TWEEDE BLAD
Losse Blaadjes.
Breng Uw vacantie in
Nederland door!
Brokjes Levenswijsheid.
Pinkstervuur.
Het was n
al op een Pinksterdag
Kijkjes Buiten.
SCHAAKRUBRIEK.
PREDIKBEURTEN.
Als de zomertijd de dagen
'n Vol uur langer heeft gemaakt
Als je door het mooie weertje
In een vrijheid-stemming raakt
Als de zon haar warme stralen
Lokkend zendt in je kantoor,
Ga je zoetjes-aan verzinnen:
„Waar breng 'k mijn vacantie door?"
En wie kan, maakt grootsche plannen:
Sauerland, Ardennen, Rijn,
Zwitserland, of de Rivièra
Ja, daar zal 't wel prachtig zijn!
Breed wordt altijd uitgemeten
Wat het Ibuitenland ons biedt
Wat je daar vindt, heb je imr:
Hier in de omgeving niet!
Toch is ook ons "kleine landje
Aan natuurschoon o, zoo rijk!
Wie dit feit nog mocht betwijf'len
Heeft voorzeker ongelijk.
Wie na buiteniandsche reizen
Door ons land gezworven heeft,
Weet, dat hier ook menig plekje
Den toerist voldoening geeft.
Zeil eens op de Friesche meren;
Luier in de Drentsche hei,
Of wees aan ons mooie zeestrand
Ongedwongen, vrij en blij!
Punter in het „Noordsch Venetië"
Onder hooge brugjes door;
Ga in d' Achterhoeksche bosscheri
Luist'ren naar het voog'lenkoor!
Laat uw landgenooten deelen
In uw vreugde en vermaak.
Ga uw reiskas hier verteren,
En u dient een goede zaak!
Als ge naar uw werk terugkeert,
Uitgerust, verfrischt van geest,
Zult ge vast en zeker zeggen:
„Dat is niet voor 't laatst geweest!"
(Nadruk verboden)
De bezadigde en door het leven gerijpte
rnensch staat ietwat wantrouwend jegens
te uitbarstingen van den geest. De omstanders,
die getuige waren van de uitgelatenheid,
waarmee de buiten zichzelf geraakte apostelen
op den Pinksterdag over het door hen bijge
woonde wonder spraken, hielden hen voor be
schonken. Dronken van geèstdrift, het is een
uitdrukking, welke men tot op den huidigen
dag nog gebruikt.
Zoo spreekt men ook van een roes van
vreugde, een roes van liefde, een roes van ge
luk.
Wat is het kenmerkende van de dronken
schap, van de roes? Het voorbijgaand karakter.
Men kan slechts een korten tijd dronken
zijn. Men verkeert slechts een oogenblik in
een roes. De roes is vluchtig' als de storm
vlaag, waarvan in het Pmksterverhaal sprake
is; hy komt onverwachts en voordat
men van zijn verbijstering is bekomen, is het
weer stil. De roes vervliegt als het vuur, dat
volgens het Pinlksterverhaal op de geestdriftige
menigte neerdaalde. Zóó laait de vlam op tot
het firmament, en zóó daalt de asch neer
op de aarde.
Maar er is nog een tweede verschijnsel, dat
de roes kenmerkt. Op de bedwelming volgt
een terugslag. De opgewomdene, die gister
hemelhoog juicht, is heden ten doode bedroefd.
Op de buitengewone vreugde volgt een buiten
gewone gedruktheid; op de feeststemming een
overmaat aan ontstemming. Menschen, die
tijdens de roes vroolijk, krachtig eh dapper
schijnen, ontpoppen zich na de ontnuchtering
als triest, onmachtig en laf. Menschen, die
uit een bedwelming ontwaken, zijn onbruik
bare, ongenietbare metgezellen.
Maar al te veel wordt geestdrift met op
gewondenheid vereenzelvigd. Pinkstervuur
stelt men zich voor als een luidruchtige roes.
