TWEEDE BLAD
Mfeert SeBn
AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA
EN PIETJE ROET.
CHi I1EUWSTE
SCHAAKRUBRIESt
Losse Blaadjes.
Een zonnestraaltje.
Brokjes Levenswijsheid.
Verborgen ondeugd.
Post voor de Kinderen.
1
Ons Kinderverhaal.
KUIL
Bijzonder LEKKER van
smaak.
ALLERFIJNST
van kwaliteit.
DEZE WEEK
ter kennismaking slechts
K©rt Fllmnleesws.
Cent per pond
HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN
16 MAART 1934. No. 11.
„Het zonlicht breekt door", sprak
de heer Graadt van Roggen vóór
de opening 'van de Jaarbeurs.
Medeburgers, schept weer moed
En bltjft op de toekomst hopen:
Dezer dagen stelde men
Weer de jaarbeurs te Utrecht open.
En daar werd in 't openbaar
En vol blijdschap waargenomen,
Dat het ergste is geweest,
Beet're tijden zullen komen.
„Schuchter breekt een zonnestraal
Door de crisisneev'len henén;
Weldra zal de slapste tijd,
Naar wij hopen, zijn verdwenen
En de welvaart weergekeerd".
In dien trant werd daar gsproken.
Zou voor handel, industrie
'n Beet're tijd zijn aangebroken?
't Lijkt te mooi, om waar te zijn!
Is nog beterschap te wachten,
Of is hier de vrome wensch
Weer de vader der gedachte?
Hoe het zij, ik neem het aan,
En ik wil het graag gelooven.
Moedig dan maar voorwaarts gaan;
Worstel uit 't moeras naar boven!
Steek de handen uit de mouw!
Komt er werk, dan fluks beginnen!
't Zonnetje schijnt nog wel flauw,
Maar de hoop doet overwinnen
(Nadruk verboden)
„Hoe kun je zooiets van hèm verwachten?",
vroeg ik mijn vriend, toen deze een heel leelijke
veronderstelling uitsprak omtrent een algemeen
geacht man, die wü beiden van zeer nabij ken
den. Dag aan dag waren wij getuige van zijn
doen en laten; we plachten met hem over alle
dingen te spreken en ook nog nooit één oogen-
Mik maar was er aanleiding geweest om zijn
ridderlijkheid, zijn goede trouw, zijn ernst en
hulpvaardigheid in twijfel te trekken. Deze man
behoorde tot die zeldzame naturen, op wie men
op het eerste gezicht de woorden van Horatius
toepast: „ongerept van leven en vrij van boos
heid". En deze man zou tot een laagheid in
staat zijn als waarvan mijn vriend hem ver
dacht?!
.Maar wat heb je dan toch voor reden?".
Wierp ik hem tegen.
„Juist zijn vlekkelooze goedheid moet wel een
verschrikkelijke tegenpool hebben. En nu achtte
ik het niet onmogelijk, dat die duistere zijde van
zijn karakter juist op het door mü veronderstelde
gebied lag."
We praatten er niet verder over, want het
gesprek was alweer op andere onderwerpen ge
komen. Maar op mijn eenzame wandeling naar
huis waren al deze onderwerpen vergeten, zooals
men de duizenden sterren aan den nachthemel
uit het oog verliest, omdat een helder stralende
planeet alle aandacht tot zich trekt. Zulk een
geheimzinnig flonkerende, met zwavelig vuur als
onheilspellend knipoogende ster was dat terloops
daarheen geworpen woord van mijn vriend.
Zou het werkelijk waar- zijn, dat ook in het
menschelijk karakter deugd en ondeugd elkan-
ders tegenwicht zijn? Zoodat ze elkander aan
vullen tot een gelijk bedrag en we tenslotte met
onze deugd en ondeugd evenveel waard zijn? Een
mensch met kleine deugden wordt in dat geval
door kleine ondeugden gekenmerkt, maar tegen
over groote deugden staan dan evenzeer nood
zakelijkerwijze groote ondeugden.
Het lijkt bij nadere beschouwing zoo vreemd
niet; is het in de natuur ook niet zoo. dat het
sterkste licht de diepste schaduwen afwerpt? En
zegt niet de volksmond, die vaak intuïtieve
wijsheid verraadt: hoe grooter geest, hoe groo-
ter beest?
