TWEEDE BLAD Losse Blaadjes. Breng Uw vacantie in Nederland door! Brokjes Levenswijsheid. Pinkstervuur. Het was n al op een Pinksterdag Kijkjes Buiten. SCHAAKRUBRIEK. PREDIKBEURTEN. Als de zomertijd de dagen 'n Vol uur langer heeft gemaakt Als je door het mooie weertje In een vrijheid-stemming raakt Als de zon haar warme stralen Lokkend zendt in je kantoor, Ga je zoetjes-aan verzinnen: „Waar breng 'k mijn vacantie door?" En wie kan, maakt grootsche plannen: Sauerland, Ardennen, Rijn, Zwitserland, of de Rivièra Ja, daar zal 't wel prachtig zijn! Breed wordt altijd uitgemeten Wat het Ibuitenland ons biedt Wat je daar vindt, heb je imr: Hier in de omgeving niet! Toch is ook ons "kleine landje Aan natuurschoon o, zoo rijk! Wie dit feit nog mocht betwijf'len Heeft voorzeker ongelijk. Wie na buiteniandsche reizen Door ons land gezworven heeft, Weet, dat hier ook menig plekje Den toerist voldoening geeft. Zeil eens op de Friesche meren; Luier in de Drentsche hei, Of wees aan ons mooie zeestrand Ongedwongen, vrij en blij! Punter in het „Noordsch Venetië" Onder hooge brugjes door; Ga in d' Achterhoeksche bosscheri Luist'ren naar het voog'lenkoor! Laat uw landgenooten deelen In uw vreugde en vermaak. Ga uw reiskas hier verteren, En u dient een goede zaak! Als ge naar uw werk terugkeert, Uitgerust, verfrischt van geest, Zult ge vast en zeker zeggen: „Dat is niet voor 't laatst geweest!" (Nadruk verboden) De bezadigde en door het leven gerijpte rnensch staat ietwat wantrouwend jegens te uitbarstingen van den geest. De omstanders, die getuige waren van de uitgelatenheid, waarmee de buiten zichzelf geraakte apostelen op den Pinksterdag over het door hen bijge woonde wonder spraken, hielden hen voor be schonken. Dronken van geèstdrift, het is een uitdrukking, welke men tot op den huidigen dag nog gebruikt. Zoo spreekt men ook van een roes van vreugde, een roes van liefde, een roes van ge luk. Wat is het kenmerkende van de dronken schap, van de roes? Het voorbijgaand karakter. Men kan slechts een korten tijd dronken zijn. Men verkeert slechts een oogenblik in een roes. De roes is vluchtig' als de storm vlaag, waarvan in het Pmksterverhaal sprake is; hy komt onverwachts en voordat men van zijn verbijstering is bekomen, is het weer stil. De roes vervliegt als het vuur, dat volgens het Pinlksterverhaal op de geestdriftige menigte neerdaalde. Zóó laait de vlam op tot het firmament, en zóó daalt de asch neer op de aarde. Maar er is nog een tweede verschijnsel, dat de roes kenmerkt. Op de bedwelming volgt een terugslag. De opgewomdene, die gister hemelhoog juicht, is heden ten doode bedroefd. Op de buitengewone vreugde volgt een buiten gewone gedruktheid; op de feeststemming een overmaat aan ontstemming. Menschen, die tijdens de roes vroolijk, krachtig eh dapper schijnen, ontpoppen zich na de ontnuchtering als triest, onmachtig en laf. Menschen, die uit een bedwelming ontwaken, zijn onbruik bare, ongenietbare metgezellen. Maar al te veel wordt geestdrift met op gewondenheid vereenzelvigd. Pinkstervuur stelt men zich voor als een luidruchtige roes. Maar luidruchtigheid is niet duurzaam. Een stemming van geestdrift loopt op ontstem ming, uit. Wie Pinksteren opvat ais de belichaming, van de ware geestdrift, kan zich van dit feest niet zoo gemakkelijk afmaken. Voor hem i3 het moeilijker te vieren dan eenigerlei ander feest. Want, zal hij aan zijn geestdrift iets hebben en zal deze ook vruchtbaar zijn voor de maatschappij, dan moet hij haar kun nen bewaren en ook na het feest zijn geestdrift als een onaantastbare schat met zich om dragen. En