Maar luidruchtigheid is niet duurzaam. Een
stemming van geestdrift loopt op ontstem
ming, uit.
Wie Pinksteren opvat ais de belichaming,
van de ware geestdrift, kan zich van dit feest
niet zoo gemakkelijk afmaken. Voor hem i3
het moeilijker te vieren dan eenigerlei ander
feest. Want, zal hij aan zijn geestdrift iets
hebben en zal deze ook vruchtbaar zijn voor
de maatschappij, dan moet hij haar kun
nen bewaren en ook na het feest zijn geestdrift
als een onaantastbare schat met zich om
dragen.
En dit valt niet gemakkelijk. Men kan langen
tijd achtereen hoop koesteren, geduld oefenen,
vertrouwen hebben, vastberaden en moedig
zijn, zich aan een zaak toewijden, vriendelijk,
meegaand, vergevensgezind handelen en nog
veel meer deugden betrachten, maar hoeveel
moeilijker schijnt het, op langen termijn geest
driftig te blijven!
Is geestdrift iets, geschikt voor bestendigen
duur? Niet, wanneer men haar beschouwt als
®cn stemming van opgewondenheid, een luid-
ruchtig gebaar, een op dronkenschap lijkende
roes.
Maar er bestaat ook een degelijker geest
drift. Geestdrift is immers het krachtige ge
voel, dat men voor een persoon of zaak koes
tert, de blakende ijver, de hartstochtelijke ver
kering. Indien dat gevoel echt is, die ijver
ernst, die vereeaïng zuiver, dan zal dit Pink
stervuur meer dan een stroovuurtje zijn, dat
gevoed moet worden met de vervoering van
het oogenblik om daarna met het omslaan van
de feeststemming voorgoed te verdooven.
De ware geestdrift, het edele, oprechte Pink
stervuur gelijkt op het vuur uit een ^uder-
wétsehe smidse, dat nacht en dag doorgloeit.
SömS kan het zijn, dat een vreemdeling de
smidse betreedt en hij ziet vóór zich een
zwarte massa, waarin geen vonkje meer spran
kelt. Maar dan komt de smid en trekt aan den
blaasbalg, rustig en kalm, en een donkere
gloed gaat de zwarte massa doorgloren, waar
uit nu vlammen naar boven slaan. En de smid
neemt het ijzer en steekt dit met een krach
tig gebaar in het vuur. Daar beukt hü zijn
hamer op de witgloeiende staaf.
De smid is geen wildeman en doet aan geen
dronkaard denken. Maar hij kent zijn taak bij
het vuur en verricht die, evenwichtig, be-
heerscht. Hij leeft door het vuur, maar hij
heeft het vuur tot zijn dienaar gemaakt.
Zoo gloeit dag en nacht in den waren geest
driftige het vuur zijner liefde. Het kent zijn
getijden, ais alles ter wereld. Nu vlamt het
hoog-op, straks schijnt het gedoofd. Maar het
wacht op den blaasbalg en op het ijzer.
Want deze vlam brandt geen stroo, maar
verbit en doorgloeit de zware, staalharde, ijs
koude plichten, des levens, die het tot buig
zame staven maakt en die het voegt naar zijn
wil. Onuitbluschbaar en duurzaam is de op
rechte vereering, de ware ijver, het ernstige
gevoel voor een geliefd persoon of een heilige
zaak.
H. G. CANNEGIETER
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
1- den tijd, toen de dieren nog spreken
..cnütn en leefden als menschen, woonde er op
het slot Malpertuis een edelman van het ge
slacht der vossen, Reinaard genaamd. Ieder
schoolkind kent zijn geschiedenis, maar Wil
lem, de oude dichter, die haar voor het eerst
opschreef, heeft zich niet beziggehouden met
wat er op dien Pinksterdag op het kasteel
gebeurde, terwijl alle dieren behalve Reinaard
zich naar het hof van koning Nobei hadden
begeven, om hun hoogen heer hun opwachting
te maken. Willem vertelt alleen, dat Reinaard
daar op dien hofdag ontbrak, omdat hij niet
voor den koning durfde verschijnen. Hij had
zooveel op zijn kerfstok!
