BOEKENNIEUWS FONGERS alom bekend, daarvoor tot VERBEEK gewend! Tusschen Paschen en Pinksteren IN DE PINKSTERBLOEMEN boekhandel j. m. de WIT Frasquita KerkjpS@Io 21 TeSef. 22276 V. FOTO-E NGEL Vrijdag 16 Mei 1941 In één adem uit.. Een onafgebroken stroom nieuwe boeken vloeit steeds van de pers. En omdat er zeer veel genres boeken zijn, en er heel veel menschen zijn die elk op hun wijze liefde tot het boek hebben, geraakt die boekenmarkt niet spoedig overstroomd. De altijd doorvloeiende boekenstroom bevat in Nederland veel goeds, zoowel wat onderwerp als verzorging aangaat en het is» over het alge meen geen onaangename taak, de nieuwe uit gaven te bespreken. Soms duikt er uit dien literairenvloed echter een geheel apart werk op, dat pakt, dat boeit en dat achter elkaar uit moet. Zoo'n boek is Frasquita. Het gegeven is eenvoudig genoeg. Een mo lenaars-echtpaar en een burgemeesters-echtpaar. De burgemeester, die het op de molenaars vrouw voorzien had, was iets hooger geschou derd dan de molenaar. De Molenaar. De molenaar heette Oom Lucas en was lee- lijker dan Picio. Klein van gestalte, ten minste in varhouding tot zijn vrouw, met hooge schou ders, kastanjebruin haar, dunnen baard, grooten neus, groote ooren enpokdalig. Daar entegen was zijn mond regelmatig en zijn gebit weergaloos schoon. Eigenlijk kon men zeggen, dat slechts de schors ruw en leelijk was, zoodra men tot zijn binnenste doordrong, bleken zijn goede hoe danigheden. Zij begonnen met de tanden, dan kwam de stem, trillend, buigzaam, verlokkend, soms mannelijk en ernstig, dan weer zacht en week en nagenoeg altijd onweerstaanbaar. Daarna volgde hetgeen hij met die stem zei: dat was altijd verstandig, slim, overtuigend, en alles op het juiste oogenblik. En bovendien huis den in den ziel van Oom Lucas moed, oprecht- Het boek van deze week: „FRASQUITA" door Pedro Antonio de Alarcön. (Geb. f 2.50) heid, eerlijkheid, gezond verstand, weetgierig heid en ook aangeboren of door ervaring opge dane kennis van zaken en een diepe verachting voor alle dwazen. De Molenaarsvrouw. Vóór alles wil ik, aldus de schrijver, vast leggen, dat de molenaarsvrouw, Frasquita, een eerbare vrouw was. Zij was over de vijf voet lang, en sterk naar evenredigheid, of liever, nog sterker dan bij haar trotsche figuur paste. Zij zag er uit als een Niobe, als een Romeinsche matrone, zooals men er nog enkelen in Trastevere ontmoet. Maar wat het meest aan haar opviel, was de beweeglijkheid, de levendigheid en lieftallig heid van deze volmaakte figuur. Zij kon zich buigen als een riet, zich wendèn als een weer haan, draaien als een tol. Haar gelaat was ongemeen beweeglijk. Vijf kuiltjes verhoogden de levendigheid ervan, twee in de eene wang, een in de andere, een kleintje in den linkerhoek van haar lach de lippen, en het laatste, zeer groot, in het midden van haar ronde kin. Daarbij kon en wilde Frasquita, de vlijtige, bezige, sterke, gezonde Navarreesche, koken, naaien, breien, vegen, suikergebak bereiden, wasschen, haar huis dweilen, het koperwerk poetsen, brood bakken, weven, zingen, dansen, guitaarspelen, briscaspelen, hoorn blazen en talrijke andere dingen, te veel om op te noemen. Voorbijgaande schaduwen. De schrijver, Pedro Antonio de Alarcón, wiens aparte talent in de boven gegeven beschrijvin gen reeds eenigszins uitkomt, verhaalt op char mante wijze, hoe de laaghartige burgemeester door Frasquita, Oom Lucas en de burgemees- tersche op zijn plaats werd gezet. Voordat dit echter gebeurt, worden nog andere blijspelen en drama's opgevoerd, waarin een edele bis schop, een schurkachtige alcalde, en twee getui gende ezels een rol spelen. De uitmuntende vertaling is van Jozef Simons, en de uitgave van Scheltens Giltay, Am sterdam. Van Charlotte Kohier, die aan dit boek haar succes rol „Frasquita" ontleende, bevinden zich in dit boek 3 foto's, die verschillende scènes uit het boek nog meer doen leven voor den lezer. Gelijk Frasquita met recht een eerbare vrouw genoemd wordt, zoo wordt ook door den schrij ver het delicate probleem van het