TWEEDE BLAD Mfeert SeBn AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET. CHi I1EUWSTE SCHAAKRUBRIESt Losse Blaadjes. Een zonnestraaltje. Brokjes Levenswijsheid. Verborgen ondeugd. Post voor de Kinderen. 1 Ons Kinderverhaal. KUIL Bijzonder LEKKER van smaak. ALLERFIJNST van kwaliteit. DEZE WEEK ter kennismaking slechts K©rt Fllmnleesws. Cent per pond HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN 16 MAART 1934. No. 11. „Het zonlicht breekt door", sprak de heer Graadt van Roggen vóór de opening 'van de Jaarbeurs. Medeburgers, schept weer moed En bltjft op de toekomst hopen: Dezer dagen stelde men Weer de jaarbeurs te Utrecht open. En daar werd in 't openbaar En vol blijdschap waargenomen, Dat het ergste is geweest, Beet're tijden zullen komen. „Schuchter breekt een zonnestraal Door de crisisneev'len henén; Weldra zal de slapste tijd, Naar wij hopen, zijn verdwenen En de welvaart weergekeerd". In dien trant werd daar gsproken. Zou voor handel, industrie 'n Beet're tijd zijn aangebroken? 't Lijkt te mooi, om waar te zijn! Is nog beterschap te wachten, Of is hier de vrome wensch Weer de vader der gedachte? Hoe het zij, ik neem het aan, En ik wil het graag gelooven. Moedig dan maar voorwaarts gaan; Worstel uit 't moeras naar boven! Steek de handen uit de mouw! Komt er werk, dan fluks beginnen! 't Zonnetje schijnt nog wel flauw, Maar de hoop doet overwinnen (Nadruk verboden) „Hoe kun je zooiets van hèm verwachten?", vroeg ik mijn vriend, toen deze een heel leelijke veronderstelling uitsprak omtrent een algemeen geacht man, die wü beiden van zeer nabij ken den. Dag aan dag waren wij getuige van zijn doen en laten; we plachten met hem over alle dingen te spreken en ook nog nooit één oogen- Mik maar was er aanleiding geweest om zijn ridderlijkheid, zijn goede trouw, zijn ernst en hulpvaardigheid in twijfel te trekken. Deze man behoorde tot die zeldzame naturen, op wie men op het eerste gezicht de woorden van Horatius toepast: „ongerept van leven en vrij van boos heid". En deze man zou tot een laagheid in staat zijn als waarvan mijn vriend hem ver dacht?! .Maar wat heb je dan toch voor reden?". Wierp ik hem tegen. „Juist zijn vlekkelooze goedheid moet wel een verschrikkelijke tegenpool hebben. En nu achtte ik het niet onmogelijk, dat die duistere zijde van zijn karakter juist op het door mü veronderstelde gebied lag." We praatten er niet verder over, want het gesprek was alweer op andere onderwerpen ge komen. Maar op mijn eenzame wandeling naar huis waren al deze onderwerpen vergeten, zooals men de duizenden sterren aan den nachthemel uit het oog verliest, omdat een helder stralende planeet alle aandacht tot zich trekt. Zulk een geheimzinnig flonkerende, met zwavelig vuur als onheilspellend knipoogende ster was dat terloops daarheen geworpen woord van mijn vriend. Zou het werkelijk waar- zijn, dat ook in het menschelijk karakter deugd en ondeugd elkan- ders tegenwicht zijn? Zoodat ze elkander aan vullen tot een gelijk bedrag en we tenslotte met onze deugd en ondeugd evenveel waard zijn? Een mensch met kleine deugden wordt in dat geval door kleine ondeugden gekenmerkt, maar tegen over groote deugden staan dan evenzeer nood zakelijkerwijze groote ondeugden. Het lijkt bij nadere beschouwing zoo vreemd niet; is het in de natuur ook niet zoo. dat het sterkste licht de diepste schaduwen afwerpt? En zegt niet de volksmond, die vaak intuïtieve wijsheid verraadt: hoe grooter geest, hoe