TWEEDE BLAD m mam+m i i mAmiwiêt AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET. SCHAAKRUBRIEK Losse Blaadjes. Goedenwilsdag 18 Mei. Brokjes Levenswijsheid. Pinkstervuur. Pinksterkrijg. De HaarSemsche Coöperatieve DinerVerg. ■9 BET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD 18 MEI 1931 No. 20. VAN Er snelt een goed boodschap De gansche wereld rond. En miUioenen luist'ren Er naar terzelfder stond. De jeugd van Wales herinnert Er ons vandaag weer aan, Dat tweedracht tusschen volken Niet eeuwig mag bestaan. Hoor naar die kinderstemmen! Hun woorden zijn zoo waar. Zij uiten die gedachte Alreeds zoo menig jaar: „Leer toch elkaar waardeeren Al was er eens geschil; Denk aan elkaar in vriendschap En wees van goeden wil!" De jeugd van and're volken Spreekt in denzelfden geest. Men voelt den goedenwilsdag Haast als een vredesfeest. Kweek dan dien geest van vriendschap Ook na vandaag nog aan, Opdat men in de toekomst Elkander leert verstaan! (Nadruk verboden) Pinksteren is de dag, waarop de wereld in vlam staat. Die zon, die allengs haar hoogtepunt na dert, zendt haar stralen als boodschappers van kracht en vreugde naar deze duistere aarde- welke zich aan die liohtbron voedt. En ook het menschelijk hart ondergaat den invloed van deze feestelijkheid in de natuur. Pinksteren is van ouds de dag van de geestdrift; de dag waarop de mensch niet slechts persoonlijk vervuld is van blijde en moedige gedachten, maar waarop hij ook den drang in zich voelt om daarvan mede ie deelen. Zooals een lichaam, dat door de zon wordt verwarmd, op zijn beurt zelf ook weer warmte afstraalt, brengt de geestdriftige mensch zijn plannen en idealen op anderen ovter. Hij wordt brandpunt van zijn omgeving, die, door den gloed van zijn geest aangevuurd, tot een geloofsgemeenschap tezamensmelt. Pinksteren is meenschappcnjk getiirgefil Men pleegt van Pinkstervreugde te spreken. Maar er is ook Pinkstersmiart. Zooals alles zijn tegendeel heeft. Het vuur kan verwarmen, maar ook verschroeien. Hoeveel kwaad heeft het vuur al gedaan De zon, die de bloemen doet groeien en de menschen leert lachen, sticht brand in het droge gras van de prairie en in het hout van de bosschen. Er bestaan menschen, die bang zijn voor vuur. Onder de sprookjes, die in de volksverbeelding van eeuw tot eeuw voortleven, treffen wij ook verhalen aan over den vuurgeest, een spookver- schijnsel, dat menigeen in de middeleeuwen hart kloppingen heeft bezorgd. Wij lezen van een vis- scher, die onderweg een man tegenkwam en toen die man zijn hoed afnam, stegen er vlammen uit zijn hoofd en schoten er vonken uit zijn oogen. De vlammen kronkelden zich op den wind om hoog en heel de hemel leek rood als van een ijzersmelterij. Zoozeer schrok de visscher van dit verschijnsel, dat, toen hij thuis kwam, zijn haar vergrijsd was, hoewel hij nog nauwelijks twintig jaren telde. Leeren wij onze kinderen van jongs-af ook niet bang zijn voor vuur Ze spiegelen zich aan het meisje, dat met lucifers Speelde, toen ze ge heel alleen tehuis was. Toen haar ouders terug kwamen, was er van Paulientje nog slechts een hoop aseli overgebleven Wees op uw hoede voor vuur Ontwijk de vuur geesten Wees voorzichtig met lucifers Ook in overdrachtelijken zin heeft het vuur zeer veel kwaad gedaan. Er bestaan ook geestelijke brand stichters, die omwentelingen ontketenen en de wereld ophitsen met gevaarlijke ideeën en plan nen. Wees ook jegens hen op uw hoede. Ontwijk de vuurgeesten, wees