dit valt niet gemakkelijk. Men kan langen tijd achtereen hoop koesteren, geduld oefenen, vertrouwen hebben, vastberaden en moedig zijn, zich aan een zaak toewijden, vriendelijk, meegaand, vergevensgezind handelen en nog veel meer deugden betrachten, maar hoeveel moeilijker schijnt het, op langen termijn geest driftig te blijven! Is geestdrift iets, geschikt voor bestendigen duur? Niet, wanneer men haar beschouwt als ®cn stemming van opgewondenheid, een luid- ruchtig gebaar, een op dronkenschap lijkende roes. Maar er bestaat ook een degelijker geest drift. Geestdrift is immers het krachtige ge voel, dat men voor een persoon of zaak koes tert, de blakende ijver, de hartstochtelijke ver kering. Indien dat gevoel echt is, die ijver ernst, die vereeaïng zuiver, dan zal dit Pink stervuur meer dan een stroovuurtje zijn, dat gevoed moet worden met de vervoering van het oogenblik om daarna met het omslaan van de feeststemming voorgoed te verdooven. De ware geestdrift, het edele, oprechte Pink stervuur gelijkt op het vuur uit een ^uder- wétsehe smidse, dat nacht en dag doorgloeit. SömS kan het zijn, dat een vreemdeling de smidse betreedt en hij ziet vóór zich een zwarte massa, waarin geen vonkje meer spran kelt. Maar dan komt de smid en trekt aan den blaasbalg, rustig en kalm, en een donkere gloed gaat de zwarte massa doorgloren, waar uit nu vlammen naar boven slaan. En de smid neemt het ijzer en steekt dit met een krach tig gebaar in het vuur. Daar beukt hü zijn hamer op de witgloeiende staaf. De smid is geen wildeman en doet aan geen dronkaard denken. Maar hij kent zijn taak bij het vuur en verricht die, evenwichtig, be- heerscht. Hij leeft door het vuur, maar hij heeft het vuur tot zijn dienaar gemaakt. Zoo gloeit dag en nacht in den waren geest driftige het vuur zijner liefde. Het kent zijn getijden, ais alles ter wereld. Nu vlamt het hoog-op, straks schijnt het gedoofd. Maar het wacht op den blaasbalg en op het ijzer. Want deze vlam brandt geen stroo, maar verbit en doorgloeit de zware, staalharde, ijs koude plichten, des levens, die het tot buig zame staven maakt en die het voegt naar zijn wil. Onuitbluschbaar en duurzaam is de op rechte vereering, de ware ijver, het ernstige gevoel voor een geliefd persoon of een heilige zaak. H. G. CANNEGIETER door H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) 1- den tijd, toen de dieren nog spreken ..cnütn en leefden als menschen, woonde er op het slot Malpertuis een edelman van het ge slacht der vossen, Reinaard genaamd. Ieder schoolkind kent zijn geschiedenis, maar Wil lem, de oude dichter, die haar voor het eerst opschreef, heeft zich niet beziggehouden met wat er op dien Pinksterdag op het kasteel gebeurde, terwijl alle dieren behalve Reinaard zich naar het hof van koning Nobei hadden begeven, om hun hoogen heer hun opwachting te maken. Willem vertelt alleen, dat Reinaard daar op dien hofdag ontbrak, omdat hij niet voor den koning durfde verschijnen. Hij had zooveel op zijn kerfstok! Dit wist de koning, dit wisten zijn raads- heeren en baronnen en al zijn overige onder danen; dit wist helaas ook Hermeline, de vrouw van den booswicht. Er waren in gansch het heelal maar een paar wezens, die niet wisten dat Reinaard de grootste schavuit van de wereld was, en dat waren Reinaards kin deren. De alom geduchte en gevreesde roof ridder was thuis een allerprettigste huisvader en al zouden de buurkinderen nog zooveel kwaad van hem hebben verteld, zijn kroost zou het niet hebben willen gelooven. Want ook moeder Hermeline sprak nooit dan met liefde en eerbied over Papa. De