TWEEDE BLAD
m
mam+m i i
mAmiwiêt
AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA
EN PIETJE ROET.
SCHAAKRUBRIEK
Losse Blaadjes.
Goedenwilsdag 18 Mei.
Brokjes Levenswijsheid.
Pinkstervuur.
Pinksterkrijg.
De HaarSemsche
Coöperatieve DinerVerg.
■9
BET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD
18 MEI 1931 No. 20.
VAN
Er snelt een goed boodschap
De gansche wereld rond.
En miUioenen luist'ren
Er naar terzelfder stond.
De jeugd van Wales herinnert
Er ons vandaag weer aan,
Dat tweedracht tusschen volken
Niet eeuwig mag bestaan.
Hoor naar die kinderstemmen!
Hun woorden zijn zoo waar.
Zij uiten die gedachte
Alreeds zoo menig jaar:
„Leer toch elkaar waardeeren
Al was er eens geschil;
Denk aan elkaar in vriendschap
En wees van goeden wil!"
De jeugd van and're volken
Spreekt in denzelfden geest.
Men voelt den goedenwilsdag
Haast als een vredesfeest.
Kweek dan dien geest van vriendschap
Ook na vandaag nog aan,
Opdat men in de toekomst
Elkander leert verstaan!
(Nadruk verboden)
Pinksteren is de dag, waarop de wereld in vlam
staat. Die zon, die allengs haar hoogtepunt na
dert, zendt haar stralen als boodschappers van
kracht en vreugde naar deze duistere aarde-
welke zich aan die liohtbron voedt. En ook het
menschelijk hart ondergaat den invloed van deze
feestelijkheid in de natuur. Pinksteren is van
ouds de dag van de geestdrift; de dag waarop de
mensch niet slechts persoonlijk vervuld is van
blijde en moedige gedachten, maar waarop hij
ook den drang in zich voelt om daarvan mede
ie deelen. Zooals een lichaam, dat door de zon
wordt verwarmd, op zijn beurt zelf ook weer
warmte afstraalt, brengt de geestdriftige mensch
zijn plannen en idealen op anderen ovter. Hij
wordt brandpunt van zijn omgeving, die, door
den gloed van zijn geest aangevuurd, tot een
geloofsgemeenschap tezamensmelt. Pinksteren is
meenschappcnjk getiirgefil
Men pleegt van Pinkstervreugde te spreken.
Maar er is ook Pinkstersmiart. Zooals alles zijn
tegendeel heeft. Het vuur kan verwarmen, maar
ook verschroeien. Hoeveel kwaad heeft het vuur
al gedaan De zon, die de bloemen doet groeien
en de menschen leert lachen, sticht brand
in het droge gras van de prairie en in het hout
van de bosschen.
Er bestaan menschen, die bang zijn voor vuur.
Onder de sprookjes, die in de volksverbeelding
van eeuw tot eeuw voortleven, treffen wij ook
verhalen aan over den vuurgeest, een spookver-
schijnsel, dat menigeen in de middeleeuwen hart
kloppingen heeft bezorgd. Wij lezen van een vis-
scher, die onderweg een man tegenkwam en toen
die man zijn hoed afnam, stegen er vlammen uit
zijn hoofd en schoten er vonken uit zijn oogen.
De vlammen kronkelden zich op den wind om
hoog en heel de hemel leek rood als van een
ijzersmelterij. Zoozeer schrok de visscher van dit
verschijnsel, dat, toen hij thuis kwam, zijn haar
vergrijsd was, hoewel hij nog nauwelijks twintig
jaren telde.
Leeren wij onze kinderen van jongs-af ook
niet bang zijn voor vuur Ze spiegelen zich aan
het meisje, dat met lucifers Speelde, toen ze ge
heel alleen tehuis was. Toen haar ouders terug
kwamen, was er van Paulientje nog slechts een
hoop aseli overgebleven
Wees op uw hoede voor vuur Ontwijk de vuur
geesten Wees voorzichtig met lucifers Ook in
overdrachtelijken zin heeft het vuur zeer veel
kwaad gedaan. Er bestaan ook geestelijke brand
stichters, die omwentelingen ontketenen en de
wereld ophitsen met gevaarlijke ideeën en plan
nen. Wees ook jegens hen op uw hoede. Ontwijk
de vuurgeesten, wees voorzichtig met lucifers.
Wij leven in een land met gematigd klimaat.
