Xmee speciale
St. Tlicoldas-nummets
M E
n
Sint-Nicolaas
Verrassingen.
St. Nicolaas 1936
Dinsdag 1 December
Donderdag 3 December
Van de Leestafel.
Teneinde onze adverteerders voldoende gelegenheid
te bieden met de a.s. Sint-Nicolaas hun artikelen onder
de aandacht van het publiek te brengen, geven wij nog
op de volgende data:
Advertenties voor deze nummers moeten den dag
vóór den verschijndag in ons bezit zijn,
door=
/\KTiST[E_ 'T© IKK EENS
Helsch is het moordtuig, dat ginds in de
[straten,
Eet menschdom doet vluchten in
[panischen schrik.
Diep slaat het lont er zijn doodende gaten
Hier klinkt een gil, daar een kreet of een
[zucht.
Mannen, r»? wapens gereed in de vuisten,
Doen er hun moordend, verderfelijk werk.
't Bloed van den Spanjaard," dat immer
[reeds bruischte, i
Maakte geen opstand zoo machtig en
i,. [sterk,
Peinzend bestaart er de Sint die ellende,
Dood en verderf alom vond hij gezaaid.
En voor zijn jaarlijksche reis heeft hij
[dit keer
'l Vaderland dankbaar den rug toe
i [gedraaid.
Van het bijkantoor Haarlem (Kruisstraat 3)
der Nationale I.evensverzekeringbank te Rotter
dam en Eerste Rotterdamsche Maatschappij van
Verzekering tegen Ongevallen, ontvingen wij haar
kalender voor 1937. Het. eerste blad is nog voor
liet oude jaar bestemd: de kalender begint n.l.,
der traditie getrouw, met de Decembermaand 1936
waardoor zij practisch alle kans maakt reeds nu
een plaatsje te krijgen. De forsche, solide uit
voering (van Würtheim, Rotterdam) maakt haar
Jn het bijzonder geschikt voor kantoor gebruik.
Wij ontvingen voorts: Dr. A. de Vletter, rector
Kennemer Lyceum te Bloemendaal, „Hand
jn Eigen Boezem", uitgave IIollandia-Dmkkerij
Baarn. Bespreking in ons volgend nummer.
A. M. de Jong: „De Goede Dood".
Ing. f 2.90, geb. f 3.75. E. M. Querido
N.V., Amsterdam.
Zijn het de Natuurbeschrijvingen, als: „Hij
ziet de hooge witte wolkjes verguld worden door
de zinkende zon en hoe ze dan weer verbleken en
de lucht vergrijst tot avonddonker, ineens zijn
er een paar spetterende sterretjes opgeloken. Een
laatste voer graan wakkelt krakend achter hem
over den weg," is het de liefde voor het
BrabantsClie land, ons zoo bekend geworden uit
de vorige romans, is het de zwerftocht van deze
twee wezens, of het filosofische van Flierefluiter,
want vagebondeeren geeft tijd tot filosofeeren, bi
Merijntje's rijpen naar den mannelijken staat,
dat ons in dit boek aangrijpt?
Als Merijntje's eerste werkelijke liefde voor een
geseheiden vrouw op een deceptie uitloopt, weet
Flierefluiter hem weer te troosten.
In het laatst van den zomer vat Flierefluiter,
tijdens een onweer, kou. De verwaarloosde ver
koudheid wordt een hevige longontsteking, waar
aan de vrijbuiter sterft. Tijdens Flierefluiter's
ziekte komt Merjjntje dezen wonderlijken mensch
zeer nabij.
Er wordt gefilosofeerd over God, en Merijntje,
die met heel zijn ziel verlangde de waarheid te
weten, ook die rust, die zekerheid te vinden,
zonder angst tegenover het onzienlijke te staan,
het raadsel, het geheim, God, hoe, wat of wie
dat dan ook zijn mocht, vraagt zacht: „Kunde
me nie zeggen 'oe a'k die God van jou vinne kan
en Flierefluiter: „Neeë, Merijntje die weg kan
de eene meins den andere nie wijzendie
mot ieder vor z'n eige vinne
En ook over den Dood. En als Merijntje pein
zend bij de baar zit en „zich niet zat kan zien
aan dat nobele, marmeren gezicht met de zuivere
glimlach en waarover zoo'n milde, wijze vrede
was gedaald, komen Boutens' woorden, die hij
nil begrijpt, hem in de gedachten:
Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door 't verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort.
