iiiDE BLAD
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
SP
tot heden: Helderziend.
Brokjes Levenswijsheid.
Een plaats, om te staan.
Gelukkig Nieuwjaar!
SCHAAKRUBRIEK.
Cotnpetitiestf
ten Bloemen-'
D. W. S.
Velox bet scheiden van het oude
Hercule- En de komst van 't nieuwe jaar
Bloem' staat ook weer de helderziende
Met haar diagnose klaar.
Neen, niet in ons nuchter Neerland;
Hier tiert helderziendheid niet!
Maar in Frankrijk is een dame,
Van wier gave men geniet.
Als het oude jaar gaat scheiden
Heeft z'een helder oogenblik;
Met haar helderziende oogen
Blikt zij in het koffiedik, d
En wekt steevast met haar woorden
Angst en narigheid en schrik
Als je alles wou gelooven
Nu, dan was je wel niet snik!
'tZijn maar wat waarschijnlijkheden
Met bravour ons opgedischt,
Want bij al die fraaiigheden
Wordt er maar op los gegist. d
Ga je na, wat er van uitkomt
Heel het jaar, dan merk je dra:
Wat ons nu wordt voorgehouden
Blijkt aan 't einde; kletsica!
Wie de clairvoyante dame
En haar werken helder ziet,
Speurt alleen een soort reclame,
Maar de duist're toekomst niet!
(nadruk verboden)
i
„Geef mij een plaats om te staan!", aldus
luidt de bede van een wijsgeer uit het oude
Griekenland.
Kunnen wy een betere bede bedenken? Onze
Nieuwjaarswensehen hebben anders geluid.
Wij hebben elkaar een gelukkig Nieuwjaar toe
geroepen en wij hebben elkaar met „veel heil
en zegen!" begroet. Maar toen wij het compli
ment van den dag uitspraken, och, toen wisten
we wel, diep in ons hart, dat we elkaar om
den tuin leidden.
Wie gelooft er ernstig in komend geluk
Wie durft het heil, dat hemzelf en den zegen,
die zijn buurman wacht, waarlijk voor zijn
rekening nemen? Het is een beminnelijk be
drog, deze hoffelijkheid. Neen, het geluk zal
ook dit jaar weer schaarsch zijn als een gras
sprietje in de woestijn en heil en zegen zullen
ons ook thans weer bij druppeltjes worden toe
gemeten. Als we de zekerheid van ons bestaan
afhankelijk maken van onze kans op een ge
lukkig Nieuwjaar, ziet het er slecht met
ons uit.
De Grieksche wijsgeer heeft de bitterheid
van het leven ervaren. Hij kent de moeiten en
zorgen, welke het deel van ons, aardebewoners,
zjjn en weet met den Prediker, dat al 'smen-
schen bezigheid is: verdriet. Daarom is h(j
bescheiden in zijn eischen geworden. Hij vraagt
niets dan een plaats om te staan.
Is deze eisch eigenlijk wel zoo bescheiden?
De meesten missen zoo'n plaats. Zonder steun
wankelen zij rond in dit onzekere leven, met
angst in de oogen, met hulpeloos tastende
handen.
Wat kan men tegen deze onzekerheid doen?
Het vorig geslacht beschikte over een middel,
dat de tegenwoordige menschheid van de hand
wijst. Het vorig geslacht volgde het voorbeeld
van een anderen wijsgeer, uit China. Ook deze
bezingt de smarten des levens, de voosheid
van het speelgoed der aarde en de troosteloos
heid van het vooruitzicht op het grijnzende
graf. Om zich tegen de donkerheid van het
leven en de donkerheid van den dood te be
schermen, neemt hij zijn toevlucht tot den be
ker. De wijn moet hem in een roes brengen,
waarin hij de ellende van de werkelijkheid
vergeet. En talloozen hebben na hem in de be
dwelming hun steun gezocht.
Maar de moderne mensch acht zich te goed
voor den roes. De moderne mensch leeft be
wust en wil het bestaan met open oogen aan
vaarden. Vlucht voor de werkelijkheid is een
hem onwaardige lafheid.
