TWEEDE BLAD
Ie
s
Tp
JIM, DE ZOON VAN BOBBY
ONZE NAJAARS-RECLAME-CAMPAGNE.
b. y
ui
mi
leet
^5:he^
i
I
F
Ak0r
UMB
fl m m
Losse Blaadjes.
Prinsesjesdag.
Brokjes Levenswijsheid.
Werkelijke vrienden
en denkbeeldige vijanden.
Kuss
0
0
0
0
0
000001
jitst
OSJE
- g ,.40
teenve
Iets over de ringslang.
SCHAAKRUBRIEK.
P feil rmm
ISMUB. UI
ÉtJ jk ihtjpp.
Él Él ft ét
r f ÜJi»
life f wé 131 Éll
De derde Dinsdag in de maand September
Is zeer belangrijk voor ons Parlement,
jWant de vacantie van de Kamerleden
Komt op dien datum plechtig aan z'n end.
De heeren worden dan tezaam geroepen;
De Landsvorstin leest hun een rede voor......
Zij knoopen die als richtsnoer voor hun dader
Vol eerbied in het gretig luistrend oor!
Er heerscht een drukte in de residentie,
gooals men eens in 't jaar daar slechts
beleeft.
In vol ornaat loopt ied're Excellentie
Waar Jan Publiek een groot plezier in heeft!
De rede, door de Koningin gesproken,
Laat 't meerendeel der kijkers koud als ijs!
Het schouwspel van de gouden koets is
hoofdzaak
Men waant zich dan in 't sprookjesparadijs!"
Van Noord en Zuid, van heind' en ver
verschijnen
De menschen die dit willen gadeslaan.
Motoren, fietsen, booten, extra-treinen,
Zij voeren immer nieuwe drommen aan!
Maar toch, van meer belang dan 't schoon
decorum
Is, wat dien dag de Koningin vertelt,
Of liever: voorleest, wat door Haar
Ministers
Met groote zorg en liefd' is saamges teld.
Het staatsstuk wekt ditmaal zeer veel
verwachting!
't Is vast ontsproten aan een schrander brein!
Men heeft in alle kranten kunnen lezen,
Dat d' inhoud van heel veel belang zal zijn!
En al wat ademt binnen onze grenzen
Wordt hevig door nieuwsgierigheid gekweld,
t Is moeilijk te voldoen aan alle wenschen,
Maar soms heeft 't wel wat erg teleurgesteld!
Doch nu het document zal ons verrassen:
De crisis is misschien opeens voorbij
Zal plots de welvaart in het land weer wassen,
Of zijn w'een jaartje van belasting vrij?
Heel Nederland leeft nu in hoop en
vreezen,
Wat de Regeering thans heeft gaargestoofd.
„Belangrijk" zal de rede ditmaal wezen
O jée, wat hangt ons nu weer boven 't
hoofd
Loopt niet met een rijwiel aan de hand op
het trottoir, gij hebt den plicht voor andere
weggebruikers behoorlijk den weg vrij te laten.
(nadruk verboden)
Het is merkwaardig, hoe zonderling de
meeste menschen tegenover de werkelijkheid
staan. Ja, eigenlijk zijn wij allen goeddeels
slachtoffers van onze verbeelding. En dit is
het, wat de wereld vol onaangename verwik
kelingen doet zijn. Nuttelooze moeite, noode-
loos verdriet, ongemotiveerde angsten en over
bodige last berokkent ons de onjuiste houding
jegens het leven. En het droevigste is, dat wij,
hoewei wij het verkeerde van deze houding
inzien, niet anders kunnen dan in verblinding
te handelen.
Wat toch is het geval? De werkelijkheid,
hoewel het eenig tastbare dat er bestaat, is
zoo goed als onkenbaar. Wij maken ons een
voorstelling van haar en leiden deze af uit
de openbaringen, die ons ten dienste staan
Maar hoe onbetrouwbaar deze openbaringen
zijn, weten wij uit ervaring. Het blijkt altijd
anders dan wij hebben vermoed. Onze gevolg
trekkingen zijn steeds weer vergissingen.