Dit wist de koning, dit wisten zijn raads-
heeren en baronnen en al zijn overige onder
danen; dit wist helaas ook Hermeline, de
vrouw van den booswicht. Er waren in gansch
het heelal maar een paar wezens, die niet
wisten dat Reinaard de grootste schavuit van
de wereld was, en dat waren Reinaards kin
deren. De alom geduchte en gevreesde roof
ridder was thuis een allerprettigste huisvader
en al zouden de buurkinderen nog zooveel
kwaad van hem hebben verteld, zijn kroost
zou het niet hebben willen gelooven. Want
ook moeder Hermeline sprak nooit dan met
liefde en eerbied over Papa.
De kinderen hadden van te voren al veel
over den hofdag gehoord. Dat moest een feest
zijn, zooals zy dit zich hier diep in het een
zame woud niet konden voorstellen. De fabel
achtigste verhalen deden over den hofdag de
ronde.
De jongetjes Grim,beert, die neefjes van Rei
naards kinderen waren, hadden er sterke stuk-
keri over verteld. Want hun vader was het
vorige jaar op den hofdag geweest en zou er
ditmaal weer heengaan. Hoe prachtig was het
daar in het koninklijke paleis! En wat aten ze
er heerlyk! De fijnste spijzen en dranken wer
den er je door hovelingen op gouden schalen
en in gouden bekers gepresenteerd en je mocht
zooveel eten als je maar wou. En een schitte
rend gewaad dat die baronnen en raads-
heeren droegen! Maar koning Nobel en de
koningin, dat was niet te beschrijven, hoe
mooi die er uitzagen en hoe vriendelijk die
waren. Ze hadden vader Grimbeert het vorig
jaar zoo maar een hand gegeven en hem
naar zijn jongetjes gevraagd. En koning, Nobel
had gezegd, dat die jonge Grimbeertjes, als
ze groot waren, als hofjonkers in zijn paleis
mochten komen wonen.
Toen de kleine Reinaards thuiskwamen, had
Rubine, het oudste van het drietal, aan haar
moeder gevraagd: „Moeder, gaat Vader mor
gen ook naar den hofdag? En heb je zijn
mooie kleeren al klaarliggen?"
Het gelaat van vrouwe Hermeline was be
trokken geworden en met een vreemde uit
drukking in de oogen had ze tot de kinderen
gezegd: „Hoor eens, die hofdag, daarover mag
je niet spreken, vooral niet als Vader er bij
is. Verstaan?"
De kindertjes Reinaard hadden van hun
moeder gehoorzaamheid geleerd en daarom
hadden ze niet verder gevraagd. Met beteuter
de gezichtjes waren ze weggeslopen. Hiervan
begrepen ze nu letterlijk niets: waarom mag
je niet over den hofdag spreken, de groote
gebeurtenis, waarover ieder spreekt? En waar
om juist niet met Vader, met wien je anders
juist over alles spreekt, en die over alles
juist zoo gezellig vertellen kan.
Maar 's avonds voor het inslapen had Rosso,
het jongere broertje tegen zijn zusje geflui
sterd!: „Hoor eens, Rubine, weet je wat ik
denk? Het zal een verrassing moeten worden.
We mogen vooruit niets te zien krijgen van
Vaders prachtige staatsierok, en eigenlijk heeft
Moeder wel gelijk, want dan vinden we hem
morgen veel mooier dan wanneer we hem
vooruit al kenden."
„Weet je wat, kinderen", zei Hallopeksje,
het hummeltje van de drie, „ik ga morgen
vroeg opstaan, want misschien is Vadei
anders al weg. Het is een heele reis van hiei
naar het hof. Laten we zorgen, ons niet te
verslapen; anders krijgen we niets van al het
moois van den hofdag te zien."
