatschappij Toch doen wij verkeerd, als wij onze omge ving gaan haten en als wij ons door vijanden meenen te zien omringd. Want ook zij die ons grieven zijn slachtoffer van de onberekenbaar heid van hun eigen beginselen. Misdaad is goed deels tragiek en afvalligheid noodlot. De on zekerheid van 't leven heeft den diepsten grond in de onpeilbaarheid van ons eigen mensche- lijk innerlijk. Daér moet de plaats zijn gelegen, welke wij zoeken als standpunt en steunpunt. Wat?! In den baaierd van ons eigen gemoed? Maar die innerlijke onzekerheid, is die niet als een mod derpoel, waarin wij te dieper wegzakken, naar mate wij ons er in bewegen? Ons innerlijk, is het geen drijfzand, geen leem en klei? Geef ons een plaats om te staan! Bidden alleen helpt ook hier niet. Ook hier moet het zijn: bidt en werkt! En het werk, dat wij heb ben te doen, is een echt-Hollandsche arbeid. Onze huizen en werkplaatsen zijn niet op rotssteen gebouwd. Diep hebben de heipalen door den bagger geboord, voordat zij op de vastigheid stuitten, welke als grondslag kon dienen. Diep moeten ook wy heien door lagen van leem, voordat wij onder alle twijfel en mis moedigheid, achterdocht en onzekerheid den vasten bodem bereiken, waarop een heldhaftig en waardig menschenleven te bouwen is. Heil en zegen? Gelukkig! Ach de voosheid van ons aardsch speelgoed, de broosheid van onze roosjes en vlinders. Geef ons iets anders, iets beters: geef ons een plaats om staande te blij ven en ons schrap te zetten tegen alle kwaad en verraad dat ons wacht, ook weer in dit jaar gelijk in vorige jaren. H. G. CANNEGIETER door G. Th. ROTMAN. 57. De professor, bereisd als hij was, had er echter verstand van, hoe men met zulke luitjes om moet gaan. Hij haalde uit zijn voorraad een kistje fijne havanna's en overhandigde er een, met een diepe buiging, aan den indianen- hoofdman. Met een nieuwe buiging bood hij hem daarop een vlammetje aan. De uitwerking was naar wensch; de Indiaan straalde van verrukking. 58. Vervolgens wandelde de kapitein met z(jn kistje langs de andere roodhuiden en liet ze allemaal opsteken. „Bleekgezicht reuzen- man!" riep het opperhoofd uit, „bleekgezichten vriend van bruine broeder! Mee naar wig wam!" Dit beteekende dus, dat ze allemaal uitgenoodigd werden, om in de wigwam van het opperhoofd te logeeren. Nu, dat namen ze aan! 59. Den volgenden morgen, na een heerlijke mafpartij in de wigwams van het opperhoofd, besloot kapitein Klakkebos een gratis goochel- voorstelling te geven. Hij had n.l. wel eens ge lezen dat je daarmee zoo'n geweldigen indruk maakte op de Indianen en ze je dan voor een toovenaar aanzagen. Nu, de eerste toer was geweldig: de kapitein drukte zoo maar effen- tjes 'n groot mes in z'n arm, zonder dat er één druppeltje bloed vloeide! En dat nog wel met een lachend gezicht! 60. De Indianen begrepen er niets van en zaten met wijd opengespalkte oogen naar zoo iets ongeloofelijks te kijken. Toen nam de ka pitein het mes weer weg en gaf het aan Kees en Koos, die vlak achter hem stonden. Toen de jongens het mes zagen, lachten ze zich een kriek: de slimme kapitein had van te voren stilletjes een hap uit het lemmer gevijld, waar z'n arm precies in paste, 't Was gewoon ge zichtsbedrog geweest! Elf jaar was ze al getrouwd, elf lange jaren. Peinzend staarde Marion in het open vuur_ dat vroolijk knetterde onc'cr de hooge schouw.Elf jaren was 't al, dat ze dit rustige, door niets ge stoorde leven leefde. Met Henk, dien goeien bra ven Henk, dien nooit iets te veel was, die steeds er op uit was héér genoegen te doen. Nooit was er eenig letsel geweest om al haar grillen uit te vieren, als 't héér maar gelukkig maakte. Aan