groo- ter beest? Maar in het gegeven geval was van deze beest achtigheid nooit iets te merken geweest. Toege geven, zou mijn vriend zeggen, maai- hetgeen niet te merken Is, kan daarom wel bestaan. De dag is duidelijk, ligt open en klaar voor Ieders oogen, maar de nacht is een duister geheim. Het licht kan zoo schel stralen, dat het zelfs bijna de oogen verblindt, maar de schaduw is een on doorzichtige zwarte vlek. Bestaat dus de nacht niet en mag men niet in de schaduw gelooven? Dit wil dus zeggen, dat het leven twee zijden heeft, een openbare en een verborgene. Gelijk de zon op hun beurt elk der beide halfronden ver licht, treedt er beurtelings een van de twee zij den van het karakter uit het duister te voor schijn. De bezadigdste mensch heeft zijn drift buien, de dapperste zijn aanvallen van angst, de blijmoedigste zijn depressies. Wie onzer heeft niet het woord van Goethes Faust bij gelegen heid op zichzelf toegepast: „Twee zielen, ach! wonen in mijne borst, De een-e wil zich van de andre scheiden." Twee zielen, licht en donker, goed en kwaad. -Een dubbele persoonlijkheid, bestaande uit com plementaire kleuren. Deugd en ondeugd, die elkaar opheffen. Er bestaat een griezelig boek, ook op de film bewerkt, waarin de hoofdpersoon, een dokter, door het innemen van een door hem uitgevonden tooverdrank zijn persoonlijkheid in de twee elkaar tegensprekende deelen, welke haar samenstellen, naar welgevallen kan splitsen. Overdag is hij de ba-ave en fatsoenlijke dokter Jeckyll, door ieder geacht en bemind, maar- 's nachts verandert- hij zich in zijn tegendeel, de afschuwelijke misda diger Hyde. Dit verhaal moge een griezelig sprookje zijn, de kern ervan is tooh waar. Dat de mensch, evenais alles in de wereld, een eenheid van tegendeelen is, wie heeft het nimmer ervaren? Alleen is het onderscheid niet altijd zoo volledig en scherp, dat men de ééne helft van de andere kan splitsen en tegenover de andere helft uit spelen kan. Maai- in beginsel huist in elk onzer de heilige naast den misdadiger. In ouderwetsche romans treden tweeërlei hel den op: de helden van het goede en de helden van het booze. Brave, nobele menschen zonder een enkel vlekje en daar tegenover schurken, zwart als de nacht. De tegenwoordige lezer lacht om die tegenstelling, want hij weet, dat de vol maakte deugd zich niet op aarde belichaamt evenmin als dat met de volmaakte ondeugd het geval is. In de moderne romans worstelen goed en kwaad weliswaar evenzeer tegen elkaar, maar deze strijd tusschen de levensmachten voltrekt zich in één en dezelfde persoonlijkheid. Wanneer men aan dit alles denkt, klinkt de beduchtheid van mijn vriend voor bizondere braafheid niet zoo dwaas meer als aanvankelijk het geval was. Elke pool moet zijn tegenpool hebben, elke partij haar tegenpartij. En het is waar: voor een onzichtbaar gevaar huivert men sterker dan voor een gevaar, dat men voor zijn oogen aanschouwt. Waarom zou men zijn hoop wel stellen op verborgen deugden, en tegen ver borgen ondeugd niet op zijn hoede zijn? H. G. CANNEGIETER Sneeuwklokje. Nu, wat heb jij een goede verjaardag gehad, zeg. Heb je dit mooie postpapier ook ge kregen Is dat plaatje niet uit het sprookje van het ontevreden princesje, dat toen een be- tooverüe kikvorsch tot speelgenoot kreeg? Wil je mij eens het adres en de naam van je vrien dinnetje schrijven, dan zal ik zorgen dat zij de volgende keer een krant krijgt toegestuurd Ik vind het heel aardig als zij ook mee