Maar in het gegeven geval was van deze beest
achtigheid nooit iets te merken geweest. Toege
geven, zou mijn vriend zeggen, maai- hetgeen
niet te merken Is, kan daarom wel bestaan. De
dag is duidelijk, ligt open en klaar voor Ieders
oogen, maar de nacht is een duister geheim. Het
licht kan zoo schel stralen, dat het zelfs bijna
de oogen verblindt, maar de schaduw is een on
doorzichtige zwarte vlek. Bestaat dus de nacht
niet en mag men niet in de schaduw gelooven?
Dit wil dus zeggen, dat het leven twee zijden
heeft, een openbare en een verborgene. Gelijk de
zon op hun beurt elk der beide halfronden ver
licht, treedt er beurtelings een van de twee zij
den van het karakter uit het duister te voor
schijn. De bezadigdste mensch heeft zijn drift
buien, de dapperste zijn aanvallen van angst, de
blijmoedigste zijn depressies. Wie onzer heeft
niet het woord van Goethes Faust bij gelegen
heid op zichzelf toegepast:
„Twee zielen, ach! wonen in mijne borst,
De een-e wil zich van de andre scheiden."
Twee zielen, licht en donker, goed en kwaad.
-Een dubbele persoonlijkheid, bestaande uit com
plementaire kleuren. Deugd en ondeugd, die
elkaar opheffen.
Er bestaat een griezelig boek, ook op de film
bewerkt, waarin de hoofdpersoon, een dokter,
door het innemen van een door hem uitgevonden
tooverdrank zijn persoonlijkheid in de twee elkaar
tegensprekende deelen, welke haar samenstellen,
naar welgevallen kan splitsen. Overdag is hij de
ba-ave en fatsoenlijke dokter Jeckyll, door ieder
geacht en bemind, maar- 's nachts verandert- hij
zich in zijn tegendeel, de afschuwelijke misda
diger Hyde.
Dit verhaal moge een griezelig sprookje zijn,
de kern ervan is tooh waar. Dat de mensch,
evenais alles in de wereld, een eenheid van
tegendeelen is, wie heeft het nimmer ervaren?
Alleen is het onderscheid niet altijd zoo volledig
en scherp, dat men de ééne helft van de andere
kan splitsen en tegenover de andere helft uit
spelen kan. Maai- in beginsel huist in elk onzer
de heilige naast den misdadiger.
In ouderwetsche romans treden tweeërlei hel
den op: de helden van het goede en de helden
van het booze. Brave, nobele menschen zonder
een enkel vlekje en daar tegenover schurken,
zwart als de nacht. De tegenwoordige lezer lacht
om die tegenstelling, want hij weet, dat de vol
maakte deugd zich niet op aarde belichaamt
evenmin als dat met de volmaakte ondeugd het
geval is. In de moderne romans worstelen goed
en kwaad weliswaar evenzeer tegen elkaar, maar
deze strijd tusschen de levensmachten voltrekt
zich in één en dezelfde persoonlijkheid.
Wanneer men aan dit alles denkt, klinkt de
beduchtheid van mijn vriend voor bizondere
braafheid niet zoo dwaas meer als aanvankelijk
het geval was. Elke pool moet zijn tegenpool
hebben, elke partij haar tegenpartij. En het is
waar: voor een onzichtbaar gevaar huivert men
sterker dan voor een gevaar, dat men voor zijn
oogen aanschouwt. Waarom zou men zijn hoop
wel stellen op verborgen deugden, en tegen ver
borgen ondeugd niet op zijn hoede zijn?
H. G. CANNEGIETER
Sneeuwklokje.
Nu, wat heb jij een goede verjaardag gehad,
zeg. Heb je dit mooie postpapier ook ge
kregen Is dat plaatje niet uit het sprookje
van het ontevreden princesje, dat toen een be-
tooverüe kikvorsch tot speelgenoot kreeg? Wil
je mij eens het adres en de naam van je vrien
dinnetje schrijven, dan zal ik zorgen dat zij de
volgende keer een krant krijgt toegestuurd
Ik vind het heel aardig als zij ook mee wil
doen. Je twee eerste raadsels zij goed. Kon je
de andere niet vinden? Het was niet zoo
moeilijk.