voorzichtig met lucifers. Wij leven in een land met gematigd klimaat. Onze volksaard is nuchter, bedachtzaam, beza digd. Voor ons zijn dergelijke waarschuwingen eigenlijk overbodig. Wij spelen niet licht met vuur. Als het ons bij de vlammen van den haard te heet wordt, schuiven we onze stoel achteruit. In den zomer zoeken we de schaduw. We zijn bang voor een zonnesteek en vreezen een hitte golf. Daarom lijkt Pinksteren een feest, dat minder goed bij ons past dan het huislijke Kerstmis. Want Pinksteren is het feest van de onbedekte lucht en van de vrije natuur. Het feest van open heid, wijdheid, bewegelijkheid. Het feest van op tocht en dans, van bezieling en verbroedering. Het feest van uitbundigheid, welke ten onzent veroordeeld wordt als aanstellerij. Pinksteren waarschuwt niet tegen het vuur, maar pinksteren juicht het vuur toe, vereert het. is er erkentelijk voor. Pinksteren spoort ons aan, met het vuur in aanraking te blijven, het aan te wakkeren en te doen opvlammen, tot het heel de weileld verwarmt en verlicht. Een dergelijke aansporing hebben wij hier wel eens noodig. Het kan geen kwaad, wanneer ook wij eens één dag in het jaar in lichte laaie staan en in een feest van vonken en vlammen met de onzen tot een gemeenschap versmelten. Wij staan te gereserveerd jegens onze omge ving. Angstig beschutten wij ieder onze afzon dering. Slechts een geweldige geestdrift kan de wanden en muren, welke ons van elkaar schei den, verbranden. Hoe goed doet ons zulk een dag, waarop wij ons allen één gevoelen, bezield door eenzelfde gedachte, welke die dan ook zij. Waarop wij allen tezamen getuigen, van één ge loof, van één ideaal, van één daad. Te zelden gemeten wij van zulk een gemeen schappelijke geestdrift. Te zelden geraken wij voor het een of ander in vuur. Wij schamen ons voor alles, wat zweemt naar overdrijving of aan stellerij. Dit moge wel degelijk zijn goede zijde hebben, wijl het ons voor menige roekeloosheid bewaart, maar omgekeerd verhindert het toch ook de be vruchting van den geest door het vuur van de «EiforêiBKJfe^yoor onze innerlijke_ levenskracht en den bloei van de aarde. Daarom heieft Pinksteren ons iets te zeggen. Het herinnert ons aan de macht der bezieling, welke men op dezen dag niet ontwijkt, maar tot levensdoel stelt en welke men rechtvaardigt door er een feest van te maken. H. G. CANNEGIETER door G. TH. ROTMAN. 57. Tien dagen later was Joosje jarig. En wat kreeg hy van z'n vader? Een mooi nieuw wagentje, dat de brave man zélf stille tjes gemaakt had van een nog veel grootere kist dan het eerste. „Maar", zei hij er bij, „jullie moet me beloven, dat je nu eens beter voor het wagentje zorgt!" Nu, je begrijpt, dat Joosje zijn vriend Pietje gauw op de hoogte bracht! 58. Den volgenden ochtend trokken de twee jongens er dadelijk met het wagentjt op uit. Ze besloten naar een der omliggende dorpen te gaan, daar waren ze al een heelen tijd niet geweest. Toen ze nu zoo halverwege waren riep Pietje Roet opeens: „Kijk daar eens, zeg!" Joosje keek naar boven. Aan een tak die boven den weg uitstak, hing een heerlijke, groote appel. 