STRENGE WINTERS IN
VROEGEREN TIJD.
SPOR
I v; o. b
Strenge winters bleven bij onze voorouders
lang in 't geheugen en van den strengsten
onder de strengen ging 't gerucht over van
geslacht tot geslacht. Altijd was er één als
„de koude winter" bij uitnemendheid vermaard,
zoolang totdat er eens weer een andere ver
scheen, die den voorgaanden overtrof of
althans naar den kroon stak en naar den ouden
regel: „least heugt best", werd dan de titel
op den nieuwen mededinger overgedragen.
In het Jaar 1149 moet er bij uitzondering
zulk een hevige koude geweest zfln, dat zelfs
de zeeën, die zich gewoonlijk niet zoo laten
kluisteren, bevroren, dat de vogels dood op
den grond vielen en eenlge menschen dood-
vroren, gelijk uitdrukkelijk wordt verklaard in
die geschreven kroniek, welke in het 8ste boek
der geschiedenis van Holland wordt aange
haald door den beroemden en in de vaderland-
sche geschiedenis zeer ervaren Janus Dousa.
Toen in 1568 Prins Willem na den overtocht
over de Maas de wijk nam naar Duitschland,
bevroren verscheidene „cavalliers" en ruiters
van zijn gevolg. De koude duurde tot in Gras
maand; op den 2den van die maand liepen vier
man, hand aan hand, over één nacht ijs van
de Leeuwarder gracht.
In 1594 kon het ijs heele en halve kartou
wen (1) dragen.
Evenzoo werden vijf jaren later vier veld
stukken op de affuiten over het tjs van Dor
drecht naar Papendrecht gesleept.
In 1601 was de kou zoo hevig dat verschei
dene schildwachten van het leger van Prins
Maurits doodvroren.
In het jaar 1607 begon het op 19 December
te vriezen en duurde de winter, behalve enkele
dagen dooi, tot diep In Maart en ln Engeland
tot in April. Van Texel ging men over zee naar
Wieringen. De grooste kou heerschte van
14—17 Januari. In Parijs werden vuren op
straat gestookt. Menschen en kinderen, vis-
schen, vogels en andere dieren vroren bij
menigte dood. „Brokken aarde waren toen
meer waard dan goud".
Na twee jaren had men al weer een lang
durige vorst. De kou begon on Nieuwsjaars-
dag en hield drie maanden aan. Men ging met
sleden van Texel naar Wieringen, ja 't vroor
zoo streng „dat den Hont en voor Rammekens
toegevrosen waeren. De Thames lag ook al
dicht, evenzoo alle rivieren in Frankrijk.
In 1617 had men eèn koude „die deur vel en
vle'esch passeerde" van 8 December tot 18
Maart, welke „langduurigheyt groote be-
nauewtheyt veroorsaekte". Granen en garst,
hop en boekweit, 't was alles verdwehen en
wat men nog veel erger vond: er was zelfs
geen turf, hout of kolen meer om bier te
koken, zoodat de bewoners van 't Noorden
kwartier in de ijselijke noodzakelijkheid waren
om water te drinken.
In het jaar 1620 reed men op schaatsen van
Friesland over Vlieland en Texel naar Wie
ringen. De Noordzee was 38 vademen diep be
vroren. Men trof er geheele eilanden van ijs
aan. Een Engelsch schip dat op den Apt in het
ijs bekneld lag, werd met wagens en paarden
ontladen. Men sloeg op zee tenten op waar
wijn, bier en „soopjes" verkocht werden. Graaf
Ernst Casimier, de stadhuder van Friesland,
ondernam een groote sledevaart van Leeuwar
den naar Harlingen en vervolgens over zee,
waar hij ten aanschouwe van duizenden men
schen een compagnie soldaten zich liet oefe
nen.
Twee jaren latex hield Vrouwe Anna Sophia,
de hertogin van Brunswijk, zulk een sledetocht
van Enkhulzen naar Stavoren en Leeuwarden;
zij was vergezeld van een compagnie gewapen
de soldaten op schaatsen.