De kleine teekenaar.
Je bebt een goede schuilnaam gekozen. Ik
vind je teekening heel mooi. Kijk maar eens in
de volgende kinderkrant, misschien staat hij
daar wel in. Je ziet hem dan ongekleurd terug,
want kleuren kunnen we in een krant niet
weergeven. Ja, het is een mooi verhaaltje van
de olifant. Vind je het niet moeilijk om twee
weken te moeten wachten vóór je weet hoe het
verder gaat Het is jammer, dat ik me met de
verjaardag van je zusje vergist heb, maar je
zult wel begrepen hebben, dat het voor haar
bestemd was. Je twee eerste raadsels zijn goed.
Roodborstje.
Ja, ik vind je schuilnaam heel leuk. Je drie
raadsels zijn goed. Probeer maar deze ook zoo
goed op te lossen, je weet dat ik voor de beste
oplossing een boek bestemd heb. Ik dank je
wel voor je raadsels, ik zal er een paar van
plaatsen in de krant, die hier op volgt. Ik vind
het zoo leuk als jullie zelf meewerken aan de
kinderkrant.
Jopie Slim.
Zooals je ziet, noem ik je deze keer direct
bij je nieuwe naam, ik vind hem heel leuk
hoor. Nee ik vind je heelemaal niet dom, het
is niets erg om eens te blijven zitten. En boven
dien kun je het toch heelemaal niet helpen. Je
hebt nu dus eigenlijk vacantie. Zorg: maar, dat
je flink opknapt. Lijkt het je prettig op de
huishoudschool? Ik ben er vroeger ook op ge
weest en vond het heel prettig.
0
Minïe Dyserincb.
Dank je wel voor de oplossingen van de raad-
séls. Ze zijn alle drie goed. Wil je me de vol
gende keer eens wat meer van je -zelf vertel
len? Dit was de eerste keer dat je me schreef,
is het niet? Je hebt heel mooi postpapier, maai
wil je er eens wat meer op schrijven?
Ik dank jullie wel voor de oplossingen van de'
raadsels. Ze waren niet zoo erg moeilijk wel?
De oplossingen waren:
1. Er gingen geen pooten over d-e brug, alleen
twee beenen.
2. In Februari eten de menschen het minst,
want deze heeft maar 28 of 29 dagen.
3. Tambour.
door G. TH. ROTMAN.
(Nadruk verboden.)
1
7% art
tJr 9
21. Maar wat klonken daar buiten opeens
voor noodkreten? Het waren Joosje en Pietje,
die met hun wagentje nu juist onderaan den
heuvel aangekomen waren. Verschrikkelijk,
wat een toestand. Het karretje reed regelrecht
op het huis van de familie Snip aan Wat
moest daarvan terechtkomen!
22. Bom? Daar vloog het wagentje al tegen
den muur, precies onder het openstaande raam.
Pietje en Joosje vlogen als ballen omhoog en
rolden holderdebolder, dwars over de tafel, de
kamer van de familie Snip binnen, tot grooten
schrik van het brave echtpaar. De strooppot
en de helft van de spekpannekoeken kwamen
zoo maar op den vloer terecht!
23. Mevrouw Snip was woedend! Op het
mooie karpet, waar ze haar leven lang zoo
zuinig op geweest was, lag een dikke klodder
stroop. Maar toen alles netjes opgedaan was
en zij hoorde, dat het een ongeluk geweest was,
klaarde haar gezicht ineens op. „Neen maar,
jullie komen net van pas!" riep zij uit. .Kijk
eens, lusten jullie die pannekoeken? Die kun
nen we zelf niet op."
24. Nu, dat was aan geen doovemansoor ge
zegd! Of ze ze lustten! Zelfs de pannekoeken,
die op den grond gevallen waren, werden
netjes schoongeveegd en verorberd. Binnen vflf
minuten was de schaal leeg en toen de twee
jongens, na netjes bedankt te hebben, weg
gingen, konden ze bijna niet loopen, zóó dik
hadden ze zich gegeten.
Hier volgen nu een paar nieuwe raadsels en
wie mij daar de beste oplossingen van stuurt,
krijgt als prijs een boek. Vergeet dus vooral
niet nog even duidelijk je naam, adres en leef
tijd er bij te zetten.