Alle schoon dat de aard kan geven,
Blijkt een pad, dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert.
H* -k
„Henri van den Overkant", door
Marianne Philips, 1936. N.V. Uitgevers
Mij. C. A. J. van Dishoeck, Buss'um.
Ing. f 2.90, geb. f 3.90.
Reeds het pakkende begin van het boek: „Mau
rice Godschalk, Antiquités. Het stond op het
raam met degelijk vergulde letters, imposant,
glanzend van het goud en afgezet met een rood
lijntje," verplaatst ons naar liet door de schrijfster
zoo goed beschreven Amsterdam en den joodschen
antiquair, wiens liefdeleven ons met rake pen
wordt geteekend.
Naast hem de hoofdfiguur, Henri, een kunste
naarsziel, die door aanraking met verschillende
personen en gebeurtenissen in zijn leven, uit
groeit tot de mooie, zelfstandige persoonlijkheid
van artist. f
Zoo zijn er: Oom Eli, een typisch joodsclie
figuur als tegenstelling van den meer vrijzinnigen
Vader; Mietje, het dochtertje van de werkster; de
stiefmoeder Julie, en de hem „beleerende" dokter.
Maar zou het boek zonder de behandeling
van de opkomst van het socialisme niet even
belangrijk zijn geweest?
Het knappe van het boek is, dat de schrijfster
zooveel „veronderstellen", laat, maar juist het
„aanduiden" van de kunstenaarsziel van Henri
mis ik hierin: één van de zwakke plekken van
het boek, hoe goed de constructie ook overigens
moge zijn. Het is een knap stukje werk, een aan-
genaam-te-lezen verhaal.
Een aardige bandteekening versiert den omslag.
ESVEA.
o
Frans van Kessel trok de straatdeur
met een smak achter zich dicht. Hij wa3
kwaad, zeer kwaad zelfs. En hij had alle
reden om kwaad te zijn! Zij, die altijd
beweerden, dat Frans van Kessel een
ideale vrouw had getrouwd, moesten maar
eens achter de schermen komen kijken,
ze zouden dan wel anders praten! Nu ja,
kwaad was Elly niet, maar die ellendige
eigenschap van haar, hielp hem nog eens
geheel in den put, als hij niet oppaste.
Altijd en eeuwig moest ze nieuwe kleeren
hebben. Ja, 't was waar, ze had smaak
om zich te kleeden enhij moest het
toegeven, hij zag haar ook gaarne goed
gekleed. Maar was het nu wel noodig, dat
alles nieuws moest zijn en dat een japon
of wat het dan ook zij, na een minimum
van tijd tot oud en ondraagbaar werd
gedegradeerd? Sjouwde hij nu niet al
ruim twee jaar met dat zelfde colbert
jasje. Hij kon toch zeker geen ijzer met
handen breken? Neen, aan die verkwis
tende kleedmanieren kon en zou hij niet
meer toegeven! Maar ach, wat hielpen
zijn goede voornemens, wat hielpen al
zijn preken? Geen zier! Hij had ook
beter uit zijn oogen moeten kijken en
rooit met een zoo'n luxe-aanbiddende
vrouw moeten trouwen. Maar ja, als je
als jongeling zwaar verliefd bent, dan.
vraag je daar niet naar. Dolblij was hij
geweest, toen ze te een huwelijk met hem
had toegestemd. De bezwaren van zijn
ouders had hij weggepraat, onzin, Elly was
heusch niet zoo luxieus als zij dachten,
't Viel best mee en bovendien in het
huwelijk veranderen dergelijke dingen
bovendien meestal nog. Maar acht, het
was niet veranderd, eerder was het erger
geworden. En nu mocht hij een vrij goe ie
zaak hebben, met het geld smijten had;
hij nooit gekund en zou hij ook wel nim
mer kunnen doen ook. En vooral nü. met
die beroerde tijden, moest er nog inge
bonden worden ook. Hij kon er niet b'j,
dat Elly dat nu maar niet kon inzien.
Ze had niet de minste belangstelling voor
-ijn zaak en voor zijn werk. Lam was dat!