wil doen. Je twee eerste raadsels zij goed. Kon je de andere niet vinden? Het was niet zoo moeilijk. De kleine teekenaar. Je bebt een goede schuilnaam gekozen. Ik vind je teekening heel mooi. Kijk maar eens in de volgende kinderkrant, misschien staat hij daar wel in. Je ziet hem dan ongekleurd terug, want kleuren kunnen we in een krant niet weergeven. Ja, het is een mooi verhaaltje van de olifant. Vind je het niet moeilijk om twee weken te moeten wachten vóór je weet hoe het verder gaat Het is jammer, dat ik me met de verjaardag van je zusje vergist heb, maar je zult wel begrepen hebben, dat het voor haar bestemd was. Je twee eerste raadsels zijn goed. Roodborstje. Ja, ik vind je schuilnaam heel leuk. Je drie raadsels zijn goed. Probeer maar deze ook zoo goed op te lossen, je weet dat ik voor de beste oplossing een boek bestemd heb. Ik dank je wel voor je raadsels, ik zal er een paar van plaatsen in de krant, die hier op volgt. Ik vind het zoo leuk als jullie zelf meewerken aan de kinderkrant. Jopie Slim. Zooals je ziet, noem ik je deze keer direct bij je nieuwe naam, ik vind hem heel leuk hoor. Nee ik vind je heelemaal niet dom, het is niets erg om eens te blijven zitten. En boven dien kun je het toch heelemaal niet helpen. Je hebt nu dus eigenlijk vacantie. Zorg: maar, dat je flink opknapt. Lijkt het je prettig op de huishoudschool? Ik ben er vroeger ook op ge weest en vond het heel prettig. 0 Minïe Dyserincb. Dank je wel voor de oplossingen van de raad- séls. Ze zijn alle drie goed. Wil je me de vol gende keer eens wat meer van je -zelf vertel len? Dit was de eerste keer dat je me schreef, is het niet? Je hebt heel mooi postpapier, maai wil je er eens wat meer op schrijven? Ik dank jullie wel voor de oplossingen van de' raadsels. Ze waren niet zoo erg moeilijk wel? De oplossingen waren: 1. Er gingen geen pooten over d-e brug, alleen twee beenen. 2. In Februari eten de menschen het minst, want deze heeft maar 28 of 29 dagen. 3. Tambour. door G. TH. ROTMAN. (Nadruk verboden.) 1 7% art tJr 9 21. Maar wat klonken daar buiten opeens voor noodkreten? Het waren Joosje en Pietje, die met hun wagentje nu juist onderaan den heuvel aangekomen waren. Verschrikkelijk, wat een toestand. Het karretje reed regelrecht op het huis van de familie Snip aan Wat moest daarvan terechtkomen! 22. Bom? Daar vloog het wagentje al tegen den muur, precies onder het openstaande raam. Pietje en Joosje vlogen als ballen omhoog en rolden holderdebolder, dwars over de tafel, de kamer van de familie Snip binnen, tot grooten schrik van het brave echtpaar. De strooppot en de helft van de spekpannekoeken kwamen zoo maar op den vloer terecht! 23. Mevrouw Snip was woedend! Op het mooie karpet, waar ze haar leven lang zoo zuinig op geweest was, lag een dikke klodder stroop. Maar toen alles netjes opgedaan was en zij hoorde, dat het een ongeluk geweest was, klaarde haar gezicht ineens op. „Neen maar, jullie komen net van pas!" riep zij uit. .Kijk eens, lusten jullie die pannekoeken? Die kun nen we zelf niet op." 24. Nu, dat was aan geen doovemansoor ge zegd! Of ze ze lustten! Zelfs de pannekoeken, die op den grond gevallen waren, werden netjes schoongeveegd en verorberd. Binnen vflf minuten was de schaal leeg en toen de twee jongens, na netjes bedankt te hebben, weg gingen, konden ze bijna niet loopen, zóó dik hadden ze zich gegeten. Hier volgen nu een paar nieuwe raadsels en wie mij daar de beste oplossingen van stuurt, krijgt als prijs een boek. Vergeet dus vooral niet nog even duidelijk je naam, adres en leef tijd er bij te zetten. 