bedreigde huwelijksgeluk op voorbeeldige wijze beschre ven en wordt Frasquita een boek om zich over te verblijden. „Kinderjaren en Jeugd van R. N. Roland Holst", door Henriëtte Ro land HolstVan der Schalk. Uit geverij Ploegsma, Zeist. Mevrouw Roland Holst, een tijdlang or- plaatsgenoote, heeft aan de nagedachtenis van haar hier overleden man vol piëteit een boekje gewijd, dat door de uitgeverij Ploegsma eenvou dig maar met zorg is uitgegeven. De 132 kleine ruim gedrukte bladzijden vormen een torso, er moet hier meer op volgen. Wij zullen wel een tweede deeltje: „Mannenjaren" en een derde „Uit zijn ouderen tijd" of zoo tegemoet mogen zien. Mevrouw Roland Holst, een wonder van werkkracht, heeft een vlotheid van schrijven, die de beste journalist haar zal benijden. Deze vlotheid heeft haar volgens ondergeteekende verleid tot uitingen, die hij, wat hem en Wil lem Kloos betreft, niet oorbaar acht. Hij heeft daarover aan de schrijfster en bekenden van hem een brief geschreven, waarvan voor onze abonné's op aanvrage bij ons een afschrift ter beschikking is. Dit laten wij hier verder rusten. Het boekje is verdeeld in: Kinderjaren, de Akademietijd en de daarop volgende jaren, Ken tering, en In dieper wateren. De eerste vijftig bladzijden geven een aardig beeld van 't leven in een huisgezin vqn de gezeten Amsterdamsche burgerij omstreeks de helft der vorige eeuw, ze eindigen met een hulde van de schrijfster aan het edel cricket-spel, waar Roland Holst en Besproken boeken zijn verkrijgbaar bij Bloemendaalscheweg 123a, Telefoon 22874 Herman Gorter dol op waren. Op bladzijde 46 neemt de schrijfster in cricket-verband het mooie vers van Herman Gorter op: „Zooals de maajers 's avonds huiswaarts gaan, verzadigd krachtig, in het hoog gezag des avonds met in 't oog vierkant de dag van licht, waardoor zij zwaaiend zijn gegaan, Zoo ga ik ook Het tweede hoofdstuk achten wij het minst geslaagde. Het draait om Breitner en het im pressionisme. Maar van een onverwachte opper vlakkigheid is daarin het volgende: „In het impressionisme zit opzichzelf iets verleidelijks en vervoerends. Wat kan den jongen kunstenaar meer in spanning brengen en tevens, althans tijdelijk, meer voldoenig schenken, dan het pogen al wat bestaat, de doode stof en de levende natuur, in hare vluchtige verschijnin gen vast te leggen en den oneindigen rijkdom harer wisselende stemmingen uit te beelden? Men heeft daartoe haast geen hersens noodig: enkel gevoelige oogen, geoefende vingers, tubes verf en doeken. Men behoeft over niets te pie keren, zich op niets te bezinnen: een lied flui tend of een pijp rookend, schildert men er on verdroten op los." Toen wij dit lazen, hebben wij gedacht dat hier een ironische zelfweerspreking was bedoeld. Helaas is 't niet zoo. Hier blijkt gemis aan modern natuurfilosofisch inzicht en aan em pirische psychologie. Bolland heeft reeds in een „Nieuwe Gids" van 1893 de uitdrukking „doode stof" gewraakt als redelooze klank en hoe krijgt men een gevoelig gezichtsvermogen en geoefende vin gers bijna zonder hersenen? Roland Holst zelf heeft wel afgeweten, als hij met Jan Hofker omgegaan heeft, van de heilig heid van het licht en van de kleuren, ook als ze niet hun schijn afstralen van voorwerpen door menschen vooraf in bepaald verband gewijd. Op bladzijde 83 stelt de schrijfster de impres sie als iets tegenovergesteld aan „den vorm, de struktuur". Vorm en struktuur zijn niet te vereenzelvigen en impressie is indruk, die evenzeer door een teeken als door een beeld, door een vorm even goed als door een daverende kleurengloed kan worden gewekt. Impressionisme wil tegenover symbolisme, monumentalisme en allerlei andere -ismen, waarbij wel „gepiekerd" moet worden niet anders zeggen dan ras-schilderschap. Roland Holst was nu eenmaal geen ras-schilder. Dat waren Rembrandt, Hals, Van Goyen en vele andere oud-Hollanders, de Marissen, de Israël- sen, Deysselhoff, Witsen, Breitner, Karsen, Voer man, Poggenbeek, Bastert. De grootheid van Roland Holst lag op ander, zij het aanverwant gebied. Een minder