Zoo sliepen ze ïn en toen vrouwe Hermeline
ze nog eens kwam toedekken, glimlachte ze met
een droeven glimlach boven hun bedjes en
schudde zuchtend het hoofd.
Vroeg in den Pinksterochtend riepen de tor
telduiven de kinderen wakker.
„Hallopeksje,! Hallopeksje!" fluisterde Ru
bine haar broertje toe. „Opstaan, jongen!
Anders zien we vader niet meer."
Ze slopen de trap af en begaven zich naar
de ridderzaal. Maar daar was niemand te
vinden.
Toen naar de hal. Niemand.
„Misschien is hij al bulten, den weg opge
gaan!", ópperde Rosso. „Laten we de laan
eens afkijken!"
Buiten in de laan was het heerlijk. Met wel
behagen snoven de kinderen den kruidigen
geur op van jasmijn en seringen en kamper
foelie. In de hagen floten de merels en wiele
walen om het hardst en de doornkruipertjes
kwetterden hun liedjes daartusschen. Maar
boven in de toppen der boomen galmden de
duiven hun plechtig „roe-koe".
„Kgk, daar gaan de Grimheerts!", riep
Rosso. De kinderen draafden naar den straat
weg, om het schouwspel van hun voor het
koninklijk feest uitgedpsten heer neef te be
wonderen. Al de jongetjes Grimbeert met hun
zusjes en hun moeder deden den edelman uit
geleide.
„Wat is je vader zóó mooi!", zei Rubine tot
een van haar nichtjes. „Ik ben benieuwd, hoe
Papa er in zijn staatsierok uit zal zien!"
„Gaat die dan ook naar den hofdag?",
vroeg het nichtje. Er klonk spot in haar stem
en haar oogen vonkten ondeugend.
„Ja, natuurlijk. Waarom zou hy niet gaan?
Ieder edelman gaat vandaag toch by den
koning zijn opwachting maken?"
„Ha-iha!", schaterde het nichtje.„Vader,,
moeder! luister eens! Oom Reinaard gaat naai
den hofdag!"
De heele familie Grimbeert brulde van 't
lachen. Het was of de arme Rubine een koste-
ïyke grap had verteld.
Ze begreep er niets van en begon van den
weeromstuit te huilen.
„Kom maar mee, jongens!", zei ze snikkend
en ze trok haar broertjes aan den arm mee
terug het bosch in.
Spoedig was haar treurige hui daar voorbij.
Er was zooveel afleiding. Van alle kanten
kwamen de dieren opdagen, groote en kleine,
en allen hadden ze zich in een nieuw Pinkster
gewaad gestoken. Allen werden ze vroolijk
uitgeleide gedaan door hun heele familie.
Prachtige gewaden deden de kinderen met
open mond van bewondering staan: daar had
je den tijger in een schitterende bontjas, daar
Tibert de kater in een glanzend pak van flu
weel, en Belijn, de ram in een wollen gewaad,
wit als sneeuw.
Van allen kant klonk muziek en zang door
het bosch. Om den langen weg naar het
koninklijk paleis te bekorten, had men zich
tot optochten geformeerd en muzikanten ge
huurd. De wolven huilden en de honden blaf
ten en de katten miauwden hun sentimenteel
ste wijs,
Heel den ochtend genoten de kinderen van al
wat hun zoo mooi uitgedost en zoo vroolijk voor
bijtrok. Eerst toen er geen nieuw gezelschap
meer op den straatweg verscheen, gevoelden
ze, hoe hongerig ze waren, want ze hadden
nog niet ontbeten.
„Jammer, dat we Vader niet meer hebben
zien afreizen", zei Hallopeksje tot Rosso; „we
hadden nóg vroeger moeten opstaan."
Maar tot hun verbazing vonden ze Vader
met Moeder aan het ontbijt.