Hierdoor heeft de moderne mensch het zoo
veel moeilijker dan zijn zich bedwelmende
voorvaderen. Het leven wordt hem dikwijls te
zwaar. Hij kan het niet aan. En toch wil hij
volhouden.
Daartoe heeft hij een plaats om te staan
noodig. Een plaats temidden van alle onzeker
heid; waar hij steun vinden kan; waar hij zich
schrap zetten kan; waar hij een uitgangspunt
heeft, een voetstuk, een springplank.
Maar waar is die plaats om te staan? Waar
vindt hij haar? Op steun van buiten mag hij
niet rekenen.
O, de wisselvalligheid van de fortuin, de on
betrouwbaarheid van de menschen, de verra
derlijkheid van al wat ons omringt. Inderdaad,
bitter is het leven, wanneer men om zich heen
uitziet naar hulp; wanneer men op vriend
schap of liefde van anderen steunt; wanneer
men zijn positie onder de menschen als een
vasten grondslag beschouwt.
Moeten wij niet moedeloos worden jegens de
menschen en opstandig tegen de maatschappij
Toch doen wij verkeerd, als wij onze omge
ving gaan haten en als wij ons door vijanden
meenen te zien omringd. Want ook zij die ons
grieven zijn slachtoffer van de onberekenbaar
heid van hun eigen beginselen. Misdaad is goed
deels tragiek en afvalligheid noodlot. De on
zekerheid van 't leven heeft den diepsten grond
in de onpeilbaarheid van ons eigen mensche-
lijk innerlijk.
Daér moet de plaats zijn gelegen, welke wij
zoeken als standpunt en steunpunt. Wat?! In
den baaierd van ons eigen gemoed? Maar die
innerlijke onzekerheid, is die niet als een mod
derpoel, waarin wij te dieper wegzakken, naar
mate wij ons er in bewegen? Ons innerlijk, is
het geen drijfzand, geen leem en klei?
Geef ons een plaats om te staan! Bidden
alleen helpt ook hier niet. Ook hier moet het
zijn: bidt en werkt! En het werk, dat wij heb
ben te doen, is een echt-Hollandsche arbeid.
Onze huizen en werkplaatsen zijn niet op
rotssteen gebouwd. Diep hebben de heipalen
door den bagger geboord, voordat zij op de
vastigheid stuitten, welke als grondslag kon
dienen. Diep moeten ook wy heien door lagen
van leem, voordat wij onder alle twijfel en mis
moedigheid, achterdocht en onzekerheid den
vasten bodem bereiken, waarop een heldhaftig
en waardig menschenleven te bouwen is.
Heil en zegen? Gelukkig! Ach de voosheid van
ons aardsch speelgoed, de broosheid van onze
roosjes en vlinders. Geef ons iets anders, iets
beters: geef ons een plaats om staande te blij
ven en ons schrap te zetten tegen alle kwaad
en verraad dat ons wacht, ook weer in dit jaar
gelijk in vorige jaren.
H. G. CANNEGIETER
door G. Th. ROTMAN.
57. De professor, bereisd als hij was, had er
echter verstand van, hoe men met zulke luitjes
om moet gaan. Hij haalde uit zijn voorraad een
kistje fijne havanna's en overhandigde er een,
met een diepe buiging, aan den indianen-
hoofdman. Met een nieuwe buiging bood hij
hem daarop een vlammetje aan. De uitwerking
was naar wensch; de Indiaan straalde van
verrukking.
58. Vervolgens wandelde de kapitein met
z(jn kistje langs de andere roodhuiden en liet
ze allemaal opsteken. „Bleekgezicht reuzen-
man!" riep het opperhoofd uit, „bleekgezichten
vriend van bruine broeder! Mee naar wig
wam!" Dit beteekende dus, dat ze allemaal
uitgenoodigd werden, om in de wigwam van
het opperhoofd te logeeren. Nu, dat namen ze
aan!
