Bloememl.weg 60
Kwaliteit Sorteering
laagste
Marktprijzen.
Haarlem
Model Vleeschhouwerij CONRAD KENTER, Zijlweg 130
JIM, DE ZOON VAN BOBBY
Rund-, Kalfs-en Varkensvleesch, Worst en fijne Vleeschwaren in groote verscheidenheid.
Het adres voor tijn Kalfsvleesch.
TELEF. 23280
(3 lijnen)
Losse Blaadjes.
Fietsersvreugd!
Brokjes Levenswijsheid.
De Sterretjes.
SCHAAKRUBRIEK.
Ich grolle nicht.
b. d. Julianalaan
Telefoon KT 16275
Kijkjes Buiten.
VISCH BALM
Vanaf 24 Juli zijn de nieuwe
rijwielplaatjes verkrijgbaar.
Nog een week, en 'tis Augustus.
Dat 's de tijd weer, dat de Staat
De belasting op bet voertuig
Van de fietsers innen gaat.
Wil je met vacantie toeren,
Dat gaat zoo maar niet voor niks.
„Eerst betalen!" zegt de fiscus
,,'t Kost je ieder jaar een riks!"
Als bewijs, dat je behoorlijk
Aan je fietsersplicht voldoet,
Krijg je een ontvangbewijsje,
Dat je niet verliezen moet.
Want die koperen quitantie
Mag je daarna heel secuur
En goed zichtbaar vast gaan maken
Als versiersel op je stuur.
Dat dient stevig te geschieden;
Men gelooft je niet bepaald
Als je zegt: ,,'t Is me ontstolen,
Maar 'k had eerlijk al betaald!"
En dus zijn wij rijwielrijders
Weer voor het probleem gesteld,
't Plaatje „gapvrij" vast te maken,
Anders kost het dubbel geld.
'kZie me straks al transpireeren,
(Zonder moeite heb je niets!)
Klemmen, klinken en soldeeren
Tot het één is mét mijn fiets.
Want die heele fietsbelasting,
Die ons zooveel vreugde(l) biedt,
Kan me heusch gestolen worden,
Maar m'n plaatje liever niet!
KINDEK-LOGICA.
Kleine Loetje: „Moeder is het wezelijk waar,
dat de mensch slechts stof is?"
Moeder: „Zeker, kindje, dat is zoo."
Loetje: „Maar waarom worden we dan geen
modder, als we drinken".
(Nadruk verboden)
In den tijd waarin het kinderspeelgoed nog
schaarscher was dan tegenwoordig en men met
een kleinigheid een kleuter gelukkig kon ma
ken, woonden ergens twee broertjes van zeer
verschillenden aanleg. Maar allebei keken ze
vaak met verlangen naar een geheimzinnig
doosje, dat op de kast in de huiskamer stond.
Het zou niet in hen opkomen, op een stoel te
klimmen en het doosje van de kast te nemen,
want dat doosje was in hun oogen een heilig
voorwerp.
Daarin lagen de sterretjes, die ze uitsluitend
op regenachtige Zondagavonden, als het al don
ker was voordat ze naar bed gingen, kregen te
zien. Dan nam hun vader met een bijna plech
tig gebaar het doosje in handen en, na hen met
een verhaaltje in een sprookjesachtige stem
ming te hebben gebracht, opende hij het. En nu
wisten de jongens precies wat er kwam.
Vader haalde er een lucifer uit, maar het
was geen gewone lucifer, maar een staafje
Bengaalsch vuur, dat, wanneer hij het met een
gewone lucifer aanstak, eerst een tijdje gloeide
en smeulde, en dan opeens .begon te knetteren,
waarop sissende vonken naar alle kanten de
lucht instoven. In het duister was dit een in
drukwekkend gezicht, want die vonken schoten
stralen uit als sterretjes en die sterretjes vorm
den onderling allerlei figuren en zoo kreeg men
een schitterend vuurwerk te aanschouwen. Tel
ken keer kwamen de jongens weer onder de be-
toovering van dit prachtige schouwspel.
Maar als de voorstelling was afgeloopen en
ze naar hun bedje waren gebracht, hadden ze
zoo ieder hun eigen gedachten. De oudste voelde
zich ontgoocheld; het was hem te vlug gegaan
en hoe lang zouden ze nu weer op het volgende
vuurwerk moeten wachten? Eigenlijk was er
toch niet veel aan zoo'rf*vertooning; je ver
heugde je er zoo lang van te voren op en het
was onmiddellijk weer voorbij'. En wat was het
dan nog? Een paar verschietende vonkjes, die
niets dan wat asch overlieten.