„Kinderen, waar blijven jelui vanmorgen!",
riep Vader Reinaard hun tegemoet. „Zoo vroeg
al uitgeweest met dit kosteiyke Pinksterweer?"
„We hebben de optochten gezien van de
edelen, die optrekken naar den hofdag van
koning Nobel. O, Paatjelief wat een prachtige
costuums waren daarbij. Daar had je den
tijger en Tibert en neef Grimbeert, o, o wat
was die mooi!"
Moeders blik deed Rubine plotseling zwijgen.
Te laat dacht het meisje aan het verbod om
over den hofdag te spreken. Ze kreeg een kleur
van schaamte.
„Ga door, Rubientje!", zei glimlachend
Vader Reinaard en schalks kneep hij zijn
vrouw in den arm. „Vertel eens, hoe zag de
edele Grimbeert er uit? En Bruno de Beer,
heb je dien ook in zijn nieuwe Pinksterpels
mogen bewonderen?"
„Maar Vader, waaromBijna had
Rosso zich versproken, maar Hallopeksje her
innerde hem door een trap op zyn voet aan
Moeders verbod.
„Waarom ik niet met de andere edelen mee
ga.?", vroeg Vader Reinaard. „Nou, Rosso,
jongen! kun je dat niet racen? t Is toch
zoo moeilijk niet! Ik blijf op zoo'n mooien
Pinksterochtend liever thuis om met jelui in
't bosch te spelen dan mijn tijd bij zoo'n saaie
plechtigheid daarginds aan het hof te verdoen.
En bovendien, de reis is me te ver, want
vanmiddag op den. terugweg zal het wel heet
worden, 't Is nu al broeiïg; er zitten donder
koppen aan de lucht!
Kom, laten we, voordat het gaat regenen,
wat spelen in 't bosch!"
Dat vonden de kinderen een meevaller! Met
Vader spelen in 't bosch, wat een heerlijke
Pinksterdag! Ze holden met elkander de laan
uit, Vader in het midden. De kinderen spron
gen als jonge honden tegen hem op.
Moeder Hermeline keek het stoeiende troepje
na en glimlachte gelukkig. Dat was nu weer
net iets voor Reinaard! Zijn leed zoo voor zijn
kroost te verbergen, inpiaats van hen door
zyn wrokkig thuiszitten den Pinksterdag te
bederven.
Heel den mooien Pinksterochtend bleven de
kinderen met Vader in 't bosch stoeien. Nooit
hadden ze zoo'n pret gehad. Ze deden duizen
derlei spelletjes en aten daartusschen in, op
het mos gezeten, de fijne versnaperingen die
Vader voor hen had meegebracht. En in zoo'n
rustpoos vertelde Vader hun de dolste grap
pen, die men maar zou kunnen bedenken.
Maar op den middag werd het werkelijk
te heet.
„Kom kinderen, nu gaan we naar huis
en we doen op het koelste plekje van het
kasteel een zaligen middagdut!", stelde Vader
voor.
Amechtig ploften ze neer op de koele
marmeren bank in de hal. Doch Moeder had
een boodschap voor Vader. Er was iemand om
hem te spreken. Een van de koninklijke baron
nen van 't hof. Niemand minder dan Bruno de
Beer.
Vader bleef een heelen tyd weg; die oude
heer Bruno was lang van stof!
Toen hij eindelijk terugkwam, riep hij met
zyn vroolijkste stem:
„Kinderen, nu heb ik nog een verrassing. Je
zult me tóch in mijn Pinksterpronk zien. Bruno
de Beer heeft van den koning een speciale
uitnoodiging voor me meegebracht. En den
koning mag je niets weigeren."
„Maar Vader", riep Hallopeksje, „je zei
toch, dat je het te heet en te ver vond om
naar den hofdag te gaan?"
„Als de koning je uitnoodigt, is niets te heet
en te Ver meer", zei Vader Reinaard, die al
bezig was zijn fraaiste pak aan te trekken.