zichzelf dacht hij nóóit, goeierd als hij was. En het was zijn goedheid, die haar voor elf jaren had doen besluiten haar vrijheid, haar moeizaam veroverde vrijheid op te geven, Oók t verlangen naar koestering, ook de hunkering naar een warm eigen home. En dat zou Henk haar kunnen geven. Ze was moe van haar vrijheid, beu van het leven als zelfstandige, flinke vrouw. Ze wilde oor. eens kennen 't gevoel, om iets anders te worden gerespecteerd, hooggeschat, liefgehad, dan om haar onvolprezen energie, haar logisch verstand, haar groot-menschelijk, warm voelend hart. Ze wilde gekoesterd worden als een bakvisch, ze wilde, dat haar man van haar zou houden om haar mooie haar, haar lief gezicht, cm alles, wat niets met „innerlijkheid" en „ver stand" te maken had. En Henk, pas terug uit Indië, wilde niets anders dan een lief gezichtje, dan een snoezig vrouwtje. Ze vonden elkaar in'de stilte van een eenzaam heidarp, waar Marion rust zocht voor haar vermoedden geest, waar Henk terugkwam na lange jaren van afwezigheid in de woning van zijn ouders, stille oude menschen, die aan niets anders dachten dan aan hun eenigen zoon en zijn geluk. Dat hij nog niet getrouwd was! En tel kens opnieuw bepiekerden de oude luitjes, waarom Henk nog steeds als vrijgezel over de wereld doolde. Henk had er eenvoudig geen tijd voor gehad, 't Drukke, woelige en tegelijk eenzame leven, ergens op 'n afgelegen rubberplantage in Deli, met 'n paar mannelijke collega's, ver van iedere beschaving had hem nimmer gelegenheid ge geven ernstig over een vrouw te denken. Zoo maar op goed geluk trouwen met de een of andere trouwlustige jonge dame, die alleen maar die plaats van zijn inlandsche huishoudster zou in nemen, nee, daarvan moest hij niets hebben. Als hij dè vrouw niet vond, dan maar liever niet trouwen. Zoo ging hit met verlof, kwam bij zijn lieve oudjes, zag Marion, werd verliefd op haar frisch gezichtje, haar prachtig goud-blond haar. En Marion liet zich wiegen in de koestering van zijn blikken, van zijn woorden, aarzelde geen oogenblik, toen hij vroeg, of ze zijn vrouwtje wilde worden. Elf jaren waren voorbijgegaan; vandaag, Oude jaar was hun trouwdag, 's Ochtends waren Henks gebruikelijke bloemen gekomen, 's avonds zouden de gewone gasten opdagen. Vijf jaar geleden waren ze gerepatrieerd: m Apeldoorn; niet te ver van het stille Veluwsche dorp, werd door een modern architect een knus villatje voor ze ge bouwd. Heel naar Marion's smaak Ingericht. Zware stoere meubelen van ebbenhout maakten de groote zitkamer waar licht en zon naar bin nen stroomden, tot een zeer uitzonderlijk, maar daarom met minder gezellig rustoord. Een oranje- en groen bekleede rustbank noodde tot zitten bij den open haard. En tot peinzen, gelijk Marion thans deed, wachtend op de komst van haar man en haar gasten. Was ze gelukkig geweest, die elf jaren? Was ze tevreden geweest met de koestering, waarmee Henk haar leven had omsloten en waarbuiten ze niet had kunnen treden, machteloos als ze zich voelde zich te onttrekken aan zijn goedheid. Elf jaren had ze voortgeleefd in een zoeten dommel nauwelijks iets meer vernemend van het leven, dat eenmaal het hare was geweest, dat ze verloren had, toen ze naar Indië ging en dat ze niet meer had Jcunnen terugvinden. Of zou toch nogEens.... Marion Stil was Herbert van Duynwyck voor haar ko men staan. Een lange, slanke man, met fjjnbe- sneden gezicht, waaraan een paar groote, donkere oogen een ongemeene bekoring gaven. JÜ Herbert! Met een kreet van vreugde en ontsteltenis sprong Marion op. Jij hier! En opeens scheen 't of de tijd niet was voor bijgegaan, alsof ze nog was de bloeiende jonge vrouw, die nog