gelukkige tirade laat de geniale schrijfster zich ook ontvallen en moet de, naar wij meenen nog in leven zijnde André Jolles in- casseeren. „Helaas miste hij (A. J.) sommige ka raktereigenschappen, zonder welke geen werke lijk bereiken, op welk gebied dan ook, mogelijk is." Het staat er woordelijk. Het is onbehoorlijk iemand volslagen geestelijk impotent te noe men, zonder eenig bewijs en in strijd met eigen voorafgegane beweringen. We hebben hierover alleen in een plaatselijk blad van Haarlem een schuchter tikje op de hand der schrijfster waar genomen. Waarschijnlijk heeft mevr. Holst be doeld: André Jolles heeft nooit een dichtbun del, een roman, een boek van Jan-Stavast gepu bliceerd. Maar laat zij dat dan ook zeggen. In 't laatste hoofdstuk maakt de schrijfster weer veel goed: Hier- komt Holst, die zich zelf gevonden heeft, eindelijk in het milieu :e slr.au van hare feitelijke mededeelingen cn h ar b>- toogen. Dit hoofdstuk op zichzelf is 't heele boekje waard. Geen wonder! Hier is 't Heni-jeUe.de verloofde, later de getrouwde vrouw, die spreekt uit eigen wetenschap, hier was zij zelve haar levende bron. T. MODE IN MEI Eindelijk kunnen we ons thans een beetje in de zonnestralen koesteren, pass.-nd gekleed, heerlijk genietend van voorjaar en zon. Wat de kleeding betreft: daarbij helpt natuur lijk „Beyer's Mode für Alle", waarvan zoo juist het Mei-nummer verschenen is. In heldere, vroolijke kleuren zien wij een heele rij .van de aardigste zomer- en vacantic- jurken. Eenvoudig van makelij, maar opval lend door de aparte vondsten in garneering en drapeering. Mantels met soutache-bewerking zijn zeer in trek. We vinden hier enkele smaakvolle voor beelden. Voor de soutache-bewerking zijn steeds strijkpatronen te verstrijken. Meer en meer treden de korte jasjes op den voorgrond,, iets langer dan we gewend zijn. Ze reiken ver of minder ver tot over de heup, waar door de gewone lange mantel vervangen k'gi worden. Ook de kinders in lentekleedij! Schattige pak jes en jurkjes voor strand en vacantie, hc.-l gemakkelijk te maken, vooral met behulp van de bijgevoegde raderbladen. Deze bevatten weer meer dan 90 modellen, zoodat er zeker voor ieder wat op zal staan. „Beyer's Mode für Alle" kost per nummer f 0.65 en is bij iederen boekhandel te verkrijgen, Hoofdvertegenwoordiging voor Nederland: N.V. „Wereldmode", Prins Hendrikkade 173, Amster dam (C.). Een "AKKERTJE" zal zorgsn, dat de pijn direct verdwijnt. Neem er zoo noodig, voor 't naar bed gaan nóg een en Ge kunt er zeker van zijn vannacht rustig te slapen. Maar... laat Uw gebit nazien. Vlugge, zekere werking bij alle pijnen, dat is 't gèneim der "AKKERTJES", die door geen enkeie imitatie worden geëvenaard, nóch in hun bij zondere samenstelling, nócn in hun doeltreffende werking Op elk "AKKERTJE" staat 't AKKER-merk: Uw garantie! tegen pijnen, hoofdpijn, koorts, kou. Op de Grens van Weiden en Duinen Eindelijk was de wind gedraaid en was het wat zachter geworden. Wel verlangde de landman naar regen, om dat alles ontzettend droog was door de aanhou dende schrale wind, maar voor ons was het tenminste aangenamer om ons gewone tochtje te maken. Niet dat het al warm was, zoo vroeg op den dag. Het had vannacht knap gevroren en de velden waren, ruig-wit. waren dan ook nog in den tijd van de ijsheiligen, dié paar dagen van Mei, waarin het gewoonlijk zelfs in zeer zachte lentes vriest, dus hoeveel te meer in dit achterlijk seizoen. Want was is alles laat! Het gras stond nog zoo laag, dat de boer wat bijvoer op het land moest brengen als hij tenminste zijn koeien al buiten had. Het riet was amper boven de oude, afgeschoren kraag uit en de karekieten hadden dus nog geen kans om te gaan nestelen. Van de vele bloemen, die om dezen tijd van de weide een veelkleurig tapijt maken, was alleen de pinksterbloem in volle bloei. Maar die gaf dan ook verschillende, iets laag gelegen weiden een geheel eigen aanzien. Die weiden zelf zagen grauw, ongeveer als een zomersche heide, omdat het waterpeil in dit abnormaal drooge voorjaar zoo laag