Voor den jongste begon echter eerst na afloop
van het vuurwerk de pret. Zoodra hij in zijn
bedje de oogen gesloten had, verschenen de ster
retjes in het donker voor zijn verbeelding. Weer
sisten en flitsten ze tooverachtig dooreen, maar
nu schitterden ze veel mooier en de figuren,
welke ze vormden, waren veel grilliger en ge
heimzinniger dan in de werkelijkheid daarstraks
het geval was geweest.
En het wat niet alleen nu na den Zondag,
dat hij in zijn slaap de sterretjes weer zag en
van het Bengaalsch vuurwerk droomde. Telken
avond kwamen de sterretjes in zijn donkere bedje
terug, zoodra hij de oogen gesloten had. Nacht
op nacht genoot hij er van en als de volgende
vertooning kwam, was hij de vorige nog lang
niet vergeten.
Zooals deze twee broertjes staan wij, volwas
senen, tegenover de mooie momenten van 't le
ven. Ze zijn zeldzaam voor ons allen, maar
sommigen onzer beklagen zich om deze zeld'
zaamheid en anderen genieten ondanks deze
zeldzaamheid toch ten volle van hun kortston
dig geluk. Want dit blijft in hen nawerken, ter
wijl de anderen het oogenblikkelijk vergeten.
Gister ontmoette ik een eenvoudig man, die
hard zwoegt voor zijn dagelijksch brood. Daar hij
een eigen zaak heeft, die dag aan dag zijn te
genwoordigheid eischt en hem zelfs des Zondags
aan huis houdt gebonden, is „vacantie" een on
begrijpelijke klank voor hem.
Toen wij zoo over op reis gaan en vacantie
houden kwamen te spreken, trof het mij, dat hij
zonder eenige bitterheid vertelde, dat het hem
slechts een hoogst enkele maal gelukte, er met
zijn vrouw eens een dag tusschen uit te trekken.
En dan moesten ze toch 's avonds altijd weer
thuis zijn.
„Ja, dan heb je niet veel!", merkte ik op.
„Maar toch heb ik genoeg", antwoordde hij.
„want je leeft er weer een heelen tijd op, op
zoo'n uitstapje!'1
En ik dacht: die man is benijdenswaardig.
Want het genot zelf is spoedig voorbij, maar
wie de gave bezit, het zich te herinneren en
het in zijn verbeelding telkens weer met hart
en ziel te beleven, voor hem wordt het een
steeds kostelijker schat. Terwijl de menschen,
die bij het cogenblik leven, alweer lang in den
tredmolen van het alledagsbestaan rondsloven,
behoeft hij de oogen maar te sluiten, of de
sterretjes verschijnen weer in het donker en
hij is in het tooverland weergekeerd.
Heerlijke gave der dankbaarheid, die sterre'
tjes voor ons ontvonkt, zoodra het rondom ons
donker gaat worden! Lang zijn de tusschen-
met haar sterk geurende hoofdjes en neerge
slagen lintbloempjes, het witbloeiende duizend
blad met de dubbel geveerde bladeren en de
oranjegele korfjes van de wolverlei.
De kroon echter op den Juli-bloem zet mijns
inziens de koningskaars, de mooie statige twee
jarige met goudgele bloemen aan de eindeling-
sche tros. Ik zag er onlangs een die meer dan
twee meter haalde. Stengel en bladeren voelen
zacht wollig aan. Deze viltachtige huidbedek
king behoedt de plant voor te sterke uitwase
ming in de Juli-zon. In den tijd vóór Karle-
mansje heette ze bij de Saksen Himelbrando,
d. i. hemelzwaard. In Westfalen wordt de ko
ningskaars in oogstprocessies nog meegedra
gen ter gedenking van Maria-hemelopname
(19 Augutus).
PLUKKEN.
Afwisselend in regen en zonnebrand,
beloovert zich veldweg en waterkant.
Je plukt er in 't wilde, verzamelt de buit
én draagt ze naar huis. Wat ziet ze er uit!
Verschrompeld, verwelkt,
verbleekt en verkleurd,
ontbladerd, ontkelkt,
me t modder besmeurd!