59. Den volgenden morgen, na een heerlijke
mafpartij in de wigwams van het opperhoofd,
besloot kapitein Klakkebos een gratis goochel-
voorstelling te geven. Hij had n.l. wel eens ge
lezen dat je daarmee zoo'n geweldigen indruk
maakte op de Indianen en ze je dan voor een
toovenaar aanzagen. Nu, de eerste toer was
geweldig: de kapitein drukte zoo maar effen-
tjes 'n groot mes in z'n arm, zonder dat er
één druppeltje bloed vloeide! En dat nog wel
met een lachend gezicht!
60. De Indianen begrepen er niets van en
zaten met wijd opengespalkte oogen naar zoo
iets ongeloofelijks te kijken. Toen nam de ka
pitein het mes weer weg en gaf het aan Kees
en Koos, die vlak achter hem stonden. Toen
de jongens het mes zagen, lachten ze zich een
kriek: de slimme kapitein had van te voren
stilletjes een hap uit het lemmer gevijld, waar
z'n arm precies in paste, 't Was gewoon ge
zichtsbedrog geweest!
Elf jaar was ze al getrouwd, elf lange jaren.
Peinzend staarde Marion in het open vuur_ dat
vroolijk knetterde onc'cr de hooge schouw.Elf
jaren was 't al, dat ze dit rustige, door niets ge
stoorde leven leefde. Met Henk, dien goeien bra
ven Henk, dien nooit iets te veel was, die steeds
er op uit was héér genoegen te doen. Nooit was
er eenig letsel geweest om al haar grillen uit te
vieren, als 't héér maar gelukkig maakte. Aan
zichzelf dacht hij nóóit, goeierd als hij was.
En het was zijn goedheid, die haar voor elf
jaren had doen besluiten haar vrijheid, haar
moeizaam veroverde vrijheid op te geven, Oók t
verlangen naar koestering, ook de hunkering naar
een warm eigen home. En dat zou Henk haar
kunnen geven. Ze was moe van haar vrijheid,
beu van het leven als zelfstandige, flinke vrouw.
Ze wilde oor. eens kennen 't gevoel, om iets
anders te worden gerespecteerd, hooggeschat,
liefgehad, dan om haar onvolprezen energie, haar
logisch verstand, haar groot-menschelijk, warm
voelend hart. Ze wilde gekoesterd worden als een
bakvisch, ze wilde, dat haar man van haar zou
houden om haar mooie haar, haar lief gezicht,
cm alles, wat niets met „innerlijkheid" en „ver
stand" te maken had.
En Henk, pas terug uit Indië, wilde niets
anders dan een lief gezichtje, dan een snoezig
vrouwtje. Ze vonden elkaar in'de stilte van een
eenzaam heidarp, waar Marion rust zocht voor
haar vermoedden geest, waar Henk terugkwam na
lange jaren van afwezigheid in de woning van
zijn ouders, stille oude menschen, die aan niets
anders dachten dan aan hun eenigen zoon en zijn
geluk. Dat hij nog niet getrouwd was! En tel
kens opnieuw bepiekerden de oude luitjes, waarom
Henk nog steeds als vrijgezel over de wereld
doolde.
Henk had er eenvoudig geen tijd voor gehad,
't Drukke, woelige en tegelijk eenzame leven,
ergens op 'n afgelegen rubberplantage in Deli,
met 'n paar mannelijke collega's, ver van iedere
beschaving had hem nimmer gelegenheid ge
geven ernstig over een vrouw te denken. Zoo maar
op goed geluk trouwen met de een of andere
trouwlustige jonge dame, die alleen maar die
plaats van zijn inlandsche huishoudster zou in
nemen, nee, daarvan moest hij niets hebben. Als
hij dè vrouw niet vond, dan maar liever niet
trouwen. Zoo ging hit met verlof, kwam bij zijn
lieve oudjes, zag Marion, werd verliefd op haar
frisch gezichtje, haar prachtig goud-blond haar.