Maar hoe het wèi is, wij komen er niet achter.
Teveel gevallen zijn ons immers bekend van
menschen, die voor elkander een rol spelen.
En zij doen dit met buitengewoon talent. Men
zou zweren, dat ze de beste vrienden zijn.
Slechts de derde, door een der partijen in
vertrouwen genomen, weet dat de één den
ander bedriegt.
Maar ook wie te goeder trouw z\jn, kunnen
niet onder alle omstandigheden hun ware
gevoelens toonen. Men kent den leugen om
bestwil; men weet, dat „het is niets!" als ant
woord op een belangstellende vraag, vaak „het
is erg!" moet beteekenen; men leert, dat het
hoffelijk is, elkaar niet noodeloos te veront
rusten of voor het hoofd te stooten. Allen
dragen we een masker, allen maken wij een
gebaar.
Maar bovendien: weten we zelf altijd, wat
er in ons omgaat? Tegenstrijdige gevoelens,
wisselende stemmingen maken ons de prooi
der onzekerheid. Als wij al onze gedachten
omtrent de personen, met wie wij in betrekking
staan, eens kónden registreeren met de nauw
keurigheid van een natuurwetenschappelijk
instrument, hoe zouden wij ontzet staan
over onze wispelturigheid, onze twijfel en ach
terdocht, onze onbillijkheid. Hoe zouden we
schrikken van haat en hartstocht, van wreed
aardige wenschen en lage verlangens; hoe zou
omgekeerd ook een vreemde aantrekkings
kracht van personen, met wie wij niets hebben
uit te staan, ons verbijsteren. Grillig en onge
wis is de inhoud van ons onevenwichtig ge
moed.
Hoe beter wij onszelf leeren kennen, te
sterker worden wij ons bewust, dat kennis
van onze genooten zoo goed als onmogelijk is.
Waar wij op af gaan, is slechts de oppervlak
te, de schijn. Tot het wezen dringen wij slechts
door
G. Th. ROTMAN.
31. Jim sluipt voorzichtig nader; gauw
Maakt hij' een, lasso van zijn touw
En weet, door die te laten zakken
Een aangekleefde pop te pakken.
Waarop hij, 't touw steeds in z'n hand,
Beneden in een auto landt
En.... rrr; daar gaat vriend Jim brutaal
Met pop en auto aan den haal!
32. Daar Jim natuurlijk niet kan sturen,
Vertoont de auto rare kuren:
Ze schiet van links naar rechts en gaat
Langs zigzagwegen over straat.
Wat een paniek! De menschen rillen!
De dames vallen flauw en gillen,
Want ach, de pop wondt, moet je weten,
Door ieder voor een mensch versleten.
mi/A .ir
f
J\aötls cn
van prnea Sngtlüitc Stotteu.
up< re <^i*i*ingSf3arc£&<Ti
W .HANDE' 43424
'„UI 10822
Klein ARUl.
Cron ..ICHT.
Bloei pond f 0.40
- Tv i seh
oer pond f 0.30
1ch
Q pond f 0.20
6 maanden,
iltende op L.O
(NG, 3 maand
■ende op 2
6 maande
op 3-j?
rYPIST
op
mnd.
Ch' OCTOBF
5 Va
auto
Jjd uit
Hierboven vindt men de tweede reeks uit'
knipsels uit advertenties, die in het nummer
van 8 September hebben gestaan.
Zooals wij de vorige week uiteen hebben ge
zet is het nu de kunst, uit te zoeken, tot welke
advertentie bovenstaande fragmenten behooren.
Daartoe moeten de uitknipsels worden opge
plakt en daar achter vermeld, tot welke adver
tentie het uitknipsel behoort.
Elke serie dient apart te worden opgeplakt,
met vermelding van den datum of het nummer
der courant, waarin de advertenties voorkwamen.
De volgende week plaatsen wij een nieuwe serie
uitknipsels uit advertenties, die in het nummer
van deze week voorkomen en gaan zoo voort, tot
dat het laatste puzzle in het blad van 6 October
verschenen is, waarna wij de oplossingen tege
moet zien.