1. Waar eindigt alles mee? 2. Wie kan alle talen spreken en behoeft ze t.och niet te leeren? 3. Ik ben een stad van ons land snijdt men mij de staart af, dan ben ik een kostbdar metaal. 4. Waar wonen de verstandige menschen? 5. Waar wonen de verstandigste menschen? Weten jullie -wel, dat dit de laatste kinder krant voor de Paaschvacantie is? Vieren jullie thuis het Paaschfeest ook? Wij mochten vroeger op die dag altijd net zooveel eieren eten als we wilden. En die werden eerst van te voren versierd. Hebben jullie dat wel eens gedaan? Je kunt ze heelemaal effen kleuren met gewone waterverf en ze dan bij elkaar in een schaal op tafel zetten. Dat staat zoo vroolijk. Elk ei kan natuurlijk ook apart ver sierd worden door er met waterverf figuurtjes op te schilderen. Dit is natuurlijk wel moei lijker, maar de ouderen kunnen het best eens pro-beeren. Neem de verf vooral niet te dik. Wat ook heel leuk is, is elk ei als het in het eierdopje staat een hoedje of mutsje van ge kleurd chitz papier op te zetten. En er dan aan de voorkant een gezicht op te teekenen. Jongens of meisjes, die kunnen figuurragen zouden een eierrekje kunnen zagen en daar dan de versierde eieren in zetten. Een heel eenvoudig model hiervoor is een lang smal plankje van 6 c.M. breedte, waarin dan gaten gezaagd of geboord worden met een middel lijn van 3 c.M. Spijker onder de beide uitein den een klein latje. Beits het geheel met gele beits. Probeer het maar eens en vertel me de volgende keer of het gelukt is. Verder wensch ik "jullie allemaal een vroolijke Paaschvacantie toe. TANTE IDA. DE OLIFANT EN DE TOOVENAAR. II. Ik zal U dan vandaag gaan vertellen van den kwa-jen toovenaar. Dat is niet vroolijk. Maar ik wil het vooruit wel vertellen, dat het niet goed met hem afloopt, maar dat komt pas heel aan het eind van ons verhaal. Daar zijn we nog in een heelen tijd niet, want we moeten eerst ook nog' preeieser zeggen, hoe het land van die too venaars er uit zag. Wanneer we het hooge don kere bosch met de lichtere Plekken waarin de goede toovenaarg woonden ineens heelemaal konden oplichten en we gingen midden op den grond staar., dan zouden we nergens een einde zien. Het land is zoo groot dat als je naar die verte waar het land eindigt en de lucht begint, wilde taelocpen, je drie dagen en drie nachten moest door loopen en dan was je nog even ver; dat was zoo aan den kant waar de zon opgaat- en opzij aan den eenen kant, en opzü aan den anderen kant, maar niet aan den achter kant waar de zon ondergaat. Aan dien kant was niet. zooais in ons land, de ruischende zee en het vlakke strand, waai- bij droog weer het gele zand overheen stuift, en waar de schelpen aanspoelen, van die lange doosjes, die meestal stuk zijn en die kleinere witte stevige met de ribbetjesrug grijzig wit alsof ze» net uit de kalk- fabriek kwamen en daartusschen die kleine zachte rose met de fijne lijntjes erop en die doorzichtig zijn, alsof er bloed door de adertjes loopt. Er was aan dien achterkant heelemaal geen zee en geen strand, en wat daar heel aan het uiteinde wel was, dat wist niemand. Wel dhartusschen in. Daar woonde de kwaje toove naar. Daar kon je vanuit het bosch van de goeje toovenaars niet komen. Vroeger wel. Dat kwam zoo. De kwaje toovenaar was eerst één van de goeje. Hij woonde ook in het groote bosch op een lichte plek. Hij stond 