Onze volksaard is nuchter, bedachtzaam, beza
digd. Voor ons zijn dergelijke waarschuwingen
eigenlijk overbodig. Wij spelen niet licht met vuur.
Als het ons bij de vlammen van den haard te
heet wordt, schuiven we onze stoel achteruit.
In den zomer zoeken we de schaduw. We zijn
bang voor een zonnesteek en vreezen een hitte
golf.
Daarom lijkt Pinksteren een feest, dat minder
goed bij ons past dan het huislijke Kerstmis.
Want Pinksteren is het feest van de onbedekte
lucht en van de vrije natuur. Het feest van open
heid, wijdheid, bewegelijkheid. Het feest van op
tocht en dans, van bezieling en verbroedering.
Het feest van uitbundigheid, welke ten onzent
veroordeeld wordt als aanstellerij.
Pinksteren waarschuwt niet tegen het vuur,
maar pinksteren juicht het vuur toe, vereert het.
is er erkentelijk voor. Pinksteren spoort ons aan,
met het vuur in aanraking te blijven, het aan
te wakkeren en te doen opvlammen, tot het heel
de weileld verwarmt en verlicht.
Een dergelijke aansporing hebben wij hier wel
eens noodig. Het kan geen kwaad, wanneer ook
wij eens één dag in het jaar in lichte laaie staan
en in een feest van vonken en vlammen met de
onzen tot een gemeenschap versmelten.
Wij staan te gereserveerd jegens onze omge
ving. Angstig beschutten wij ieder onze afzon
dering. Slechts een geweldige geestdrift kan de
wanden en muren, welke ons van elkaar schei
den, verbranden. Hoe goed doet ons zulk een
dag, waarop wij ons allen één gevoelen, bezield
door eenzelfde gedachte, welke die dan ook zij.
Waarop wij allen tezamen getuigen, van één ge
loof, van één ideaal, van één daad.
Te zelden gemeten wij van zulk een gemeen
schappelijke geestdrift. Te zelden geraken wij
voor het een of ander in vuur. Wij schamen ons
voor alles, wat zweemt naar overdrijving of aan
stellerij.
Dit moge wel degelijk zijn goede zijde hebben,
wijl het ons voor menige roekeloosheid bewaart,
maar omgekeerd verhindert het toch ook de be
vruchting van den geest door het vuur van de
«EiforêiBKJfe^yoor onze innerlijke_ levenskracht
en den bloei van de aarde.
Daarom heieft Pinksteren ons iets te zeggen.
Het herinnert ons aan de macht der bezieling,
welke men op dezen dag niet ontwijkt, maar tot
levensdoel stelt en welke men rechtvaardigt door
er een feest van te maken.
H. G. CANNEGIETER
door G. TH. ROTMAN.
57. Tien dagen later was Joosje jarig. En
wat kreeg hy van z'n vader? Een mooi
nieuw wagentje, dat de brave man zélf stille
tjes gemaakt had van een nog veel grootere
kist dan het eerste. „Maar", zei hij er bij,
„jullie moet me beloven, dat je nu eens beter
voor het wagentje zorgt!" Nu, je begrijpt, dat
Joosje zijn vriend Pietje gauw op de hoogte
bracht!
58. Den volgenden ochtend trokken de twee
jongens er dadelijk met het wagentjt op uit.
Ze besloten naar een der omliggende dorpen
te gaan, daar waren ze al een heelen tijd niet
geweest. Toen ze nu zoo halverwege waren
riep Pietje Roet opeens: „Kijk daar eens, zeg!"
Joosje keek naar boven. Aan een tak die boven
den weg uitstak, hing een heerlijke, groote
appel.
59. De appel was eigenlijk wel niet voor hen
bestemd, maar ze hadden er allebei vreeselijken
trek in; ja, het water liep hun om de tanden.
Pietje ging dus overeind in het wagentje
staan en Joosje klom op zijn schouders Met
eenige moeite zou hij er nu net bij kunnen;
reeds streke hij zijn hand begeerig uit
60. Maar wat was dat? Krak! Daar
schoot opeens de heele bodem uit de kist en
Pietje schoot met pinda's en al naar bensden,
zoodat Joosje ineens zijn heele steunpunt ver
loor. Gelukkig kon hij zich nog net aan den
tak vastgrijpen, maar nu hing hij hoog en
droog in de lucht en dat was ook geen pretje.