Ze scheen maar niet te begrijpen, dat zijn
jtil-zijn den laatsten tijd met zijn werk
samenhing. Ze noemde hem waarachtig
saai! Nu vanmorgen weer aan het ont
bijt. Plotseling kwam ze met de mede-
deeling voor den dag, dat ze noodig een
nieuwen wintermantel moest hebben, ze
kon er onmogelijk langer buiten! Stel ie
voor, ze had er nog minstens drie in de
kast hangen! Hij had gezegd, dat het nu
onmogelijk ging, het zou hem minstens
weer een goede honderd pop kosten als
hij toegaf. Ze was kribbig geworden door
zijn weigeren en had hem verwijten ga-
daan, welke hij niet verdiende. Ook hij
bad zich opgewonden en haar voor de
vreten gegooid, dat ze alleen maar voor
H'oole kleeren leefde en verder nergens
voor. Ja, ze hield van mooie kleeren, had
ze beaamd, trouwens, dat had hij toch
geweten toen hij haar trouwde! Kwaad
was hij weggeloopen. wetend dat ze gelijk
had, ja, hij had het geweten.
Aan de zaak was hij verstrooid en kon
zijn gedachten niet bij zijn werk houden.
Hij nam een courant en probeerde
te lezen. Opruiming, opruiming en nog
eens opruiming! Van zooveel voor zooveel!
Moest je maar gelooven! Neen Elly ging
nooit naar een opruiming, stel je voor!
Neen, zij kocht alleen en uitsluitend bij
Heckel, chique! Waarom moest toch bij
haar alles zoo duur zijn? Zouden een
beetje goedkoopere kleeren haar ook niet
staan? Als ze eens wat goedkooper kocht,
kon het nog wel eens lijden, maar
honderd en zooveel gulden, dat ging niet.
Hij zo-u er straks een langs loopen en
kijken, hoeveel die mantels kostten.
Uit de zaak komend, voerde hij zijn
voornemen uit en bleef even staan. Kijk,
een prachtmantel voor f 45.Zou ze hei
daar nu niet eens mee kunnen doen?
Ineens flitste er iets door Frans zijn
brein en meteen stapte hij zonder aarzelen
den winkel binnen.
„Kan ik den chef even spreken, juf
frouw?"
De chef kwam.
„Is die mantel van f 45.hl de étalage
van goede kwaliteit?"
„Schitterend, mijnheer en bovendien
een belachelijk koopje!"
„Uitstekend, ik wil hem van U koopen
onder één voorwaarde en wel, dat u hem
in de uitstalkast laat staan, maar den.
verkoopprijs op f 145.stelt."
De chef was een en al verbazing, maar
de zaak werd nem duidelijk toen Frans
hem een en ander had uitgelegd. E.n
daar hij een goede klant aan mevrouw-
\an Kessel had, stemde hij toe. 'n Knip
oogje deed hem de situatie begrijpen.
Opgelucht verliet Frans den winkel.
Het geheim was veilig!
Toen Frans dien middag fluitend thuis
kwam, wist Elly niet hoe zij het had. Ook
aan tafel was hij in tegenstelling met
anders buitengewoon opgewekt. Elly be
greep er niets van, maar het werd haar
eenigszins duidelijk, toen Frans ineens
zei: „Elly, ik heb nog eens over dien
mantel nagedacht en besloten, dat je er
alsnog een mag koopen. 't Is morgen net
St. Nicolaas en nu moet je dien mantel
maar als St. Nicolaas-geschenk beschou
wen."
Elly hing al om zijn hals. „M'n lievei
jongen, je bent een schat enzullen!
we dat nu van vanmorgen maar weer
vergeten?"
„Asjeblieft!"
„Ik ga morgenmiddag direct naar
Heckel."
„Ja, doe dat enehwat ik je
nog zeggen wilde, ik ben vanmiddag er
even langs geloopen en zag een pracht
mantel voor f 145 en nog wel net in jouw
lievelingskleur! Dié mag je hebben."
„Maar Frans!"
„Zeg nu maar niets meer en koop jij|
maar dien mooien mantel."
Nieuwsgierig ging Frans den volgenden:
middag naar huis. In de gang kwam Elly
hem al tegemoet, een nieuwen mantel
had ze aan, maar niet dén mantel!
Frans gezicht versomberde.
„Heb je dien grijzen niet genomen,!
Elly?" vroeg hij onmiddellijk.
Zie vervolg pag. 5, le kolom onderaan.
f