Als len prijs loven wij uit: een bedrag van
f 15, als tweeden prijs een bedrag van f 10; als
derden prijs een bedrag van f 5, als vierden prijs
een bedrag van f 2.50 en nog een tweetal troost
prijzen.
Inzendingen kunnen geschieden tot Dinsdag
10 October des middags 12 uur aan een der vol
gende adressen:
Hoofdkantoor: Cruquiusstraat 19, Haarlem;
Bijkantoor: Bloemendaalsche weg 42, Bloemen,
daal;
Bijkantoor: Prof. van Vlotenweg 5, Bloemen-
daal;
in gesloten enveloppe met opschrift:
Najaarsreclamecampagne „Het Bloemendaalsch
Weekblad".
in zeldzame oogenblikken bij uitzondering
door.
En omdat wij, praktisch gesproken, toch
een werkelijkheid noodig hebben om in te le
ven, bevolkt onze verbeelding de aarde met
menschen, die wij in vrienden en vijanden ver-
deelen. Het merkwaardige hierbij is, dat wij
het aantal vijanden aanzienlijk grooter maken
dan dat van onze vrienden.
De innerlijke achterdocht, waarmee wij te
genover het leven en tegenover onszelf staan,
doet ons in elk schepsel, dat zich op onzen
weg vertoont, een vijand ontwaren. Menschen,
die zich met de beste bedoelingen voor ons
afsloven, verdenken wij ervan, dat zij iets van
ons moeten. Anders zouden zij zoo vriendelijk
niet zijn. En menschen, die aan ons niet de
noodige aandacht besteden, betichten wij van
hatelijkheid. Hoe vaak moeten wij achteraf onze
verontschuldiging aanbieden, wanneer bij na
der onderzoek blijkt, dat het geheele geval,
waarover wij ons zoo hebben geërgerd, niets
te beteekenen heeft gehad.
Wij zoeken overal beteekenis achter. Een
brief, die te lang uitblijft, een verzuimd be
zoek, een achtelooze groet, het spreken of
omgaan met anderen dan wij, een schertsende
opmerking, een landerige bui, als men
zwijgt, als men zingt, als men gaapt, als men
lacht, overal steekt bedekte vijandschap
achter. Men mag ons niet, men zit ons dwars,
mien draait ons een loer
Hoeveel denkbeeldige vijanden houden wij
er op na! En intusschen vergeten wij onze
werkelijke vrienden. Trouwe zielen verwennen
ons, oprechte genegenheid koestert ons, har
telijke belangstelling omgeeft ons, en wij
bemerken het niet, volkomen in beslag geno
men als wij zijn door ons speuren naar vijand
schap. Het is, of één vijand ïn de lucht ons
meer waard is dan tien vrienden in de hand.
Het is waar: wij kennen de menschen niet
en we kennen onszelf niet. Goeddeels zijn wij
aangewezen op de wijze, waarop onze verbeel
ding de tot ons komende uitingen vertolkt.
Maar waarom deze uitingen altijd en altijd
weer onmiddellijk in den ongunstigsten zin
opgevat? Kunnen wij onze verbeelding niet
wennen aan een vriendelijker interpretatie?
Als het ons eens mocht gelukken, daartoe
haar op te voeden, hoeveel prettiger zou ons
leven en hoeveel waardiger onze levenshou
ding dan worden! Het komt eerst met ons in
orde, zoodra wij aan onze werkelijke vrienden
de aandacht besteden, welke wij tot nog toe
aan onze denkbeeldige vijanden verspillen.
H, G. CANNEGIETER
33. Z'n hoofd zoo'n heel klein beetje schuin,
Stond mijnheer Pieters in zijn tuin
En keek vol trots en ijdelheld
Naar 't bouwsel van zijn noeste vlijt,
En pronkjuweel van een volière,
Van inhoud minstens zeven stère,
Wolk wonderbaarlijk kunstproduct
Met torenspitsen was gesmukt.