1. Waar eindigt alles mee?
2. Wie kan alle talen spreken en behoeft ze
t.och niet te leeren?
3. Ik ben een stad van ons land snijdt men mij
de staart af, dan ben ik een kostbdar metaal.
4. Waar wonen de verstandige menschen?
5. Waar wonen de verstandigste menschen?
Weten jullie -wel, dat dit de laatste kinder
krant voor de Paaschvacantie is? Vieren jullie
thuis het Paaschfeest ook? Wij mochten
vroeger op die dag altijd net zooveel eieren
eten als we wilden. En die werden eerst van
te voren versierd. Hebben jullie dat wel eens
gedaan? Je kunt ze heelemaal effen kleuren
met gewone waterverf en ze dan bij elkaar in
een schaal op tafel zetten. Dat staat zoo
vroolijk. Elk ei kan natuurlijk ook apart ver
sierd worden door er met waterverf figuurtjes
op te schilderen. Dit is natuurlijk wel moei
lijker, maar de ouderen kunnen het best eens
pro-beeren. Neem de verf vooral niet te dik.
Wat ook heel leuk is, is elk ei als het in het
eierdopje staat een hoedje of mutsje van ge
kleurd chitz papier op te zetten. En er dan
aan de voorkant een gezicht op te teekenen.
Jongens of meisjes, die kunnen figuurragen
zouden een eierrekje kunnen zagen en daar
dan de versierde eieren in zetten. Een heel
eenvoudig model hiervoor is een lang smal
plankje van 6 c.M. breedte, waarin dan gaten
gezaagd of geboord worden met een middel
lijn van 3 c.M. Spijker onder de beide uitein
den een klein latje. Beits het geheel met gele
beits. Probeer het maar eens en vertel me de
volgende keer of het gelukt is. Verder wensch
ik "jullie allemaal een vroolijke Paaschvacantie
toe.
TANTE IDA.
DE OLIFANT EN DE TOOVENAAR.
II.
Ik zal U dan vandaag gaan vertellen van den
kwa-jen toovenaar. Dat is niet vroolijk. Maar ik
wil het vooruit wel vertellen, dat het niet goed
met hem afloopt, maar dat komt pas heel aan
het eind van ons verhaal. Daar zijn we nog in
een heelen tijd niet, want we moeten eerst ook
nog' preeieser zeggen, hoe het land van die too
venaars er uit zag. Wanneer we het hooge don
kere bosch met de lichtere Plekken waarin de
goede toovenaarg woonden ineens heelemaal
konden oplichten en we gingen midden op den
grond staar., dan zouden we nergens een einde
zien. Het land is zoo groot dat als je naar die
verte waar het land eindigt en de lucht begint,
wilde taelocpen, je drie dagen en drie nachten
moest door loopen en dan was je nog even ver;
dat was zoo aan den kant waar de zon opgaat-
en opzij aan den eenen kant, en opzü aan
den anderen kant, maar niet aan den achter
kant waar de zon ondergaat. Aan dien kant
was niet. zooais in ons land, de ruischende zee
en het vlakke strand, waai- bij droog weer het
gele zand overheen stuift, en waar de schelpen
aanspoelen, van die lange doosjes, die meestal
stuk zijn en die kleinere witte stevige met de
ribbetjesrug grijzig wit alsof ze» net uit de kalk-
fabriek kwamen en daartusschen die kleine
zachte rose met de fijne lijntjes erop en die
doorzichtig zijn, alsof er bloed door de adertjes
loopt. Er was aan dien achterkant heelemaal
geen zee en geen strand, en wat daar heel aan
het uiteinde wel was, dat wist niemand. Wel
dhartusschen in. Daar woonde de kwaje toove
naar. Daar kon je vanuit het bosch van de
goeje toovenaars niet komen. Vroeger wel. Dat
kwam zoo. De kwaje toovenaar was eerst één
van de goeje. Hij woonde ook in het groote
bosch op een lichte plek. Hij stond 's morgens
od en waschte zich en verzorgde zijn tooverstaf
net ais de anderen. Op een afstand leek hij
ook op de anderen, maar je zou zeggen, dat i
wat grooter van stuk was. Ook had hij iets in
