TWEEDE BLAD
AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA
EN PIETJE ROET.
ALLEN ZWEMMEN. STOOP'S BAD
SQHAAXRUBRSEX
1411 H B
HIT ESSEX ER BLAD
Losse Blaadjes.
PASCHEN!
Brokjes Levenswijsheid.
Opstanding.
Terugkomst van den verloren
zoon.
HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN
30 MAART 1934. No. 13.
Weer nadert 't feest, dat altijd
Met vreugde wordt gevierd,
Als over Koning Winter
De Lente zegeviert.
't Is Paschen dat wekt blijdschap!
Het Paaschbrood siert den diseh.
Men eet zich dik aan Paasch-ei,
Daar dit gewoonte is.
De winterkleeren hangen
Geborgen in de kast;
Een lente-garderobe
Wordt hier en daar gepast,
't Is Paschen voor de oud'ren:
't Is Paschen voor de jeugd,
Die in de Paaschvaeantie
Bij voorbaat zich verheugt.
't Is Paschen in de weiden
En Paschen in het bosch.
Dat zich tot elks verblijden
Weer steekt in lentedos.
De takken dragen knoppen.
Die zwellen, dat men 't ziet!
En in de hooge toppen
Klinkt 't voog'len-lentelieft
Het Paaschvuur gaat ontvlammen
Als schouwspel int'ressant.!
Men houdt 't gebruik in eere
In 't Oosten van het land.
De bollenstreek in 't Westen
Heeft bijna 't Paaschkleed aan:
Reeds zijn er crocusveldjes
Te zien. die prachtig staan.
De lucht wordt al wat zoeier.
Al is het soms nog frisch;
Kortom aan duizend teek'nen
Ziet men dat 't lente is
Als nu De Bilt ons maar voor
Verrassingen hewaart!
Men viert met prettig Paschen
Al bibh'rend hij den haard!
XANDER.
(Nadruk verboden)
En ieder jaar keeren de feestdagen terug' en
ze laten zich door geen tijdsomstandigheden
weerhouden. Tijdsomstandigheden zijii er geweest,
zoolang de wereld Paschen gevierd heeft. Zelfs
wie niet. dieper in de geschiedenis doordringt
dan het schoolkind met zijn jaartallenboekje,
weet, dat de opmarseh der menschheid steeds
door bloed en tranen gekenmerkt wordt. Het is
heusch niet voor het eerst in den loop der
eeuwen, dat Üe geteisterde wereld onder haar
jammer dreigt te bezwijken.
Doch met de onverstoorbare regelmaat van
een natuurverschijnsel keeren onder dit alles de
feestdagen terug. Jaar-in jaar-uit zijn ze het
zelfde en altijd brengen ze dezelfde boodschap.
Natuurverschijnselen? Inderdaad gelijken ze
er op en ze hangen er stellig mee samen. Lente,
zomer, herfst en winter wisselen elkaar af, of
het oorlog is dan wel vrede, crisis of welvaart,
hausse of baisse. Nooit was het zulk schitterend
zomerweer als toen in Augustus 1914 de wereld
oorlog uitbrak en angst en rouw de harten ver
brijzelden. Schijnen de sterren niet vredig over
Je slagvelden en straalt niet de zon door de
kieren van het gesloten venster in een sterfhuis?
En zco komt, regelmatig als de loop van de
planeten, telken jare de lente met haar opstan-
dingsfeest. De struiken ontbotten, de eerste
bloemen vertoonen zich in het veld en de dagen
beginnen te lengen. Spoedig zullen kou en duister
weer overwonnen zijn.
Onweerstaanbaar als het kiemen van de plant,
welker stengels zich door de harde aarde om
hoog wroeten, is het ontspruiten van nieuw
vertrouwen, dat de worsteling waagt met de
weerstrevende feiten. Zoomin als de bevroren
kluit de kiemen kan tegenhouden, stuiten el
lende, onrecht en onderdrukking het optimistisch
geloof. Ook in 's menschen innerlijk breekt het
licht, het koste wat het wil, door de duisternis
heen.
Inderdaad is deze werktuiglijke terugkeer van
innerlijk leven een natuurverschijnsel, waarop
men evengoed staat kan maken als op den te
rugkeer van de lente daarbuiten.
Daarom is het niet toevallig, dat de opstan
dingsgedachte samengaat met de opstanding van
de natuur. De lente, aie zegeviert over den winter
is het zinnebeeld van hetgeen er in het mensche-
lijk gemoed plaats grijpt.