Och, wat je niet duurzaam bezitten kan,
laat staan, waar het staat,
beleef vreugde er aan.
Overveen. KERST ZWART.
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den
Scha?kredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
EINDSPELSTUDIE No. 110.
W. en M. Platoff.
(Riga.)
Ich girolle nicht, und wenn das Herz
mir bricht,
Ewig verlorenes Lieb
Ich grolle nicht
Is dat niet de hoogste wijsheid, het hoogste
geluk, het laatste doel van het leven? Niet te
morren, niet in verzet te komen, ook niet als wat
datgene, wat Alles is voor ons, niet langer in
onze handen houden.
Juichend aanvaarden, stil van ons laten
gaan.
Het Leven is Wet Groote Wonder. Zie naar
al wat leeft en bloeit, zie naar de planten, de
groote en kleine; stralend van blijheid komen
ze omhoog uit de warme aarde en spreiden zich
en rekken zich naar licht en zon en genieten en
leven en geven vreugde aan zichzelf en aan een
ieder, die kan zien, die wil zien, En als hun
1
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit: Kdl, Td6, Pel, c6.
Zwart: Kb3, Tb4, Ph4.
PARTIJ No. 178.
Gespeeld in den van 30 Juni11 Juli 1933 te
Pyrmont gehouden wedstrijd om het
Kampioenschap van Duitschland.
Wit: E. D. Bogoljubow.
(Triberg, Baden).
Zwart: P. S. Leonhardt (Koningsberg).
SFAANSCHE OPENING.
1. e2e4
2. Pgl—f3
3. Lflb5
4. Lb5a4
5. 0—0
6. Tflel
7. c2c3
8. h2h3
e7e5
Pb8c6
a7a6
Pg8—f6
Lf8—e7
d7d6
0—0
Lc8d7
door
G. Th. ROTMAN.
poozen tusschen des levens guldene dagen, en
wie het enkel van de mooie momenten moet
hebben, rekt een ondraaglijk bestaan. Maar wie
met innigie vreugde op die raoioie momenten
terugziet en aldus het vooruitzicht op het vol
gende vuurwerk met geluksherinaieringen ver
kort, hem wordt de levensweg met feestelijke
guirlanden getooid.
H. G. CANNEGIETER
1. Komt, kind'ren, luistert allemaal!
'k Begin vandaag een nieuw verhaal!
Het is van Bobby's zoontje Jim,
Precies als Pa zoo loos en slim;
Natuurlijk is hij zeer gesteld
Op alles wat papa vertelt
Van wat die in zijn vroeger leven
Daarginds in Holland heeft bedreven.
2. Maar op het hooren van die streken,
Die op het oog zoo aardig leken,
Geraakte Jimmy's apebol
Zoo lan'gzaam aan totaal op hol;
„Ik wil naar Holland! O, papa,
Ik hoü 't niet uit in Afrika!"
Zoo riep hrj daag'lijks met een zucht
En eind'lijk nam hij stil de vlucht.
3. Na dagen richt hij, zwervensmoe,
Zijn schreden naar een palmboom toe;
Misschien vindt hij een kokosnoot
Want ach, zijn honger is zoo groot!
Juist komt daar doctor Dikbuik aan;
Hjj gaat vlak bij den palmboom staan,
Terwijl hij door zijn kijker spiedt,
Of hg ook ergens leeuwen ziet.
4. Verzadigd door een lekk're noot,
En met een palmblad in zijn poot,
Klimt Jim, belust op plagerij,
Valsch grijnzend, stiekum naderbij,
Terwijl hij 't blad hoe snood, hoe stout!
Pardoes vlak voor den kijker houdt!
Ach, hoe de doctor tuurt en spiedt,
't Is diepe nacht, al wat hij ziet.
15 Juli.
JULI-BLOEI.
Groei en bloei hadden tegen 't eind van Juni
een hoogtepunt bereikt. We behoeven hier
en daar nog maar wat aan te vullen om een
beeld van Juli's vermogen te krijgen.
In tuinen en parken voegde de kleinblad-
linde, welker bladeren van onderen kaal zijn,
haar geurige bloeiwijzen bij die van de groot-
bladlinde. Avondwandelaars blijven staan om
van 't aroma te genieten, dat haar loover
ontstroomt. En eskaders van kleine tweedek-
kertjes komen, aangelokt door de zoete geur,
bet looverdak binnen. De hangende bloeiwijze
draagt vijf tot tien bloempjes aan de stevige
middenwerf van het lange breede schutblad,
dat onder de bladeren wegschuilt en daarmee
het stuifmeel afdoende besehut tegen den nu
zoo overvloedig vallenden regen.