Op hetzelfde oogenblik kwam met hevig gepaf
en geknal een motorfiets aanrijden.
(Naar een oude Fransche legende)
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
Het was in den tijd, waarin boekweitegort nog
•als een versnapering gold, in ïüet jaar onzes
Heeren 1434, dat in de feestweide van een Bre-
tonseh boerendorp de aanstalten werden gemaakt
voor de Pinksterviering.
Bedrijvig waren de inwoners bezig met het op
slaan van tenten,, het spannen van koorden en
het aanvoeren van hetgeen gr bij zulk een volks
feest zooa! aan eten en drinken noodzakelijk is.
Men was goedgemutst bij het vooruitzicht op
pitet en reeds vroeg in den ochtend heerschte
er op het veld een vroolijke drukte.
De Pinksterzon, die nu al zoo vaak het oude
Bretagne beschenen had, verheugde zich bij het
schouwspel, als zag ze het voor het eerst. Ze
glom vergenoegd, want het geschiedde alles te
harer eere. Pinksteren is immers het feest van
de zon!
Met nog van slaap knipperende oogen tuurde
zij door een kier van de morgennevels en toen
dezen dreigc.en haar het uitzicht te beletten, zette
ze zich ovter haar slaperigheid heen en boorde
met forsch gebaar een dozijn warme, roode stra
len door het gordijn, dat in brand vloog en met
rossen gloed in de ijle lucht oploste.
Toen haa de zon het uitzicht vrij en het be
haagde haar, de boeren bazig te zien, om haar
een vroolyken dag te bereiden. Ze kreeg niet ge
noeg van die bedrijvigheid, leefde er hieelemaal
in mee en hief zich, om bater te kunnen kijken,
telkens hooger boven den horizont uit.
„Het wordt een stralende dag!", riep Frangois
tot Lisette, die bij feestelijke gelegenheden al
jarenlang het ambt van kookster vervulde.
Maar Lisette antwoordde niet; men kan zich
niet laten afleiden bij een gewichtig werk als
het bereiden van boekweitegort. Stel je voor, dat
men een praatje gaat maken en onderwijl het
roeren vergeet Heel het feest zou bedorven zijn
door aangebrand eten. En de brij was de hoofd
schotel van 't feest.
Een paar honderd menschen moesten uit twee
kookketels worden gevoed. Hier stond Lisette te
roeren en een tiental meter verder was Pauline
aan 't werk. Ook bij Pauline probeerde Frangois
een praatje, maar dit lukte hem evenmin, want
haverdegort vergt dezelfde aandacht als boekwei-
tebrij. En Pauline was specialiteit in de haverde
gort.
De Pinksterzon kwam in steeds beter humeur.
De geur van de brij deed haar aangenaam aan.
Want was het tenslotte niet haar product, waar
van die trouwhartige menschen hun feestmaal
bereidden? Zij het haar oog gaan over de wui
vende korenvelden, waardoor de morgenbries
speelde. De halmen waren nog jong, maar zoo
frisch en krachtig zag dit groene goedje eruit,
dat men nu al kon rekenen op een overvloedigen
oogst. En daar liepen de koeien, die de melk
leverden voor het feestmaal, zooals het koren
de grutten geleverd had. Het mooie, glanzende
vee van Bretagne
De Pinksterzon was op haar hoogste punt ge
komen, en had nu een prachtig gezicht over de
van feestgangers wemelende wei. Ze zond eenige
ten «g&eïï1 #J°Se
beugeltasschen van de boerinnen. Maar het mooist
fonkelden ze op de koperen kookketels, waarin
de brij pruttelde. Htet waren de grootste voeder
ketels, welke Bretagne bezat; op gewone dagen
waren ze bestemd voor de koeien en varkens,
maar op feestdagen voor het schepsel, dat over
koeien en varkens heerschappij voert: de mensch.
De zon had vandaag wel een mensch willen
zijn; zij benijdde die feestelijke drukte en die be
wegelijkheid. Zelf was zij eenzaam, zelfs op een
dag als deze. En de menschen omstuwden elkaar
in een steeds wilder gedrang; ze vormden een
menigte, die zich zingend en dansend over de
feestweide bewoog. Steeds sneller bewoog zich
dte rondedans; in nog geen minuut cirkelde heel
de menigte rondom den bont opgetooiden Pink-
sterboom. En zij, de zon. moest zich er tevreden
mee stellen, eens in het jaar zich rondom de
aarde te bewegen! De arme, zij vermoedde niet,
dat haar nog iets ergers te wachten stond en
dat Copernicus haar deze eenige bewegingsvrij
heid nog afnemen zou en haar tot volkomen
stilstand zou dwingen.