Van den winter van 1667 dagteekent het
bekende versje:
Te sinte Matthijs
Zag men noch sneeuw noch ijs,
En in de maend Maert
Reed men over het Scheld met koets
en paerd.
In 1674 reed men op 4 April nog schaatsen
en op den 7den dierzelfde maand werd reeds
gezwommen.
Over den korten doch harden winter van
1689 bestaat eveneens een gedicht.
In October trof men al ijs in het water aan,
Den 1 November had de Oostewind weer
gedaan.
Den 12 was dezelve weer helder aan 't gaan.
Den 13 en 14 begon 't sterker te waaijen en
te vriezen.
Den 15 en 16 moesten de schippers haar
winst verliezen.
Den 17 bevroor een schip met koeijen ln het IJ.
Den 18 ging men voor de Laag de scheepen
voorbij.
Den 19 liepen veel menschen van d'een tot
d'ander kant,
Alzoo veilig bijna als op het vaste land.
Dienzelfde dag reeden 5 mannen in slee
en paart
Op 't ijs, over de Haarlemmer trekvaart.
Den 20 scheen 't of 't vriezen een weinig
was gedaan.
Den 21 liet men de koeijen uit 't schip over
't IJ gaan.
Den 22 liepen de boeren over 't IJ met mei'-.
Den 23 was het overloopen gedaan voor elki
Dit is gezet en op het papier gebracht,
Opdat men altoos moet 'denken aan Gods
Almacht.
Doch dit is alles nog niets, vergeleken bij
den winter van 't jaar 1709, waarvan w\j de
bijzonderheden kennen uit een oud lied van
dien tijd dat gezongen werd op de „voys: van de
Spaense Ruijter". In Hamburg en Dantzig vro
ren vele menschen dood. In Vlaanderen en
Brabant, te Brugge, Sluis, Gent en Osteade
heersehte groote ellende. Van de vele reizigers
bevroren de vingers.
De post van Rotterdam
Soo als hij rijden quam
Aen de Moerdijk, wilt hooren,
Die zat op zijn paerd
Als een stok soo stijf bevroren,
Als ons de courant verklaard.
De Hamburgse post,
De dood ook smaken most,
Is van zijn paard gezegen,
Door dese felle kou
Bleef hij leggen onderwegen.
Maer, ziet, zijn paerd getrouw,
Die volgden 't regte spoor
En quam so aen 't comtolr
Zonder zijn meester rijden,
Met postbrieven gel aen,
Dat verscheijde mensen zeijden:
Waer komt dit paerd vandaen?
De vogels, kleljn en groot
Vielen ter aarde dood.
Zij konnen haer niet roeren,
Te vliegen in de lugt,
Want de kou quam haer vervoeren
Dat zij vielen ter vlugt.
In Keulen bevroren zes schildwachten, trouw
tot aan den dood op hun post; van Kortrijk
wordt hetzelfde verhaald. In Amsterdam over
kwam zulk een ongeval aan drie „raetel-
wagten". Verder vertelt men dat:
Reeds met Allerheiligen,
de Vorst
De wateren, alom bezette met een korst
Van ijs, en oude en jong', belust op schaatsen-
retjen,
Uitnoode op zijnen vloer een wijl te
spelemeijen.
Maar lang duurde 't niet; de wintervorst
bedacht zich spoedig en trok na Sint Maarten
weer af. Daar had men 't klagen op nieuw: „er
zijn geen ouderwetsche winters meer!" Bij 't
smullen aan de kerstgans voorspelden de pro
feten, dat men weer een kwakkelwlnter heb
ben zou, en toen de nieuwsjaarspret afgeloopen
was, „kreeg men de lente al ln 't gesigt".