In boseh en kreupelhout steekt het hooge
wilgenroosje haar liehtpurperen langgenagelde
bloemen in een lange eindelingsche tros om
hoog, terwijl de onaangenaam riekende boseh-
andoorn ik zag er de vorige week een witte
haar donkerpurperen Schijnkransen aan
vochtiger plaatsen de voorkeur geeft. Ook
noem ik in ongeveer dezelfde kleur het vinger
hoedskruid, welks eindelingsche trossen het
vergiftige digitaline bevatten. In vochtige bos-
schen is de keverochis niet zeldzaam met haar
lange smalle tros van witte bloemen, die zoo
veel nectar bewaren in een groef langs den
rand der lip voor de kevertjes die den zoeten
kost weg moeten halen.
Op open plaatsen bloeien de dagkoekoeks
bloem met roode, de avondkoekoeksbloem (na
tuurlijk) met witte bloemen. In donkere heg
gen treffen we een plant met giftige hessen
aan 't Is het bitterzoet, een nachtschade, die
met windende takken door het lage hout slin
gert, evenals de haagwinde met haar groote
witte klokken.
Prachtig geel komen de bloemen van het
St. Janskruid voor den dag. De bladeren LVten
wel doorzeefd, doordat ze vol oliekliercjes
zitten. Van de malvesoorten zien we het groot-
en het klein-kaasjeskruid met zachtroode of
lila-bloemen langs bermen en wegen.
De schermbloemigen met haar meestal wit-
getinte schermen kan men nu in groot aantal
waarnemen. Van deze noem ik de bereklauw
met mooie hooge rood- of geelwitte schermen
en een drietal vergiftige: de waterscheerling
die naar selderie riekt, de gevlekte scheerling
en de hondspeterselie, die van onze tuinpeter-
selie zoo moeilijk te onderscheiden is.
Van de composieten noem ik de echte kamil
tijd daar is, buigen ze zich neer, stil, en geven
terug aan de aaroe het leven, dat daaraan ont-
iproot, opdat zü nieuw leven zal kunnen
voortbrengen.
Waarom in verzet komen, wanneer we begrij
pen; het is zoo in de natuur besloten, het is het
leven zelf, komen en heengaan, worden, verdwij
nen. En wanneer we niet begrijpen, dan eerst
mogen we zeker niet in verzet komen en morren
dan moeten we wachten tot we het zien en
dus vrede hebben met alles, gelijk het is.
Maar domme, domme dichter, en wij allen
die het zoo hebben nagezegd: Ewig verlorenes
Lieb. Hoe kan dat verloren zijn? Hoe kan ooit
verloren gaan, wat we waarachtg bezitten, wat
onze ziel, ons hart in zich sluit. Wat in waar
heid van ons is, verliezen we nooit, kunnen we
nooit verliezen; en of we het nu houden in onze
handen, zoodat die het kunnen tasten en streelen,
of dat we het nog enkel zien met dichte oogen,
is dat niet hetzelfde?
Wat we verliezen, hebben we niet bezeten in
de eenige ware beteekenis van bezitten, en daar
om is het niet waard er om te treuren. Daar
door breekt ons het hart niet. Ais ons hart
breekt, is het door boosheid, door domheid, en
soms door onmacht; en dan, alleen dan is het
erg, is het om medelijden mee te hébben. Onwil
en boosheid geven geen recht daarop. En wie
blijft onmachtig, die werkelijk wil?
Als het avond wordt, daalt de schemer en hult
de sterke stammen, die de kracht en de wijsheid
en het leed van eeuwen in zich! sluiten, in een
teer-en, koesterenden mantel van grauwgrijs, door
zichtig licht. Al het lijden en al de vreugden van
het leven stijgen omhoog en liggen trillend, als
in geheven hand te wachten op de diepe rust,
die ze voor altijd bewaart en beveiligt, bestendigt.
Alle drang en alle begeeren glijden af, alleen de
stilte en het diepste geluk, dat smart en blijheid
beide is, blijven.
Waarom dan in verzet te komen?