kinderen hadden van te voren al veel over den hofdag gehoord. Dat moest een feest zijn, zooals zy dit zich hier diep in het een zame woud niet konden voorstellen. De fabel achtigste verhalen deden over den hofdag de ronde. De jongetjes Grim,beert, die neefjes van Rei naards kinderen waren, hadden er sterke stuk- keri over verteld. Want hun vader was het vorige jaar op den hofdag geweest en zou er ditmaal weer heengaan. Hoe prachtig was het daar in het koninklijke paleis! En wat aten ze er heerlyk! De fijnste spijzen en dranken wer den er je door hovelingen op gouden schalen en in gouden bekers gepresenteerd en je mocht zooveel eten als je maar wou. En een schitte rend gewaad dat die baronnen en raads- heeren droegen! Maar koning Nobel en de koningin, dat was niet te beschrijven, hoe mooi die er uitzagen en hoe vriendelijk die waren. Ze hadden vader Grimbeert het vorig jaar zoo maar een hand gegeven en hem naar zijn jongetjes gevraagd. En koning, Nobel had gezegd, dat die jonge Grimbeertjes, als ze groot waren, als hofjonkers in zijn paleis mochten komen wonen. Toen de kleine Reinaards thuiskwamen, had Rubine, het oudste van het drietal, aan haar moeder gevraagd: „Moeder, gaat Vader mor gen ook naar den hofdag? En heb je zijn mooie kleeren al klaarliggen?" Het gelaat van vrouwe Hermeline was be trokken geworden en met een vreemde uit drukking in de oogen had ze tot de kinderen gezegd: „Hoor eens, die hofdag, daarover mag je niet spreken, vooral niet als Vader er bij is. Verstaan?" De kindertjes Reinaard hadden van hun moeder gehoorzaamheid geleerd en daarom hadden ze niet verder gevraagd. Met beteuter de gezichtjes waren ze weggeslopen. Hiervan begrepen ze nu letterlijk niets: waarom mag je niet over den hofdag spreken, de groote gebeurtenis, waarover ieder spreekt? En waar om juist niet met Vader, met wien je anders juist over alles spreekt, en die over alles juist zoo gezellig vertellen kan. Maar 's avonds voor het inslapen had Rosso, het jongere broertje tegen zijn zusje geflui sterd!: „Hoor eens, Rubine, weet je wat ik denk? Het zal een verrassing moeten worden. We mogen vooruit niets te zien krijgen van Vaders prachtige staatsierok, en eigenlijk heeft Moeder wel gelijk, want dan vinden we hem morgen veel mooier dan wanneer we hem vooruit al kenden." „Weet je wat, kinderen", zei Hallopeksje, het hummeltje van de drie, „ik ga morgen vroeg opstaan, want misschien is Vadei anders al weg. Het is een heele reis van hiei naar het hof. Laten we zorgen, ons niet te verslapen; anders krijgen we niets van al het moois van den hofdag te zien." Zoo sliepen ze ïn en toen vrouwe Hermeline ze nog eens kwam toedekken, glimlachte ze met een droeven glimlach boven hun bedjes en schudde zuchtend het hoofd. Vroeg in den Pinksterochtend riepen de tor telduiven de kinderen wakker. „Hallopeksje,! Hallopeksje!" fluisterde Ru bine haar broertje toe. „Opstaan, jongen! Anders zien we vader niet meer." Ze slopen de trap af en begaven zich naar de ridderzaal. Maar daar was niemand te vinden. Toen naar de hal. Niemand. „Misschien is hij al bulten, den weg opge gaan!", ópperde Rosso. „Laten we de laan eens afkijken!" Buiten in de laan was het heerlijk. Met wel behagen snoven de kinderen den kruidigen geur op van jasmijn en seringen en kamper foelie. In de hagen floten de merels en wiele walen om het hardst en de doornkruipertjes kwetterden hun liedjes daartusschen. Maar boven in de toppen der boomen galmden de duiven hun plechtig „roe-koe". „Kgk, daar gaan de Grimheerts!", riep Rosso. De kinderen draafden naar den straat weg, om het schouwspel