Maar, o wee! „Dat zal ik je anders leeren",
zei de wintervorst, en hij kwam op den 5en
Januari met een feilen oostewind aangieren, en
maakte 't zoo bar, dat des avonds de drie ko-
oningen bij hun ster stonden te rillen en klap
pertanden en 's anderen daags de schaatsen
rijders alweer op de baan waren. Eiken mor
gen vond men 't kouder dan den voorgaanden
en de oostewind sneed zoo scherp, dat „yder
besorgt was voor neus en ooren."
De lOden Januari was 't Zondag, maar de
kerken bleven leeg; en toch was de Maandag
nog kouder; de thermometer van Fahrenheit
stond op den llden, volgens de waarneming
van Niclaas Duyn te Haarlem, twee graden
onder nul (Fahrenheit).
Te Amsterdam had men dien dag een Bo
termarkt zonder hoerei), een Noordermarkt
zonder lapjeskeersters en een beurs zonder
kooplieden, ofschoon 't anders eiken Maan
dag op de eerste kermis, op de tweede een
Noachs-ark, en op de derde zoo vol was, dat
„mer er zlch nauwelijks omkeeren kon". Ja,
men zag geen menscih op straat, want de wind
sneed „met zulk een scherpigheyt in het aan-
gesigt, dat het ondraaglijk was"' en niemand
anders dacht, of, door een onregelmatigheid
in de omwenteling der aarde, was Holland
naar Spitsbergen verzeild, ,,'t Vroor zoo fel,
dat steenen bruggen scheurden, regenbakken
sprongen en kelders borsten.
Wat zou 't nu den volgenden dag zijn? Ze
ven dagen lang was het telkens geweest:
Nog kouder wordt de lucht, nog guurder
elke nacht!
En met kille huivering en vreeseljjken angst
zag men den Dinsdag tegemoet.
De profeten voorspelden de ijseljjkste din
gen: de dampkring zou in ijs verkeeren en
den mensehen 't bloed in 't lyf bevriezen; de
muren der huizen zouden scheuren en de ste
den veranderen in puinhoopen, waar de bevro-
renen onder hegraven en de nog levenden on
der verpletterd zouden worden. Maar-gelukkig
hadden zij 't weer wis. Die gevreesde Dinsdag
bracht verzachting en 's Woensdags begon 't
zelfs te dooien, 't Was toen juist volle maan,
en men had er een eclips bij, en nu wist
Als de apen zich als menschen op het ijs vermaken. Een zeldzame
prent van den Vlaamschen kunstenaar P. van der Borcht, omstreeks
1580 vervaardigd.
tien of twaalf voet hoog met een breede
straat tusschen belden, waarin tal van lieden
zich met wandelen vermaakten, vooral" by
Scheveningen, Katwijk en Zandvoort.
In Engeland bevroren de watermolens onder
't malen; rotsen scheurden en er sprongen
bronnen uit te voorschijn, die gansche paro
chiën overstroomden en in ijsvelden herschie
pen. De sneeuw lag er 14 voeten hoog, „een
wonderlijk gesigt, als wij eens verbeelden de
straaten met sneeuw bedekt tot booven de
booven drumbeis van deuren en vensters",
In Duitschland was 't eveneens; te Duisburg
zwol de Rijn, door ijsdammen verstopt, ter hal
ver hoogte en bevroor, zoodat niemand er uit
of in kon. De Oostzee leverde een schouwspel
op, als anders slechts in de IJszee te zien was;
te Dantzig zag men niets dan ijsbergen op de
reê. Over de Sont reed men met groote, gela
den wagens, wat sedert 1659 niet gebeurd
was.