En Marion liet zich wiegen in de koestering
van zijn blikken, van zijn woorden, aarzelde geen
oogenblik, toen hij vroeg, of ze zijn vrouwtje wilde
worden.
Elf jaren waren voorbijgegaan; vandaag, Oude
jaar was hun trouwdag, 's Ochtends waren Henks
gebruikelijke bloemen gekomen, 's avonds zouden
de gewone gasten opdagen. Vijf jaar geleden
waren ze gerepatrieerd: m Apeldoorn; niet te ver
van het stille Veluwsche dorp, werd door een
modern architect een knus villatje voor ze ge
bouwd. Heel naar Marion's smaak Ingericht.
Zware stoere meubelen van ebbenhout maakten
de groote zitkamer waar licht en zon naar bin
nen stroomden, tot een zeer uitzonderlijk, maar
daarom met minder gezellig rustoord. Een oranje-
en groen bekleede rustbank noodde tot zitten bij
den open haard. En tot peinzen, gelijk Marion
thans deed, wachtend op de komst van haar man
en haar gasten.
Was ze gelukkig geweest, die elf jaren? Was
ze tevreden geweest met de koestering, waarmee
Henk haar leven had omsloten en waarbuiten ze
niet had kunnen treden, machteloos als ze zich
voelde zich te onttrekken aan zijn goedheid.
Elf jaren had ze voortgeleefd in een zoeten
dommel nauwelijks iets meer vernemend van het
leven, dat eenmaal het hare was geweest, dat ze
verloren had, toen ze naar Indië ging en dat ze
niet meer had Jcunnen terugvinden. Of zou toch
nogEens....
Marion
Stil was Herbert van Duynwyck voor haar ko
men staan. Een lange, slanke man, met fjjnbe-
sneden gezicht, waaraan een paar groote, donkere
oogen een ongemeene bekoring gaven.
JÜ Herbert! Met een kreet van vreugde en
ontsteltenis sprong Marion op. Jij hier!
En opeens scheen 't of de tijd niet was voor
bijgegaan, alsof ze nog was de bloeiende jonge
vrouw, die nog streed met het l..ven, nog vocht
voor haar idealen. Samen hadden ze gestreden,
hij, de zoon uit het aristocratische milieu, zy de
dochter uit vrijzinniger huizè. Samen één van
geest, één van hart. Nimmer was er een woord
van liefde tusschen hen gewisseld en Herbert was
heengegaan; spoedig al had de maalstroom van
haar woelig leven hem uit haai- geest verbannen
en met volkomen overgave was ze Henk gevolgd.
Maar nu! En opeens drong het tot haar door,
ln een seconde, sneller dan 'n bliksemflits, hoe
leeg, hoe hopeloos leeg haar leven al die jaren
was geweest. Met een man, die, de incarnatie van
goedheid was, die haar wenschen voorkwam...
maar juist daardoor!
Een warm rood steeg over haar wangen, aar
zelend zag ze den man tegenover haar in. de
oogen
Marion, Marion, kom!Eén oogenbik lag
ze in zy'n armen
Met een ruk maakte ze zich los.
't Kan niet 't Mag niet.Henk.'t Zou
zijn dood zijn!
Nijpend was de stilte. Een autohoom klonk.
Marion niet zoo! Marion, niet zoo! Morgen
kom ik terug. Geef me din je antwoord.
Weer was ze alleen.
En hoe heeft m'n vrouwtje 't vandaag ge
had? Wat zie je bleek, scheelt er wat aan, zijn
de oesters niet gekomen of heb ik soms wat mis
daan? Biecht eens op.
Blakend van gezondheid, rood en frisch van de
buitenlucht, buigt Henk zich over haar.
O niets, 't zal wel weer overgaan, hl Beetje
hoofdpijn hoor beer.
Laten we maar gauw aan tafel gaan. Zoo'n
ouwejaar wekt altijd herinnermgen!
Vrouwtje, weet je nog, voor elf jaren stapten
we op de boot. We hebben 't toch goed kunnen
vinden samen, al die jaren. Kom eens bij me!..