Wij weten wel, dat ook deze innerlijke op
standing tijdelijk zal zijn. Ook in den geest vol
trekt zich het rhythme van de seizoenen. De
zon zal wleer zinken, nadat zij h-aar hoogtepunt
heeft bereikt; de aarde zal afkoelen en de
bloemen, die zich thans voorbereiden op de lui
sterrijkste ontplooiing, zullen verdorren en tot
stof vergaan. Zoo is ook de glorie van het in
nerlijk leven niet duurzaam: onze hoop, ons
vertrouwen, onze geestelijke krachtsvemieuwing,
het is slechts een fase. Ook in ons hart zal de
periode van het licht weer door een tijdperk van
duisternis worden gevolgd.
Maar treuren wij om het verlies van de voor
jaarspracht, wanneer deze op het punt staat,
uit te breken Nu is het tijd om ons te ver
blijden met hetgeen ons nog wacht. De tijd van
den rouw kemt spoedig genoeg. Laat ons ons
thans over de geboorte verheugen.
De eeuwige hergeboorte van het licht uit
het duister, dat, prenten wij het ons
goed in even tijdelijk van duur is als bet
licht. Ook het kwaad gaat voorbij, ook de
smart, zelfs ook de dood. Eeuwig wentelt het
lot om en om, gelijk de hemellichamen omwen
telen ir.et een onverstoorbaar rhytme.
Opstanding, wij ervaren haar als een innerlijk
proces. Opstanding beteekent niet, dat er nu,
wat de uiterlijke gebeurtenissen aangaat, een
betere tijd zal aanbreken. Stellig zal dit ook
eenmaal het geval zijn, maar wanneer wij
daarop moesten wachten, zou het voor menigeen
onzer nooit Paschen worden. Opstanding kunnen
wij cok ervaren, wanneer de ellende daarbuiten
blijft en wanniser de smartelijke tragiek van
het leven door ons persoonlijk aan den lijve
gevoeld wordt.
Tenslotte bepaalt de wijze, waarop wij op het
lot reageeren, ons geluk of ons ongeluk. Op
standing is een nieuwe wijze van reageeren. Op
standing is een afschudden' vwi de loom» moede
loosheid, waartoe wij waren vervallen. Een be
vrijding van de suffe en duffe tobberijen, een
samenrapen van onze verslagen krachten.
Opstanding Is overwinning. En overwinning
veronderstelt heldhaftigheid. Wij heffen ons op,
gelijk de plant die uit hbt stof der aarde zich
strekken gaat naar oen hemel; wij willen niet
langer er onder gehouden worden. Zelfs als wij
afstand hebben moeten doen van het allerliefste
levensbezlt, zelfs wanneer alles wat wij hadden
te wachten of te hopen voorbij is, dan willen
wij ons vrij gevoelen, vrij van het neerdrukkende
en kwellende besef, door verdriet en ontgooche
ling gekneveld te zijn.
Opstanding is bevrijding. Wie zich innerlijk
herleefd voelt, weet zich vrij van de omstandig
heden, vrij van personen en gebeurtenissen, vrij
van het noodlot. Hij is daarboven verheven. Uit
de smart heeft hij de rust, de verheldering, de
kalmte en klaarte gepuurd'.
WSe niet door smart en rouw terneer is ge
drukt, wie niet hopeloos ter aarde heeft gele
gen, kent hiet geluk van de opstanding niet.
H. G. CANNEGIETER
Een Paasch verte Hing
door
H. G. CANNEGIErER
door G. TH. ROTMAN.
(ï^adruk verboden.)
29. Het was een verschrikkelijke toestand
voor onze Pietje, maar gelukkig- bezeerde hij
zich niet erg, daar hij voortdurend in de lucht
bleef zweven. Au! Daar vloog Hektor dwars
over een groentenwagen heen en raakte de kar
met zöó'n kracht, dat ze omkantelde en de
appels en savoyekolen over de straatsteenen
rolden!
30. Terwijl de groentekoopman stond te ra
zen en te tieren, dat het een aard had en de
menschen van alle kanten kwamen toeloopen,
klom de kat, blazend van angst en woede,
over 'n langs de straat staande heg. Hup! deed
Hek, en hij was in één sprong eveneens over
de heg, de arme Pietje steeds meesleepend!
Heusch, de arme jongen was niet te benijden!
