TWEEDE BLAD AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET. ALLEN ZWEMMEN. STOOP'S BAD SQHAAXRUBRSEX 1411 H B HIT ESSEX ER BLAD Losse Blaadjes. PASCHEN! Brokjes Levenswijsheid. Opstanding. Terugkomst van den verloren zoon. HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN 30 MAART 1934. No. 13. Weer nadert 't feest, dat altijd Met vreugde wordt gevierd, Als over Koning Winter De Lente zegeviert. 't Is Paschen dat wekt blijdschap! Het Paaschbrood siert den diseh. Men eet zich dik aan Paasch-ei, Daar dit gewoonte is. De winterkleeren hangen Geborgen in de kast; Een lente-garderobe Wordt hier en daar gepast, 't Is Paschen voor de oud'ren: 't Is Paschen voor de jeugd, Die in de Paaschvaeantie Bij voorbaat zich verheugt. 't Is Paschen in de weiden En Paschen in het bosch. Dat zich tot elks verblijden Weer steekt in lentedos. De takken dragen knoppen. Die zwellen, dat men 't ziet! En in de hooge toppen Klinkt 't voog'len-lentelieft Het Paaschvuur gaat ontvlammen Als schouwspel int'ressant.! Men houdt 't gebruik in eere In 't Oosten van het land. De bollenstreek in 't Westen Heeft bijna 't Paaschkleed aan: Reeds zijn er crocusveldjes Te zien. die prachtig staan. De lucht wordt al wat zoeier. Al is het soms nog frisch; Kortom aan duizend teek'nen Ziet men dat 't lente is Als nu De Bilt ons maar voor Verrassingen hewaart! Men viert met prettig Paschen Al bibh'rend hij den haard! XANDER. (Nadruk verboden) En ieder jaar keeren de feestdagen terug' en ze laten zich door geen tijdsomstandigheden weerhouden. Tijdsomstandigheden zijii er geweest, zoolang de wereld Paschen gevierd heeft. Zelfs wie niet. dieper in de geschiedenis doordringt dan het schoolkind met zijn jaartallenboekje, weet, dat de opmarseh der menschheid steeds door bloed en tranen gekenmerkt wordt. Het is heusch niet voor het eerst in den loop der eeuwen, dat Üe geteisterde wereld onder haar jammer dreigt te bezwijken. Doch met de onverstoorbare regelmaat van een natuurverschijnsel keeren onder dit alles de feestdagen terug. Jaar-in jaar-uit zijn ze het zelfde en altijd brengen ze dezelfde boodschap. Natuurverschijnselen? Inderdaad gelijken ze er op en ze hangen er stellig mee samen. Lente, zomer, herfst en winter wisselen elkaar af, of het oorlog is dan wel vrede, crisis of welvaart, hausse of baisse. Nooit was het zulk schitterend zomerweer als toen in Augustus 1914 de wereld oorlog uitbrak en angst en rouw de harten ver brijzelden. Schijnen de sterren niet vredig over Je slagvelden en straalt niet de zon door de kieren van het gesloten venster in een sterfhuis? En zco komt, regelmatig als de loop van de planeten, telken jare de lente met haar opstan- dingsfeest. De struiken ontbotten, de eerste bloemen vertoonen zich in het veld en de dagen beginnen te lengen. Spoedig zullen kou en duister weer overwonnen zijn. Onweerstaanbaar als het kiemen van de plant, welker stengels zich door de harde aarde om hoog wroeten, is het ontspruiten van nieuw vertrouwen, dat de worsteling waagt met de weerstrevende feiten. Zoomin als de bevroren kluit de kiemen kan tegenhouden, stuiten el lende, onrecht en onderdrukking het optimistisch geloof. Ook in 's menschen innerlijk breekt het licht, het koste wat het wil, door de duisternis heen. Inderdaad is deze werktuiglijke terugkeer van innerlijk leven een natuurverschijnsel, waarop men evengoed staat kan maken als op den te rugkeer van de lente daarbuiten. Daarom is het niet toevallig, dat de opstan dingsgedachte samengaat met de opstanding van de natuur. De lente, aie zegeviert over den winter is het zinnebeeld van hetgeen er in het mensche- lijk gemoed