Maar de menschen zongen, dansten, aten en
dronken. Op aarde was overvloed. De koeien ga
ven zuivel en het koren gaf brood. En de grond
werd steeds vruchtbaarder. De menschen werkten
mee met de zon; telkens verzonnen ze nieuwte
hulpmiddelen, om haar warmte en kracht tot
grooter profijt aan te wenden. Juist had een
geniaal vakman uit Parijs een verbeterde ploeg
schaar uitgevonden en een dokter uit Boulogne
had een veiliger methode bedacht om het vee
te verlossen. Als dit zoo doorgaat, bepeinsdte de
zon, dan zullen na vijfhonderd jaar de menschen
in overvloed kunnen leven zonder dat ze zich
langer behoeven af te sloven. Dan zal elke d
een feest kunnen zijn zooals dit. waar de maal
tijd staat opgediend voor heel de vroolijke me
nigte en men, na een paar uur met de aanstalten
werkzaam te zijn gewest, den lieven dag verder
onbezorgd in vrede en vreugde kan doorbrengen.
De Pinksterzon werd in haar overpeinzing ge
stoord door een hevig krakeel daar beneden op
't veld. Zij sperde haar oogen wijd open, zcodat
de menschen zeiden: „De zon steekt!"
Wat was daar beneden te doen?
Frangois, die heimelijk op Lisette verliefd was
en zioh verheugde op den avond, waarop zij van
haai- kookdienst bevrijd zou zijn, vergenoegde
zich voorloopig met aan haar te denken. De
heerlijke geuren, die uit de boekweitebrij op
stegen, waren hem een herinnering aan haar.
.Niets fijners in heel de wereld dan de geur
van boekweitebrij!", riep hij, met forschen adem
door zijn neusgaten snuivend, de dansers toe.
Maar onder deze dansers bevond zich de vrijer
van Pauline, die maar een ander meisje genomen
had, zoolang zijn geliefde aan 't werk was met
haar haverdegort. Emile had het land, dat al
zijn vrienden met hun meisjes mochten dansen
en dat juist zijn Pauline bij de kookketeL-moest
blijven. Dit had hem korzelig gemaakt en in zijn
gemelijke stemming gevoeldte hij lust tot ruzie.
Hij keeide zich om, toen hij den uitroep van
j Frangois hoorde, liet zijn danseres in den steek
j °n liep uitdagend op Lisette's bewonderaar toe.
..Boekweitegort?!', riep hij minachtend en hy
I -uwde voor FrangoiS op den grond. „Boekweite
gort?! Och kom, het zou wat! Nee man, boek
weitegort moet ik niet hebben; wie lust er dat
goedje. Niets gaat er in heel de wereld boven
haverdegort!"
Frangois, die reeds veel landwijn gedronken
had, werd bleek van woede.
„Zeg dat nóg eens!", schreeuwde hy. „Ik her
haal het voor iedei die 't hooren wil: boekweite
gort is het lekkerst I"
„Je hebt geen smaak, lummel!", schreeuwde
Emile terug. „Haverdegort is het lekkerst!"
De twee grepen elkaar bij de kraag en pluk
haarden elkaar, tot het bloed hun over 't gezicht
liep.
De omstanders kozen partij.
„Boekweitegort!", kraaide een oud boertje le
gen zijn buurman, tegen wien hij een veete had
„Haverdegort!", kryschte de buurman terug.
En ook deze twee grepen elkaar bij de haren.
Zelfs de vrouwen mengden zich in het debat.
Een jaloersche oude vrijster nam haar liefde
voor boekweitegort te baat om haar haat tegen
een getrouwde schoolvriendin, die van haverde
gort bleek te houoen, te luchten. En twee groot
jes, die elkander het licht in de oogen niet gun
den, omdat ze dezelfde kleinkinderen hadden,
slingerden elkaar met mummelenden mono de
scheldwoorden „boekweitegort" en „haverdegort"
in het gezicht.