31. Aan het andere einde van den tuin, die
achter de heg lag, zaten juffrouw Snebbe en
juffrouw Rammelbos gezellig met elkaar te
keuvelen. Ze hadden altijd van iedereen wat te
vertellen, en waren weer eens echt knus aan
het kwaadspreken. Juist bracht juffrouw
Rammelbos haar mondje vlak bij het oor van
juffriuw Snebbe.
32. Bom! Daar kregen ze opeens allebei een
stoot tegen haar neus en de kat schoot sissend
en blazend tusschen hen door over het tafeltje
heen. Vlak daarachter kwam Hek en daarop
volgde Pietje Roet. De angstkreten, die de
dames uitstieten, waren ijselijk om aan te
hooren en ze riepen nog steeds om hulp, toen
het gevaar al lang voorbij was-
(Nadruk verboden)
Het was nu al drie jaar geleden, dat ze hem
voor het laatst hadóen gezien. Vandaag, juist
voor drie jaar, had hij hen verlaten, voorgoed.
Waarheen? Waarom? Geen van allen, die het
begreep. Hij had hen verlaten voor een andere
wereld, om voor hen ondoorgrondelijke beweeg
redenen. Hi] was gereisd naar een lanó, ver en
vreemd voor hen, de eenvoudige menschen uit
een klein dorp. Naar een land, welks taal zij niet
verstonden, welks wetten zij niet kenden, waar
van zelfs de kaart een voor hen onontwarbare
doolhof was.
Dat verre en vreemde lanó' had hem getrokken
zooals een magneet het ijzer. Zooals een vogel
de lokstem hoort en alles vergeet, was hij zijn
noodlot gevolgd. Zoo,als een slaapwandelaar, on
der de betcovering van onweerstaanbare droo-
men, over balustrades en dakgoten balanceert,
was hij over alle bezwaren en weerstanden heen-
gegleden en hun waarschuwingen en angstkreten
had hij beantwoord' met een zwijgenden, starren,
blik.
Drie jaar, en nooit hadden ze meer taal of
teeken van hem gehoord.
„Hij komt nooit weer terug", dacht de dommee,
die op den verjaardag van de noodlottige ge
beurtenis het gezin bezocht, maar tot de nog
altijd treurende moeder sprak hij: „Je kunt het
nooit weten!"
„Waarom is hij weggegaan; hij had 't hier
zoo goed!", snikte de oude grootmoeder.
„Veel te goed!", viel de oom uit, een stoere
turfschipper die ongetrouwd wias gebleven en bij
zijn broer in de kost lag. „Véél te goed! Jelui
hebt hem verwend met je allen; een lamlendige
weekeling heb je van hem gemaakt. Bah! die
nietsnutter! 't Is waarachtig maar niet te hopen,
dat ik zijn -gezicht ooit weer onder mijn oogen
krijg; ik zou hem bij de haren het huis uit-
sleepen. Een trap achterna kon hij krijgen, een
trap, de lellendeling!"
„Wind je niet op, schipper", suste de dominee.
„Denk aan den tekst: oordeel niet opdat gij
niet geoordeeld wordt!" Maar gelijk heeft hij
dacht de dominee, terwijl hij dit zei. De ellen
deling is een trap waard!
„Kijk er eens aan", mengde de schoolmeester
zich in het gesprek. „Kijk er eens aan en ver
onderstel, dat uw zoon mocht besluiten, zich tie
bekeeren van de owajingen zijns weegs en paar
de ouderlijke woningterug te komen. Dan is'
het neg altijd mogelijk, hém het verkeerde van
zijn gedrag onder het oog te brengen en een on
derzoek in te stellen naar zijn motieven. De
verleidingen der wereld zijn groot en de men-
schlelijk-e ziel is een raadsel. Ik heb vaak over
het geval nagedacht en ik moet bekennen, dat
het moeilijk is, zich in den toestand te ver
plaatsen van een jongmensch, dat het goede
verlaat om het kwade te zoeken. Maar laat ons
billijk zijn en niet oordeelen aleer wij hem heb
ben ondervraagd. Zelfs de ergste misdadiger
heeft er recht op, zich te verantwoorden. Geen
vonnis dus ook over hem zonder een voorafgaand
verhoor."