's morgens od en waschte zich en verzorgde zijn tooverstaf net ais de anderen. Op een afstand leek hij ook op de anderen, maar je zou zeggen, dat i wat grooter van stuk was. Ook had hij iets in het kiiken van z'n oogen waarvoor de vogels, die ronde kraaloogjes hebben om alles goed te kunnen zien. een beetje bang zijn. Op de ge zellige en op de ernstige vergaderingen van de goeje toovenaars m het bosch op de open plek in het- maanlicht kwam hij nooit. Daar spraken sommige goeje toovenaars met elkaar wel eens over: „Hij is er weer niet" ztói er een, of: „Waar om zou hij toch altijd van onze samenkomsten wegblijven?", vroeg een ander en een van de jongsten, die nog pas mee mocht doen, want daarvoor moest je achttien jaar zijn, kwam met een verhaal uit zijn kinderjaren van een tijd geleden. Hij was toen eens in de buurt gekomen van het huis van Bazo, zoo heette de kwaje toovenaar, op een middag dat de goeje toove naars plegen te slapen. De deur van het huisje Stond open, maar op de mat lag een leeHjlce hond op de wacht, die met gele vuurschietende oogen naar Eelko, zoo heette de jongen, keek, terwijl de hond zijn bovenlip optilde en zijn tanden, liet zien of hij zoo op hem wou aan vliegen. Eelko was toen maar weggegaan, maar hij had door het openstaande raam Bazo aan z'n tafel zien zitten met een groote bril op en een open mes in de hand, terwijl er voor hem op den tafel kleine dieren lagen, die dood sche nen. Er was daarna iets vreeselijks gebeurd. Uit een naburig dorp, waar gewon® menschen woonden was op een goeden dag in het najaar, toen de appelen en peren aan de boomen rijp waren, in het toovernaren-bosch een leuke boe renjongen komen aanstappen met rooje wangen, blond haar dat opzij en bo-venop krulde, niet met zoo'n stuifboeket van krullen als sommige jongens tegenwoordig mooi vindbn, maar heel gewoon, in het wit van z'n oogen zat een beetje blauw en in het blauw rondom de donkere oog leden, die niet waren als de voorkant van een klein fo-tografietoestelletje, zat zooveel licht als in gesmolten stukkies zon. Aan z'n rug en z'n schouders en z'n manier van loopen kon je zien dat i een boer was, maar aan zijn handen en vooral aan z'n vingertoppen dat i ook tim merman was. Het was middag, de toovenaars sliepen behalve Bazo. De jonge man had in zijn dorp veel over de goeje toovenaars gehoord en zocht naar hulp voor zijn zieke moedbr, (het is nog altijd Eelko, die dit vertelt) want zijn vader was dood en dokters leefden er in dien ouden tijd nog niet. „Wat is het stil in hét bosch" dacht de boer-timmerman. Want U moet weten, dat de meeste vogels uit vriendschap voor de goeje toovenaars zich 's middags ook stil hielden om hen niet wakker te maken. De jongen kwam verscheidene dichte huisjes langs en dan zag hij wel eens een paar groote ko- njjnen-oogen achter een boomstronk naar hem kijken onder twee rechtopstaande ooren, net een pa-ar spreekgestoelten in het klein als een Hol- landsche professor voor dominee's en pastoors, rabijnen en andere menschen die hardop spre ken tegenwoordig maakt, je gaat daar maar in. staan en spreekt zacht en dan kunnen ze 't aan den anderen kant van den zaal toch hooten. Nou, die konijntjes dan hadden den jongen boer-- timmerman in het bosch al van heel ver hoo- i'en aankomen. Maar ze zeiden niets. En hij ging maar weer verder tot hij aan het huisje van Bazo kwam. En toen moet het vreeselijke dan gebeurd zijn, wat? Dat heeft nooit iemand ooit heelemaal precies