Met trots keken de kinderen naar hem; wat
een man toch, die vader van hen, dat de
koning hem speciaal liet uitnoodigen om van
de party te zyn!
En buiten in den hof wachtte Bruno de
Beer, weltevreden, dat zijn moeiiyke opdracht,
om den booswicht voor het gerecht te dagen,
zoo gemakkelijk verloopen was. Hy likte zyn
mond bij het vooruitzicht op den honing, die
Reinaard hem had beloofd. Hij vermoedde
niet, dat hij straks in de klem zou zitten, als
slachtoffer van Reinaards boevenstreek.
i
DE TROUWELOOZE KOEKOEKS
VROUW.
Naar ons menschelijk begrip is de donkere
kant in het leven van den koekoek zyn echt
verbond. Daarvan getuigden reeds de oude
Romeinen, toen ze een echtbreker met het
word Cuculus aanwezen.
En de Franschen noemen een door zyn
vrouw bedrogen stumper een cocu en zeggen
van zoo iemand: H est coculié. En hét Duit-
sche Gauch, dat tegenwoordig niet alleen een
koekoek maar ook een melkmuil en een
dwaas betitelt, zou oorspronkeiyk dezelfde be-
teekenis hebben gehad.
De koekoek is een slank en elegant heertje.
En toch en in weerwil van zyn parelgrijs
kleed, zijn mooie gele heenen en zyn langen
uitgestippelden zwarten breeden staart en zijn
vuurroode geelgerande oogen, waarmee hij zoo
fier om zich heen kan kijken, bedriegt zlin
jonge vrouw hem, waar ze maar even een
kans krijgt.
Zou het Fransche cocotte ook niet van
Cuculus komen
De koekoek kiest zich een jachtgebied, dat
hij tegen iederen indringer met argwaan tracht
te behoeden. Mag het een rivaal gelukken er
binnen te dringen, dan treedt hij dezen vol
strijdlust tegemoet en drijft hem scheldend
terug om daarna met hangende vleugels, kop-
knikkend en koekoekend zijn kokette dame te
verzekeren, dat de lucht weer schoon is. in-
tusschen krijgt de verdrevene, die zich op
een iafistand rustig heeft opgesteld;, van dê
sehoone dame weldra een tegenbezoek, waar
mee het eerste echtverbond een einde neemt.
De verlaten echtgenoot sterft echter niet aan
een ongelukkige liefde. Want nadat hij zich
haast heesch geroepen heeft van ergernis,
wacht hij, of het lot voor hem geen nieuw
huweiyk in petto heeft. De trouwelooze laat
echter ook weldra haar tweeden minnaar schie
ten om zich weer aan een derden ridder op
te dringen. Dan heeft zij er twee om uit te
lachen. Zoo strijkt ze het land door om nog
vele malen een minnarijtje op te zetten.
Maar scherts op zij. Ieder begrijpt, dat het
hter gaat om het wel wat zonderlinge feit
dat de koekoek geen nest bouwt. We weten,
dat het wijfje haar talrijke eieren in de nesten
legt van tal van kleine vogels: roodborst,
roodstaart kwikstaart, tapuit, karakiet en
nog vee! meer. Maar in iedlar nest slechts één,
daar er geen ruimte genoeg is voor den op
groei van- meer dan één koekoeksjong.
Maar waarom bouwt en broedt de koekoek
zelf niet? Van de vete hypothesen daarvan
noem ik er hier eene. Lenecet in Brünn ver
onderstelt, dat de koekoek voor vele eeuwen
een veetroepiaal is geweest en met de wilde
runderkudden onophoudelijk rondzwierf door
door steppenachtige streken. Daarby ontbrak
hem de gelegenheid een nest te bouwen. Nu
zijn de ibizonkudden wei verdwenen, maar de
kuddevogel is zijn oude gewoonte getrouw ge
bleven: hij bouwt geen nest.
