TWEEDE BLAD
VEILIGHEID
AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA
EN PIETJE ROET.
Losse Blaadjes.
NederlandIerland 5-2!
Brokjes Levenswijsheid.
Onze misslagen.
&u e>n "tAjscL u-crcn,
Het doel der industrie.
Iets nieuws van Droste.
Chocolade tulpen!
ONS VOGELHOEKJE.
HEX BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN
13 APRIL 1934 No. 15.
Over onze laatste zege
Is men nog niet uitgepraat;
Iedereen boort men nog spreken
Over 't schitt'rend resultaat!
„Flinke kerels" is de eernaam
Die men aan het ploegje geeft,
'n Hulde, waar dit kloeke elftal
Zonder twijfel recht op heeft!
Om van profs zóó mooi te winnen,
Overtuigend ze te slaan,
Dat is toch wel iets bijzonders,
Ongelooflijk knap gedaan!
Vijfmaal kwam het ronde leder
In het Iersche doel terecht,
Tegen tweemaal in het onze.
Daarmee is het pleit beslecht.
Want al rest er nog een wedstrijd,
't Slaat reeds vast, dat inderdaad
Ook ons Nederlandsche elftal
Straks m Rome spelen gaat.
Weinigen zijn uitverkoren,
Want de eischen zijn niet mis,
Maar de Nederlandsche jongens
Weten nog. wat voetbal is!
En zij zullen 't blijven toonen,
Energiek en enthousiast,
En hun beste krachten geven
Dat staat reeds bij voorbaat vast!
Reken maar, dat heel de natie
Ingespannen volgen zal
Alle verdere prestatie
Met den buitenlanaschen bal.
Maar met vol vertrouwen wacht men!
Pessimisme is er niet!
Nu reeds oef'nen de fanfares
't Nieuwste overwinningslied.
En 't klinkt aanstonds allerwege,
Zoodat ieder 't kan verstaan:
„Nederland is in Europa
Op geen voetbalveld te slaan!"
(Nadruk verboden)
Alglemeen bekend is het woord van Jan
Pieterszoon Coen; Dispereert niet. Doch slechts
weinigen kennen het verband, waarin cit woord
voorkomt. Het staat in een missive, welke de
landvoogd op 29 September 1618 aan de bewind
hebbers van de Oost-Indische Compagnie heeft
geschreven en waarin hij dezen bemoedigt ten
opzichte van den toestand in Incaë.
Jan Pieterszoon Ccen drukt zijn lastgevers
daarin op het hart, dat zij niet mogen wanhopen.
„Dispereert niet", zegt hoj, „daar is ter wereld
niets dat ons kan hinderen noch deren, want
God met ons is. En trekt de voorgaande mis
slagen in geen consequentie, want daar kan in
Indië wat groots verricht worden...."
Naast de algemeen bekende levensspreuk:
.Dispereert niet" kan men ook de waarschuwing,
om de voorgaande misslagen in geen consequentie
te trekken, tot leuze en richtsnoer nemen. Want
behalve aan wanhoop en moedeloosheid maken
de menschen zich evenzeer schuldig aan het tob
ben over de misslagen, welke zij in het verleden
hebben begaan.
Vergeet die misslagen! Denkt er niet verder
over na. Leidt er geen gevolgtrekkingen uit af,
die uw optreden in het heden zouden verlammen.
Ziet liever naar de toekomst. Want er kan in
uw leven nog wat groots, verricht worden!
Onze misslagen, zij zijn in dubbelen zin onze
kwelgeesten. Tweemaal hebben wij er verdriet
van. De eerste keer, als we ze begaan en de
tweede keer als we er over tobben.
De eerste keer is de ergste niet. Een misslag
bederft weliswaar op een bepaald oogenblik onze
kansen en doet de vruchten van veel arbeid en
inspanning te niet. Maar dat is te verhelpen.
Zelfs de voortreffelijkste kunstenaar verknoeit
wel eens 'een schepping; de grootste geleerde
maakt wel eens een fout; de beroemdste veldheer
boekt wel eens een nederlaag. En zelfs in de
levens van heiligen komen, wanneer ze naar
waarheid beschreven worden, wel eens «ogenblik
ken van zwakte en zonde voor.
Maar zulk een noodlottig oogenblik gaat voor
bij en de schade .Is spoedig hersteld. Men leert
uit zijn fouten; een ezel stoot zich geen twee
maal aan denzelfden steen. En beproeving staalt
het karakter.
