'Een lijnwaetblekerijwagenhuys en verder getimmerte, bleekland, de
boomgaard en drie stukken land in de Veenen.'40
Het geheel heeft een oppervlak van 12 morgen, 1 hont en 66 2/3 roede
(10,43 hectare), hierbij is de grond en het erf rond de
blekersgebouwen niet meegerekend. Zouden we dit meerekenen volgens de
opgave uit 1645 dan zien we dat de blekerij was uitgebreid. Dit moet
een stuk land in de Veenen zijn omdat er op de kaart uit 1645 maar
twee stukken land in de Veenen worden weergegeven.
Een testament uit 1758 geeft weer meer duidelijkheid over de
geschiedenis van de blekerijOp 4 juli van dat jaar liet Catharina
Malefijt, weduwe van Barent Rusburg en woonachtig in de heerlijkheid
Velsen, testamentair vastleggen dat haar zoon, Jan Rusburg, na haar
overlijden als enige haar blekerij mag overnemen.41 Tot de
nalatenschap behoorden de lakenblekerij met bijbehorende
betimmeringen, bleekvelden en landerijen evenals de gereedschappen en
materialen. Op 6 december 1759 hertrouwde Catharina Malefijt, buiten
gemeenschap van goederen, met Isaac WesterkappelNa haar overlijden
op 29 november 1767 werd de boedel en de nalatenschap van Catharina
Malefijt door Isaac Westerkappel overgedragen aan Jan Rusburg en zijn
zuster Anna Rusburg, waarna de blekerijconform het testament van
1758, geheel aan Jan Rusburg toeviel.42 Uit de legger der eigenaren
blijkt dat de blekerij intussen was uitgebreid met twee stukken land,
gelegen in de Veenen achter de Jan Gij zenvaart. Jan Rusburg huwde met
Maria Tirion.43 Beide echtgenoten lieten op 10 oktober 1768 een
testament opmaken ten behoeve van de langstlevende. Hierbij werd
Jan Rusburg aangeduid als linnenblekerIn 1782 liet hij een nieuw
huis op Spaarnberg bouwen. De plattegrond van dit huis is weergegeven
op een verpondingskaart uit 1810 (zie hoofdstuk 2)Het huis kwam tot
stand op de plaats van het langgerekte gebouw dat is weergegeven op de
kaart uit 1645 (zie afbeelding 5).
Op 5 juli 1778 trof Jan Rusburg een regeling met Arend Lits over de
scheiding tussen de blekerijen Spaarnberg en 'Zorgvrijgelegen in
het gebied van de 'Moolenduijnen' gerekend vanaf het huis 'De Stolp'
(op deze plaats staat nu het chalet). De regeling, die mede werd
ondertekend door de 'gezwore landmeter' Jan Ruig, hield onder meer in
dat beide partijen op de overeengekomen scheiding grensstenen zouden
plaatsen. In 1785 werd deze regeling herzien en werd de grens tussen
beide blekerijen enigszins gewijzigd. De plaats van de stenen
scheidingspalen werd herzien en werden aan één kant gemerkt met de
letters Z V (Zorgvrij) terwijl aan de andere zijde de letters S E B
(Spaar en Berg) werden aangebracht.44 De grensscheiding tussen beide
blekerijen viel samen met de in de verpondingsregisters aangehouden
grens tussen het Jan Gijzenvaartgebied (Spaarnberg) en Santpoort
(Zorgvrij)
Via deze grensregeling zien we, door het gebruik van de afkorting
S E B, voor het eerst de naam Spaarnberg in de archiefstukken
verschijnen. De oorspronkelijke aanduiding Spaar en Berg wijzigde zich
in de loop der tijd tot Spaarnberg.