Dat onze koekoek zoo'n kuddevogel zal ge
weest zijn, wordt, dunkt mij, nog aanneme-
Lpker gemaakt door zijn langen staart en zijn
keerteenvoeten. Beide kunnen hem uitstekend
te pas zyn gekomen, als hij op den rug van
een bizon in razenden galop door de prairie
ging. Tegenwoordig dienen deze organen den
vogel weinig meer, want hij klimt nooit.
Nog iets. Wijst de oe-klank in zy'n roep
niet op aanpassing aan rundergeloei
K. Zw.
DE LUITENANT IIONORUS CAUSA.
Dat eerbiedwaardige mannen, die iets voor
treffelijks verricht hebben door benoeming tot
eere-doctor of professor in het openbaar geëerd
worden, is, om zoo te zeggen, iets vanzelfspre
kends. In sommige landen worden verdienste-
lyke politici en bedrijfsleiders tot geheimraden
benoemd, in andere geeft men hun een ridder
orde. En de allergrootsten worden eere-burger
van hun vaderstad. Dat alles is prachtig; en
het is goed en mooi, maar dat een door en door
„civiel" burger wegens zyn verdienste tot „eere
officier" verheven wordt, zou in 't, oude Europa
allicht niet kunnen voorkomen. Dit is in Chi
cago gebeurd. Het daar liggende regiment veld
artillerie nummero 44, heeft deze nieuwigheid in
gevoerd, doordat het een burger, nog wel een
buitenlander, tot eere-luitenant heeft bevorderd.
Een Hongaar, meneer Johannes von Kurucz.
Men stelle zich het volgende voor: De regi
mentscommandant houdt een conferentie met de
officieren: Müne heeren, zegt de overste,
wij zyn thans aan het laatste punt gekomen.
Mr. Kurucz, Magyar- en toondichter, heeft de
vriendeiykheid gehad ons dappere regiment een
pittige marsch te schenken. De compositie ls
schitterend, nietwaar, mijneheeren? Zeker,
overste, antwoordde de in een cirkel verzamel
den, terwyl zij hun sporen laten kletteren.
Deze marsch, gaat de overste voort, brengt
ons regiment hulde en eer.e Laten wij ook den
compomst alle eer geven en hem tot eere-luite-
nant van ons dapper regiment benoemen, zyt
u het er mee eens?
Yes, overste, klink het nogmaals in koor.
Mag ik dan mi-. Kurucz verzoeken naar voren
te treden om de oorkonde in ontvangst te
nemenDe overste kan nauwelijks den zin
voleindigen. Mr. Kurucz slaat de hakken tegen
elkaar en meldt met een stem dat den Yankees
hooren 'en zien vergaat: Overste, koninklijk
Hongaarsch huzaren-kapitein von Kurucz meldt
zijn benoeming tot eere-luitenant van het regi
ment veld-artillerie 44 van Chicago!
Het oogenblik moet kostelijk zijn geweest. Alle
militairen stonden verbaasd en de officieren
moeten zich niet weinig verwonderen over de
„degradeering" van den kapitein in den wereld
oorlog tot eere-luitenant na den oorlog
Oplossingen, bijdragen énz. te richten aan den
Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
EINDSPELSTUDIE No. 108.
A. A. Troïtzky,
(Pensa),
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit: Kei, Dhl, Le8, Pg6.
Zwart: Kh3, Tb4, Lh2, f5, g3, g4.
HERINNERINGEN AAN MORPHY.
In zyn herinneringen uit het Londensche
schaakleven vertelt O. C. Müiler in het British
Chess Magazine over het nu niet meer bestaan
de schaakcafé Simpsons Divan. By het binnen
treden viel een groote afbeelding op, welke
den stryd van den duivel met een moedeloos
uitzienden jongeling voorstelde (bedoeld is
zeker de bekende schilderij van Moritz Retsch:
de strijd van den Duivel met de Mensch om
zyn Ziel).
Wijlen de bekende Engelsche meester H. E.