het kiiken van z'n oogen waarvoor de vogels,
die ronde kraaloogjes hebben om alles goed te
kunnen zien. een beetje bang zijn. Op de ge
zellige en op de ernstige vergaderingen van de
goeje toovenaars m het bosch op de open plek
in het- maanlicht kwam hij nooit. Daar spraken
sommige goeje toovenaars met elkaar wel eens
over: „Hij is er weer niet" ztói er een, of: „Waar
om zou hij toch altijd van onze samenkomsten
wegblijven?", vroeg een ander en een van de
jongsten, die nog pas mee mocht doen, want
daarvoor moest je achttien jaar zijn, kwam met
een verhaal uit zijn kinderjaren van een tijd
geleden. Hij was toen eens in de buurt gekomen
van het huis van Bazo, zoo heette de kwaje
toovenaar, op een middag dat de goeje toove
naars plegen te slapen. De deur van het huisje
Stond open, maar op de mat lag een leeHjlce
hond op de wacht, die met gele vuurschietende
oogen naar Eelko, zoo heette de jongen, keek,
terwijl de hond zijn bovenlip optilde en zijn
tanden, liet zien of hij zoo op hem wou aan
vliegen. Eelko was toen maar weggegaan, maar
hij had door het openstaande raam Bazo aan
z'n tafel zien zitten met een groote bril op en
een open mes in de hand, terwijl er voor hem
op den tafel kleine dieren lagen, die dood sche
nen. Er was daarna iets vreeselijks gebeurd.
Uit een naburig dorp, waar gewon® menschen
woonden was op een goeden dag in het najaar,
toen de appelen en peren aan de boomen rijp
waren, in het toovernaren-bosch een leuke boe
renjongen komen aanstappen met rooje wangen,
blond haar dat opzij en bo-venop krulde, niet
met zoo'n stuifboeket van krullen als sommige
jongens tegenwoordig mooi vindbn, maar heel
gewoon, in het wit van z'n oogen zat een beetje
blauw en in het blauw rondom de donkere oog
leden, die niet waren als de voorkant van een
klein fo-tografietoestelletje, zat zooveel licht als
in gesmolten stukkies zon. Aan z'n rug en z'n
schouders en z'n manier van loopen kon je
zien dat i een boer was, maar aan zijn handen
en vooral aan z'n vingertoppen dat i ook tim
merman was. Het was middag, de toovenaars
sliepen behalve Bazo. De jonge man had in zijn
dorp veel over de goeje toovenaars gehoord en
zocht naar hulp voor zijn zieke moedbr, (het
is nog altijd Eelko, die dit vertelt) want zijn
vader was dood en dokters leefden er in dien
ouden tijd nog niet. „Wat is het stil in hét
bosch" dacht de boer-timmerman. Want U moet
weten, dat de meeste vogels uit vriendschap
voor de goeje toovenaars zich 's middags ook
stil hielden om hen niet wakker te maken. De
jongen kwam verscheidene dichte huisjes langs
en dan zag hij wel eens een paar groote ko-
njjnen-oogen achter een boomstronk naar hem
kijken onder twee rechtopstaande ooren, net een
pa-ar spreekgestoelten in het klein als een Hol-
landsche professor voor dominee's en pastoors,
rabijnen en andere menschen die hardop spre
ken tegenwoordig maakt, je gaat daar maar in.
staan en spreekt zacht en dan kunnen ze 't aan
den anderen kant van den zaal toch hooten.
Nou, die konijntjes dan hadden den jongen boer--
timmerman in het bosch al van heel ver hoo-
i'en aankomen. Maar ze zeiden niets. En hij ging
maar weer verder tot hij aan het huisje van
Bazo kwam. En toen moet het vreeselijke dan
gebeurd zijn, wat? Dat heeft nooit iemand ooit
heelemaal precies geweten, maar dat er een
heele verandering daar gekomen is, het bosch
daar weg en het huisje van Bazo later weg
waren en dat Bazo en de jongen toen nooit
meer bü de goeje toovenaars zijn teruggekomen,
dat is allemaal waar, en dat zal ik U de vol
gende keer beschrijven. Dat was heel erg.
(Wordt vervolgd.)