20
2. HET WERK OP EEN LIJNWAADBLEKERIJ ALS SPAARNBERG.45
In de omgeving van Haarlem hebben tussen ca. 1400 en 1800 vier soorten
blekerijen bestaan: de lijnwaadblekerijde garen- en lintblekerijde
slijting- en katoenblekerijen tenslotte de klerenblekerij
De lijnwaadbleker stond van al zijn collega's het hoogste in aanzien:
hij was de rijkste. Een lijnwaad was een stuk linnen dat zo van de
weverij kwam met een lengte tot 45 meter en een breedte tot 2.7 meter.
Deze afmetingen stelden hun eisen aan grootte van kuipen en bleekveld.
Voor zo'n blekerij waren dan ook de grootste investeringen nodig.
De bleek in de omgeving van Haarlem was zö beroemd, dat wevers uit
Vlaanderen, Ierland, Duitsland en andere delen van de wereld hier hun
lijnwaad lieten bleken. Deze faam was te danken aan verschillende
gelukkige omstandigheden, zoals de aanwezigheid van:
- veel zonlicht, zuivere lucht en zuiver water;
- goede bleekvelden op de geestgronden met goed gras;
- Amsterdam als invoerhaven voor as en blauwsel;
- de Zaan voor de levering van zeep en stijfsel;
- veen in de omgeving voor turf als brandstof;
- de zandvaarten (zoals bijvoorbeeld de Jan Gij zenvaart) voor de
toevoer van grondstoffen en de afvoer van water.
De voornaamste reden was echter het in deze rijke streken van Holland
in ruime mate beschikbaar zijn van (karne)melk voor het bleekproces.
Elders, in Kortrijk bijvoorbeeld, was het gebruik van karnemelk op de
blekerij in verband met de voedselsituatie streng verboden of slechts
beperkt toegestaan. Het linnen kreeg er hier een extra kwaliteitskeur
bij'Haarlemmer Bleek'
Bleken van linnen was noodzakelijk om alle eigen natuurlijke stoffen
van de vlasvezel zoals pectine, was, hars etc. te verwijderen,
waardoor het weefsel mooi wit werd. Als voorbereiding voor het
eigenlijke bleken moest eerst al het vuil, dat tijdens het roten van
het vlas, het spinnen en het weven in het lijnwaad was gekomen, worden
uitgewassen
Bij het vlas roten werd het eerste vuil ingebracht doordat dit in
stilstaand water moest gebeuren en vuil makkelijk kon bezinken tussen
het vlas. Bij het handspinnen werden allerlei smeermiddelen gebruikt,
voornamelijk speeksel. Vervolgens werd door de wevers sterksel op de
kettingdraad gebracht om deze te verstevigen en breken te voorkomen.
Dit sterksel bestond uit meel en water met of zonder toevoegen van
was, talk of ander vet, soms zelfs van roet. Het werd in open aarden
schotels bewaard en met een borstel aangebracht. Om snel opdrogen te
voorkomen hield men door sprenkelen met water het weefvertrek vochtig
en proestte met de mond water op de ketting. Het weefgetouw werd
gesmeerd met roet. Hoe vuil het linnen was na het weven was, blijkt
wel uit het fewichtsverlies door het bleekproces, dat wel 30 tot 35
procent kon bedragen.
Het bleekproces zelf was een praktijkgebeuren. Uit ervaring wisten de
blekers dat loog vetten omzette en kenden ze de effecten van water,
21
I
40 GAV, OR A inv.nr. 64 - 152 fo. 73.
41 GAV, OAS nr. 14.
42 GAV, OAS nr. 15 en 16.
43 GAV, OAS nr. 16.
44 GAV, OAS nr 17 en 18.
45 Do tekst van dit hoofdstuk werd samengesteld door Jan Hein Beelen. Hij baseerde zijn inzichten grotendeels op het
standaardwerk over de Haarlemmer blekerijen van: S.C. Regtdoorzee Greup-Roldanus, 'Geschiedenis der Haarlemmer
Blekerijen'. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage. 1936 (hiervoor en in het vervolg aangeduid als: Regtdoorzee).