Het ergst is het verdriet, dat onze misslagen
ons berokkenen, wanneer wij er later over gaan
tobben. Want tobberij is altijd onvruchtbaar. Zij
werkt ontzenuwend, verlammend, sloopend. Zij
is het levensbederf, het levensgif bü uitnemend
heid. Daarom kan men er niet genoeg tegen
waarschuwen.
Tobberij over begane misslagen is een alge
meen voorkomende ziekte. Zelfs een krachtige
figuur als Jan Pieterszoon Coen zal er aan heb
ben geleden. Om tegen een kwaad te vermanen,
moet men dit kwaad persoonlijk hebben ervaren.
Geen beter raadsman dan een geneesheer, die
zelf de kwaal van zijn patient heeft gehad.
Het verschil tusschen de rechtstrceksche schade,
welke een misslag veroorzaakt en de indirecte
gevolgen door de latere tobberij ovter het geval,
is, dat de eerste van korten duur en van tijde-
lijken aard is. doch de tweede bestendig blijven.
De wroeging cm oude misslagen zet zich als
een kanker in het gevoelsleven vast; zij verbit
tert en verzuurt liet gemoed zelfs nadat de eigen
lijke misslag alweer lang is verjaard en vergeten.
Men acht zich een onhandige stumper, een kin
derachtige dwaas, een zondaar of een schurk op
grond van de misslagen, welke men tijden gele
den in een ongelukkig oogenblik heeft begaan.
Dat noodlottig oogenblik heeft een stempel op
het bestaan van het slachtoffer gedrukt. Hij voelt
zich door dezen misslag voor gansch het leven
gebrandmerkt. Niet bij de menschen, want dezen
vergeten gauw, maar bij zichzelf.
Het is vaak gemakkelijker anderen dan zich
zelf te vergeven. Toch moet men zijn vergevens
gezindheid niet louter tot de naasten beperken.
Zichzelf te vergeven is evenzeer levensplicht. Men
dient ook jegens zichzelf op zijn tijd een schoone
lei te maken en zichzélf kwijtschelding van straf
en verwijt te gunnen. Zoo men dit niet doet, ver
zwaart men zijn levenslast noodeloos.
Daarom, naast: dispereert niet! ook het andere
woord van Jan Pieterszoon Coen in het geheu
gen gegrift: trekt de voorgaande misslagen in
geen consequentie'
H. G. CANNEGIETER
door G. TH. ROTMAN.
(Nadruk verboden.)
37. Op zekeren dag, toen Joosje en Pietje
met hun hondenwagen door een stille buurt
trokken, stond, voor een winkelraam, profes
sor Weetikveel. Hij moest even zijn neus snui
ten, en daar hij een tasch met hoeken onder
den arm en dus maar één hand vrij had, zette
hij eerst even zijn paraplu neer.
39. Ze trokken allebei om het hardst; ja op
't laatst begonnen ze elkaar zelfs te stompen,
wrikkend en rukkend, om het regenscherm in
hun macht te krijgen. Krak! daar ging de
stok in tweeën, en eenige oogenblikken later
staken de baleinen naar alle kanten uit en hing
de stof er aan flarden bij.
38. Maar, zooals je weet, professoren zijn
nog al eens verstrooid. Toen prof. Weetikveel
dus zijn zakdoek weer opgeborgen had, wan
delde hij weg zonder zijn paraplu mee te ne
men. Joosje en Pietje holden er heen, maar, o
jongens, nu kregen ze er ruzie over, wie van
hen de paraplu bij den professor zou brengen.
40. Van schrik hielden de jongens ineens met
vechten op. Wat nu te doen? Pietje, altijd de
dapperste, nam een kloek besluit. „We moeten
'n nieuwe voor 'm koopen!" zei hij. Ze holden
nu den professor achterna. De man staarde
stijf van schrik naar zijn vernielde paraplu,
maar Pietje zei: „Als U meegaat, zullen we een
nieuwe voor U koopen, meneer!"
N. E. G.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
Overname toegestaan, mits met bronvermel
ding.
De Nieuw-Economische Groep, waarvan deze
artikelen-reeks uitgaat, is een zelfstandige Ne
derlandsche afdeeling der Gemeenschaps-
crediet-beweging, gebaseerd op de denkbeelden
en plannen van C. H. Douglas. Haar doel is
belangstelling te kweeken voor sociaal-econo
mische problemen, aan te toonen, welke fouten
in het bestaande stelsel de behoorlijke distri
butie van goederen en diensten onmogelijk
maken en te streven naar Economisch Herstel.
Allen, die waarde hechten aan het behoud
hunner burgerlijke vrijheid en de verwerving
hunner economische zekerheid, kunnen de N.
E. G. steunen door toe te treden als lid of als
donateur.