Gezien het succes van films met een roman
tische sfeer heeft Universal besloten een rol
prent te vervaardigen met als plaats van han
deling het hof van twee koninginnen, n.l. „Eli
sabeth en Mary" resp. gespeeld door Leslie
Carter, de roodharige temperamentvolle actrice
en Margaret Sullavan, beroemd door haar rol
in „Only Yesterday", Lowell Sherman, die de
regie voert, zal eveneens een rol in de film ver
tolken. Moeite nog kosten zuilen gespaard wor
den om „Elisabeth en Mary" tot het beste te
maken dan tot nog toe gepresenteerd werd.
Let's be Ritzy is de titel van de eerstvolgende
Universalfilm, waarin Lew Ayres de hoofdrol
ral vervullen. Het tableau de la troupe ver
meldt o.a. nog: Patricia Ellis- Isabel Jewell en
Frank Mc. Hugh. Let's be Ritzy is een verfil
ming van William Anthony Mc/Cuire's gelijk
namig tooneelstuk en zal onder regie van Ed
ward Ludwig opgenomen worden.
Constance Cummings in „Glamour".
Universal heeft besloten de charmante
talentvolle Constance Cummings de vrouwelijke
hoofdrol te laten vervullen in Edna Ferber's
„Glamour", met als tegenspelers Paul Lukas en
Russ Colombo. William Wyler regisseert
Universal heeft de hand gelegd op een merk
waardige gegeven van Edith en Edward Ed! es,
getiteld: „Frailty". Het behandelt de moord op
een man. die op den dag van zijn gewelddad:-
gen dood door acht vrouwen bezocht werd,
waarvan ieder geacht werd met hem een in
tieme verhouding te hebben gehad.
Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den
Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 63,
Haarlem.
EINDSPELSTUDIE No. 117.
C. C. W. Mann,
fs-Gravenhage.)
Wit aan zet wint.
Stand der stukken:
Wit: Ke2, ThS, Pe8, b2, c2, g3.
Zwart: Ke4, a2, a7, c7, e7, f5, h5.
EINDSPEL No. 90.
In een partij, gespeeld tusschen T. Salo
(met wit) en R. Krogius, in den wedstrijd
om het kampioenschap van Finnland, 28 De
cember 1933, ontstond na den 20sten zet van
Wit de volgende stand:
Wit heeft op Damevangst gespeeld en het is
hem gelukt alle wegen voor den terugtocht af
te snijden. Er volgt echter een serie verras
singen:
2 0Lb7xf3t
21. Kg2—h3
Consequent, maar verderfelijk. Na 21. TflX
f3, De3xel; 22. c3 x d4. zou Wit nog goede
kansen hebben gehad.
2 1Tf8—f6!
Dezen zet had Wit niet verwacht. Na 22.
TelXe3 volgt mat in 2 zetten en na 22. Kh3-
h4 mat in 3 zetten door 22Tf6h6t;
23. Kh4—g5, Th6h5t!24. Kg5—f6, Ta8—f8
mat. Eveneens volgt spoedig mat zoowel na 22.
g'3—g4, De3Xf4 als na 22. Pf4—g6t, Tf6Xg6!
enz. Het beste was nog 22. TflX'f3, De3Xf3;
23. Pf4g2, maar na 23Ta8g8 is Wit
ook dan tamelijk hulpeloos. Wit probeerde
echter
22. Pf4g2
En Zwart kondigde mat in zeven zet
ten aan!
2 2Tf6h6f
Foutief zou zijn 22Lf3g4f; 23.
Kh3Xg4, Ta8g8f24. Kg4—h3, Tf6—h6f; 25.
Pg2h4, Th6Xh4i wegens 26, Kh3—g2!
23. Pg2—h4 Th6Xh4f!
24. g3Xh4 Lf3—e2f
Het mooie idee 24Lf3g4f (25. Kh3
Xg4?, Ta8—g8f; 26. Kg4—h5, Tg8—g5fü
enz.) faalt na 25. Kh3g2!
25. Kh3—g2 Ta8g'8f
26. Kg2—hl Le2—f3f
Opgegeven.
OPLOSSING PROBLEEM No. 412.
(E. C. W. Mann.)
Stand der stukken:
Wit: Khl, Db4, Pe6, Pf7, a3, f5.
Zwart: Kd5, PaS, a4, b7, f4, g4.
1. Db4c3, enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. W. van
Dort, te Haarlem.