,D,at heb je goed gezegd, meester", bromde
de vader. „Maar één ding vergeet je. Kwajon
gens als hij hebben altijd hun woordje, maar
met mooie praatjes ko-men we niet verder. Ik heb
gezworen, dat hij niet meer over mijn drempel
zal komen. Voor mij bestaat hij niet meer. Ik
heb hem uitgescheurd uit mijn hart. Hij is dood,
dood, dood!! Foei, zoo'n schande over de familie
te brengen. Een familie als de onze, van onbe
sproken gedrag. Daarin past geen schooier, geen
zwendelaar. WH jij hem in 't verhoor nemen,
doe dat dan bij joü aan huis; hiér komt hij van
z'n leven niet weer over den drempel!"
„Maar als hij nu eensi terugkomt als een bede
laar", opperde de zuster. „Als hij ineens voor de
deur staat, hongerig en koud, met verscheurde
kleeren en een stoppelbaard, als zoo'n echte vler-
loopen zwerver, zou je hem dan een boterham
kunnen weigeren, moeder?"
•Breng jij hem die dan!", snauwde de oom.
„Als de fielt tenminste nog een gewone boeren-
boterham. lust. Hij zal wel aan liflafjes gewend
zijn!"
Zoo praatten zij verder, terwijl zij hun Paasch
brood met koffie genoten. Alleen de moeder zfci
niets; ze zat met roode, uitgeweende oogen uit
het venster te staren, afwezig en niet luisterend
naar wat de anderen spraken.
Terwijl de mannen -allengs op een ander on
derwerp waren overgegaan, soesde de zuster nog
na over hetgeen de oom had gezegddat zij hem
de boterham mocht brengen, als hij hongerig en
verkleumd aan de deur zou staan. En een zon
derling gevoel van voldoening bekroop haar.
Dit had zij, zonder het zich bewust te zijn, tel
kens gewenscht, al de drie jaren sinds hij ver
dwenen was. Het beeld van haar broer, honge
rig en verkleumd als een smeekeling thuisko
mend, stond ingeprent in haar droomen. En al
tijd was zij het, die zich over den bedelaar boog,
om hem met haar medelijden te laven.
Zij was altijd zoozeer zijn mindere geweest!
Niemand keek ooit naar haar om, terwijl hij
overal de gevierde persoon was. Alle aanloop in
huis wias voor hem. Als zij een vriendin had en
was trctsch op deze onderscheiding, dan bleek
na een paar- dagen, dat die vriendschap alleen
ma-ar een voorwendsel was geweest o-m met haar
broer in iaanraking te komen. En haar trots sloeg
om in bitteren naijver.
Zij had altijd vol plichten gezeten en hij was
van alle lasten steeds vrijgesteld. Hij kreeg de
lekkerste beetjes, voor haar waren de kliekjes.
Hij nam zooveel zakgeld als hij maar wilde en
moeder vond het goed. Maar voor haar bleef
moeders huishoudbeurs hermetisch gesloten. Hij
mocht er keurig uitzien in kleeren ver boven zijn
stand, maar voor haar schoot er geen Zonda-g-
sche jurk over.
Voor hem was zij lucht geweest. Hij had over
PAASCHZONDAG doorloopend familiebad (gemengd zwemmen)
van S uur v.m. tot 1 uur n.m.
I Bad f 0.40. 10 Baden f 3.30.
PAASCHMAANDAG gewone Zondagsdienst.
haar heengekeken, als was zij een stoel of een
vloermat. De poes haalde hij nog eens aan,
haar nooit! Alteen snauwen had zij van hem
gehad, als ze zijn bevelen om hem met het een
of ander te helpen, niet onmiddellijk had gehoor
zaamd.
Maar nü zouden de rolletjes omgekeerd zijn!
Vernederd zou hij vóór haar staan aan de deur
bedelend om een hap brood. En zij zou het hem
niet weigeren, o nee!, ze zou het hem aanreiken
met een medelijdend gebaar. En ze zou dank
baarheid lezen in zijn smeekende oogen en mis
schien zelfs iets van jaloerschheid op haar nette
kleeren en haar welgedaan uiterlijk.
Grootmoeder schudde droefgeestig het hoofd.
Want haar oog was weer op haar dochter geval
len en het trof haar, dat deze er nóg weer el
lendiger uitzag dan gisteren. Dat deed de ge
denkdag van zijn vertrek. O, die nare, ellendige
jongen! Wat een vreugde was hiet geweest, toen
haar dochter nioeoer was geworden van zoo'n
flink kind. En datzelfde kind had haar den
dood aangedaan. Ze zat maar het venster uit te
staren met roode, uitgeweende oogen. En ze zei
nooit een stom woord meer. Het leven was er
uit; 't was een lijk geworden, dat gezonde, vroo-
lijke vrouwtje van vroeger....