Het secretariaat is gevestigd Prins Hendrik
kade 20, Amsterdam, aan welk adres herdruk
ken van reeds verschenen artikelen gratis ver
krijgbaar zijn.
vn.
Surplus. Geimmobliseerd Kapitaal-
Export. Revolutie, Oorlog.
Het chronisch tekort aan consumenten-in
komens ten opzichte der totale kleinhandel-
prijzen, waarover wij in ons voorgaand artikel
spraken, heeft verstrekkende gevolgen. Het be-
teeVent, dat er steeds een overschot van goede
ren is, dat geen koopers kan vinden, omdat de
inkomsten van het publiek ontoereikend zijn,
en niet, omdat er geen behoefte aan zou be
staan. Het gevolg hiervan is, dat groote
hoeveelheden goederen vrij komen voor <len
export, terwijl niet alleen de beschikbare voor
raden zich opstapelen buiten verhouding tot de
werkelijke behoeften, maar tevens de neiging
ontstaat zulke goederen te produceeren, die niet
door den consument gekocht behoeven te wor
den. dus machinerieën en andere productie
middelen.
De banken zullen nu credieten moeten schep
pen ter aanvulling van het volksinkomen om
dat surplus weg te werken er. die nieuwe ma
chines aan den gang te houden, daar anders het
productie-tempo vertraagd wordt en de ma
laise, met werkloosheid en faillissementen, haar
intrede doet. Doch hoe meer crediet de banken
verstrekken, hoe grooter de productie en dus
ook het goederensurplus weer wordt, een fn
ander in steeds toenemende mate daar het
surplus eenvoudig niet weggewerkt kan
worden.
Door deze opeenstapeling var. geimmobili
seerd kapitaal vermindert gelijktijdig de werk
gelegenheid, anders zou immers de uitbrei
ding van het productie-apparaat haar ware
econc-misch doe! voorbijschieten.
Twee aanhalingen, die "an .lames J. Davis
gewezen secretaris van Arbeid U.S.A.) en van
Ethelbert Stewart (gewezen commissaris voor
Arbeidsstatistieken te Washington) beide van
omstreeks 1928, werpen een helder licht op
deze feiten:
Davis verklaart: „Wij kunnen in 6 jnoanden
alle schoenen en in 17 dag^n al het glas pi*o-
öuceeren, die Amerika gedurende een jaar
noodig heeft. Met het hesehikbare personeel
kunnen 6 maanden alle kolen gedolven worden,
die het land in een jaar verbruikt. Theoretisch
zouden wij, met het oog op de bevokingstoe-
name voor elke 100 arbeiders van vroeger er
thans 140 moeten kunnen plaatsen. Des
ondanks wordt aan alle consumenten-eischen
voldaan met 7 pCt. minder arbeidskrachten,
dan in 1919."
Stewart schrijft: „Iedere machine die het
werk van 4 man moet verrichten, maakt er
drie werkloos. Natuurlijk ontstaan er nieuwe
industrieën en neemt de productie toe, waar
door een deel dier vrijgekomen arbeidskrach
ten weer opgenomen wordt, maar vroeg of
laat moet het punt van verzadiging bereikt
worden en dan zal er slechts één oplossing be
staan, n.l. verkorting van den arbeids tijd.
Alle andere middelen staan gelijk met zelf
moord."
Het vervangen van arbeidskrachten door
mechanische middelen, beteekent niets anders,
dan het uitbetalen van minder loonen en sa
larissen en dientengevolge een vermindering-
van koopkrachtige vraag in eigen markt. Een
nationale markt, die voortdurend meer in
krimpt, door het buiten werk komen van ar
beiders (en daarmee gepaard gaande vermin
dering van koopkracht), gecombineerd met een
productie, die voortdurende neiging heeft tot
expensie, als een direct gevolg van de ontwik
keling van geimmobiliseerd kapitaal, bezit alle
elementen om het meest vredelievende volk te
brengen tot een agressief zoeken naar buiten-
landsche afzetgebieden. Maar die vreemde
markten zijn niet anders dan elders gelegen
eigen markten, van een ander standpunt be
zien. Frankrijk, Duitschland-, Amerika, zijn
voor ons vreemde markten, maar voor de in
woners dier landen, zijn het hun markten en
zijn w ij de vreemde markt. Zoodat, indien
's werelds nationale markten niet alle geprodu
ceerde goederen kunnen opnemen, en wij
hebben aangetoond dat dat niet kan, dan
kunnen ook de „vreemde" markten dat niet,
omdat het dezelfde markten zijn.
