JIM, DE ZOON VAN BOBBY Vereen, der Notarissen te Haarlem. Verkooplokaal ,,'t Notarishuis" SQHAAKRUBRiEK Maandag 8 Januari Kijkdag van 10 tot 4 uur Losse Blaadjes. Vooruit! Brokjes Levenswijsheid. Het leven is moeilijk. De Ontmoeting. ONS GESCHIEDENISHOEKJE. ONS SPREEKWOORDENHOEKJE. DIRECTEUR: JHR. G. ELIAS BILDERDIJKSTRAAT 1 a TELEFOON 11928 Vooruit maar weer! Met moed Het nieuwe jaar begonnen! Men zegt: een goed begin Dat is al half gewonnen! We zijn weer rijk belaên Met heil- en zegenwenschen En c'enken welgezind Aan alle medemenschen. Al maakt het crisisspook Ons levenspeil wat lager, De volle beurzen plat Ep alle dikkerds mager, Wees er niet rouwig om! De rimpels weggestreken! Niet staren achterom, Maar recht vooruit gekeken. Denk aan de Pelikaan! Wat heeft dat beest gevlogen! 't Deed elk verwonderd staan, 't Was een stoutmoedig pogen. Ziehier, wat kracht en moed En energie vermogen. Hou dan in tegenspoed Dit voorbeeld steeds voor oogen! (Nadruk verboden) Bij de intrede van het nieuwe jaar heeft ieder zijn plannen gemaakt, maar daarbij is men thans meer dan ooit er van overtuigd geweest, hoe onzeker de toekomst is. De omstandighe den werken op alle gebied tegen; het vooruit zicht blijft duister en men weet niet waar men het zoeken moet. Is het niet te verontschuldigen, dat menigten inplaats van met frisschen moed het jaar in te gaan, bij de pakken blijft neerzit ten Het leven is moeilijk, te moeilijk, hoort men algemeen klagen. En inderdaad het leven is moeilijk. Het is misschien thans moeilijker dan tevoren, maar moeilijk is het altijd geweest en moeilijk zal het wel altijd blijven. Mogen we hierom echter het leven ontwijken en aan den kant van den weg gaan zitten zuch ten en klagen? Toen ik eens een gesprek met een bekend teekenaar voerde, toonde deze zich ietwat geprikkeld, omdat de menschen allemaal denken, dat teekenen geen inspanning kost en maar een gemakkelijk spelletje is. „Ik heb het omgekeerde ervaren", zei hij. „Teekenen is zeer moeilijk. Op den dag, waarop een kunstenaar het teekenen niet meer moeilijk zal vinden, moet hij er geheel mee ophouden: Wat deze teekenaar zei van zijn vak, kunnen wij toepassen op het leven. Maar al te vaak ver geten wij, dat ook het leven een vak, een kunst is. Een vak, waarin men zich oefenen moet, een kunst welke men dient te leeren. Het leven is moeilijk. Maar het zal ook onze ervaring zijn- op den dag waarop wij het niet meer moeilijk vinden, moeten wij er mee ophou den. Er bestaan menschen, die alles even gemak kelijk vinden. Als kunstenaars vervaardigen zij spelenderwijze hun werkstukken; als ambachts lieden verrichten zij fluitend hun taak; in han del en bedrijf gaan alle zaken hun even vlot af. Zij kunnen niet begrijpen, dat de omstanders zich pijnigen met problemen. Voor hen bestaan geen problemen; het is immers alles even een' vcudig: de oplossing van het maatschappelijk vraagstuk, de houding in de politiek, het stand punt jegens de bovenzinnelijke dingen. In luch tige, vluchtige woorden springen zij over alle bezwaren heen; zij zijn de gezellige praters; de gemoedelijke schrijvers; de predikers die met één pakkende leuze alle mysteriën ontsluieren. Vreemd kijken zij op, wanneer iemand het leven moeilijk noemt. Het is alles gemakkelijk, als men maar met een zonnig gezicht en een zorgenvrij innerlijk den dag tegemoet treedt. Tot zulke menschen zou onze teekenaar zeg gen: hou er mee op, schei er mee uitWant het voorwerp waarmee gij speelt, is het leven niet; het is slechts een goedkcope nabootsing. Zulke menschen zijn als kinderen, die zich vermaken met een pop of .een spoortrein. Ze kunnen de pop alles laten doen wat ze willen en den spoortrein kunnen ze laten rijden of stil staan naar welgevallen. En als ze genoeg van hun speelgoed hebben, laten ze het liggen waar het ligt