34. Opeens daar boort zich wat geméén!
De auto door de schutting heen!
Heer Pieters staat te knarsetanden!
Want. ach. het bouwerk zijner handen
Wordt als een uitgestreken schol
Zoo plat, en heel zijn tuin ligt vol
Me'- 1 Ia a':en, scherven enrcc .'-sort.
Kortom, de vreugd is wreed verstoord.
Wij wandelden langs een Geldersch beekje
dat door een dichte ruigte van erica en bosch-
'oes-sen met slierten van geelbloemig penning
kruid aan den steilen oever en roomkleurige
moerasspiraca in den onderwal zachtjes voort
gleed, plukten een veldboeket en gingen dan
op 't mos aan den oever even zitten.
Mijn dochter maakte mij opmerkzaam op
een eigenaardig geritsel in 't struweel aan den
overkant van 't beekje.
Daar kwam een ringslang met vlugge wen
dingen uit de struiken aanglijden, liet zich in
't nat neer en dook zoo diep mogelijk onder,
waarschijnlijk tot op den witten kiezeligen
bodem, waartegen ze, met sierlijke bochten
zwemmende, duidelijk zichtbaar afstak. Een
.Indje verder stroomop kwam het platte
kopje aan onzen walkant weer boven 't water
uit. Toen begon het dier daar tegenop te klim
men en lag weldra een eindje van ons in de
ruigte. Toen stonden wij op, en naderden heel
voorzichtig, want ik wilde het vangen.
De slang had zich spiraalgewijs opgerold met
het kopje in 't midden. Ik greep toe en hield
haar stevig met de hand om den hals vast.
Heftig gewring en gekronkei om los te
komen. Maar ik houd vast tot haar zenuw
achtige bewegingen minder worden en eindelijk
baar laatste poging om zich uit mijn greep
te bevrijden, gefaald heeft. Machteloos hangt
nu het slangenlijf als een slap koord neer. Nu
gaan we het op ons gemak bekijken. Het
zwarte gespleten hangt uit den bek, achter
den kop twee geelachtige halve maantjes, de
huid metaalgrauw met schakeering in groen
en blauw.
Toen ik de ringslang weer neerlegde, ging
haar machteloosheid na eenige minuten over
en kronkelde ze naar 't water terug.
Later heb ik er een gevangen en mee naar
huis gebracht. Ik liet ze vrij in mijn studeer
kamer rondkruipen, voederde ze met melk en
salamanders en hield ze aan om een verveili'^
bij te wonen. Ook liet ik ze zien aan jong'e
vrienden en vriendinnetjes, die hun vrees voor
een slang verwonderlijk gauw te hoven waren,
toen ik het mooie diertje om mijn pols liet
winden en om mijn hals legde. Al gauw wilden
ze dat zelf ook wel eens probeeren.
De vervelling bleef echter tot mijn spijt
uit. Toen 't voor mij moeilijk werd aan voedsel
te komen, liet ik de gevangene op een goeden
dag in onze heek vrij.
Wat ik van mijn ringslang geleerd heb?
Ze wende binnen weinige dagen aan haar
nieuwe omgeving. Ik had ze tot woning een
open wijde stopflesch gegeven, waar ze over
dag gewoonlijk stil in bleef liggen. Maar
's avonds schoof ze over den vloer, of er ook
iets van haar gading was te vinden. Dan liet
ik ze na voeding weer in de flesch glpden. Na
een paar weken zocht ze zelf de flesch weer
op en vond ik haar ineengerold om den
bovenrand ervan liggen. Misschien in afwach
ting, tot ik kwam voeren, wat natuurlijk lang
niet iederen avond noodig was.
Van de vervelling, die ik bij mijn slang niet
mocht bijwonen, heb ik toch eens iets gezien.
Ik vond, n.l. in 't struweel zoo'n afgestroopte
huiö.
't Was een heel dun kleed, even doorzichtig
als het cellophaan, dat o.a. om de Droste-
pastille-doozen en om de Karei I sigaren in
de doozen zit. De huid droeg heel duidelijk
de merken van de teekening van 't lichaam.