59. De appel was eigenlijk wel niet voor hen bestemd, maar ze hadden er allebei vreeselijken trek in; ja, het water liep hun om de tanden. Pietje ging dus overeind in het wagentje staan en Joosje klom op zijn schouders Met eenige moeite zou hij er nu net bij kunnen; reeds streke hij zijn hand begeerig uit 60. Maar wat was dat? Krak! Daar schoot opeens de heele bodem uit de kist en Pietje schoot met pinda's en al naar bensden, zoodat Joosje ineens zijn heele steunpunt ver loor. Gelukkig kon hij zich nog net aan den tak vastgrijpen, maar nu hing hij hoog en droog in de lucht en dat was ook geen pretje. Op hetzelfde oogenblik kwam met hevig gepaf en geknal een motorfiets aanrijden. (Naar een oude Fransche legende) door H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Het was in den tijd, waarin boekweitegort nog •als een versnapering gold, in ïüet jaar onzes Heeren 1434, dat in de feestweide van een Bre- tonseh boerendorp de aanstalten werden gemaakt voor de Pinksterviering. Bedrijvig waren de inwoners bezig met het op slaan van tenten,, het spannen van koorden en het aanvoeren van hetgeen gr bij zulk een volks feest zooa! aan eten en drinken noodzakelijk is. Men was goedgemutst bij het vooruitzicht op pitet en reeds vroeg in den ochtend heerschte er op het veld een vroolijke drukte. De Pinksterzon, die nu al zoo vaak het oude Bretagne beschenen had, verheugde zich bij het schouwspel, als zag ze het voor het eerst. Ze glom vergenoegd, want het geschiedde alles te harer eere. Pinksteren is immers het feest van de zon! Met nog van slaap knipperende oogen tuurde zij door een kier van de morgennevels en toen dezen dreigc.en haar het uitzicht te beletten, zette ze zich ovter haar slaperigheid heen en boorde met forsch gebaar een dozijn warme, roode stra len door het gordijn, dat in brand vloog en met rossen gloed in de ijle lucht oploste. Toen haa de zon het uitzicht vrij en het be haagde haar, de boeren bazig te zien, om haar een vroolyken dag te bereiden. Ze kreeg niet ge noeg van die bedrijvigheid, leefde er hieelemaal in mee en hief zich, om bater te kunnen kijken, telkens hooger boven den horizont uit. „Het wordt een stralende dag!", riep Frangois tot Lisette, die bij feestelijke gelegenheden al jarenlang het ambt van kookster vervulde. Maar Lisette antwoordde niet; men kan zich niet laten afleiden bij een gewichtig werk als het bereiden van boekweitegort. Stel je voor, dat men een praatje gaat maken en onderwijl het roeren vergeet Heel het feest zou bedorven zijn door aangebrand eten. En de brij was de hoofd schotel van 't feest. Een paar honderd menschen moesten uit twee kookketels worden gevoed. Hier stond Lisette te roeren en een tiental meter verder was Pauline aan 't werk. Ook bij Pauline probeerde Frangois een praatje, maar dit lukte hem evenmin, want haverdegort vergt dezelfde aandacht als boekwei- tebrij. En Pauline was specialiteit in de haverde gort. De Pinksterzon kwam in steeds beter humeur. De geur van de brij deed haar aangenaam aan. Want was het tenslotte niet haar product, waar van die trouwhartige menschen hun feestmaal bereidden? Zij het haar oog gaan over de wui vende korenvelden, waardoor de morgenbries speelde. De halmen waren nog jong, maar zoo frisch en krachtig zag dit groene goedje eruit, dat men nu al kon rekenen op een overvloedigen oogst. En daar liepen de koeien, die de melk leverden voor het feestmaal, zooals het koren de grutten geleverd had. Het mooie, glanzende vee van Bretagne De Pinksterzon was op haar hoogste punt ge komen, en had nu een prachtig gezicht over de van feestgangers wemelende wei. Ze zond eenige ten «g&eïï1 #J°Se beugeltasschen van de boerinnen. Maar het mooist fonkelden ze op de koperen kookketels, waarin de brij pruttelde. Htet waren de grootste voeder ketels, welke Bretagne bezat; op