en het blijft rustig op zijn plaats tot den volgenden dag Maar diezelfde kinderen, die met een pop zoo gemakkelijk omgaan, hebben vaak last met hun broertjes en zusjes. Want die laten zich niet zoo gedwee behandelen, omdat het levende menschen zijn. En diezelfde kinderen, die met hun spoor trein zoo genoeglijk rondzeulen, kunnen niet overweg met den bokkenwagen. Want een bok is een levend dier en heeft kuren. Moeilijk is de omgang met alles wat levend is. De maatschappij is geen blokkendoos, die men in- en uiteen kan zetten en daarna weer rustig opbergen. De maatschappij is een organisme evengoed als ons immer bewegelijk, onrustig hart. De school is een stuk leven, een stuk leven is de arbeid, het huwelijk, het gezin. Levend en dus onberekenbaar en onhandelbaar als het lichaam, dat nu gezond en dan ziek, nu moe en dan krachtig, nu wakker en straks in slaap is, is de liefde, is de omgang met menschen, is het inzicht en de geloofsovertuiging. Er bestaat levende kunst en doode kunst. Ge makkelijk is het voor óe bewaarschooljuffrouw, een poppetje op de lei voor de kinderen te tee kenen, maar moeilijk is het voor Rembrandt de Nachtwacht te scheppen. Daarom is het begrijpe lijk, dat een kunstenaar voor niets1 zoo huiver achtig is als voor den dag, waarop hij de kunst gemakkelijk zal vinden. Ook met den levenskunstenaar zal dit het geval zijn. Moeilijk te het leven. Zooóra wij het gemakkelijk vinden, is 't beter dat wij er mee uitscheiden. Laten wij ons de inspanning en het verdriet van het leven getroosten en laat ons blij wezen, dat wij ook in dit nieuwe jaar ons de moeiten van het leven bewust zijn. Want dit be wijst, dat wij dichter bij Rembrandt dun bij de bewaarschool staan. H. G. CANNEGIETER door G. Th. ROTMAN. 95. Atsjoe! Daar gaat een aanplakzuil! Niets blijft er over dan een kuil! Vervolgens wordt een 2-tal boomen Met tak en wortel meegenomen Ja, menige lantarenpaal Gaat kromgebogen aan den haal, Terwijl de auto al dien tijd Afwiss'lend op twee wielen rijdt. Het einde van het lied is, dat De auto aan den rand der stad, Juist waar het laatste huis verrijst, Met heel de dien'dersschaar kapseist. Net is het zaakje overstag, Of wie komt grijnzend voor den dag? 't Is Jim! Dat zal wat geven, hoor! Bereidt je daar maar vast op voor! j97. Het huis behoort aan boer Verlinden, Die, om zijn paard aan vast te binden, Een haakje aan zijn gevel had, Dat daarin vastgemetseld zat. Dit is nu juist wat Jim verlangt: Een ketting, die aan d' auto hangt Wordt 1, 2, 3 er aan gehaakt, Waarop hij ijlings beenen maakt. 98. Terwijl is met vereende kracht De auto op de been gebracht; „Haha!" denkt Jim, „het zal niet ge Ik vlucht en jullie blijven staan!" Toet, toet! Een forsche ruk en daai Gaat heel de woning in elkaar! 't Is voor Verlinden vast geen pret; De man lag net met griep te bed! Uit: O ilia Sagor" van Par Lagerkvist. Kent ge mijn Liefste? Neen, ge kunt haar niet kennen, ik ken haar zelf nog niet. Ik weet al leen wie zij is. Ik weet -alles van haar. ik weet hoe ze er uitziet, ik ken haar hart, haar liefde. Ik weet hoe ze lacht wanneer ze blij te. Ik ken heur zware, blonde, haar "oogen, haar mond, die warm is en gesloten, alles van haar ken ik. Ik heb haar enkel nog niet gezien. Maar ik heb haai' beeltenis, die draag ik steeds bij me. En als ik haar ontmoette, zou ik haar dadelijk her kennen. Vele malen heb ik gemeend, dat ik haar tegen kwam. Ik haastte me haar tegemoet en nam haar handen en fluisterde: Liefste, ben jij het, ben jij het? Doch op het laatste oogenblik zag ik, out ik mij vergiste het was een andere, die veel op haar leek, misschien haar zuster. Maar zij was het niet. Waarom ik haar niet ontmoet? Dat zal ik U zeggen. Maar eerst wil ik u vertellen, hoe ik haar beeltenis kreeg. Het gebeurde in een tijd dat ik heel ongeluk kig was. Alles