van hun voor het koninklijk feest uitgedpsten heer neef te be wonderen. Al de jongetjes Grimbeert met hun zusjes en hun moeder deden den edelman uit geleide. „Wat is je vader zóó mooi!", zei Rubine tot een van haar nichtjes. „Ik ben benieuwd, hoe Papa er in zijn staatsierok uit zal zien!" „Gaat die dan ook naar den hofdag?", vroeg het nichtje. Er klonk spot in haar stem en haar oogen vonkten ondeugend. „Ja, natuurlijk. Waarom zou hy niet gaan? Ieder edelman gaat vandaag toch by den koning zijn opwachting maken?" „Ha-iha!", schaterde het nichtje.„Vader,, moeder! luister eens! Oom Reinaard gaat naai den hofdag!" De heele familie Grimbeert brulde van 't lachen. Het was of de arme Rubine een koste- ïyke grap had verteld. Ze begreep er niets van en begon van den weeromstuit te huilen. „Kom maar mee, jongens!", zei ze snikkend en ze trok haar broertjes aan den arm mee terug het bosch in. Spoedig was haar treurige hui daar voorbij. Er was zooveel afleiding. Van alle kanten kwamen de dieren opdagen, groote en kleine, en allen hadden ze zich in een nieuw Pinkster gewaad gestoken. Allen werden ze vroolijk uitgeleide gedaan door hun heele familie. Prachtige gewaden deden de kinderen met open mond van bewondering staan: daar had je den tijger in een schitterende bontjas, daar Tibert de kater in een glanzend pak van flu weel, en Belijn, de ram in een wollen gewaad, wit als sneeuw. Van allen kant klonk muziek en zang door het bosch. Om den langen weg naar het koninklijk paleis te bekorten, had men zich tot optochten geformeerd en muzikanten ge huurd. De wolven huilden en de honden blaf ten en de katten miauwden hun sentimenteel ste wijs, Heel den ochtend genoten de kinderen van al wat hun zoo mooi uitgedost en zoo vroolijk voor bijtrok. Eerst toen er geen nieuw gezelschap meer op den straatweg verscheen, gevoelden ze, hoe hongerig ze waren, want ze hadden nog niet ontbeten. „Jammer, dat we Vader niet meer hebben zien afreizen", zei Hallopeksje tot Rosso; „we hadden nóg vroeger moeten opstaan." Maar tot hun verbazing vonden ze Vader met Moeder aan het ontbijt. „Kinderen, waar blijven jelui vanmorgen!", riep Vader Reinaard hun tegemoet. „Zoo vroeg al uitgeweest met dit kosteiyke Pinksterweer?" „We hebben de optochten gezien van de edelen, die optrekken naar den hofdag van koning Nobel. O, Paatjelief wat een prachtige costuums waren daarbij. Daar had je den tijger en Tibert en neef Grimbeert, o, o wat was die mooi!" Moeders blik deed Rubine plotseling zwijgen. Te laat dacht het meisje aan het verbod om over den hofdag te spreken. Ze kreeg een kleur van schaamte. „Ga door, Rubientje!", zei glimlachend Vader Reinaard en schalks kneep hij zijn vrouw in den arm. „Vertel eens, hoe zag de edele Grimbeert er uit? En Bruno de Beer, heb je dien ook in zijn nieuwe Pinksterpels mogen bewonderen?" „Maar Vader, waaromBijna had Rosso zich versproken, maar Hallopeksje her innerde hem door een trap op zyn voet aan Moeders verbod. „Waarom ik niet met de andere edelen mee ga.?", vroeg Vader Reinaard. „Nou, Rosso, jongen! kun je dat niet racen? t Is toch zoo moeilijk niet! Ik blijf op zoo'n mooien Pinksterochtend liever thuis om met jelui in 't bosch te spelen dan mijn tijd bij zoo'n saaie plechtigheid daarginds aan het hof te verdoen. En bovendien, de reis is me te ver, want vanmiddag op den. terugweg zal het wel heet worden, 't Is nu al broeiïg; er zitten donder koppen aan de lucht! Kom, laten we, voordat het gaat regenen, wat spelen in 't bosch!" Dat vonden de kinderen een meevaller! Met Vader spelen in 't bosch, wat een heerlijke Pinksterdag! Ze