streed met het l..ven, nog vocht voor haar idealen. Samen hadden ze gestreden, hij, de zoon uit het aristocratische milieu, zy de dochter uit vrijzinniger huizè. Samen één van geest, één van hart. Nimmer was er een woord van liefde tusschen hen gewisseld en Herbert was heengegaan; spoedig al had de maalstroom van haar woelig leven hem uit haai- geest verbannen en met volkomen overgave was ze Henk gevolgd. Maar nu! En opeens drong het tot haar door, ln een seconde, sneller dan 'n bliksemflits, hoe leeg, hoe hopeloos leeg haar leven al die jaren was geweest. Met een man, die, de incarnatie van goedheid was, die haar wenschen voorkwam... maar juist daardoor! Een warm rood steeg over haar wangen, aar zelend zag ze den man tegenover haar in. de oogen Marion, Marion, kom!Eén oogenbik lag ze in zy'n armen Met een ruk maakte ze zich los. 't Kan niet 't Mag niet.Henk.'t Zou zijn dood zijn! Nijpend was de stilte. Een autohoom klonk. Marion niet zoo! Marion, niet zoo! Morgen kom ik terug. Geef me din je antwoord. Weer was ze alleen. En hoe heeft m'n vrouwtje 't vandaag ge had? Wat zie je bleek, scheelt er wat aan, zijn de oesters niet gekomen of heb ik soms wat mis daan? Biecht eens op. Blakend van gezondheid, rood en frisch van de buitenlucht, buigt Henk zich over haar. O niets, 't zal wel weer overgaan, hl Beetje hoofdpijn hoor beer. Laten we maar gauw aan tafel gaan. Zoo'n ouwejaar wekt altijd herinnermgen! Vrouwtje, weet je nog, voor elf jaren stapten we op de boot. We hebben 't toch goed kunnen vinden samen, al die jaren. Kom eens bij me!.. En zachtjes strijkt hij met de hand over haar haar. Twaalf uur! Eén, twee, drie, ping, pang, ping. Veel heil en zegen! Véél heil en zegen in 't nieuwe jaar! klinken de gasten. Veel heli en zegen! Dat 't een gelukkig jaar voor ons moge worden, Marton! En vol jongens- achtigen overmoed kust Henk haar op beide wangen. Daar ga je hoor! Als voor tien jaar is zijn koesterende liefde, zijn goedheid, die haar immer ter wille was, om haar heen. Zijn goed heid, die haar afmatte? die haar uitputte, maar die ze toch boven alles waardeerde. Neen, Herbert, ik heb geen kinderen, maar ik heb 'n man, die me noodig heeft. Ik ben zijn éénig geluk, zijn éénig ideaal. Mijn heengaan zou zijn dood zijn! Hij heeft mij meer noodig, dan wie ter wereld ook. Leef gelukkig Zacht sloot zich de deur achterr Herbert van Duynwyck, IETS NIEUWS BIJ HET DINER. Ratelslang ln bus. Een ratelslang- conservenfabriek te Florida. Eenige jaren geleden hielp de heer George K End uit Arcadia (Florida) zijn twee kleine zoontjes, die het aan den stok hadden gekregen met een ratelslang, het beest af te maken. Het vleesch van het reptiel had dezelfde kleur als lichte zalm en zag er niet onsmakelijk uit. De heer End besloot er bij wijze van proefneming een stukje van te nuttigen. Hij vilde de slang en bakte de rest in een oven. Het resultaat was een geurige, aange naam smakende spijs. Een paar dagen later presenteerde hij er van tijdens een bijeenkomst van oudgedienden te Tampa en iedereen vond het best smaken. Dit bracht Mr. End aan het peinzen. Wanneer hij en zijn familie het ratel- slangenvleesch lekker vonden en de soldaten er evenmin afkeerig van waren dan openden zich hier mogelijkheden tot een groot bedrijf. Op deze wijze werd een nieuw soort voedsel ont dekt en in den handel gebracht. Mr. End zette een fabriek neer te Florida in een streek, waar meer ratelslangen voorkomen dan ergens elders in de (J.S. Het land rondom Arcadia, waaronder ook het gebied der oude seminole-indianen valt, bestaat voornamelijk uit prairiën met veel laag struikgewas, een dorado voor kruipende dieren. Niemand heeft