Daarna schouwden de blekersmeiden het lijnwaad om achtergebleven ongerechtigheden alsnog met water en zeep te verwijderen. Door het apprêteren gingen grove en goedkope weefsels glanzen en werden zij steviger. Fijn linnen werd heel weinig opgemaakt. Een mengsel van stijfsel en blauwsel werd in speciale ketels gekookt. Na het drogen werd het lijnwaad in dit mengsel gelegd. Daarna liet men het lijnwaad uitlekken en werd deze voorzichtig met de hand of met het rad uitgewrongen. De knechten reden op met grove linnen optreklakens afgedekte wagens de uitgewrongen lijnwaad naar de droogberg. Een hoog duin begroeid met bentgras, dat het verstuiven van zand afdoende tegenhield. Met speciale droogstekken werd het linnen door de vrouwen bevestigd. Het gedroogde lijnwaad werd op schone optreklakens gevouwen en opgerold en was dan gereed voor verzending als op de blekerij niet zelf gepakt werd. Het pakken was het geven van een laatste finish aan fijne soorten lin nen. Het werd meestal niet op de blekerijen gedaan, maar op speciale pakkerijen in de stad Haarlem. Het linnen werd op een tafel uitgelegd en met een houten instrument gerekt om valse plooien en kreukels te voorkomen. Vervolgens werd het in de breedte met de hand gerekt en gevouwen op ongeveer 60 cm breedte. Dit oppervlak werd dan met houten hamers beklopt: het touwen. Men touwde tot het linnen begon te glanzen. Na het kloppen werd het linnen gerugd (in de lengte op halve breedte vouwen) en in een linnenpers geperst. Uiteindelijk werd het gerold en gebonden met een of meer banden. Deze rollen werden in wit en/of blauw papier gewikkeld en daarna in pakken, balen, kisten of vaten verpakt. 26 3. EEN GEWEZEN BLEKERIJ IN DE BATAAFS-FRANSE TIJD In 1645 was Spaarnberg al gedeeltelijk als hofstede ingericht. Tussen ruwweg 1645 en 1832 groeide Spaarnberg uit tot een grote hofstede. Deze ontwikkeling stond niet op zichzelf maar maakte deel uit van een algemene ontwikkeling die zich, al sinds het begin van de 16e eeuw, in Kennemerland voltrok. In de banne van Velsen werden al in het 'Cuoere van de jaere 1584' de hofsteden omschreven als een zaete.46 Twee bekende zaeten in die tijd waren 'Huis te Velsen' (bij Santpoort) en 'Endegeest' (het latere Huis te Spijk) op de 'Hofgeest'. Een zaete werd gevormd door een kasteel of een grote boerennering met enige tuinaanleg: 'Op deze zaete staat een zaete huijsinghe, een huijs of een hutgen'. Een enkele had een zeer geringe allure, wat af te leiden valt uit de benaming 'hutgen'Tot het midden van de 17e eeuw waren deze zaeten in hoofdzaak in bezit van Velsenaren en Haarlemmers.47 Rond 1650 gingen de oude zaeten grotendeels over in handen van Amsterdamse kooplieden en notabelen toen deze heren de geneugten van de Kennemer hofsteden ontdekten.48 Rond 1680 kwam de ontwikkeling van de hofsteden pas goed op gang. Men richtte in de hofstede een herenkamer in, of liet er zelfs een heel herenhuis bouwen. Ook bij blekerijen, zoals Spaarnberg, werden hofsteden gesticht. De groei van het aantal hofsteden zal zijn toegenomen door de afnemende bloei van de blekersnering in de 17e eeuw. De welvaart van de Gouden Eeuw gaf daarentegen een sterke impuls aan de ontwikkeling van hofsteden. Kennemerland was zeer in trek en makkelijk bereikbaar over het IJ en het Wijkermeer. De duinen lonkten als jachtgebied en de geestgronden leenden zich goed voor de aanleg van tuinen in de strakke geometrische Franse stijl of de latere speelse Engelse landschapsstijl. Vele hofsteden groeiden op deze wijze uit tot ware lusthoven.49 Voorbeelden hiervan waren Cruij tberghbij Santpoort en 'Hoogergeest' bij Driehuis. Rond 1720 was Kennemerland tot een grote lustwarande uitgegroeid, alleen al Velsen telde toen omstreeks 50 kleinere en grotere hofsteden. Aan het einde van de 18e eeuw was de glorie-periode van de hofsteden voorbijHet aantal hofsteden liep zichtbaar terug en geldtekorten noopten vele eigenaren tot verkoop. Er waren zelfs hofsteden die na verkoop werden verkaveld. Een voorbeeld hiervan was de hofstede Velserhooft in Santpoort.50 Pas na de Franse tijd kwam er weer een opleving en werden nieuwe hofsteden gesticht of bestaande hofsteden, zoals Spaarnberg, weer uitgebreid en verfraaid. De oorzaak van dit verval moet worden gezocht in de economische veranderingen die zich in deze periode in de Republiek voltrokken. De economie stabiliseerde zich op een realistischer basis dan in de Gouden Eeuw het geval was geweest en zorgde voor een herverdeling van de economische activiteit. Deze veranderingen hadden ingrijpende sociale gevolgen. Globaal gesproken ging het regenten-bankiers en de boeren voor de wind, terwijl de laagste sociale categorieën - zoals werklieden in 27 46 GAV. Kohier van het jaar 1584. 47 GAV, ORA, inv.nrs. 954-956. 48 GAV, ORA. inv.nrs. 962-970. 49 J.W. Groesbeek, Middeleeuwse kastelen van Noord-Holland, Haarlem 1981. 50 H.J. Calkoen. Velsen, Umuiden 1967.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 1994 | | pagina 15