in mij was verwoest en dood. Rondom mij lag de wereld ledig en verlaten, bestond niet langer voor mij, was uitgewist. Weet ge wat het is, u eenzaam te gevoelen en verlaten, met de leegte rondom u als een woes tijn, die u insluit aan alle kanten Wanneer men het leven zoo innig, zoo innig liefheeft- Weet ge, wat dat is Ik leefde in wanhoop, vertwij feling. Diep in me voelde ik den angst die groeit, Ontstaat, daaruit, dat we zijn, alléén maar zijn, uit niets anders. Als een versufte sleepte ik mij voort, als iemand, die bijna dood! te. Toen gebeurde het, een nacht dat ik met hooge koorts lag en me vastklampte aan 't dier bare leven, bad dat dit zich over mij erbarmen zou. Ik zag het voorbij jagen, in visioen na vi sioen, langs mij heen, terwijl ik hulpeloos trachtte het tegen te houden, het vast te grijpen. Eindelijk zonk ik uitgeput neer en ik most in slapen zijn. Toen ik weer wakker werd, gevoelde ik een rust in me als ik nooit tevoren had' ge kend. Ik begreep niet. waar die vandaan kon komen. Ik zag om me heen. En ineens bemerkte ik dat ik tusschen m'n gevouwen handen een klein portret hield. Dat was het hare. Hoe het daar gekomen te Ik weet het niet. Maar ik hield het in mijn hand en haar open, vragende blik ontmoette den mijnen. Een wonder schoon licht lag in een kring rond heur haar en deed het glanzen. Haar oogen straalden, ernstig en vrijmoedig, haar mond scheen tb wachten op mijn mond. Vast klemde ik haar beeltenis tusschen mijn vingers, mijn borst zwol van vreugde. Ik durfde nauw'lijks gelooven dat wat ik zag, waar was. Schuw streelde ik haar blonde lokken. Ze lachte tegen me. Maar meteen daarop werd haar lach ernstig, bijna treurig. Zóó was zij het mooist, het lieflijkst, en mij het dierbaarst. Ik kuste haar oogen, haar mond'. Vanaf dit oogenblik was alles veranderd. Ik kreeg nieuwe moed, ik zag da wereld om mij weer, juichend en rijk als niet eerder; ze was er voor mij, voor haar en mij. Ik wist dat wij elkander hier op aarde zouden ontmoeten, en het al tot een zegen zou worden omdat- wij el kander lief hadden hier. Waarom ik haar nog steeds niet heb ont moet? Ik denk, dat ik het u zeggen kan. Ik ge loof dat we elkaar niet dadelijk mogen ontmoa- ten, maar dat we wachten moeten op zulk een groote vreugde, zulk een groot geluk, wachten, wachten, opdat wij het deelmoedig zullen ont vangen. Datgene, wat ons redden zal, wat ons het leven zal schenken, heel de wereld, al wat te, daarop moeten wij wachten, blijde en Jn ootmoed. Waar zij te ik weet hfit niet. Maar ik weet, dat zij verlangt als ik. Ik weet, dat zij zoekt als Ik, wij kunnen elkaar slechts niet vinden, nog niet. Zoo veel menschen zijn er op de wereld, het heelal is zoo groot. Doch eenmaal zullen wij elkander vinden. Wat is alles op aarde heerlijk en schoon voor wie liefheeft. Ik heb haar ontmoet! Bloemen sluit u, dat ik je niet langer behoof te zien. Zwijg, wind, dat ik niet naar je moet luisteren. Help mij, Dood, dat ik niet meer be hoef te leven hier. Ik heb haar ontmoet, waar voor zal ik nog langbr leven nu? Zij kwam den weg af, keek om zich heen, zoo jong en vragend. Stil ging ze, het avondlicht lag op heur haar en daar, waar zij den voet zette. Van verre reeds zag ik dat zij het was, mijn liefste, zijMijn hart bonsde, ik bleef staan ais was mi) een visioen geopenbaard. Nu zag zij ook mij, ze herkende me. kwam naar me to:. Ze lachte, haar oogen schitterden, half geopend was haar mond als om mijn naam te fluisteren. Ik nam haar hand. Ineens werd haar gezicht zoo bedroefd, treurig lachte ze, den lach, die mij het liefst is van al. Zacht trok zij haar hand terug en zbide: Je bent het niet. En zwijgend', met gebogen hoofd, ging ze ver der in den avond. Wat is het leven op aarde arm en gering voor wie liefheeft. M. J. MOLANUS—STAMPERIUS. DE BAKENESSERKERK. (Een