holden met elkander de laan uit, Vader in het midden. De kinderen spron gen als jonge honden tegen hem op. Moeder Hermeline keek het stoeiende troepje na en glimlachte gelukkig. Dat was nu weer net iets voor Reinaard! Zijn leed zoo voor zijn kroost te verbergen, inpiaats van hen door zyn wrokkig thuiszitten den Pinksterdag te bederven. Heel den mooien Pinksterochtend bleven de kinderen met Vader in 't bosch stoeien. Nooit hadden ze zoo'n pret gehad. Ze deden duizen derlei spelletjes en aten daartusschen in, op het mos gezeten, de fijne versnaperingen die Vader voor hen had meegebracht. En in zoo'n rustpoos vertelde Vader hun de dolste grap pen, die men maar zou kunnen bedenken. Maar op den middag werd het werkelijk te heet. „Kom kinderen, nu gaan we naar huis en we doen op het koelste plekje van het kasteel een zaligen middagdut!", stelde Vader voor. Amechtig ploften ze neer op de koele marmeren bank in de hal. Doch Moeder had een boodschap voor Vader. Er was iemand om hem te spreken. Een van de koninklijke baron nen van 't hof. Niemand minder dan Bruno de Beer. Vader bleef een heelen tyd weg; die oude heer Bruno was lang van stof! Toen hij eindelijk terugkwam, riep hij met zyn vroolijkste stem: „Kinderen, nu heb ik nog een verrassing. Je zult me tóch in mijn Pinksterpronk zien. Bruno de Beer heeft van den koning een speciale uitnoodiging voor me meegebracht. En den koning mag je niets weigeren." „Maar Vader", riep Hallopeksje, „je zei toch, dat je het te heet en te ver vond om naar den hofdag te gaan?" „Als de koning je uitnoodigt, is niets te heet en te Ver meer", zei Vader Reinaard, die al bezig was zijn fraaiste pak aan te trekken. Met trots keken de kinderen naar hem; wat een man toch, die vader van hen, dat de koning hem speciaal liet uitnoodigen om van de party te zyn! En buiten in den hof wachtte Bruno de Beer, weltevreden, dat zijn moeiiyke opdracht, om den booswicht voor het gerecht te dagen, zoo gemakkelijk verloopen was. Hy likte zyn mond bij het vooruitzicht op den honing, die Reinaard hem had beloofd. Hij vermoedde niet, dat hij straks in de klem zou zitten, als slachtoffer van Reinaards boevenstreek. i DE TROUWELOOZE KOEKOEKS VROUW. Naar ons menschelijk begrip is de donkere kant in het leven van den koekoek zyn echt verbond. Daarvan getuigden reeds de oude Romeinen, toen ze een echtbreker met het word Cuculus aanwezen. En de Franschen noemen een door zyn vrouw bedrogen stumper een cocu en zeggen van zoo iemand: H est coculié. En hét Duit- sche Gauch, dat tegenwoordig niet alleen een koekoek maar ook een melkmuil en een dwaas betitelt, zou oorspronkeiyk dezelfde be- teekenis hebben gehad. De koekoek is een slank en elegant heertje. En toch en in weerwil van zyn parelgrijs kleed, zijn mooie gele heenen en zyn langen uitgestippelden zwarten breeden staart en zijn vuurroode geelgerande oogen, waarmee hij zoo fier om zich heen kan kijken, bedriegt zlin jonge vrouw hem, waar ze maar even een kans krijgt. Zou het Fransche cocotte ook niet van Cuculus komen De koekoek kiest zich een jachtgebied, dat hij tegen iederen indringer met argwaan tracht te behoeden. Mag het een rivaal gelukken er binnen te dringen, dan treedt hij dezen vol strijdlust tegemoet en drijft hem scheldend terug om daarna met hangende vleugels, kop- knikkend en koekoekend zijn kokette dame te verzekeren, dat de lucht weer schoon is. in- tusschen krijgt de verdrevene, die zich op een iafistand rustig heeft opgesteld;, van dê sehoone dame weldra een tegenbezoek, waar mee het eerste echtverbond een einde neemt. De verlaten echtgenoot