De Deensche soldaten, die nu den weg over
zee vrij hadden, deserteerden in menigte, zoodat
er schildwachten langs het strand gezet
moesten worden; en ook het wild gedierte werd
door reislust bevangen; De Deensche herten
en reeën maakten uitstapjes naar Schonen, en
de Zweedsche beren naar Denemarken. Deze
laatste dieren en de wolven plaagden de men
schen verschrikkelijk; in Polen vielen zij met
heele batalllons op de dorpen aan, en in Zwe
den versterkten de landlieden hun huizen en
schuren met palissaden tegen dat boos ge
dierte. Ook in de oostelijke gewesten van ons
IEV 1NVIHTII VAK EIH SCHVTT, DE WEICKI OVEE HET CHEVEOOEEN TS ENDB GELET LANDT «BTLT,
roarold:BhcIaifca,al{bodtelüc*gbcfigurccnflact>dcvvcIAcintvvccu}'ten7.mlj>vacrt,ghclijtfchcighcfchrlftbftcdctaytwljtL
Een ijsschuit, omstreeks 1600. Reproductie van een prent van C. van Sickens.
Daer was een burgerman,
Die reed na Durkendam
Met een ijsslee, wil hooren,
Die nam zyn huisvrouw mee
En twee kinders die bevroren
Alle drie dood in slee.
Ib de stad Aken lag heft bad dicht, hetgeen
in geen 118 jaren gebeurd was. In Parijs en de
omstreken dezer stad lieten 3500 menschen
door de koude het leven. Geen wonder dat het
lied eindigt met de bede:
O! groote God van al,
Ziet neer op 't aardsche dal,
Verhoord ons droevig kermen,
En geeft ons kou na kleer!
Wilt ons altemaal beschermen
Voor soo een winter weer.
Een zeer koude winter was die van 1740.
Reeds in den herfst van 1739 kon men er vast
op rekenen dat men een winter van sta-vast
zou krijgen.
Reproductie van een prent door een graveur uit de school van
Jacob Matham, waarschijnlijk naar een teekening van A. van
der Venae, vervaardigd, omstreeks 1625,
ieder boer en burger het fyne van de zaak; de
dooi kv.-am van de maan, maar de kou van
de eclips, waarvan 't onweersprekelijk bewys
was, dat het onmiddellijk na de laatste weer
vriezen ging als te voren. Zoo leest men, dat
voor Enkhuizen in 't begin van Maart, bij ge
legenheid dat men er een vaart wilde opbijten,
om twee schepen, tegen den ijsgang in veilig
heid te brengen, het ijs vijftien voet dik be
vonden werd, zeker door 't opkruien. Ofschoon
er f 9500 geboden werd, waren er geen lief
hebbers om dat werk aan te nemen,
Den 22sten Januari was het in den Amstel
zoo dik, dat de ysbreker een zwaar vaar
tuig, dat van voren met scherpe ijzers besla
gen was en door een eskadron paarden getrok-
werd er niet meer door kon, en de brou
wers een vaart tot Weesp moesten doen zagen,
wat zijn voor f 2858 aanbesteedden.
Het werken met dien ijsbreker lokte een
menigte kjkers op den Buiten-Amstel en
daaronder ook Hendrik de Veer, den oudsten
zoon van Joost de Veer, een deftig burger van
Amsterdam. De kou beving dien jonkman zoo
danig; dat hij 't den volgenden dag bestierf;
men zei, dat zijn ingewanden bevroren waren.
Een menigte menschen „vrocren, by gebrek
aan dekzel' in hunne huisjes op een erbarme
lijke wijze dood". Anderen, die van de eene
plaats naar de andere wilden gaan, kwamen
dood en stijf op de sleden zittende met open
oogen aanrijden. Aan de postiljons overkwam
ditzelfde lot te paard. Van de schildwachten
verongelukten er zoovelen dat er een order
werd uitgevaardigd om hen precies elk half
uur af te lossen. De chirurgijns verdienden
geld als water met het afzetten van bevroren
ledematen, 't Gasthuis te Amsterdam is „ver
vult geweest van dcode lijken van desulken,
die door koude en armoede zyn vergaan". Op
't Fransehepad vroren zelfs een man en een
vrouw in hun bed dood. En na 'tmiddon van
Februari verhief de vorst zich met nieuwe
woede, zoodat het op den 23sten, 24sten en
25sten dier maand weer bflaa zoo koud was
als op den 9dene lOden en llden Januari. NÏWI
alleen lag de gebeele Zuiderzee dicht, zoodat
zö met wagens en sleden bereden werd, maar
ook alle zeegaten; bij den Briel had het ijs
sedert 1868 zoo vast niet gezeten, en de
Noordzee zelve was bevroren tot op een halve
mijl; ja, voor Ostende strekte 't ijs derde halve
mijl ln zee, wat, volgens de loodsen, nog nooit
gebeurd was. Maar voor de Hollandsche kust
zag men efen zonderling schouwspel; langs 't
geheele strand lagen twee dammen van ijs,
land had men van de wolven last, en één heeft
er zich zelfs bij Amsterdam vertoond, die
echter geen menschen verslond, maar zich met
kippen en honden vergenoegde.