De schemer trekt, trekt niet duizenden handen,
de ziel, het hart het lichaam uit, cm neer te
leggen het allerbeste in de diepe rust, die is
boven het dalende, stervende licht. De moeheid
wijkt en het felle, onstuimige, dwingende jachten.
En niets is er meer dan stille rust.
Zie, maar wij moeten niet opgaan naar omhoog
met het beste, om het daar veilig te bewaren
voor onszelf, voor ons alleen. Wij moeten
buigen naar omlaag en wat goed is neerleggen in
dien schoot, waaruit het voortkwam.
En nu is het zoo. dat buigen pijn doet, soms.
En pijn wekt in al, wat leeft, verzet. Maar dat
is enkel omdat we zoo dom zijn, omdat we niet
weten dat al, wat we afstaan, duizendvoudig
ons eigendom blijft.
Ich! grolle 'nichtik juich!
M. J. MOLANUS—STAMPERIUS.
Aanbeveling verdient ook Pf6d7, terwijl ook
h7h6 goed is.
9.
d2d4
Ta8c8
10.
La4b3
h7h6
11.
Pbld2
e5X<34
12.
c3Xd4
Pc6a5
13.
Lb3c2
c75
14.
b2—b3
...Tf8—e8
15.
Lel—b2
b7b5
16.
Tal—cl
c5c4
17.
b3Xc4
Pa5Xc4
18.
Pd2 X c4
Tc8Xc4
19.
Ddl—d3!
Pf6h7
20.
Pf3d2
Tc4c8
21.
f2—f4
Ph7—f8
22.
Pd2—f3
d8b6
23.
Kglh2
b5b4
24.
d4d5!
Ld7b5
25.
Dd3d2
Lb5c4"
26.
Lc2a4
Te8d8
27.
Pf3d4!
Le7h4
28.
g2—g3
Lh4—f6
29.
Pd4c6
Lf 6 X b2
30.
Dd2Xb2
Lc4b5
31.
La4 Xb5
Db6Xb5
32.
Pc6—e7t
Opgegeven.
STOF ALS BLUSSCHINGSMIDDEL.
Misschien zullen onze nakomelingen het nog
eens voor een sprookje houdien, dat men eens
het vuur met water bestreden heeft. In de V.S.
heeft een ingenieur een nieuw middel gevon
den om branden te bestrijden, het stof. Een in
koolzuur gedrenkte stofmassa wordt door een
tang in het vuur gedreven. Kleine branden in
Het is dit jaar 30 jaren geleden, dat de
Duitsche schaakspeler Leonhardt te Hilversum
den titel verwierf van meest s van den Ne-
derlandschen Schaakbond, ow den leeftijd van
25 jaar (geb. 11 Nov. 1877 te Leipzig). Wij
hebben in ons land de aangenaamste herinne
ringen aan hem behouden.
Bogoljubow, de grootmeester, behoeven wij
niet voor te stellen aan onze lezers, daar deze
sympathieke schaakspeler, door zijn bezoeken
aan ons land (o.a. match-Euwe) bij allen be
kend zal zijn.
OPLOSSING PROBLEEM No. 385
(Kr. Nielsen).
Stand der stukken:
Wit: Kg6, Dd8, Lel, Pa7, Pd2, b2, c6.
Zwart; Kc5, Dhl, Te3, La6, Pgl, b7, c4, d3,
e2, e4, f4, g4, h3.
1. b2b3 (dreigt 2. Pc4.; Lc4:; 3. b4 mat)
c4Xb3; 2. Pd2Xb3f, Kc5—c4; 3. Dd8—g8
mat.
1Pgl—f3; 2. Pd2Xe4t, Te3Xe4;<> 3.
b3—b4 mat.
1Kc5b42. Dd8—a5t, Kb4Xa5; 3.
Pd2Xc4 mat.
1,c4c3; 2. Lelh4, onv.; 3. Lh4e7
mat.
Goede oplossing ontvangen van: H. W. van
Dort, te Haarlem.
I
garages, Kelders of zolderverdiepingen werden
met deze nieuwe methode in zeer korten tijd
n.l. in drie seconden gebluseht. Voor deze nieu
we methode moeten bijzondere brandweer
wagens gemaakt worden. Men heeft in A_meri-
ka met dezen wagen reeds een aantal kleme
branden gebluseht.
BEGREPEN.
Lucie: Ach, Elise, wat is de wereld toch won
derschoon!
Elise: Zoo. En hoe heel „hij"?