gewone dagen waren ze bestemd voor de koeien en varkens, maar op feestdagen voor het schepsel, dat over koeien en varkens heerschappij voert: de mensch. De zon had vandaag wel een mensch willen zijn; zij benijdde die feestelijke drukte en die be wegelijkheid. Zelf was zij eenzaam, zelfs op een dag als deze. En de menschen omstuwden elkaar in een steeds wilder gedrang; ze vormden een menigte, die zich zingend en dansend over de feestweide bewoog. Steeds sneller bewoog zich dte rondedans; in nog geen minuut cirkelde heel de menigte rondom den bont opgetooiden Pink- sterboom. En zij, de zon. moest zich er tevreden mee stellen, eens in het jaar zich rondom de aarde te bewegen! De arme, zij vermoedde niet, dat haar nog iets ergers te wachten stond en dat Copernicus haar deze eenige bewegingsvrij heid nog afnemen zou en haar tot volkomen stilstand zou dwingen. Maar de menschen zongen, dansten, aten en dronken. Op aarde was overvloed. De koeien ga ven zuivel en het koren gaf brood. En de grond werd steeds vruchtbaarder. De menschen werkten mee met de zon; telkens verzonnen ze nieuwte hulpmiddelen, om haar warmte en kracht tot grooter profijt aan te wenden. Juist had een geniaal vakman uit Parijs een verbeterde ploeg schaar uitgevonden en een dokter uit Boulogne had een veiliger methode bedacht om het vee te verlossen. Als dit zoo doorgaat, bepeinsdte de zon, dan zullen na vijfhonderd jaar de menschen in overvloed kunnen leven zonder dat ze zich langer behoeven af te sloven. Dan zal elke d een feest kunnen zijn zooals dit. waar de maal tijd staat opgediend voor heel de vroolijke me nigte en men, na een paar uur met de aanstalten werkzaam te zijn gewest, den lieven dag verder onbezorgd in vrede en vreugde kan doorbrengen. De Pinksterzon werd in haar overpeinzing ge stoord door een hevig krakeel daar beneden op 't veld. Zij sperde haar oogen wijd open, zcodat de menschen zeiden: „De zon steekt!" Wat was daar beneden te doen? Frangois, die heimelijk op Lisette verliefd was en zioh verheugde op den avond, waarop zij van haai- kookdienst bevrijd zou zijn, vergenoegde zich voorloopig met aan haar te denken. De heerlijke geuren, die uit de boekweitebrij op stegen, waren hem een herinnering aan haar. .Niets fijners in heel de wereld dan de geur van boekweitebrij!", riep hij, met forschen adem door zijn neusgaten snuivend, de dansers toe. Maar onder deze dansers bevond zich de vrijer van Pauline, die maar een ander meisje genomen had, zoolang zijn geliefde aan 't werk was met haar haverdegort. Emile had het land, dat al zijn vrienden met hun meisjes mochten dansen en dat juist zijn Pauline bij de kookketeL-moest blijven. Dit had hem korzelig gemaakt en in zijn gemelijke stemming gevoeldte hij lust tot ruzie. Hij keeide zich om, toen hij den uitroep van j Frangois hoorde, liet zijn danseres in den steek j °n liep uitdagend op Lisette's bewonderaar toe. ..Boekweitegort?!', riep hij minachtend en hy I -uwde voor FrangoiS op den grond. „Boekweite gort?! Och kom, het zou wat! Nee man, boek weitegort moet ik niet hebben; wie lust er dat goedje. Niets gaat er in heel de wereld boven haverdegort!" Frangois, die reeds veel landwijn gedronken had, werd bleek van woede. „Zeg dat nóg eens!", schreeuwde hy. „Ik her haal het voor iedei die 't hooren wil: boekweite gort is het lekkerst I" „Je hebt geen smaak, lummel!", schreeuwde Emile terug. „Haverdegort is het lekkerst!" De twee grepen elkaar bij de kraag en pluk