geweten, maar dat er een heele verandering daar gekomen is, het bosch daar weg en het huisje van Bazo later weg waren en dat Bazo en de jongen toen nooit meer bü de goeje toovenaars zijn teruggekomen, dat is allemaal waar, en dat zal ik U de vol gende keer beschrijven. Dat was heel erg. (Wordt vervolgd.) Gezien het succes van films met een roman tische sfeer heeft Universal besloten een rol prent te vervaardigen met als plaats van han deling het hof van twee koninginnen, n.l. „Eli sabeth en Mary" resp. gespeeld door Leslie Carter, de roodharige temperamentvolle actrice en Margaret Sullavan, beroemd door haar rol in „Only Yesterday", Lowell Sherman, die de regie voert, zal eveneens een rol in de film ver tolken. Moeite nog kosten zuilen gespaard wor den om „Elisabeth en Mary" tot het beste te maken dan tot nog toe gepresenteerd werd. Let's be Ritzy is de titel van de eerstvolgende Universalfilm, waarin Lew Ayres de hoofdrol ral vervullen. Het tableau de la troupe ver meldt o.a. nog: Patricia Ellis- Isabel Jewell en Frank Mc. Hugh. Let's be Ritzy is een verfil ming van William Anthony Mc/Cuire's gelijk namig tooneelstuk en zal onder regie van Ed ward Ludwig opgenomen worden. Constance Cummings in „Glamour". Universal heeft besloten de charmante talentvolle Constance Cummings de vrouwelijke hoofdrol te laten vervullen in Edna Ferber's „Glamour", met als tegenspelers Paul Lukas en Russ Colombo. William Wyler regisseert Universal heeft de hand gelegd op een merk waardige gegeven van Edith en Edward Ed! es, getiteld: „Frailty". Het behandelt de moord op een man. die op den dag van zijn gewelddad:- gen dood door acht vrouwen bezocht werd, waarvan ieder geacht werd met hem een in tieme verhouding te hebben gehad. Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 63, Haarlem. EINDSPELSTUDIE No. 117. C. C. W. Mann, fs-Gravenhage.) Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Ke2, ThS, Pe8, b2, c2, g3. Zwart: Ke4, a2, a7, c7, e7, f5, h5. EINDSPEL No. 90. In een partij, gespeeld tusschen T. Salo (met wit) en R. Krogius, in den wedstrijd om het kampioenschap van Finnland, 28 De cember 1933, ontstond na den 20sten zet van Wit de volgende stand: Wit heeft op Damevangst gespeeld en het is hem gelukt alle wegen voor den terugtocht af te snijden. Er volgt echter een serie verras singen: 2 0Lb7xf3t 21. Kg2—h3 Consequent, maar verderfelijk. Na 21. TflX f3, De3xel; 22. c3 x d4. zou Wit nog goede kansen hebben gehad. 2 1Tf8—f6! Dezen zet had Wit niet verwacht. Na 22. TelXe3 volgt mat in 2 zetten en na 22. Kh3- h4 mat in 3 zetten door 22Tf6h6t; 23. Kh4—g5, Th6h5t!24. Kg5—f6, Ta8—f8 mat. Eveneens volgt spoedig mat zoowel na 22. g'3—g4, De3Xf4 als na 22. Pf4—g6t, Tf6Xg6! enz. Het beste was nog 22. TflX'f3, De3Xf3; 23. Pf4g2, maar na 23Ta8g8 is Wit ook dan tamelijk hulpeloos. Wit probeerde echter 22. Pf4g2 En Zwart kondigde mat in zeven zet ten aan! 2 2Tf6h6f Foutief zou zijn 22Lf3g4f; 23. Kh3Xg4, Ta8g8f24. Kg4—h3, Tf6—h6f; 25. Pg2h4, Th6Xh4i wegens 26, Kh3—g2! 23. Pg2—h4 Th6Xh4f! 24. g3Xh4 Lf3—e2f Het mooie idee 24Lf3g4f (25. Kh3 Xg4?, Ta8—g8f; 26. Kg4—h5, Tg8—g5fü enz.) faalt na 25. Kh3g2! 25. Kh3—g2 Ta8g'8f 26. Kg2—hl Le2—f3f Opgegeven. OPLOSSING PROBLEEM No. 412. (E. C. W. Mann.) Stand der stukken: Wit: Khl, Db4, Pe6, Pf7, a3, f5. Zwart: Kd5, PaS, a4, b7, f4, g4. 1. Db4c3, enz. Goede oplossing ontvangen van: H. W. van Dort, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1934 | | pagina 3