Spoedig was de feestwei in een slagveld ver
anderd. De menigte had zich in twee partijen ge
splitst, welkte elk met het vuur van de overtui
ging in het krijt traden voor hun beginsel. Het
beginsel van de ééne partij was, dat boekweite
gort het lekkerste ruikt; het beginsel van de an
dere partij, dat de geur van haverdegort het
fijnste van alle aroma's is. Daar men van weers-
zijdten niet welbespraakt genoeg was om argu
menten voor zijn zienswijze aan te voeren, be
slechtte men het geschil met de vuist.
Midden in 't handgemeen wierp een aanvoerder
van de boekweitegort-partij een pol gras in den
kcokketel van de trouwe Pauline. De haverdegort-
partij beantwoordde dit vuur met een aanval op
Listette's gerecht. Men had den Smaak voor deze
strijdmetliode te pakken en projectielen van aller
lei aard doorkruisten de lucht. Doode mollen en
levende kikkers plonsten in de brijvijvers neer;
kroos, stroo en takken dreven in de borrelende
pap.
De kooksters lieten haar zorgvuldig voorbereid
maal in den steek en bestookten elkander mtet
pollepels, omstuwd door de vechtende menigte,
waarvan de ééne partij de rechterhand omhoog-
hief onder den strijdkreet: „Haverdegort!" en de
an'dere party de linkerhand onder den strijd
kreet: „Boekweitebrij!" De omhooggeheven han
den daalden, tot vuisten gebald, op de hoofden
der tegenstanders terneer.
De pap brandde aan en uit beide ketels kron
kelde een zwarte roetwolk naar boven. Een zen
gende geur steeg ten hemtel en bereikte de neus
gaten der zon.
Maar zoo goed als haar de eerste weldadige
Bakenessergracht 27. Telefoon 14393.
Opgericht in 1909
levert tegen kostprijs:
Dinerprijs f 0.81; met soep of toespijs
f 0.15 meer.
Geen üdmaatschap.
Bezorging ook in de buitengemeenten.
Prospectus op aanvrage.
aroma's hadden gedaan, zoo ontstemde haar deze
stank. Bedroefd verborg zij haar gelaat achter
een onweerswolk.
„Het wordt broeig", zeiden een paar oude wijf
jes, die bij haar spinnewiel thuis hadden moeten
blijven, omdat ze niet goed meer ter been waren.
„Er kon wel eens onweer op til zijn."
De atmosfeer werd ondraaglijk benauwd; in de-
hitte bezwijmden de zweetende vechters, voor
zoover ze nog niet door een harde boerenvuist
reeds bewusteloos waren geslagen.
Ete zon werd bedroefd van het schouwspel; dikke
tranen droppelden op aarde neer. Zij zuchtte;
een stormwind stak op. Zij steunde; het romme
len van den donder rolde door heel het oude
Bretagne. Inplaats van haar schitterende stralen
zond zij nu nijdige bliksems neer.
„Ach", dacht de zon, „dat zijn nu de menschen,
Qie ter eere van mij Pinksteren vieren. Hun
warmte, hun vuur, hun geestdrift ontladen ze in
tweedracht en strijd. Ginds loopt het vee, dat
onder mijn bevruchtende stralen gedijd is, met
zweilende uiers. Ze vergeten het te melken en
van de gewassen, welke ze met zooveel inspan
ning gekweekt hebben, laten zte de voedende
kracht in roet en rook opgaan. Wat geven aldus
de verbeterde ploegscharen en de veiliger me
thoden om het vee te verlossen? Wat geeft de
groeikracht der aarde; wat geeft mijn warmte
en licht? Na vijfhonderd jaar, ja, dan zullen
de menschen in overvloed leven, omdat ze wijzter
geworden zullen zijn. Er is immers ontwikke
ling. en men moet haar den tijd laten. Na vijf
honderd jaar. na vijfhonderd jaar
Zoo troostte zich de Pinksterzon in het jaar
onzes Heeren 1434. toen zij het vruchtbare Bre
tagne bescheen.
„Na vijfhonderd jaar, na vijfhonderd jaar
Zoo rommelde de donder, als een echo, na. En
het klonk als een hoon.
Oplossingen, bijdragen, enz., te richten aan den
Schaakredacteur, Bloemendaalscheweg 42, Bloe-
mendaal.
SCHERTSPROBLEEM No. 82.
G. Göller, (Bamberg).
.'§m m
«H1
In hoeveel zetten kan men dezen stand op
bouwen?