plaats grijpt. Wij weten wel, dat ook deze innerlijke op standing tijdelijk zal zijn. Ook in den geest vol trekt zich het rhythme van de seizoenen. De zon zal wleer zinken, nadat zij h-aar hoogtepunt heeft bereikt; de aarde zal afkoelen en de bloemen, die zich thans voorbereiden op de lui sterrijkste ontplooiing, zullen verdorren en tot stof vergaan. Zoo is ook de glorie van het in nerlijk leven niet duurzaam: onze hoop, ons vertrouwen, onze geestelijke krachtsvemieuwing, het is slechts een fase. Ook in ons hart zal de periode van het licht weer door een tijdperk van duisternis worden gevolgd. Maar treuren wij om het verlies van de voor jaarspracht, wanneer deze op het punt staat, uit te breken Nu is het tijd om ons te ver blijden met hetgeen ons nog wacht. De tijd van den rouw kemt spoedig genoeg. Laat ons ons thans over de geboorte verheugen. De eeuwige hergeboorte van het licht uit het duister, dat, prenten wij het ons goed in even tijdelijk van duur is als bet licht. Ook het kwaad gaat voorbij, ook de smart, zelfs ook de dood. Eeuwig wentelt het lot om en om, gelijk de hemellichamen omwen telen ir.et een onverstoorbaar rhytme. Opstanding, wij ervaren haar als een innerlijk proces. Opstanding beteekent niet, dat er nu, wat de uiterlijke gebeurtenissen aangaat, een betere tijd zal aanbreken. Stellig zal dit ook eenmaal het geval zijn, maar wanneer wij daarop moesten wachten, zou het voor menigeen onzer nooit Paschen worden. Opstanding kunnen wij cok ervaren, wanneer de ellende daarbuiten blijft en wanniser de smartelijke tragiek van het leven door ons persoonlijk aan den lijve gevoeld wordt. Tenslotte bepaalt de wijze, waarop wij op het lot reageeren, ons geluk of ons ongeluk. Op standing is een nieuwe wijze van reageeren. Op standing is een afschudden' vwi de loom» moede loosheid, waartoe wij waren vervallen. Een be vrijding van de suffe en duffe tobberijen, een samenrapen van onze verslagen krachten. Opstanding Is overwinning. En overwinning veronderstelt heldhaftigheid. Wij heffen ons op, gelijk de plant die uit hbt stof der aarde zich strekken gaat naar oen hemel; wij willen niet langer er onder gehouden worden. Zelfs als wij afstand hebben moeten doen van het allerliefste levensbezlt, zelfs wanneer alles wat wij hadden te wachten of te hopen voorbij is, dan willen wij ons vrij gevoelen, vrij van het neerdrukkende en kwellende besef, door verdriet en ontgooche ling gekneveld te zijn. Opstanding is bevrijding. Wie zich innerlijk herleefd voelt, weet zich vrij van de omstandig heden, vrij van personen en gebeurtenissen, vrij van het noodlot. Hij is daarboven verheven. Uit de smart heeft hij de rust, de verheldering, de kalmte en klaarte gepuurd'. WSe niet door smart en rouw terneer is ge drukt, wie niet hopeloos ter aarde heeft gele gen, kent hiet geluk van de opstanding niet. H. G. CANNEGIETER Een Paasch verte Hing door H. G. CANNEGIErER door G. TH. ROTMAN. (ï^adruk verboden.) 29. Het was een verschrikkelijke toestand voor onze Pietje, maar gelukkig- bezeerde hij zich niet erg, daar hij voortdurend in de lucht bleef zweven. Au! Daar vloog Hektor dwars over een groentenwagen heen en raakte de kar met zöó'n kracht, dat ze omkantelde en de appels en savoyekolen over de straatsteenen rolden! 30. Terwijl de groentekoopman stond te ra zen en te tieren, dat het een aard had en de menschen van alle kanten kwamen toeloopen, klom de kat, blazend van angst en woede, over 'n langs de straat staande heg. Hup! deed Hek, en hij was in één sprong eveneens over de heg, de arme Pietje steeds meesleepend! Heusch, de arme jongen was niet te benijden! 