Bird (18301908) heeft aan Muller verhaald,
dat in het jaar 1858 Morphy by een bezoek aan
het café de stelling op het bord van bedoelde
schilderij lang bekeek en daarna tot Bird zeide:
„Ik weet niet ,wie aan zet is; wanneer 't
echter de jongeman is, dan is zijn spel zeer
kansrijk."
Op een keer kwam Morphy 's middags
om één uur en daagde Bird voor een gemoe
delijk partijtje uit.
Bird ,die snel placht te spelen, nam de uitda
ging aan en „de party duurde door Morphy's
langzaam spelen tot 9 uur, toen ik verloor.''
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 107.
(W. Vollmer),
Stand der stukken;
Wit: Ka8, Dal, Pb2, c4.
Zwart: Kb6, Df2, Lc7, a5, c6, d6.
1. Dal—gl, Df2Xgl; 2. Pb2—a4f, Kb6—a6;
3. Pa4c5f, met „eeuwig schaak" of pat, der
halve remise.
OPLOSSING SCHERTSPROBLEEM No. 29.
Stand der stukken:
Wit: Koninginnen op al, bl, gl, hl.
1. Dd4; 2. Db4; 3. Dg6; 4. Dg2.
1. Df6; 2. Db3; 3. Dc5; 4. De4.
1. Dd4; 2, Db8; 3. Df2; 4. Dh6.
1. De5; 2. Dg6; 3. Dd4; 4. Df3.
1. Dc3; 2. Dg6; 3. Df2; 4. Dd5.
1. Dh8; 2. De4; 3. Da7; 4. Dd5.
1. Df6; 2. Dc2; 3. Dg3; 4. Db7.
CORRESPONDENTIE.
Haarlem. H. S. Er blijft geen Koningin'
thuis, allen spelen mede!
Ned. Herv. Kerk, Bloemendaal.
Eerste Pinksterdag.
Zondag 4 Juni.
V.m. 10 uur Ds. J. C. van Dijk. Collecte voor
de Zending.
Tweede Pinksterdag.
"V.m. 10 uur, Ds. C. M. Briët, Heemstede. Col
lecte voor de Zending.
Jeugddienst in het Jeugdhuis.
V.m. 10 uur, de heer W. F. J. Dankbaar.
Overveen.
Eerste Pinksterdag.
V.m. 10 uur, Ds. P. de Haas, Utrecht. Collen
voor de Zending.
Ned. Herv. Gem. Santpoort.
lste Pinksterdag, 4 Juni '33.
V.m. 10 uur, Prof. Dr. G. A. van der Bergh
van Eyzinga.
Op den wiekslag van den Geest. (Ps. 55:7).
Medewerking van het zangkoor. Collecte
voor Bybelgenootschap en Vereenlging tot
steun.
2de Pinksterdag, Geen dienst.
Ned. Hervormde Evangelisatie te Santpoort.
V.m. 10 uur Ds. W. A. Hoek, Amsterdam.
Nederl. Protestantenbond
Afdeeling Bloemendaal.
lste Pinksterdag.
V.m. 10.30 uur, Ds. W. Mackenzie, Amsterdam.
Extra schaalcollecte ten bate van de af-
deelingskas.
Geref. Kerk te Bloemendaal.
V.m. 10 uur en n.m. 5 uur, Drs. J. C. Brussaard.
Maandag 5 Juni.
V.m. 10 uur, Dr. D. J. v. Katwijk, predikant
te Velsen.
De Vry'e Katholieke Kerk,
Popellaan Kinheimpark.
V.m. 10.30 uur, Hoogmis.
Van 2.30 tot 5.30 n.m. zal het H Sacrament
worden uitgesteld. Gelegenheid voor medi
tatie, ook voor belangstellenden.
Woensdag 7 Juni.
N.m. 8 uur, Completen en Lof.
Donderdag 8 Juni.
V.m. 7.30 uur, Gesproken H. Mis.
Zaterdag, 10 Juni.
V.m. 7.30 uur, Gesproken H. Mis.