ooit ge poogd de aldaar welig gedyende ratelslangen uit te roeien, zoodat Mr. End over een nimmer uitstervende kudde beschikt. Hier is iets der gelijks het geval als by de visscherlj: de dieren behoeven niet gekocht noch onderhouden te worden, terwijl ook van teelt geen sprake is. De „inkoopsprijs" wordt derhalve hooger of lager naar gelang van hetgeen de jagers ver dienen en na.ar mate Het onderhoud van de fabriek, de inmaak, enz., meer of minder kos ten. Op het oogenbilk heeft Mr. End nog men schen in dienst, die dikwijls én jager èn andere werkzaamheden verrichten. Wanneer de gecon serveerde ratelslang opgang maakt, zal er daarentegen waarschijnlijk een jagersstand ont staan, die voor de verschillende fabrieken jaagt en met de eigenlijke industrie niets meer te maken heeft, een stand dus zooals nu de ha- ringvisschers en pelsjagers. Vele menschen zullen er niet spoedig toe overgaan het stoffelijk overschot van een z.g. vergiftige slang te nuttigen. Het vleesch dezer dieren is evenwel volkomen ongevaarlijk en tamelijk voedzaam. Het zijn alleen de gifttan- den, waarvoor men op zijn hoede moet zijn. De Indianen eten al honderden jaren uiteenloopen- de soorten slangen, waaronder verscheidene welker beet doodelijk is. Sommige lieden, wien een stukje toast met ratelslang werd aangeboden, hebben het mis schien met welbehagen op den tong laten smel ten, niet wetend welke griezelige nieuwigheid ze zichzelf in de maag trachtten te duwen. Op de menu's der hotels en restaurants zal men de gestoofde en gebakken slang nog niet vaak aantreffen. Als bijzondere schotel wordt het kostje hier en daar wel geïntroduceerd. Mr. End heeft ontdekt, dat men om een sma kelijk product te krijgen, de slang levend moet vangen en haar niet opwinden. Gebeurt dit toch, dan verliest het vleesch zyn aroma. Voorts moet het beest goed gekookt en gekruid wor den. Geen dood exemplaar wordt door Mr. End geacceepteerd. Hij zelf ziet toe, dat binnen de muren van de fabriek de buit volgens de regelen der kunst wordt verdoofd en gevild. „Deze methode", aldus End, „wordt overal toegepast. Geen boer zal zijn kippen kort voor de slacht opjagen of zijn varkens tegen den tijd, dat hun laatste uur verstreken raakt, het leven moeilijk maken." Men moet dergelijke opmerkingen natuurlijk niet opvatten als etische beschouwingen maar slechts als een oordeel over wat practisch is en wat niet. „Wanneer het wild er van door gaat," gaat End verder, „dan wordt het niet nagezet, maar men laat het kalm ontsnappen. Tenslotte wordt het toch wel eens gevangen." De jagers worden per voet betaald. Een voet ratelslang levert twintig dollarcenten op. De meest gewilde grootten zijn die tusschen drie en zeven voet. Twintig stuks per dag is een aan tal, dat ieder middelmatig slangenvanger be reiken kan. Hij is dus in staat iederen dag 20.te verdienen. De beesten worden verschalkt met behulp van strikken. Deze worden strak aangetrokken voor nog het dier weet, wat er gebeurt. De ge vangen exemplaren worden vervoerd in kistjes, met luchtopeningen aan den bovenkant. Ge woonlijk gedragen ze zich heel rustig en doen geen pogingen elkaar te byten Dit zou trouwens weinig resultaat hebben want ze zijn immuun voor elkanders gif. Sommige geroutineerde jagers maken geen gebruik van strikken, maar pakken him slacht offers met de hand op. Dit is een kunststukje, dat amateurs liever niet moeten probeeren. Men moet zorgen de kop en de staart op het zelfde moment te grijpen. De kop moet vlak achter de kaken worden aangevat. Het loslaten verelscht nog meer handigheid. Wanneer de buit boven de opening van de kist zweeft, waarin ze zoo lang wordt opgeborgen, moeten kop en staart in dezelfde seconde worden los gelaten, anders zal de slang bijten. In de fabriek worden de slangen zooals gezegd gedood. De kop wordt begraven. Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. EINDSPELSTUDIE No. 103. Dr. M. Lewitt, (Berlijn), Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Kd7, Lf7, e6, h5. Zwart: Kg7, Pe4, d6, h6. Deze studie werd door den grooten compo nist opgedragen aan Dr. S. Tarrasch, ter ge legenheid van diens 70en verjaardag. PARTIJ No. 166. Gespeeld in het 2de internationaal corres pondent! e-tournooi van de „Deutsche Schach- zeitung", September 1931Januari 1932. Wit: Zwart: M. S e i b o 1 d, G. M e n k e, (Aaien), (Eystrup). SPAANSCHE PARTIJ. 1. e2e4 e7e5 2. Fgl—f3 Pb8—c6 3. Lflb5 d7d6 4. d2d4 Lc8d7 5. Pblc3 Pg8—f6 6. 0—0 Lf8e7 7. b2b3 e5Xd4 8. Pf3xd4 Pc6Xd4 9. DdlXd4 Dd7xb5 10. Pc3Xb5 Pf6d7 11. Dd4c4 c7c6 12. Fb5d4 Le7—f6 Dit wordt mooi weerlegt, Aljechim beveelt 0—0 aan. 13. Lel—a3! Pd7—b6 Na cSc5; 14, Pd4f5 is de witte aanval overweldigend. 14. Dc4d3 Dd8c7 Ook hier c6c5 slecht, wegens 15. Pd4f5, Lf6Xal; 16. Pf5Xd6f, Ke8—f8; 17. La3xc5, Kf8g8; 18. TflXal. 15. Pd4—f5! 0—0—0 16. Pf5x<J6j KcS—b8 17. Tal—dl c6c5 18. Dd3—g3 Td8d7 19. e4—e5 Opgegeven. Een theoretisch belangrijke partij! OPLOSSING PROBLEEM No. 367. (S. S. Lewmann). Stand der stukken: Wit: Kc8 Da6 Tel Tf8 Lc6 Lf6 Pb7 Pe5. Zwart: Ke6 Tc3 Th5 Le2 Pb2 d4 f5, 1, Pe5—f3, enz. Goede oplossingen ontvangen van: S. Barends en Erich Falk, beiden te Aerden- hout; H. J. S. Beek te Bloemendaal; H. W. van Dort, K. H, R. Pluim Mentz en P. Rotteveel allen te Haarlem. CORRESPONDENTIE. Bij de wisseling des jaars onze hartelijk© gelukwenschen daar deze ook na den dood nog het gevulde giftreservoir bevat. Vervolgens verrichten de villers hun taak en daarna wordt het vleesch gepeperd, gezout en gekookt. Dan wordt er „supreme sauce" (allerbeste saus) aan toege voegd, een uitvinding van George K. End zelf. De bereiding hiervan WGrdt geheim gehouden. Menschen, die niet van specerijen houden, kunnen het slangenvleesch ongekruid en zonder saus betrekken. Zelfs orders voor rauw vleesch worden prompt uitgevoerd. Het bestelde wordt dan in bevroren toestand verzonden. Het kan v/orden gebakken, gekookt of gebraden als iedere andere vleesch of vischsoort. Goedkoop is het afgewerkte product niet. Het kan als volksvoedsel niet worden aanbevolen: plan. 4(3 ons kost 2.50 of f 6.25. End maakt ook de oneetbare deelen van zyn slachtvee te gelde. De ratels worden verkocht voor vijf dollarcenten per stuk en zelfs de kaken en tanden brengen hun geld op. Natuur lijk wordt het gif eerst verwijderd. De eigenaar van het nieuwe bedrijf ver klaarde nog, dat de afkeer van slangen onge veer hétzelfde is als de vrees van dames voor muizen. Kinderen, die niet weten, dat een slang gevaarlijk kan zijn, vluchten niet wanneer zoo'n dier op hen af komt. De slangenhuid is ook niet slijmerig en vuil, maar volkomen droog en hard. In Europa werd de nieuwigheid nog niet op de markt gebracht. Of zij hier ingang zou vin den, kan men niet vooruit zeggen. De afschuw van reptielen schijnt in ieder geval niet zoo groot te zijn, dat de tasschen en etuis van slan- genleer en krokodillenhuid geen aftrek vinden. Mr. End verzekert, dat de Amerikanen nu reeds de smaak van zijn hoogfijn voedings middel beet krijgen. „Eet meer slangenvleesch." De „Hafflesia Arnold!" is de grootste bloem. Zij groeit op Sumatra, weegt 15 pond en heeft een gemiddelde breedte van 1 meter. Tot T liter water neemt de bloem ln zich op. 1 In Ecuador ligt de hoogste vulkaan. Het ig de Cotopaxi, die 6943 meter hoog is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3