31. Aan het andere einde van den tuin, die achter de heg lag, zaten juffrouw Snebbe en juffrouw Rammelbos gezellig met elkaar te keuvelen. Ze hadden altijd van iedereen wat te vertellen, en waren weer eens echt knus aan het kwaadspreken. Juist bracht juffrouw Rammelbos haar mondje vlak bij het oor van juffriuw Snebbe. 32. Bom! Daar kregen ze opeens allebei een stoot tegen haar neus en de kat schoot sissend en blazend tusschen hen door over het tafeltje heen. Vlak daarachter kwam Hek en daarop volgde Pietje Roet. De angstkreten, die de dames uitstieten, waren ijselijk om aan te hooren en ze riepen nog steeds om hulp, toen het gevaar al lang voorbij was- (Nadruk verboden) Het was nu al drie jaar geleden, dat ze hem voor het laatst hadóen gezien. Vandaag, juist voor drie jaar, had hij hen verlaten, voorgoed. Waarheen? Waarom? Geen van allen, die het begreep. Hij had hen verlaten voor een andere wereld, om voor hen ondoorgrondelijke beweeg redenen. Hi] was gereisd naar een lanó, ver en vreemd voor hen, de eenvoudige menschen uit een klein dorp. Naar een land, welks taal zij niet verstonden, welks wetten zij niet kenden, waar van zelfs de kaart een voor hen onontwarbare doolhof was. Dat verre en vreemde lanó' had hem getrokken zooals een magneet het ijzer. Zooals een vogel de lokstem hoort en alles vergeet, was hij zijn noodlot gevolgd. Zoo,als een slaapwandelaar, on der de betcovering van onweerstaanbare droo- men, over balustrades en dakgoten balanceert, was hij over alle bezwaren en weerstanden heen- gegleden en hun waarschuwingen en angstkreten had hij beantwoord' met een zwijgenden, starren, blik. Drie jaar, en nooit hadden ze meer taal of teeken van hem gehoord. „Hij komt nooit weer terug", dacht de dommee, die op den verjaardag van de noodlottige ge beurtenis het gezin bezocht, maar tot de nog altijd treurende moeder sprak hij: „Je kunt het nooit weten!" „Waarom is hij weggegaan; hij had 't hier zoo goed!", snikte de oude grootmoeder. „Veel te goed!", viel de oom uit, een stoere turfschipper die ongetrouwd wias gebleven en bij zijn broer in de kost lag. „Véél te goed! Jelui hebt hem verwend met je allen; een lamlendige weekeling heb je van hem gemaakt. Bah! die nietsnutter! 't Is waarachtig maar niet te hopen, dat ik zijn -gezicht ooit weer onder mijn oogen krijg; ik zou hem bij de haren het huis uit- sleepen. Een trap achterna kon hij krijgen, een trap, de lellendeling!" „Wind je niet op, schipper", suste de dominee. „Denk aan den tekst: oordeel niet opdat gij niet geoordeeld wordt!" Maar gelijk heeft hij dacht de dominee, terwijl hij dit zei. De ellen deling is een trap waard! „Kijk er eens aan", mengde de schoolmeester zich in het gesprek. „Kijk er eens aan en ver onderstel, dat uw zoon mocht besluiten, zich tie bekeeren van de owajingen zijns weegs en paar de ouderlijke woningterug te komen. Dan is' het neg altijd mogelijk, hém het verkeerde van zijn gedrag onder het oog te brengen en een on derzoek in te stellen naar zijn motieven. De verleidingen der wereld zijn groot en de men- schlelijk-e ziel is een raadsel. Ik heb vaak over het geval nagedacht en ik moet bekennen, dat het moeilijk is, zich in den toestand te ver plaatsen van een jongmensch, dat het goede verlaat om het kwade te zoeken. Maar laat ons billijk zijn en niet oordeelen aleer wij hem heb ben ondervraagd. Zelfs de ergste misdadiger heeft er recht op, zich te verantwoorden. Geen vonnis dus ook over hem zonder een voorafgaand verhoor." ,D,at heb je goed gezegd, meester", bromde de vader. „Maar één ding vergeet je. Kwajon gens als hij hebben altijd hun woordje, maar met mooie praatjes ko-men we niet