En zachtjes strijkt hij met de hand over haar
haar.
Twaalf uur! Eén, twee, drie, ping, pang, ping.
Veel heil en zegen! Véél heil en zegen in 't
nieuwe jaar! klinken de gasten.
Veel heli en zegen! Dat 't een gelukkig jaar
voor ons moge worden, Marton! En vol jongens-
achtigen overmoed kust Henk haar op beide
wangen. Daar ga je hoor! Als voor tien jaar is
zijn koesterende liefde, zijn goedheid, die haar
immer ter wille was, om haar heen. Zijn goed
heid, die haar afmatte? die haar uitputte, maar
die ze toch boven alles waardeerde.
Neen, Herbert, ik heb geen kinderen, maar
ik heb 'n man, die me noodig heeft. Ik ben zijn
éénig geluk, zijn éénig ideaal. Mijn heengaan
zou zijn dood zijn! Hij heeft mij meer noodig,
dan wie ter wereld ook. Leef gelukkig
Zacht sloot zich de deur achterr Herbert van
Duynwyck,
IETS NIEUWS BIJ HET DINER.
Ratelslang ln bus. Een ratelslang-
conservenfabriek te Florida.
Eenige jaren geleden hielp de heer George
K End uit Arcadia (Florida) zijn twee kleine
zoontjes, die het aan den stok hadden gekregen
met een ratelslang, het beest af te maken. Het
vleesch van het reptiel had dezelfde kleur als
lichte zalm en zag er niet onsmakelijk uit. De
heer End besloot er bij wijze van proefneming
een stukje van te nuttigen.
Hij vilde de slang en bakte de rest in een
oven. Het resultaat was een geurige, aange
naam smakende spijs. Een paar dagen later
presenteerde hij er van tijdens een bijeenkomst
van oudgedienden te Tampa en iedereen vond
het best smaken. Dit bracht Mr. End aan het
peinzen. Wanneer hij en zijn familie het ratel-
slangenvleesch lekker vonden en de soldaten er
evenmin afkeerig van waren dan openden zich
hier mogelijkheden tot een groot bedrijf. Op
deze wijze werd een nieuw soort voedsel ont
dekt en in den handel gebracht.
Mr. End zette een fabriek neer te Florida in
een streek, waar meer ratelslangen voorkomen
dan ergens elders in de (J.S. Het land rondom
Arcadia, waaronder ook het gebied der oude
seminole-indianen valt, bestaat voornamelijk uit
prairiën met veel laag struikgewas, een dorado
voor kruipende dieren. Niemand heeft ooit ge
poogd de aldaar welig gedyende ratelslangen
uit te roeien, zoodat Mr. End over een nimmer
uitstervende kudde beschikt. Hier is iets der
gelijks het geval als by de visscherlj: de dieren
behoeven niet gekocht noch onderhouden te
worden, terwijl ook van teelt geen sprake is.
De „inkoopsprijs" wordt derhalve hooger of
lager naar gelang van hetgeen de jagers ver
dienen en na.ar mate Het onderhoud van de
fabriek, de inmaak, enz., meer of minder kos
ten. Op het oogenbilk heeft Mr. End nog men
schen in dienst, die dikwijls én jager èn andere
werkzaamheden verrichten. Wanneer de gecon
serveerde ratelslang opgang maakt, zal er
daarentegen waarschijnlijk een jagersstand ont
staan, die voor de verschillende fabrieken jaagt
en met de eigenlijke industrie niets meer te
maken heeft, een stand dus zooals nu de ha-
ringvisschers en pelsjagers.
Vele menschen zullen er niet spoedig toe
overgaan het stoffelijk overschot van een z.g.
vergiftige slang te nuttigen. Het vleesch dezer
dieren is evenwel volkomen ongevaarlijk en
tamelijk voedzaam. Het zijn alleen de gifttan-
den, waarvoor men op zijn hoede moet zijn. De
Indianen eten al honderden jaren uiteenloopen-
de soorten slangen, waaronder verscheidene
welker beet doodelijk is.