herinnering.) „Een chaos" zet H. Dagblad boven een foto, weergevend de inwendige ruimte cp 6 December van dez: kerk die in een grondige restauratie te begrepen. Het Oosjjrlicht, dat door de onge ziene vensters naast de donkere preekstoel op de witte zuilen aan de Westerzijde valt, doet Bosboom-achtig aan. De Bakenesserkerk was in den ouden tijd, nu ruim 50 jaar geleden, onze kinderkerk. Daar was ds. Hoog, wiens zoon zoo goed piano speelde en cie bekend stond bij ons jongens als een vriendelijk goedhartig man, hoewel wij na tuurlijk met hem persoonlijk niet in aanraking kwamen, maar hij zag Ier rond en gemoedelijk uit en zijne dochter had zulke aardige rcode wangen. Dan was er ds. Snethlage, streng en stijf, recht -als een naald en alles hoorend en ziende wat onder de preek gebeurde. Er viel wel eens wat voor in den Zuiderhoek waar de weesjongens zaten, die ook stommelend samen waren binnen gekomen. De koster kwam er zelfs wel eens bij ie pas als er eentje die z'n bank op stellen bracht uit moest worden gezet. Wij werden naar de kinderkerk gestuurd als we thuis niet konóen worden gebruikt. Onze plaats was in de jongeheeren-bank, noordelijk van de preekstoel. Wij gedroegen ons zoo netjes mogelijk ook -als - wij ons verveelden, wat wel eens voorkwam, omdat de dominee dingen zei, die niet in ons doordrongen. Wij zaten in óe bank met andere jongens van de ..niette" school van meester Lalau later van meester Hubregtse, de school in 't Pand zooals ze ook wel heette, die gehouden werd in het gebouw waarin nu het gymnasium (oude gedeelte) te. Ook zaten er aan onzen kant wel eens jongens van óe school van meester Klein, van de Oude Gracht, maar daar vochten we in cb week altijd- mee en die keken wij dus niet aan. Er was zoo in de kerk een heeleboel om op te merken en te bedenken. Maar er was ook een dominee, van wien geen enkele beweging, ons ontging van dat hij uit de consistorie aan kwam zoo zonóer toga in een gewene gekleede jas met een helder witte das aan, of dat hij sprak ons aankijkende alsof hij elk van ons kende en van elk van ons hield, of dat hij hardop bad alsof hij met onzen Lieven Heer zeiven in een vertrouwelijk gesprek was (over ons), tot dat hij heel langzaam en waardig alsof hij wist cat wij nu van hem hielden de kerk weer ver liet. Dat was dominee Moltzer. Van hem ging geen wcord voor ons verloren en in zijn diensten hadden wij geen tijd voor iets anders. Onder zijn toespraak, aan een „preek" dachten wij dan niet kon je eer speld hooren vallen; viel er eens bij ongeluk iets dan keek hij wel eventjes dien kant uit, maar bleef vriendelijk doorspreken en wendde zich dan geheel om naar de anderen alsof hij dezen duidelijk maakte dat is maar 'n ongelukje óie jongen doet dat niet met opzet-, laat ons samen doorgaan met de heerlijke din gen waar onze bybelsche geschiedenis vol van is en hij ging door en van zijn zilveren haar (hij was de oudste pi ledikant) en van zijn vrien delijk gladgeschoren frtech roze en toch zilver en grijs gezicht straalóe een goedheid uit, die al tijd maar met je meeleefde als je naar hem keek. En als zijn stem. die harmonieerde met zijn gezicht, over Jezus sprak, dan begreep je, dat deze ook zoo met de menschen van zijn tijd had gesproken en dat dominee Moltzer hem goed kenóe en veel van hem wist. De koster had onder de preeken van ds. Moltzer geen kind aan de jongens. Kwam jè de kerk uit, dan zag de wereld er heel anders uit. In de lucht zat een licht, de straatsteenen voelde je niet, en thuis komende viel je met een je moeder om haar hals, waarom dat wist je zelf niet. En je vader wreef zich in z'n handen en zei aan de koffietafel, grootsch er op dat hij je had aangeraden daar heen te gaan (want vader die vrijzinnig was raadde een bepaald Kerkbezoek hoogstens alleen maar aan) hij ze!, terwijl hij de andere kinderen vergenoegd aankeek: „de jongens zijn naar de kerk van dominee Moltzer geweest", en met een wisten wij dat wij gelukkig waren. En wij waren nóg gelukkig, als wij op Maandag do minee Moltzer op straat tegenkwamen, dan gin gen wij zóó loopen, dat hij ons moest zien en stootten wij elkaar aan, zoodat onze petten bijna tegelijkertijd af gingen. Dat was ónze deminee, maar in zijn teruggroeten lag. dit, het is ook een dominee voor alle menschen. Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 03, Haarlem. EINDSPELSTUDIE No. 115. H- Cohen Breslau) Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Kg3, Df6, f7. Zwart; Kh7, Dh5. LEGAAT AAN DE JEUGD. Engelsche bladen deelen mede, dat de onlangs gestorven Sir William Thomas Dupree aan de steden Portsmouth en Brighton elk 5000 pond Sterling (naar den tegenwoordigen koers on geveer 40.000 gulden) ter bevordering van het Schaakspel onder de Jeugd heeft vermaakt. In beide plaatsen moeten jaarlijks schaakwedstrij den voor de Jeugd beneden de 21 jaar worden gehouden. De eerste prijs moet minstens 10Ö (ongeveer 800 gld.) bedragen, uitsluitend te besteden voor de verdere ontwikkeling van den winner. Om zijn schenking te motiveeren, voert de erflater aan, dat het schaakspel hem van zijn prilste jeugd af concentratie van gedachten, geduld en hoop op de toekomst heeft geleerd en hem daardoor in het leven van groot nut is geweest. OPLOSSING PROBLEEM No. 404. (Gunnar Anders son). Stand der stukken: Wit: Kh6, Df5, Th.3, La4, La7, Pd3, Fd5, b2, d4. 1. Df5e6, Kc4Xd3; 2. Pd5xf4 mat. Td2Xd3; 2. De6c6 mat. PelXdo; 2. b2b3 mat. Lg2Xd5; 2. De6xa6 mat. Le3xd4; 2. Pd5—b6 mat. f4—f3f2. Pd5—f4 mat. anders; 2. Pd3e5 mat. Goede oplossing ontvangen van; H. W. van Dort, te Haarlem. CORRESPONDENTIE. Onze hartelijke gelukwenschen voor 1934! - Dank voor de aangeboden felicitaties bjj .de wisseling des jaars. Aerdenhout. P. J. K. 1. La7c5 faalt na 1a3xt>2. Land- en tuinbouwspreekwoorden. (Vervolg.) Voren zijn voren, maar op den rug groeit het koren. Deze spreekwijze, welke men hier en daar in ons vaderland hoort, doelt natuurlijk op het verlies aan opbrengst, hetwelk men door <Se anders noodzakelijke watervoren of kleine greppels op het land lijdt. Waar men dus de greppels door onderaardsche pijpen of draineer- buizen kan vervangen, wordt de opbrengst van het land natuurlijk meer. Mest laat en vlak, vaak en zwak. In dit spreekwoord beteekent „laat", zeer kort voor den zaaitijd; een duitsch spreekwoord zegt dan ook; „Een goede boer maakt den ploeg aan den mestkar vast." „Vlak" wil hier zeggen ondiep, opdat de mest den nuttigen invloed van de werking der lucht ondervinde en tevens in het bereik der plan tenwortels blijve; „vaak", bedoelt hier, dikwijls, maar telkens in geringe hoeveelheid en met korten mest (dong). Zoo kan deze regel al thans voor zandgronden gelden. Op zwaarderen bodem mest men doorgaans bij langere tus- schenp-oozen maar dan met grooter hoeveelheid op eens. Op vele zandgronden wordt menigmaal voor elk gewas en dus jaarlijks, als de voor raad het toelaat, gemest. Men moet met handen en niet met manden zaaiën, is een spreuk van Cats, overeenkomende met de hollandsche uitspraak „Zaaiing hol oogsten vol" of „Dun gezaaid, dicht geoogst, of met het fransche spreekwoord: Qui sême clair, récolte épais. B Ondergeteekende wenscht zich tot wederopzegging te doen inschrijven als abonné van „HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD" (Algemeen Weekblad voor Kennemerland en Het Kleverpark) tegen f 1.per kalender-halfjaar. Het reeds verschenen No. wordt per post toegestuurd. Naam: Woonplaats: (A. 't u b, duidelijk invullen.) Administratie Dloemendaalsch WeekbladGed. Oude Gracht 63, Haarlem. Postgiro: 191387.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1934 | | pagina 3