verder. Ik heb gezworen, dat hij niet meer over mijn drempel zal komen. Voor mij bestaat hij niet meer. Ik heb hem uitgescheurd uit mijn hart. Hij is dood, dood, dood!! Foei, zoo'n schande over de familie te brengen. Een familie als de onze, van onbe sproken gedrag. Daarin past geen schooier, geen zwendelaar. WH jij hem in 't verhoor nemen, doe dat dan bij joü aan huis; hiér komt hij van z'n leven niet weer over den drempel!" „Maar als hij nu eensi terugkomt als een bede laar", opperde de zuster. „Als hij ineens voor de deur staat, hongerig en koud, met verscheurde kleeren en een stoppelbaard, als zoo'n echte vler- loopen zwerver, zou je hem dan een boterham kunnen weigeren, moeder?" •Breng jij hem die dan!", snauwde de oom. „Als de fielt tenminste nog een gewone boeren- boterham. lust. Hij zal wel aan liflafjes gewend zijn!" Zoo praatten zij verder, terwijl zij hun Paasch brood met koffie genoten. Alleen de moeder zfci niets; ze zat met roode, uitgeweende oogen uit het venster te staren, afwezig en niet luisterend naar wat de anderen spraken. Terwijl de mannen -allengs op een ander on derwerp waren overgegaan, soesde de zuster nog na over hetgeen de oom had gezegddat zij hem de boterham mocht brengen, als hij hongerig en verkleumd aan de deur zou staan. En een zon derling gevoel van voldoening bekroop haar. Dit had zij, zonder het zich bewust te zijn, tel kens gewenscht, al de drie jaren sinds hij ver dwenen was. Het beeld van haar broer, honge rig en verkleumd als een smeekeling thuisko mend, stond ingeprent in haar droomen. En al tijd was zij het, die zich over den bedelaar boog, om hem met haar medelijden te laven. Zij was altijd zoozeer zijn mindere geweest! Niemand keek ooit naar haar om, terwijl hij overal de gevierde persoon was. Alle aanloop in huis wias voor hem. Als zij een vriendin had en was trctsch op deze onderscheiding, dan bleek na een paar- dagen, dat die vriendschap alleen ma-ar een voorwendsel was geweest o-m met haar broer in iaanraking te komen. En haar trots sloeg om in bitteren naijver. Zij had altijd vol plichten gezeten en hij was van alle lasten steeds vrijgesteld. Hij kreeg de lekkerste beetjes, voor haar waren de kliekjes. Hij nam zooveel zakgeld als hij maar wilde en moeder vond het goed. Maar voor haar bleef moeders huishoudbeurs hermetisch gesloten. Hij mocht er keurig uitzien in kleeren ver boven zijn stand, maar voor haar schoot er geen Zonda-g- sche jurk over. Voor hem was zij lucht geweest. Hij had over PAASCHZONDAG doorloopend familiebad (gemengd zwemmen) van S uur v.m. tot 1 uur n.m. I Bad f 0.40. 10 Baden f 3.30. PAASCHMAANDAG gewone Zondagsdienst. haar heengekeken, als was zij een stoel of een vloermat. De poes haalde hij nog eens aan, haar nooit! Alteen snauwen had zij van hem gehad, als ze zijn bevelen om hem met het een of ander te helpen, niet onmiddellijk had gehoor zaamd. Maar nü zouden de rolletjes omgekeerd zijn! Vernederd zou hij vóór haar staan aan de deur bedelend om een hap brood. En zij zou het hem niet weigeren, o nee!, ze zou het hem aanreiken met een medelijdend gebaar. En ze zou dank baarheid lezen in zijn smeekende oogen en mis schien zelfs iets van jaloerschheid op haar nette kleeren en haar welgedaan uiterlijk. Grootmoeder schudde droefgeestig het hoofd. Want haar oog was weer op haar dochter geval len en het trof haar, dat deze er nóg weer el lendiger uitzag dan gisteren. Dat deed de ge denkdag van zijn vertrek. O, die nare, ellendige jongen! Wat een vreugde was hiet geweest, toen haar dochter nioeoer was geworden van zoo'n flink kind. En datzelfde kind had haar den dood aangedaan. Ze zat maar het