Sommige lieden, wien een stukje toast met
ratelslang werd aangeboden, hebben het mis
schien met welbehagen op den tong laten smel
ten, niet wetend welke griezelige nieuwigheid
ze zichzelf in de maag trachtten te duwen. Op
de menu's der hotels en restaurants zal men
de gestoofde en gebakken slang nog niet vaak
aantreffen. Als bijzondere schotel wordt het
kostje hier en daar wel geïntroduceerd.
Mr. End heeft ontdekt, dat men om een sma
kelijk product te krijgen, de slang levend moet
vangen en haar niet opwinden. Gebeurt dit toch,
dan verliest het vleesch zyn aroma. Voorts
moet het beest goed gekookt en gekruid wor
den. Geen dood exemplaar wordt door Mr. End
geacceepteerd. Hij zelf ziet toe, dat binnen de
muren van de fabriek de buit volgens de
regelen der kunst wordt verdoofd en gevild.
„Deze methode", aldus End, „wordt overal
toegepast. Geen boer zal zijn kippen kort voor
de slacht opjagen of zijn varkens tegen den
tijd, dat hun laatste uur verstreken raakt, het
leven moeilijk maken."
Men moet dergelijke opmerkingen natuurlijk
niet opvatten als etische beschouwingen maar
slechts als een oordeel over wat practisch is
en wat niet. „Wanneer het wild er van door
gaat," gaat End verder, „dan wordt het niet
nagezet, maar men laat het kalm ontsnappen.
Tenslotte wordt het toch wel eens gevangen."
De jagers worden per voet betaald. Een voet
ratelslang levert twintig dollarcenten op. De
meest gewilde grootten zijn die tusschen drie en
zeven voet. Twintig stuks per dag is een aan
tal, dat ieder middelmatig slangenvanger be
reiken kan. Hij is dus in staat iederen dag
20.te verdienen.
De beesten worden verschalkt met behulp van
strikken. Deze worden strak aangetrokken
voor nog het dier weet, wat er gebeurt. De ge
vangen exemplaren worden vervoerd in kistjes,
met luchtopeningen aan den bovenkant. Ge
woonlijk gedragen ze zich heel rustig en doen
geen pogingen elkaar te byten Dit zou trouwens
weinig resultaat hebben want ze zijn immuun
voor elkanders gif.
Sommige geroutineerde jagers maken geen
gebruik van strikken, maar pakken him slacht
offers met de hand op. Dit is een kunststukje,
dat amateurs liever niet moeten probeeren.
Men moet zorgen de kop en de staart op het
zelfde moment te grijpen. De kop moet vlak
achter de kaken worden aangevat. Het loslaten
verelscht nog meer handigheid. Wanneer de
buit boven de opening van de kist zweeft,
waarin ze zoo lang wordt opgeborgen, moeten
kop en staart in dezelfde seconde worden los
gelaten, anders zal de slang bijten.
In de fabriek worden de slangen zooals
gezegd gedood. De kop wordt begraven.
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19,
Haarlem.
EINDSPELSTUDIE No. 103.
Dr. M. Lewitt,
(Berlijn),
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit: Kd7, Lf7, e6, h5.
Zwart: Kg7, Pe4, d6, h6.
Deze studie werd door den grooten compo
nist opgedragen aan Dr. S. Tarrasch, ter ge
legenheid van diens 70en verjaardag.
PARTIJ No. 166.
Gespeeld in het 2de internationaal corres
pondent! e-tournooi van de „Deutsche Schach-
zeitung", September 1931Januari 1932.
Wit: Zwart:
M. S e i b o 1 d, G. M e n k e,
(Aaien), (Eystrup).
SPAANSCHE PARTIJ.