Te Duinkerken werd een schip binnenge
haald, welks geheele bemanning armen en bee-
nen bevroren was; te Hamburg arriveerde den
12den Januari een postwagen met doodge
vroren passagiers; te Derby, in Engeland,
kwam de postiljon binnenrijden, die op zijn
paard bevroren was, en den 26sten Februafri
kwamen te Amsterdam de brieven uit Zuid-
Holland te laat aan, omdat het postpaard
onderweg doodgevroren was.
De armen hadden natuuriyk veel te lijden,
overal heerschte kou, armoe en gebrek; alles
was duur en er was weinig te verdienen; niet
allen konden baanvegen of met koek-en-zoopje
staan. In de bank van leening kon men niet
meer bergen; „de diaconieën hebben veel aan-
soek gehadt en het ordinairen moeten verdub
belen; het huijssittenhuis is al vroeg uijtge-
geven geweest van turff". Maar:
't Teêr mededoogen dat den noodt geen
bijstant weigert,
Getroffen met het Ieedt, ontsloot zijn
schat-tresoor.
Groot Ruslants Keizerin op haaren throon
begaan
Met hun die in dien noodt den doodt als
tegenloopen
Schonk twintig tonnen schats om broodt
en hout te koopen,
Brittanjes Rijks-vorst met den Erf-prins,
en den drom
Des Adels, zag met vlijt naar noodts-
bedrukten om.
En schonk een milde gift; en Hollandts
ingezete
Hadt nog zijn' oude deugt der miidtheidt
niet vergeten,
Die schoot met heldren glans haar
straalen lieflijk uit;
En schoon de felle koude alom de wat'ren
sluit,
Nog bleef 't barmhartig hart der burg'ren
ongesloten.
In Amsterdam had een plundering plaats
van bijzonderen aard, een plundering van
een waterschuit in den vroegen morgen. V66r
dag en dauw vielen de plunderaars met em
mers gewapend er op aan, en vóór negenen
ontelbare menigte dorstiydenden. Trouwens
nergens was 't gebrek aan drinkwater zoo
groot, de menschen behielpen zich met brok
ken ys uit den burgwal te halen en die te
smelten. In Zeeland betaalde men voor een
emmer water 7 stuivers en voor iedere
turf één.
Maar niettegenstaande kou en kommer, joel
de de vreugde op 't ys. Wien 't klagen ln huls
verveelde, giug dóór zyn verkleumden geest
wat opvroolijken. By alle steden waar een
ruime ijsbaan was, had men de van ouds ver
maarde „Kermis op 't ys". De Amsterdamsche
patriciërs hadden „behagen, om zich met een
koets met twee paarden in de Keyzersgragt te
vertoonen". De heeren, die hofsteden aan den
Amstel hadden, verzochten hun vrienden bui
ten, alsof 't zomer ware, en reden er heen,
inplaats van over den harden, hobbeligen ril-
weg, over de gladde ysbaan. Zoo schrijft Jacob
Bicker Raije: „Den 28en January ben ik met
een koets van den heer Willem Bus, met drie
paarden bespannen en met ons vieren daarin,
over 't ys op den Amstel naar diens hofstede
Oostermeer gereden". Deze buitenplaats lag bij
Ouderkerk, en Willem Bus was een schatrijk
man, die op de Keizersgracht by de Spiegel
straat naast „het Derde Vredejaar" woonde,
en den roem had, dat hy „zeer nobel tracteer-
de", waarom dan ook zyne vrienden graag met
hem uitreden, zelfs in „den kouden winter".