venster uit te staren met roode, uitgeweende oogen. En ze zei nooit een stom woord meer. Het leven was er uit; 't was een lijk geworden, dat gezonde, vroo- lijke vrouwtje van vroeger.... Maar plotseling was het, of het gelaat van haar dochter een andere uitdrukking kreeg. Bloed kleurde de bleeke wangen. Vuur schoot er in de uitgedoofde oogen. En de ineengezakte ge stalte herrees. Daar stond een vrouw in de volle kracht van het leven, een gezonde, vroolijke vrouw stond' daar en keek met een blijden blik uit het venster. Grootmoeder schrok. Wat voor wonder ge schiedde hier? Een betoovering, zoomaar, voor haar eigen oogen! De lippen van de betooverde vrouw prevelden een naam. Ze riepen een naam. Ze schreeuwden een naam. schalden een naam uit, een naam die hier in huis nooit mocht worden genoemd. En allen kieken, verbijsterd, de vrouw aam en het venster uit. Maar de vrouw haastte zich de kamer door en liep naar de deur. Snikken, kreten! De kamerdeur vloog open, en daar stond hij: de verloren zoon! Hij stond daar stralend' als een prins uit een sprookje: hij stond daar fier en rechtop, met overmoedige oogen en een lachenden mond. Glanzenüer dan ooit waren zijn wangen en zijn kleeren hadden een nog keu riger snit gekregen. Hij -groette met de hand, als een overwinnaar. Een spookachtige stilte viel in het vertrek. Men hoorde den adem gaan en de hairten kloppen. ..Nu?!"riftp. de jonge, anan uitdagend. „Dat hadden jelui niet gedacht, wél? Geen fijne ver rassing op Paschen?!" Stilte. De dominee zocht om een toepasselijken tekst en vond er geen, afgeleid als hij werd door de stralende verschijning. Waar bleef Meester's verhoor, dat het vonnis vooraf zou gaan? Het vonnis van Vaaer, die bij de eer van zijn familie gezworen had, dat zijn zoon bij hem geen voet meer over den drempel zou zetten? Daar verhief zich Oom, de stoere turfschipper. De man die den fielt, als hij 't waagde terug te komen, bij de haren het huis zou uitsleepen en die den ellendeling een trap achterna zou geven. Een paar wankele stappen en de stoere turf schipper wierp zich met een krachtig gebaar op zijn prooi. Een geweldige klap op den linker schouder. Een geweldige klap op den rechter schouder. Toen greep hij den jongen man bij de armen, hief een schor vreugdegezang aan en dans te. met den jongen tegen zich aangedrakt, dooi de kamer. Zet de radio aan! hier moet muziek bij!", schreeuwde de schipper. En de jongen, op Oom's grollen ingaande, stemde mee in en samen zon gen ze, brullend van 't lachen, en dansten een wcesten turfsohippersdans, zoodat de planken van de oude vloer onder hen kraakten. Achter adem vielen ze elk op een stoel neer. „Welkom, me-jongen!", zei Meester ontroerd en greep krachtig de hand' van den thuisgeko men® „Welkom, me-jongen!". zei Dominee en greep krachtig de andere hand. „Maartje!", riep Vader tegen zijn dochter. .Schenk hem eerst een kop koffie in; hij zal dorst hebben". En Maartje bracht haar broeder de koffie en ze knielde bij hem neer, terwijl ze de kop over reikte. Ze knielde, in bewondering voor hem, die altijd zooveel mooier en sterker geweest was dan zij en nu nog veel mooier en sterker was ge worden dan hij ooit was geweest. De jongen dronk zijn kop koffie. Toen zei hij, zacht en als terloops, tusschen een paar teugen in: „Ja, 't was eigenlijk niet mooi van me. Ik heb jelui beroerd veel verdriet gedaan. Maar ik zal het je uitleggen „Laat dat maar!", viel Meester hein in de rede. „Het interesseert ons niet; we hebben daar nu geen tijd voor; we zijn veel te blij dat je weer thuis bent!" Dat heb je goed gezegd, Meester!", zei de vader, maar nu op geheel anderen toon dan waarop hij die woorden een half uur geleden gebromd had. Zoo juist verscheen bij de N.V. H. P. Leopold's Uitg.