is, dat de slootjes haast geen water bevatten en de grond scheuren vertoonde. Normaal heeft de pinksterbloemwei, al groeit er meer mos en ander „onkruid" dan gras, een groene ondergrond. De pinksterbloemen, die tamelijk hokvast zijn, waren nu wel rooder van stengel dan gewoon lijk, maar bloeiden toch uitbundig en legden over het grauwe, drooge land een teer lila waas. Toen we in de wei liepen, konden we con- stateeren, dat er veel licht-lila en zelfs spier witte exemplaren tuschen zaten, en allen bloei den met mooie volle kronen. Die volle bloemen leveren weer een groote boeveelheid hauw vruchten, die de familie pinksterbloem in stand zullen houden. Al wandelend door de wei viel plotseling ons oog op een nestje van een leeuwerik met drie eitjes. Het lag daar zoo simpel; een eenvoudig met gras gevoerd kuiltje in het land, van boven gecamoufleerd door .een stuk verdroogde zoode. Waren we niet toevallig zoo geloopen, dat we precies in de eenige open zijde keken, dan had den we niets gezien. Gewoonlijk heeft de veld leeuwerik 5 eitjes, dus het was waarschijnlijk, dat er nog wel twee bij zouden komen. Zeker is dat echter niet, want broedsels van 3 komen ook wel voor. De kleur van de eitjes was groen- achtig-grijs van ondergrond en er bevonden zich bruine stipjes en vlekjes op. Een veld leeuwerik is niets buitengewoons eigenlijk, P AS F O T O'S VOOR PERSOONSBEWIJZEN volgens nieuwste voorschrift. KLEVERPARKWEG 7 SPAARNWOUDERSTRAAT 63 maar dit blijhartige vogeltje heeft toch terecht aller sympathie. En zoo'n eenvoudig nest-geval letje heeft steeds iets ontroerends en zeker dit primitief gedekte prieeltje. Het forsche nest van den grutto, dat wij na eenig zoeken in grootere graspollen vonden, maakte een geheel andere indruk. De vier peer vormige, olijfgroene eieren met bruine vlekjes lagen daar goed verborgen voor vele vijanden, echter niet voor den mensch, al had de grutto dan van ons niets te vreezen. Dat besefte hij natuurlijk niet en zijn grietta-geroep klonk kla gelijk over het land. De dodaars, die wij in de breede sloot aan het einde van de wei vonden nestelen, bemerkte ons voor wij hem zagen, want toen we de riet kraag afzochten lag daar twee meter van de kant een hoopje kletsnatte waterplanten, waar in we uit ervaring een dodaars-nest vermoed den en nadat onze gelaarsde metgezel de boven ste waterplanten verwijderd had, kwamen er inderdaad 5 langwerpige, vuilwitte eieren te voorschijn. Tot zoover liep het ons mee. Een waterhoen tjesnest bleek echter, waarschijnlijk door een kraai, geplunderd te zijn, want we vonden eenige tientallen meters een geledigde, rood ge spikkelde eierschaal en het nest was leeg. Aan de oevers van de kleine slootjes, die de landen scheidden en die immers bijna droog stonden, liepen verscheidene watervlugge oever- loopertjes, die bij onze nadering met hun die-die die-die-geroep opvlogen. In dezelfde waterlooze slootkanten kregen we een zwarte ruiter in het vizier, een vogel die oppervlakkig wat op de tureluur lijkt, róaar grooter en nog bedrijviger is dan het ture- luurtje. De roept lijkt ook wel wat op die van de tureluur, maar op den dur is ook die wel te onderscheiden. Heel veel sporen van steltloopers vonden we in de zachte oevermodder en ook die van eenden, blijkbaar van de zomertaling, want daar joegen we ook een paartje van op. Het nest konden We echter niet vinden. Typisch was het, dat we eensklaps een tortel duif zagen vliegen die we hier niet dadelijk verwachtten. Een torenvalkenpaar, meer gewone verschij ning van de grens van weiden en duinen, ge voelde zich door het milde voorjaarsweer in verliefde stemming en bood al vliegend, wen dend en biddend een prachtige aanblik. Al met als was het een onvergetelijke morgen, 't Is te hopen, dat vóór dit stuk gedrukt wordt, de regen komt en ook de pinksterbloemenwei van water verzadigd wordt, de slooten gevuld en de barsten gedicht. 12 Mei 1941. DE DANKBARE Hartelijk bedankt, dat U me alei voorim den wagen wou nemen. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1941 | | pagina 5