sterft echter niet aan een ongelukkige liefde. Want nadat hij zich haast heesch geroepen heeft van ergernis, wacht hij, of het lot voor hem geen nieuw huweiyk in petto heeft. De trouwelooze laat echter ook weldra haar tweeden minnaar schie ten om zich weer aan een derden ridder op te dringen. Dan heeft zij er twee om uit te lachen. Zoo strijkt ze het land door om nog vele malen een minnarijtje op te zetten. Maar scherts op zij. Ieder begrijpt, dat het hter gaat om het wel wat zonderlinge feit dat de koekoek geen nest bouwt. We weten, dat het wijfje haar talrijke eieren in de nesten legt van tal van kleine vogels: roodborst, roodstaart kwikstaart, tapuit, karakiet en nog vee! meer. Maar in iedlar nest slechts één, daar er geen ruimte genoeg is voor den op groei van- meer dan één koekoeksjong. Maar waarom bouwt en broedt de koekoek zelf niet? Van de vete hypothesen daarvan noem ik er hier eene. Lenecet in Brünn ver onderstelt, dat de koekoek voor vele eeuwen een veetroepiaal is geweest en met de wilde runderkudden onophoudelijk rondzwierf door door steppenachtige streken. Daarby ontbrak hem de gelegenheid een nest te bouwen. Nu zijn de ibizonkudden wei verdwenen, maar de kuddevogel is zijn oude gewoonte getrouw ge bleven: hij bouwt geen nest. Dat onze koekoek zoo'n kuddevogel zal ge weest zijn, wordt, dunkt mij, nog aanneme- Lpker gemaakt door zijn langen staart en zijn keerteenvoeten. Beide kunnen hem uitstekend te pas zyn gekomen, als hij op den rug van een bizon in razenden galop door de prairie ging. Tegenwoordig dienen deze organen den vogel weinig meer, want hij klimt nooit. Nog iets. Wijst de oe-klank in zy'n roep niet op aanpassing aan rundergeloei K. Zw. DE LUITENANT IIONORUS CAUSA. Dat eerbiedwaardige mannen, die iets voor treffelijks verricht hebben door benoeming tot eere-doctor of professor in het openbaar geëerd worden, is, om zoo te zeggen, iets vanzelfspre kends. In sommige landen worden verdienste- lyke politici en bedrijfsleiders tot geheimraden benoemd, in andere geeft men hun een ridder orde. En de allergrootsten worden eere-burger van hun vaderstad. Dat alles is prachtig; en het is goed en mooi, maar dat een door en door „civiel" burger wegens zyn verdienste tot „eere officier" verheven wordt, zou in 't, oude Europa allicht niet kunnen voorkomen. Dit is in Chi cago gebeurd. Het daar liggende regiment veld artillerie nummero 44, heeft deze nieuwigheid in gevoerd, doordat het een burger, nog wel een buitenlander, tot eere-luitenant heeft bevorderd. Een Hongaar, meneer Johannes von Kurucz. Men stelle zich het volgende voor: De regi mentscommandant houdt een conferentie met de officieren: Müne heeren, zegt de overste, wij zyn thans aan het laatste punt gekomen. Mr. Kurucz, Magyar- en toondichter, heeft de vriendeiykheid gehad ons dappere regiment een pittige marsch te schenken. De compositie ls schitterend, nietwaar, mijneheeren? Zeker, overste, antwoordde de in een cirkel verzamel den, terwyl zij hun sporen laten kletteren. Deze marsch, gaat de overste voort, brengt ons regiment hulde en eer.e Laten wij ook den compomst alle eer geven en hem tot eere-luite- nant van ons dapper regiment benoemen, zyt u het er mee eens? Yes, overste, klink het nogmaals in koor. Mag ik dan mi-. Kurucz verzoeken naar voren te treden om de oorkonde in ontvangst te nemenDe overste kan nauwelijks den zin voleindigen. Mr. Kurucz slaat de hakken tegen elkaar en meldt met een stem dat den Yankees hooren 'en zien vergaat: Overste, koninklijk Hongaarsch huzaren-kapitein von Kurucz meldt zijn benoeming tot eere-luitenant van