haarden elkaar, tot het bloed hun over 't gezicht liep. De omstanders kozen partij. „Boekweitegort!", kraaide een oud boertje le gen zijn buurman, tegen wien hij een veete had „Haverdegort!", kryschte de buurman terug. En ook deze twee grepen elkaar bij de haren. Zelfs de vrouwen mengden zich in het debat. Een jaloersche oude vrijster nam haar liefde voor boekweitegort te baat om haar haat tegen een getrouwde schoolvriendin, die van haverde gort bleek te houoen, te luchten. En twee groot jes, die elkander het licht in de oogen niet gun den, omdat ze dezelfde kleinkinderen hadden, slingerden elkaar met mummelenden mono de scheldwoorden „boekweitegort" en „haverdegort" in het gezicht. Spoedig was de feestwei in een slagveld ver anderd. De menigte had zich in twee partijen ge splitst, welkte elk met het vuur van de overtui ging in het krijt traden voor hun beginsel. Het beginsel van de ééne partij was, dat boekweite gort het lekkerste ruikt; het beginsel van de an dere partij, dat de geur van haverdegort het fijnste van alle aroma's is. Daar men van weers- zijdten niet welbespraakt genoeg was om argu menten voor zijn zienswijze aan te voeren, be slechtte men het geschil met de vuist. Midden in 't handgemeen wierp een aanvoerder van de boekweitegort-partij een pol gras in den kcokketel van de trouwe Pauline. De haverdegort- partij beantwoordde dit vuur met een aanval op Listette's gerecht. Men had den Smaak voor deze strijdmetliode te pakken en projectielen van aller lei aard doorkruisten de lucht. Doode mollen en levende kikkers plonsten in de brijvijvers neer; kroos, stroo en takken dreven in de borrelende pap. De kooksters lieten haar zorgvuldig voorbereid maal in den steek en bestookten elkander mtet pollepels, omstuwd door de vechtende menigte, waarvan de ééne partij de rechterhand omhoog- hief onder den strijdkreet: „Haverdegort!" en de an'dere party de linkerhand onder den strijd kreet: „Boekweitebrij!" De omhooggeheven han den daalden, tot vuisten gebald, op de hoofden der tegenstanders terneer. De pap brandde aan en uit beide ketels kron kelde een zwarte roetwolk naar boven. Een zen gende geur steeg ten hemtel en bereikte de neus gaten der zon. Maar zoo goed als haar de eerste weldadige Bakenessergracht 27. Telefoon 14393. Opgericht in 1909 levert tegen kostprijs: Dinerprijs f 0.81; met soep of toespijs f 0.15 meer. Geen üdmaatschap. Bezorging ook in de buitengemeenten. Prospectus op aanvrage. aroma's hadden gedaan, zoo ontstemde haar deze stank. Bedroefd verborg zij haar gelaat achter een onweerswolk. „Het wordt broeig", zeiden een paar oude wijf jes, die bij haar spinnewiel thuis hadden moeten blijven, omdat ze niet goed meer ter been waren. „Er kon wel eens onweer op til zijn." De atmosfeer werd ondraaglijk benauwd; in de- hitte bezwijmden de zweetende vechters, voor zoover ze nog niet door een harde boerenvuist reeds bewusteloos waren geslagen. Ete zon werd bedroefd van het schouwspel; dikke tranen droppelden op aarde neer. Zij zuchtte; een stormwind stak op. Zij steunde; het romme len van den donder rolde door heel het oude Bretagne. Inplaats van haar schitterende stralen zond zij nu nijdige bliksems neer. „Ach", dacht de zon, „dat zijn nu de menschen, Qie ter eere van mij Pinksteren vieren. Hun warmte, hun vuur, hun geestdrift ontladen ze in tweedracht en strijd. Ginds loopt het vee, dat onder mijn bevruchtende stralen gedijd is, met zweilende uiers. Ze vergeten het te melken