Enkhuizen kreeg druk bezoek van Friezen,
die met paard en slee of op schaatsen over zee
kwamen, en ook van Hindelooper vrouwen, die
op een mooi beschilderd priksleedjen heen en
weer gingen; terwyl de Noord-Hollanders
wederkeerig uitstapjes naar Stavoren maak-
en. Op één dag, nameiyk op den 26en Februari
kwamen te Enkhuizen wél 160 sleden en 3000
schaatsenrijders uit Friesland,
Op de sneeuw hield men sledevaarten. De
vermakelijkste waren die der studenten, omdat
ze gemaskerd versohenen en de oude narregil-
den deden herleven. Een kostte echter aan een
Leiseh student, die blootshoofds en nog wel
met geschoren kruin, om een abt te verbeel
den, den tocht had meegemaakt, het leven.
En zoo als hier was 't overal. Alom werd
naar 's lands wijs de ysvreugde gevierd: op
Teems en Tyne, op Rijn en Elbe, po Seine en
NevVa. Op den len Maart maakte een schoen
maker van Mannheim op den Rijn een schoen
van een el lang, die vervolgens met optocht en
muziek werd rondgedragen en aan den Keur
vorst vereert; en op dienzelfden dag maakten
de wijnkuipersgezellen van Frankfort aan de
Main een vat van achttién, en de leerjongens
een van negen vaam, waarna zij, onder 't drin
ken van rooden en witten wijn, een hoepèldans
uitvoerden, en ten slotte de beide tonnen in
triomf naar den Römerberg rolden, om in den
kelder van 't stadhuis bewaard te worden. Of
ze er nog zijn, heb lk niet onderzocht, maar
zoo niét, dan hebben zeker de Fransehen in
1792 of later ze geroofd. En waar in „den
kouden winter" een bruiloft gevierd werd,
moest ook op 't ys gedanst worden; hetgeen
echter op den 24en Februal, in een Fransch
dorp by Tours, een zeer treurigen afloop had,
daar de daaseressen door 't ijs zakten en ver
dronken.
Eindelijk op den lOen Maart besloot de win
tervorst zijn afscheid te nemen, en kwam de
dooi; maar de lieden vertrouwden hem niet
meer; hy had hen zevenmaal gefopt en „alle
credit verlooren". Evenwel meende hij 't nu
toch op recht; 't was „een gewisse dooy met
regen, die het tjs, al vriesende en dijende,
allengs deed verdwijnen". Toch reed men nog
den lSden Maart met wagens en sleden over
de Zuiderzee, en 't duurde eenige weken eer
alle ys verdwenen was. Op den 18en Maart
was de Haarlemmerweg bij Amsterdam vol
kijkers: er werd een schuit, als ysbreker gewa
pend en geharnast, door acht paarden dooi'
de vaart getrokken, waarop den volgenden dag
de eerste trekschuit weer naar Haarlem voer,
vol volk en met groot gejuich. En ten zelfden
dage staken al de herbergen in de Haring
pakkerij de vlag uit, omdat de eerste toren-
schuit van de Overzy kwam. W,
(1) Oude benaming voor kanonnen.
DE JAPANSCHE NIEUWJAARSDAG.
In Japan is het Nieuwjaar het feest van uit
nemendheid: alle huizen, alle voertuigen wor
den dan versierd en langs den weg het bal
en racketspel gespeeld. Vervolgens worden
voor den ingang der huizen, aan weerszijden
van de deur, bamboe- en dennentakken ge
plant. Vooral op straat geeft de Nieuwjaars
dag een beeld van vroolykheid en blyheid. De
kleurige kleeren der vrouwen en kinderen, de
prachtige zijden gewaden der mannen, de gra
cieuze bewegingen van de bal- en racket-
spelende kinderen, het is alles een feest voor
de oogen.