1. e2e4 e7e5
2. Fgl—f3 Pb8—c6
3. Lflb5 d7d6
4. d2d4 Lc8d7
5. Pblc3 Pg8—f6
6. 0—0 Lf8e7
7. b2b3 e5Xd4
8. Pf3xd4 Pc6Xd4
9. DdlXd4 Dd7xb5
10. Pc3Xb5 Pf6d7
11. Dd4c4 c7c6
12. Fb5d4 Le7—f6
Dit wordt mooi weerlegt, Aljechim beveelt
0—0 aan.
13. Lel—a3! Pd7—b6
Na cSc5; 14, Pd4f5 is de witte aanval
overweldigend.
14. Dc4d3 Dd8c7
Ook hier c6c5 slecht, wegens 15. Pd4f5,
Lf6Xal; 16. Pf5Xd6f, Ke8—f8; 17. La3xc5,
Kf8g8; 18. TflXal.
15. Pd4—f5! 0—0—0
16. Pf5x<J6j KcS—b8
17. Tal—dl c6c5
18. Dd3—g3 Td8d7
19. e4—e5 Opgegeven.
Een theoretisch belangrijke partij!
OPLOSSING PROBLEEM No. 367.
(S. S. Lewmann).
Stand der stukken:
Wit: Kc8 Da6 Tel Tf8 Lc6 Lf6 Pb7 Pe5.
Zwart: Ke6 Tc3 Th5 Le2 Pb2 d4 f5,
1, Pe5—f3, enz.
Goede oplossingen ontvangen van:
S. Barends en Erich Falk, beiden te Aerden-
hout;
H. J. S. Beek te Bloemendaal;
H. W. van Dort, K. H, R. Pluim Mentz en
P. Rotteveel allen te Haarlem.
CORRESPONDENTIE.
Bij de wisseling des jaars onze hartelijk©
gelukwenschen
daar deze ook na den dood nog het gevulde
giftreservoir bevat. Vervolgens verrichten de
villers hun taak en daarna wordt het vleesch
gepeperd, gezout en gekookt. Dan wordt er
„supreme sauce" (allerbeste saus) aan toege
voegd, een uitvinding van George K. End zelf.
De bereiding hiervan WGrdt geheim gehouden.
Menschen, die niet van specerijen houden,
kunnen het slangenvleesch ongekruid en zonder
saus betrekken. Zelfs orders voor rauw vleesch
worden prompt uitgevoerd. Het bestelde wordt
dan in bevroren toestand verzonden. Het kan
v/orden gebakken, gekookt of gebraden als
iedere andere vleesch of vischsoort.
Goedkoop is het afgewerkte product niet. Het
kan als volksvoedsel niet worden aanbevolen:
plan. 4(3 ons kost 2.50 of f 6.25.
End maakt ook de oneetbare deelen van zyn
slachtvee te gelde. De ratels worden verkocht
voor vijf dollarcenten per stuk en zelfs de
kaken en tanden brengen hun geld op. Natuur
lijk wordt het gif eerst verwijderd.
De eigenaar van het nieuwe bedrijf ver
klaarde nog, dat de afkeer van slangen onge
veer hétzelfde is als de vrees van dames voor
muizen. Kinderen, die niet weten, dat een slang
gevaarlijk kan zijn, vluchten niet wanneer zoo'n
dier op hen af komt. De slangenhuid is ook niet
slijmerig en vuil, maar volkomen droog en
hard.
In Europa werd de nieuwigheid nog niet op
de markt gebracht. Of zij hier ingang zou vin
den, kan men niet vooruit zeggen. De afschuw
van reptielen schijnt in ieder geval niet zoo
groot te zijn, dat de tasschen en etuis van slan-
genleer en krokodillenhuid geen aftrek vinden.
Mr. End verzekert, dat de Amerikanen nu
reeds de smaak van zijn hoogfijn voedings
middel beet krijgen.
„Eet meer slangenvleesch."
De „Hafflesia Arnold!" is de grootste bloem.
Zij groeit op Sumatra, weegt 15 pond en heeft
een gemiddelde breedte van 1 meter. Tot T
liter water neemt de bloem ln zich op.
1
In Ecuador ligt de hoogste vulkaan. Het ig
de Cotopaxi, die 6943 meter hoog is.