en van de gewassen, welke ze met zooveel inspan ning gekweekt hebben, laten zte de voedende kracht in roet en rook opgaan. Wat geven aldus de verbeterde ploegscharen en de veiliger me thoden om het vee te verlossen? Wat geeft de groeikracht der aarde; wat geeft mijn warmte en licht? Na vijfhonderd jaar, ja, dan zullen de menschen in overvloed leven, omdat ze wijzter geworden zullen zijn. Er is immers ontwikke ling. en men moet haar den tijd laten. Na vijf honderd jaar. na vijfhonderd jaar Zoo troostte zich de Pinksterzon in het jaar onzes Heeren 1434. toen zij het vruchtbare Bre tagne bescheen. „Na vijfhonderd jaar, na vijfhonderd jaar Zoo rommelde de donder, als een echo, na. En het klonk als een hoon. Oplossingen, bijdragen, enz., te richten aan den Schaakredacteur, Bloemendaalscheweg 42, Bloe- mendaal. SCHERTSPROBLEEM No. 82. G. Göller, (Bamberg). .'§m m «H1 In hoeveel zetten kan men dezen stand op bouwen? Toelichting: Men begint derhalve mét alle stukken op het bord te plaatsen, zooals bij den aanvang eener partij. Een mooi werkje voor de Pinksterdagen, ook voor hen, die alleen den loop der stukken kennen. PARTIJ No. 193. Vijfde matchpartij, gespeeld te Villingen (Schwarzwald), 13 en 14 April 1934. Wit: Zwart: E. Bogoljubow Dr. A. Aljechin (Triberg). (Parijs). AANGENOMEN DAME-GAMBIET. 1. d2d4 d7d5 2. c2c4 d5Xc4 3- Pgl—f3 Pg8—f6 4. e2e3 c7—c5 5. LflXc4 e7e6 6- (1—0 Pb8c6 7. Pbl—c3 Op 7. De2 volgt, volgens Aljechin, 7 a6; 8. Tdl, b5; 9. dc5:, Dc7; 10. Ld3, Pb4! 7Lf8—e7 8. d4Xc5 Dd8Xdl 9. TflXdl Le7Xc5 10. a2a3 Ke8—e7 De goede Koningsstelling weegt op tegen den voorsprong in ontwikkeling van den tegen stander. 11. b2b4 Lc5b6 Ook Lc5d6 kwam in aanmerking. 12. Lel—b2 Th8dS 13. TdlXd8 Lb6Xd8 14. e3e4 Solider was PcM. Lc8d7 15. Lc4—d3 Met het oog op Tc8. 15h7h6 Pg4 moest geschieden, b.v. 16. h3, Pge5; 17. Pe5:, Pe5:; 18. Pd5f, Kd6!; nu komt Wit iets in 't voordeel. 16. e4e5 pf6e8 Na Pg4 zou dit Paard niet kunnen terug- keeren. 17. Tal—dl Ld8—b6 18. Pc3e4 a7a6 Anders speelt Wit b5 en a4. 19. Lb2c3 Pe8—c7 20. Pe4d6 Pc7d5 21. Lc3b2 Pc6dS 22. Ld3—e4 Ld7—c6 23. Lf3d4 Lb6—c7 24. Tdl—cl Ke7d7 25. Pd4Xc6 b7Xc6 26. Pd6c4 a6a5! 27. b4b5 Ta8b8 28. b5Xc6? Pd8Xc6 29. g2g3 Tb8b5 30. Teldl Tb5c5! Het Torenmanoeuvre was heel goed en geeft gelijk spel. 31. Le4d3 Kd7—e7 32. f2—f4 Pd5—b6 33. Pc4d6 Pb6e4 34. Lb2—al Pa4c3 35. Tdl—fl Een blunder; Bogoljubow vergeet, dat de lijn naar g7 door Pc3 werd versperd. 35Lc7xd6 36. e5Xd6t Ke7xd6 37. f4—f5 e6Xf5? De revanche! Na 37e5; 38. f6, g5! 39. Lg6, Ke6 zou Zwart hebben gewonnen. 38. Ld3Xf5 Pc6—d4 39. Lf5d3 f7—f5 40. Kgl—g2 g7g6 41. g3—g4 De opgeschreven zet bij het afbreken der partij op 13 April; ook 41. Tel zou voldoende geweest zijn. 4 1f5Xg4 42. Ld3Xg6 Op 42. Tf6f volgt Fe6; 43. Tg6:, Pd5! en Zwart wint. 4 2Pd4—f3 43. Lg6—d3 h6—h5 Pe5!, gevolgd door Pd5. zou Torenruil ver meden hebben en Wit nog veel moeilijkheden in den weg hebben gelegd. 44. Tfl—el! Pf3—h4t 45. Kg2—hl Pc3e4 46. Tel X c5 Pe4—f2t 47. Khl—gl Pf2—h3f 48. Kgl—fl Kd6Xc5 49. Ld3a6 Ph4—f3 50. Kfl—g2 h5h4 51. Lalf6! Remise. Niet Lc8?, wegens Pf4f gevolgd door Ph2: of g3. Op voorstel van Dr. Aljechin remise ge houden. De stand van de match na de 15e partij is: Aljechin 4 gewonnen, Bogoljubow 1 gewonnen, tien partijen remise. Ik ben niet ver rukt over 't eten vandaag. Marie. Mogelyk mijnheer; mevrouw heeft me geholpen. (Karikaturen)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1934 | | pagina 3