De vakjes boven de oogen leken net brille-
glazen.
Dit afstroopen van de huid is noodzakelijk
daar die huid niet met het lichaam meegroeit.
Zij gaat eerst open bij de lippen en stulpt
dan naar achteren om. Dan wrijft de slang
ze af tussehen struiken en boomwortels, zoo
als wij een kous omgekeerd zouden uittrek
ken.
Met vroeginvallend zonnig weer legt het
wijfje 20 a 30 eieren, zoo groot als duiven
eieren. Ze kleven met een geleiachtig vocht
aan elkaar en hebben een vliezige schaal die
door 't ontwikkelde embryo op dien gezetten
tijd wordt opengeknipt. Blijft het voorjaar
lang guur, dan wordt het eierleggen wei eens
eenige weken verschoven.
De ringslang schuift haar prooi, salaman
der, vischje, kikvorsch, levend naar binnen! Ik
heb waargenomen dat een salamander nog vrij
lang na de inslikking leeft.
Ongeveer een half uur, nadat ik mijn ring
slang met een salamander had gevoed, bracht
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den
Schr kredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
PROBLEEM No. 395.
V. F h r e r (Nagelberg)
Mat- in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ka2, Da4, Tdl, Tel, Lbl, Lh2, Pb4,
Pc2, b3, d4, g2.
Zwart: Ke4, Dh6, Te2, Tf4, Lel, Pgl, c5,
d6, e6. f5, f6, f7.
Bekroond met den lsten prijs in een wed
strijd van „Denken und Raten" (1932).
PARTIJ No. 180.
Derde matchpartij, dit jaar per briefwisse
ling gespeeld.
Wit: P. Keres. (Pernau).
Zwart: E. Verbak (Ellamaa).
Fransche verdediging.
1. e2e4 e7e6
2. d2d4 d7d5
3. Lel—e3
Alapin's voortzetting.
3d5Xe4
4. Pbld2 f7—f5
Nu krijgt Wit door 5. f 3! een mooien aan
val. Zwart had 4Pf6! moeten spelen.
5. f2—f3! e4Xf3
6. PglXfS Pg8—f6
7. Lfld3 c7c5
8. <F-0 c5Xd4
9. Pf3xd4 f5—f4?
10. TflXf4! e6e5
11. Ld3—h5f Ke8—f7
Op 11Ld712. Pe6!, De7; 13. Tf6:,
Df6:; 14. Ld7:f, Pd7:; 15. Pc7f, enz.
12. Ddl—h5f g7g6
13. Lb5—c4f
"li
Een buitengewoon interessante stand. Niet
minder dan drie witte officieren (Dame,
Toren, Paard) worden door zwarte Tumyyn
aangevallen en toch is Zwart onherroepelijk
verloren, maar diens spel is heel gewaagd
geweest en nog wel in een correspondentie
partij, waarin men thuis alles van az kan
naspelen. Wit won trouwens de match met
7,-2,-1.
13Kf7e8
Op 13Kg7 volgt het Dame-offer 14.
Dh6tKh6:; 15. Th4f, Kg7; 16. Lh6 mat.
Schitterend!
14. Dh5Xe5f DÖ8—e7
15. De5xf6 De7Xe3f
16. Kgl—hl D3xd2
17. Tf4e4f Opgegeven.
OPLOSSING PROBLEEM No. 391.
(Ch. Mauritius).
Stand der stukken:
Wit: Kf2, Dh4, Tb5, Tc6, Lf4, Lh7, Pe3.
Pg4, b2, e5, f6, h2.
Zwart: Kd4, De7, Te6, Tc8, Lel, Pa4, Ph4,
d3.
1. Lf4g3, enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. W. van
Dort, te Haarlem.
ik met zachten druk tegen de maag het
slachtoffer door de keel weer te voorschijn.
Het vertoonde nog duidelijke maar zwakke
teekenen van leven.
KOERT ZWART,
„Kom terug, kom nog even terug, mijn
vrouw heeft per ongeluk den huissleutel bij
zich gehouden"