het regi ment veld-artillerie 44 van Chicago! Het oogenblik moet kostelijk zijn geweest. Alle militairen stonden verbaasd en de officieren moeten zich niet weinig verwonderen over de „degradeering" van den kapitein in den wereld oorlog tot eere-luitenant na den oorlog Oplossingen, bijdragen énz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. EINDSPELSTUDIE No. 108. A. A. Troïtzky, (Pensa), Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Kei, Dhl, Le8, Pg6. Zwart: Kh3, Tb4, Lh2, f5, g3, g4. HERINNERINGEN AAN MORPHY. In zyn herinneringen uit het Londensche schaakleven vertelt O. C. Müiler in het British Chess Magazine over het nu niet meer bestaan de schaakcafé Simpsons Divan. By het binnen treden viel een groote afbeelding op, welke den stryd van den duivel met een moedeloos uitzienden jongeling voorstelde (bedoeld is zeker de bekende schilderij van Moritz Retsch: de strijd van den Duivel met de Mensch om zyn Ziel). Wijlen de bekende Engelsche meester H. E. Bird (18301908) heeft aan Muller verhaald, dat in het jaar 1858 Morphy by een bezoek aan het café de stelling op het bord van bedoelde schilderij lang bekeek en daarna tot Bird zeide: „Ik weet niet ,wie aan zet is; wanneer 't echter de jongeman is, dan is zijn spel zeer kansrijk." Op een keer kwam Morphy 's middags om één uur en daagde Bird voor een gemoe delijk partijtje uit. Bird ,die snel placht te spelen, nam de uitda ging aan en „de party duurde door Morphy's langzaam spelen tot 9 uur, toen ik verloor.'' OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 107. (W. Vollmer), Stand der stukken; Wit: Ka8, Dal, Pb2, c4. Zwart: Kb6, Df2, Lc7, a5, c6, d6. 1. Dal—gl, Df2Xgl; 2. Pb2—a4f, Kb6—a6; 3. Pa4c5f, met „eeuwig schaak" of pat, der halve remise. OPLOSSING SCHERTSPROBLEEM No. 29. Stand der stukken: Wit: Koninginnen op al, bl, gl, hl. 1. Dd4; 2. Db4; 3. Dg6; 4. Dg2. 1. Df6; 2. Db3; 3. Dc5; 4. De4. 1. Dd4; 2, Db8; 3. Df2; 4. Dh6. 1. De5; 2. Dg6; 3. Dd4; 4. Df3. 1. Dc3; 2. Dg6; 3. Df2; 4. Dd5. 1. Dh8; 2. De4; 3. Da7; 4. Dd5. 1. Df6; 2. Dc2; 3. Dg3; 4. Db7. CORRESPONDENTIE. Haarlem. H. S. Er blijft geen Koningin' thuis, allen spelen mede! Ned. Herv. Kerk, Bloemendaal. Eerste Pinksterdag. Zondag 4 Juni. V.m. 10 uur Ds. J. C. van Dijk. Collecte voor de Zending. Tweede Pinksterdag. "V.m. 10 uur, Ds. C. M. Briët, Heemstede. Col lecte voor de Zending. Jeugddienst in het Jeugdhuis. V.m. 10 uur, de heer W. F. J. Dankbaar. Overveen. Eerste Pinksterdag. V.m. 10 uur, Ds. P. de Haas, Utrecht. Collen voor de Zending. Ned. Herv. Gem. Santpoort. lste Pinksterdag, 4 Juni '33. V.m. 10 uur, Prof. Dr. G. A. van der Bergh van Eyzinga. Op den wiekslag van den Geest. (Ps. 55:7). Medewerking van het zangkoor. Collecte voor Bybelgenootschap en Vereenlging tot steun. 2de Pinksterdag, Geen dienst. Ned. Hervormde Evangelisatie te Santpoort. V.m. 10 uur Ds. W. A. Hoek, Amsterdam. Nederl. Protestantenbond Afdeeling Bloemendaal. lste Pinksterdag. V.m. 10.30 uur, Ds. W. Mackenzie, Amsterdam. Extra schaalcollecte ten bate van de af- deelingskas. Geref. Kerk te Bloemendaal. V.m. 10 uur en n.m. 5 uur, Drs. J. C. Brussaard. Maandag 5 Juni. V.m. 10 uur, Dr. D. J. v. Katwijk, predikant te Velsen. De Vry'e Katholieke Kerk, Popellaan Kinheimpark. V.m. 10.30 uur, Hoogmis. Van 2.30 tot 5.30 n.m. zal het H Sacrament worden uitgesteld. Gelegenheid voor medi tatie, ook voor belangstellenden. Woensdag 7 Juni. N.m. 8 uur, Completen en Lof. Donderdag 8 Juni. V.m. 7.30 uur, Gesproken H. Mis. Zaterdag, 10 Juni. V.m. 7.30 uur, Gesproken H. Mis.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3