Géén der landen, die elkaar thans onderste
boven trachten te loopen, schijnt dat nog in te
zien. Wat blijkbaar wèl beseft wordt is, dat zü
goedschiks of kwaadschiks afzetgebieden
moeten vinden, willen ze niet ten onder
gaan. Het grootste deel aller internationale
verwikkelingen en autagonistische gevoelens
kan hierin verklaring vinden.
Dezeonverkwikkelijke gevoelens en verwik
kelingen, die thans meer dan ooit onze wereld
beheerschen, zijn geenszins het gevolg van
menschelijke slechtheid, maar van economische
nood-zaak.
De buitenlandsche politiek is als het ware
een verlengstuk van de binnenlandsche en
heeft tot hoofddoel buitenlandsche markten te
winnen, teneinde voor de b nnenlandschwerk
te scheppen. Nu kan echter het eene land alléén
ten koste van het andere dien grooteren afzet
vinden, maar daar dit voor alle landen een
zaak op leven en dood is, zal het eind van het
lied niet anders kunnen zijn dan oorlog.
Oorlog in dezen tijd, om welke redenen d e
dan in het verleden moge gevoerd zijn, is hjt
log:S'h gevolg van de pogingen der =teeds
meer vast-loopende nationale industrieën met
alle verhoudingen spottende werkloo. heid te
onderdrukken, daar die werkloosheid het be-
Een nieuwe Droste-tractatie
kleine fijne chocolaadjes met
een kleurig tulpje erop
Iets heel nieuws en iets
extra-lekkersVerrast U Uw
huisgenooten eens en koopt
wat van deze verrukkelijke
chocolaadjes. 'n Flink zakje
vol krijgt U, omdat ze even
licht als heerlijk zijn! En leuk
zal het staan, een schaaltje
vol met die kleine kleuren-
tipjes op Droste's zacht-
smeltende Pastille-choco-
lade! Uw leverancier heeft
ze al voorradig, Droste's
nieuwste lekkernij
Chocolade tulpen!
Spaart plaatjes voor
het album „Bali".
CHOCOLADE-TULPEN
ALTIJD WELKOM!
staan der naties in gevaar brengt. Was in vroe
ger tijden het doel van oorlogen, den vreem
deling van zijn bezit te ontdoen, nu gaat het
er om hem „Bezit" en rijkdom op to dringer
(in den vorm van schulden namelijk). Geens
zins uit edelmoedige overwegingen. Zóó al
truïstisch is de «nenschheid nog niet.
Wel bestaat er een perverse opvatting over
werkelijke waarden, dank zij een pervers fi
nancieel stelsel. Zóó pervers is die opvatting,
dan men denkt dat het eeonomisch be .er is te
geven (export), dan te ontvangen (import).
Wanneer dit stadium bereikt wordt, dus wan
neer er méér uit gaat dan er in komt, spreekt
men van een „Gunstige" (sic) handelsbalans.
Oorlog wordt dus den landen opgerl ongen
door economische toestanden. De volkeren
moeten leven en om te leven moet er werk
zijn daar, zooals de verhoudingen thans zijn,
inkomens bijna uitsluitend gedistribueerd wor
den in ruil voor verrichten arbeid. Zijn de ar
beiders werkloos, dan is hun bron van inkom
sten afgesneden en wanneer dat maar lang ge
noeg duurt, wordt hun ontevredenheid gevaar
lijk. Om revolutie en ontbinding van den staat
te voorkomen, moeten industriëele landen af
zetmarkten zoeken, zelfs op gevaar van oorlog.
Of die oorlog ontstaat als gevolg van het ver
overen van nieuwe afzetgebieden of niet. oor
log lost het werk'oozenprobleem op, en afdoen
de (zij het op onmenschelijke en krankzinnige
wijze en zooals sinds 1914 gebleken is, slechts
tijdelijk). De voorlooper van oorlog is meestal
„economische oorlog" (een woord, dat zelfs
reeds dcor Nederlandsche Ministers in den
mond genomen werd) en het S"h/int ons, dat
dat stadium den laatsten tijd over heel ca
wereld al heel duidelijk zichtbaar is. Elk 'and
dat gesteld wordt voor de keuze: oorlog of re
volutie. kiest oorlog als een mnder kwaad.
Oorlog immers heft de werkloosheid op, door
bijna allen aan baantjes te helped in het leger
en op de vloot, terwijl de rest wordt bezigge
houden met het maken van oorlogstuig.
(Wordt vervolgd.)
LENTEKLEUR EN LENTEGELTjlT.