Maar plotseling was het, of het gelaat van
haar dochter een andere uitdrukking kreeg.
Bloed kleurde de bleeke wangen. Vuur schoot er
in de uitgedoofde oogen. En de ineengezakte ge
stalte herrees. Daar stond een vrouw in de volle
kracht van het leven, een gezonde, vroolijke
vrouw stond' daar en keek met een blijden blik
uit het venster.
Grootmoeder schrok. Wat voor wonder ge
schiedde hier? Een betoovering, zoomaar, voor
haar eigen oogen!
De lippen van de betooverde vrouw prevelden
een naam. Ze riepen een naam. Ze schreeuwden
een naam. schalden een naam uit, een naam die
hier in huis nooit mocht worden genoemd.
En allen kieken, verbijsterd, de vrouw aam en
het venster uit.
Maar de vrouw haastte zich de kamer door en
liep naar de deur. Snikken, kreten!
De kamerdeur vloog open, en daar stond hij:
de verloren zoon! Hij stond daar stralend' als
een prins uit een sprookje: hij stond daar fier
en rechtop, met overmoedige oogen en een
lachenden mond. Glanzenüer dan ooit waren
zijn wangen en zijn kleeren hadden een nog keu
riger snit gekregen. Hij -groette met de hand, als
een overwinnaar.
Een spookachtige stilte viel in het vertrek. Men
hoorde den adem gaan en de hairten kloppen.
..Nu?!"riftp. de jonge, anan uitdagend. „Dat
hadden jelui niet gedacht, wél? Geen fijne ver
rassing op Paschen?!"
Stilte. De dominee zocht om een toepasselijken
tekst en vond er geen, afgeleid als hij werd
door de stralende verschijning. Waar bleef
Meester's verhoor, dat het vonnis vooraf zou
gaan? Het vonnis van Vaaer, die bij de eer van
zijn familie gezworen had, dat zijn zoon bij hem
geen voet meer over den drempel zou zetten?
Daar verhief zich Oom, de stoere turfschipper.
De man die den fielt, als hij 't waagde terug
te komen, bij de haren het huis zou uitsleepen
en die den ellendeling een trap achterna zou
geven.
Een paar wankele stappen en de stoere turf
schipper wierp zich met een krachtig gebaar op
zijn prooi. Een geweldige klap op den linker
schouder. Een geweldige klap op den rechter
schouder. Toen greep hij den jongen man bij de
armen, hief een schor vreugdegezang aan en dans
te. met den jongen tegen zich aangedrakt, dooi
de kamer.
Zet de radio aan! hier moet muziek bij!",
schreeuwde de schipper. En de jongen, op Oom's
grollen ingaande, stemde mee in en samen zon
gen ze, brullend van 't lachen, en dansten een
wcesten turfsohippersdans, zoodat de planken van
de oude vloer onder hen kraakten. Achter adem
vielen ze elk op een stoel neer.
„Welkom, me-jongen!", zei Meester ontroerd
en greep krachtig de hand' van den thuisgeko
men®
„Welkom, me-jongen!". zei Dominee en greep
krachtig de andere hand.
„Maartje!", riep Vader tegen zijn dochter.
.Schenk hem eerst een kop koffie in; hij zal
dorst hebben".
En Maartje bracht haar broeder de koffie en
ze knielde bij hem neer, terwijl ze de kop over
reikte. Ze knielde, in bewondering voor hem, die
altijd zooveel mooier en sterker geweest was dan
zij en nu nog veel mooier en sterker was ge
worden dan hij ooit was geweest.
De jongen dronk zijn kop koffie. Toen zei hij,
zacht en als terloops, tusschen een paar teugen
in: „Ja, 't was eigenlijk niet mooi van me. Ik
heb jelui beroerd veel verdriet gedaan. Maar ik
zal het je uitleggen
„Laat dat maar!", viel Meester hein in de
rede. „Het interesseert ons niet; we hebben
daar nu geen tijd voor; we zijn veel te blij
dat je weer thuis bent!"
Dat heb je goed gezegd, Meester!", zei de
vader, maar nu op geheel anderen toon dan
waarop hij die woorden een half uur geleden
gebromd had.