De raeketten zijn van hout, met bontkleurige
teekeningien; een balletje met ingestoken veer
tjes wordt hoog opgegooid en door anderen
gevangen en teruggekaatst.
Zoo is het buiten, en daar binnen liggen do
geschenken gereed, om op gTacieuse wyze sa®
was de schuit al geheel leeggeschpt door een vrienden en bekenden aan te bieden.
VOETBAL
Competitiestanden
een Bloemendaalsch elftal
tpt heden:
H. F. C.
D. W. S.
Velox
Hercules
Bloemendaal
Alphen
Spartaan
A. F. C.
B. F. C.
Baarn
Stormvogels 3
D. L O.
I. V. O.
R. C. H. 5
R. C. H. 4
E. D. O. 4
Spaarnevogels
Haarlem 3
Bloemendaal 2
p. W. O.
11
12
12
10
9
10
9
10
10
9
9
10
10
9
9
9
10
9
11
10
8
8
8
4
3
2
2
2
2
1
5
6
6
4
5
4
4
3
2
1
VI, Vogels 5 6 6 0
Bloemendaal 3 6 5
V V. B. 5 3
V. O. G. 2 6 3
D W. O. 3 6 3
V. V. H. 2 6 2
Swastika 3 6
Kennemers 6 5
Kinheim 6
D. W. O. 3 2 verlies
Kinheim 6 teruggetr
I. V. O. 3
Stormvogels 5
Bloemendaal 4
V. V. B. 2
Kinhelm 5
D. I. O. 3
Kennemers 9
Beverwijk 5
Thalia 2
E. D. O. 8
Rozenpriëel
Hillinen 5
Droste 2
E. H. S. 3
Haarlem 6
Bloemendaal 5
E. T. O. 2
Vijfhulzen 2
Spaarndam 3
D. S. K. 3
8
8
9
10
9
7
9
7
7
8
7
9
9
9
8
8 v
8
9
8
7
7
6
6
6
5
vyfhulzen 2 2 ve
E. D. O. 6 8
H. F. C. 6 9
Bloemendaal 6 8
Zeemeeuwen 5 8
Halfweg 3 9
Schoten 5 7
T. H. B. 4 8
Rozenpriëel 2 8
Hillinen 4 9
E. T. O. 8
Zeemeeuwen 3 6
Bloemend, vet. 7
R. C. H. 6 6
T. H. B. 3 7
Zandvoort 3
Swastika
Junioren
Stormvogels a 8
Zandvoort a 7
Bloemendaal a 7
R. C. H. a 7
Haarlem a 8
H. F. C. a 8
V. S. V. a 8
Kennemers a 8
E. D. O. a 7
E. D. O. a 2 ver
i
Stormvogels b
Haarlem b
Zandvoort b
Zeemeeuwen
R. C. H. b
E. D. O. a
Bloemendaal b
Kennemers b
VI. Vogels a
H. F. C. b
Hillinen
Spaarndam
Bloemendaal c
V. O. G.
V. S. V. b
R. C. H. c
Spaarnevogels
Swastika
H. F. C. c
Beverwijk
D. L O.
Kennemers c
Haarlem d
Bloemendaal d
R. C. H. e
R. C. H. d
E. D. O. c
R. C. H. f
9
6
7
7
6
7
8
7
7
7
7
4
5
5
6
3
7
6
8
7
9
9
7
8
7
7
2
5
5
Adspirant
7
Zandvoort a
Schoten a 8
R- C. H. a 8
Haarlem a 8
VI. Vogels a 8
E. D. O, a 8
Bloemendaal a 8
D. C. O. 9
Spaarndam 8
R. C. H. b 7
Haarlem b 7
Hillinen a 8
Zeemeeuwen 6
Kennemerland a 7
E. D. O. b 6
Bloemendaal b 7
Rozenpriëel a 7