Voor weinige weken slopen de koolmees, de
pimpel en de zwarte mees nog zonder gemies-
per over de takken, en nu zijn ze één leven-en-
beweging en tingelen den heelen dag door. De
berkvink, de merel en het roodborstje doen niet
minder. De merels concerteeren met wijdge-
openden snavel in 't licht der ondergaande zon,
de vinken schateren den heelen dag hun slag
en-draai, en de roodborstjes kweelen in boomen
en struiken een iietje op zilveren snaren. De
musschen zijn dol, want ze hebben den bruiloft
in 't hoofd. Ze glippen strijdlustig naar ieder
wolvlokje dat op den wind drijft, of zitten uren
aaneen te tsjilpen in groenblijvend struikgewas
als rhododendron en ligustra, gewoonlijk wel
twint-ig heeren om één dame luidruchtig het hof
te maken.
Vrijdag den 9den en later nog weer eens
een enkelen dag voelde de lucht recht lente
achtig aan. We zitten nu in het speenkruid, de
bloeiende els en hazelaar en 't schuchtere wel
riekende viooltje. Schuchter noem ik Viola
odorata, omdat zij van haar bloei zoo weinig
werk maakt met een eenvoudig blauw bloempje
met Zijn meeldraden, waarvan de helmknopjes
kegelvormig' om den stempel zitten. Als een
vroeg insectwerker wil puren, moet het de
halmknopjes uiteen buigen en krijgt dan meteen
stuifmeel op den kop. Maar in de ruwe dagen
na dag- en nacht komt op deze manier
zelden kruisbestuiving tot stand. Er ontstaat
vaker zelfbestuiving binnen in de kleine groene
bloempjes, die nooit opengaan.
De bloempjes van de kamperfoelie zetten zich
breeder uit. Aconietjes, sneeuwklokjes en cro-
cussen bloeien. En kijk eens naar de kastanjes.
Als 't zonnetje schijnt, druipen de dikke kleve
rige knoppen. Ze zouden we! willen opengaan,
al ze maar drufden. 't Is, of ze weten, dat er
vóór 1 April luwe dagen, maar ook dagen van
guurheid en winterkou kunnen komen
Op de bollenvelden worden de stroobedek-
kingen en de rietmatten gedund en wegge
nomen, om aan de opdringende schoone elfen
lucht te geven. Aan den Bloemendaalschen weg
zagen we een paar prachtige crocusveldjes in
geel en paars. Maar 1 April zal wel geen bollen-
paschen worden als in '26, toen wij aan den
Loosterweg in de kleurenpracht der velden
zaten te picknicken.
Achter het Spaarne huizen de kieviten. Het
eerste kievitsei is er deze laatste week van
Maart gevonden. Kwikstaarten rennen van
graspol tot kluit, en veldleeuweriken orgelen
hun paaschliederen uit. Van een kluit gaan ze
zingend omhoog, zoo hoog, dat de zingende
stip weldra uit ons gezichtsveld raakt,
's Avonds ieuwen de steenuiltjes in t' duin.
Katten concerteeren in de tuinen met prachtige
lange uithalen en diepzinnige melancholie.
In een hoogen boomtop roept de wouddoffer
Hij zit naast zijn duif op een dikke tak. Plotse
ling gaat hij de lucht in, zwenkt en zwaait en
tuimelt een paar malen om den boom heen,
neemt weer plaats naast zijn vrouwtje, zet den
krop op, laat de vleugels hangen, spreidt den
staart en zegt dan tot haar: „roekoe-koe-
koekoe. „Zie je wel, hoe mooi ik ben?"
Weldra zal hun eenvoudig nest klaar zijn. 't
Wordt een soort matje van dorre twijgen, heel
doorzichtig, zoodat de eieren gevaar kunnen
loopen er door te vallen. Is 't niet ergerlijk,
dat de woudduif, sinds ze geen holenbroedster
meer wilde zijn, zich niet beter op den nest-
bouw heeft toegelegd? Den tijd heeft ze ruim
schoots gehad, maar vrijwel onbenut gelaten.
We kunnen ons niet herinneren, wanneer ze in
een holte broedde en toch zijn haar eieren nog
altoos wit, wat ze zoo licht ten prooi doet
vallen van kraai, gaai, ekster en eekhoorn. Dat
zij haar eieren geen schutskleur geeft, is eigen
lijk onbegrijpelijk, maar dat holenbroeders als
uilen, spechten, boomklever, boomkruiper en
meezen witte eiren in hun donkere nesten
leggen, kan er mee door. Dat doen de zwalu
wen in een gesloten napje, de tjiftjaf, de' fitis
en de fluiter in hun bakoventje ook. Maar de
woudduif moest voorzichtiger zijn.
KERST ZWART.