Toelichting: Men begint derhalve mét
alle stukken op het bord te plaatsen, zooals bij
den aanvang eener partij.
Een mooi werkje voor de Pinksterdagen, ook
voor hen, die alleen den loop der stukken
kennen.
PARTIJ No. 193.
Vijfde matchpartij, gespeeld te Villingen
(Schwarzwald), 13 en 14 April 1934.
Wit: Zwart:
E. Bogoljubow Dr. A. Aljechin
(Triberg). (Parijs).
AANGENOMEN DAME-GAMBIET.
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 d5Xc4
3- Pgl—f3 Pg8—f6
4. e2e3 c7—c5
5. LflXc4 e7e6
6- (1—0 Pb8c6
7. Pbl—c3
Op 7. De2 volgt, volgens Aljechin, 7
a6; 8. Tdl, b5; 9. dc5:, Dc7; 10. Ld3, Pb4!
7Lf8—e7
8. d4Xc5 Dd8Xdl
9. TflXdl Le7Xc5
10. a2a3 Ke8—e7
De goede Koningsstelling weegt op tegen
den voorsprong in ontwikkeling van den tegen
stander.
11. b2b4 Lc5b6
Ook Lc5d6 kwam in aanmerking.
12. Lel—b2 Th8dS
13. TdlXd8 Lb6Xd8
14. e3e4
Solider was PcM.
Lc8d7
15. Lc4—d3
Met het oog op Tc8.
15h7h6
Pg4 moest geschieden, b.v. 16. h3, Pge5; 17.
Pe5:, Pe5:; 18. Pd5f, Kd6!; nu komt Wit iets
in 't voordeel.
16. e4e5 pf6e8
Na Pg4 zou dit Paard niet kunnen terug-
keeren.
17. Tal—dl Ld8—b6
18. Pc3e4 a7a6
Anders speelt Wit b5 en a4.
19. Lb2c3 Pe8—c7
20. Pe4d6 Pc7d5
21. Lc3b2 Pc6dS
22. Ld3—e4 Ld7—c6
23. Lf3d4 Lb6—c7
24. Tdl—cl Ke7d7
25. Pd4Xc6 b7Xc6
26. Pd6c4 a6a5!
27. b4b5 Ta8b8
28. b5Xc6? Pd8Xc6
29. g2g3 Tb8b5
30. Teldl Tb5c5!
Het Torenmanoeuvre was heel goed en geeft
gelijk spel.
31. Le4d3 Kd7—e7
32. f2—f4 Pd5—b6
33. Pc4d6 Pb6e4
34. Lb2—al Pa4c3
35. Tdl—fl
Een blunder; Bogoljubow vergeet, dat de
lijn naar g7 door Pc3 werd versperd.
35Lc7xd6
36. e5Xd6t Ke7xd6
37. f4—f5 e6Xf5?
De revanche! Na 37e5; 38. f6, g5!
39. Lg6, Ke6 zou Zwart hebben gewonnen.
38. Ld3Xf5 Pc6—d4
39. Lf5d3 f7—f5
40. Kgl—g2 g7g6
41. g3—g4
De opgeschreven zet bij het afbreken der
partij op 13 April; ook 41. Tel zou voldoende
geweest zijn.
4 1f5Xg4
42. Ld3Xg6
Op 42. Tf6f volgt Fe6; 43. Tg6:, Pd5! en
Zwart wint.
4 2Pd4—f3
43. Lg6—d3 h6—h5
Pe5!, gevolgd door Pd5. zou Torenruil ver
meden hebben en Wit nog veel moeilijkheden
in den weg hebben gelegd.
44. Tfl—el! Pf3—h4t
45. Kg2—hl Pc3e4
46. Tel X c5 Pe4—f2t
47. Khl—gl Pf2—h3f
48. Kgl—fl Kd6Xc5
49. Ld3a6 Ph4—f3
50. Kfl—g2 h5h4
51. Lalf6! Remise.
Niet Lc8?, wegens Pf4f gevolgd door Ph2:
of g3.
Op voorstel van Dr. Aljechin remise ge
houden.
De stand van de match na de 15e partij is:
Aljechin 4 gewonnen, Bogoljubow 1 gewonnen,
tien partijen remise.
Ik ben niet ver
rukt over 't eten
vandaag. Marie.
Mogelyk mijnheer;
mevrouw heeft me
geholpen.
(Karikaturen)