-Mij. te Den Haag, de vierde druk van Het meisje met de blauwe hoed", roman uit het soldatenleven door Johan Fabricius. Ing. f 1.90. Geb. f 2.50. Dit is niet een roman van psychische verwik kelingen of met philisophische bespiegelingen, maar een uit het leven gegrepen, vermakelijk verhaal, vol echten humor en met zuiver gevoel weergegeven, hier en daar wat gekruid, maar met menschenkennis geschreven. De twintigjarige Daantje Pieters, zoon van den ouden grutter J. C. Pieters, ontving een militaire dienst-enveloppeDaantje Pieters Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 03, Haarlem. SCHERTSPROBLEEM No. 31. J. Hoogeveen (Haarlem). Zwart, aan zet, helpt dat Wit hem in twee zetten kan matgeven. Stand der stukken: Wit: Kei, Thl. Lh3, a7, d2. Zwart: KeS, Ta8, Lb5, Pel, b7, g3. Wij herhalen nog eens' de toelichting, gegeven bij het helpmat-probleem van denzelfden com ponist in de rubriek van 22 December 1933. Helpmat-problemen noemt men c.'ie composities, waarin de eene partij de andere matzet met diens hulp. In bovenstaand probteem zet Wit, met me dewerking van Zwart, dezen mat. Dergelijke pro- bleemen, hoewel in Üe wereld der probleemcom positie als ernstige probleemstudie beschouwd, behooren o.i. naar hun aard tot o'e seherts- problemen. Overigens is deze compositie een ernstig help mat, d.w.z. bevat het niet een extra humoris tisch schaakgrapje, zooals in eerst bedoeld schertsprobteem (No. 30), waarin een averecht - sche promotie was uitgewerkt. Een mooi probleem om met de Paaschdagen op te lossen. PROBLEEM No. 417. Prof. E. Salardini. (Reggio). Mat in twee zette* Stand der stukken: Wit; Kb8, Dg3, Ta4. Td3, Lel, Lc8, Pe3, Ph7, b7, d5, e2, e5. Zwart: Ke4, Dd4, Te6, Lg8, c5, h3, h6. Dit probleem werd met den derden prijs be kroond in een wedstrijd van „The Sports Re feree" (1932). OPLOSSING PROBLEEM No. 414. (ir. A. J. C. van Eel de 1857—1913). Stand der stukken: Wit: Kdl, Dg6, Te5, Lh4, Pf8, c3. c4, e2, e7. f6. Zwart: Kf4, Dh7, Pc5, g4, k5. k6. 1. Kdlc2, enz. Goede oplossingen ontvagen van: H. W. Dort en J. de Vries, beiden tie Haarlem. moest voor zijn nummer opkomen. Daantje moest dienen, een zwaar en gevaarlijk geweer dragen, uren ver, als de kapitein het verkoos. Daantje met z'n smalle schoudertjes, z'n bleeke winkelsnuitje, z'n schril en onschuldig meisjes stemmetje, zou op wacht moeten staan, midden in den nacht, terwijl ieder ander sterveling in z'n bed lag; hij zou bij het eerste 't beste in onschuld bedreven vergrijp het cachot in moeten op water en brood; hij zou moeten schieten en met de bajonet steken, alsof daar geen onge lukken bij konden gebeuren; hij zou keihard sol datenbrood moeten eten, inplaats van het ver- sche halfzacht gekookte eitje, het anderhalve kadetje met zoetekaas en het bord pap, dat hij thuis bij zijn moeder kreeg. Juffrouw Pieters zette Daantje op den trein en zocht voor haar zoon een coupé niet-rooken en omklemde zijn bleeke handen: het afscheid. En zoo stoomde Daantje het militaire kamp tegemoet, waar hij zich vervoegen moest. Onder de vele wederwaardigheden behoort ook z'n ont moeting met het meisje met den blauwen hoed, dat zijn ondergang dreigde te worden. Na 'n conflict tusschen beiden scheldt ze hem voor „grutter" uit. „Grutter dat je bent! Als jij dan geen vent bentdan zijn er andere! Geef me geld!" En we leggen het boek na lezing terzijde met de voldoening, dat hij tenminste van het meisje met „en blauwen hoed bevrijd is. ESVéA.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1934 | | pagina 3