Zoo juist verscheen bij de N.V. H. P. Leopold's
Uitg.-Mij. te Den Haag, de vierde druk van
Het meisje met de blauwe hoed", roman uit
het soldatenleven door Johan Fabricius.
Ing. f 1.90. Geb. f 2.50.
Dit is niet een roman van psychische verwik
kelingen of met philisophische bespiegelingen,
maar een uit het leven gegrepen, vermakelijk
verhaal, vol echten humor en met zuiver gevoel
weergegeven, hier en daar wat gekruid, maar
met menschenkennis geschreven.
De twintigjarige Daantje Pieters, zoon van
den ouden grutter J. C. Pieters, ontving een
militaire dienst-enveloppeDaantje Pieters
Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den
Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 03,
Haarlem.
SCHERTSPROBLEEM No. 31.
J. Hoogeveen
(Haarlem).
Zwart, aan zet, helpt dat Wit hem in twee
zetten kan matgeven.
Stand der stukken:
Wit: Kei, Thl. Lh3, a7, d2.
Zwart: KeS, Ta8, Lb5, Pel, b7, g3.
Wij herhalen nog eens' de toelichting, gegeven
bij het helpmat-probleem van denzelfden com
ponist in de rubriek van 22 December 1933.
Helpmat-problemen noemt men c.'ie composities,
waarin de eene partij de andere matzet met diens
hulp. In bovenstaand probteem zet Wit, met me
dewerking van Zwart, dezen mat. Dergelijke pro-
bleemen, hoewel in Üe wereld der probleemcom
positie als ernstige probleemstudie beschouwd,
behooren o.i. naar hun aard tot o'e seherts-
problemen.
Overigens is deze compositie een ernstig help
mat, d.w.z. bevat het niet een extra humoris
tisch schaakgrapje, zooals in eerst bedoeld
schertsprobteem (No. 30), waarin een averecht -
sche promotie was uitgewerkt.
Een mooi probleem om met de Paaschdagen
op te lossen.
PROBLEEM No. 417.
Prof. E. Salardini.
(Reggio).
Mat in twee zette*
Stand der stukken:
Wit; Kb8, Dg3, Ta4. Td3, Lel, Lc8, Pe3, Ph7,
b7, d5, e2, e5.
Zwart: Ke4, Dd4, Te6, Lg8, c5, h3, h6.
Dit probleem werd met den derden prijs be
kroond in een wedstrijd van „The Sports Re
feree" (1932).
OPLOSSING PROBLEEM No. 414.
(ir. A. J. C. van Eel de
1857—1913).
Stand der stukken:
Wit: Kdl, Dg6, Te5, Lh4, Pf8, c3. c4, e2, e7. f6.
Zwart: Kf4, Dh7, Pc5, g4, k5. k6.
1. Kdlc2, enz.
Goede oplossingen ontvagen van: H. W. Dort
en J. de Vries, beiden tie Haarlem.
moest voor zijn nummer opkomen. Daantje
moest dienen, een zwaar en gevaarlijk geweer
dragen, uren ver, als de kapitein het verkoos.
Daantje met z'n smalle schoudertjes, z'n bleeke
winkelsnuitje, z'n schril en onschuldig meisjes
stemmetje, zou op wacht moeten staan, midden
in den nacht, terwijl ieder ander sterveling in
z'n bed lag; hij zou bij het eerste 't beste in
onschuld bedreven vergrijp het cachot in moeten
op water en brood; hij zou moeten schieten en
met de bajonet steken, alsof daar geen onge
lukken bij konden gebeuren; hij zou keihard sol
datenbrood moeten eten, inplaats van het ver-
sche halfzacht gekookte eitje, het anderhalve
kadetje met zoetekaas en het bord pap, dat hij
thuis bij zijn moeder kreeg.
Juffrouw Pieters zette Daantje op den trein
en zocht voor haar zoon een coupé niet-rooken
en omklemde zijn bleeke handen: het afscheid.
En zoo stoomde Daantje het militaire kamp
tegemoet, waar hij zich vervoegen moest. Onder
de vele wederwaardigheden behoort ook z'n ont
moeting met het meisje met den blauwen hoed,
dat zijn ondergang dreigde te worden. Na 'n
conflict tusschen beiden scheldt ze hem voor
„grutter" uit. „Grutter dat je bent! Als jij dan
geen vent bentdan zijn er andere! Geef
me geld!"
En we leggen het boek na lezing terzijde met
de voldoening, dat hij tenminste van het meisje
met „en blauwen hoed bevrijd is.
ESVéA.