[Jet huis was verwaarloosd uit de Tweede Wereldoor log gekomen. Dat was op zich niet zo erg, want het moest toch ver bouwd worden. De belangrijkste verandering bestond hierin, dat men een verdieping bovenop het oude pand wilde zetten. Aangezien Huize Spaamberg op de monu mentenlijst stond, moesten oud en nieuw wel in stijl met elkaar harmoniëren. Daartoe werd een extra arehitect van Monumentenzorg toegevoegd. [Jeze verbouwing liep uit op een fiasco. Om het ge wicht van een nieuwe verdieping te kunnen dragen, werd de fundering van het huis gecontroleerd. Het begon er al mee dat de noordgevel van het lage ge deelte niet onderheid bleek te zijn. Afbraak volgde. De westmuur was volgens de bestektekeningen wel on derheid, maar toen men een verwarmingskelder wilde bouwen, ontdekte men tot zijn schrik dat dit helemaal niet het geval bleek te zijn. Ook bij een aantal binnen muren viel hetzelfde euvel te constateren; bovendien stonden zij los tegen de buitenmuren. Toen ook nog bleek, dat de oude balklagen het gewicht van de nieuwe verdieping niet zouden houden, omdat ze verschillend van dikte waren en op sommige plaat sen bleken aangetast, stond men voor een fait accompli: doorgaan volgens de bouwplannen werd te duur en te rug kon men niet meer: er waren immers al delen van het oude huis gesloopt. Uit alles bleek, dat Spaamberg voor een deel uit materi aal van een vroeger huis was opgebouwd, wellicht een ouder blekersgebouw of herenhuis, bijvoorbeeld het in 1807 gesloopte Velserhooft. ^Yonderlijk, dat een gefortuneerd bankier als Adriaan van der Hoop dit buitenverblijf mede uit zulk mate riaal liet optrekken en niet op de hoogte was van het feit dat de bouwactiviteiten niet volledig volgens de teke ningen verliepen. Als de paters beter hadden kunnen vermoeden in wat voor staat het huis werkelijk verkeerde, hadden zij i.p.v. een verdieping bovenop het bestaande huis, wellicht ge kozen voor een aanbouw. Dan was Huize Spaamberg deels voor het nageslacht behouden gebleven. Hoe dan ook, de weg terug was, wat betreft de paters, afgesloten. Het Ministerie van Wederopbouw verleende uiteindelijk toestemming voor nieuwbouw. Wat nog restte van het oude buitenverblijf, ging tegen de vlakte. Juni 1951 werd de eerste steen gelegd door pater L. Volker. Het nieuwe internaat werd t.o.v. het oude ge bouw een kwart slag gedraaid. Het enige wat nog van huize Spaamberg overbleef, was een plafondschildering op linnen, die door de orde aan het gemeentearchief Velsen werd geschonken. Restanten van manneren tegels werden verwerkt in de zwart-witte mozaïekvloer van de nieuwe kapel. J£venals het oude landhuis werd het koetshuis op de huidige plek eertijds niet uit nieuwe steen opgetrok ken. Het stond oorspronkelijk achter een fraai grachten pand in Haarlem. Adriaan van der Hoop kocht na de Het oude koetshuis (foto 1987) dood van de eigenares in 1829 het pand met de bijbeho rende gebouwen, waaronder het koetshuis. Hij liet het koetshuis afbreken en via Spaarne, Jan Gij- zenvaart en Delft overbrengen naar zijn buitengoed Spaamberg, waar het weer steen voor steen werd opge bouwd. Dit koetshuis bood plaats aan tien paarden, waarmee hij wedstrijden reed op zijn eigen harddravers- baan (nu de Harddraverslaan). Na aftraak van het landhuis werd het koetshuis het oud ste onderkomen op Spaamberg. J-Jet nieuwe internaat werd volledig volgens de eisen van die tijd ingericht. In 1952 opende het Lavigerie College haar deuren voor zo'n 100 jonge priesterstudenten. Architect professor Holt die ook het Pius X College in Beverwijk ontwierp, had een duidelijke filosofie. Hij wilde het complex opdelen in drie duidelijk te onder scheiden gebouwen op basis van de drie levensgebieden binnen de orde: het hoofdgebouw om te wonen en te le ven (refter, woonvertrekken van de paters en slaapzaal), een aanbouwvleugel om te werken (leren) en te recre ëren en een losstaande kapel voor het geestelijk leven. JJe stijl van het nieuwe gebouw uitte zich in soberheid en strakke lijnen. Grote raampartijen zorgden voor veel licht en ruimte. Bovenin, over bijna de gehele lengte van het hoofdgebouw, liep een lichtkoepel die de slaapzaal van de stu denten van licht voor zag. Dit dormitorium bestond uit een aan eenschakeling van chambrettes: uit hou ten schotten bestaan de kleine slaapruim- tes, afgesloten door een gordijn en voor zien van bed, kast en wastafel. Een slaap kamer van de pater Slaapzaal met chambrettes surveillant, was- en 14 doucheruimten completeerden het geheel. Hetzelfde gold voor de bovenste verdieping van de aanbouwvleu gel. De paters namen hun intrek op de eerste verdieping. Knechten kregen een kamer in het koetshuis en de zus ters vonden een onderkomen in het zusterhuis aan de rand van Spaamberg (Wüstelaan 76). Dit huis werd in 1931 gebouwd als tuinmanswoning voor Spaamberg, toen het landgoed in handen was van eigenaar Comelis Herman Guépin. Hij was het die het landgoed uiteindelijk in 1949 aan de Sint Charles Stich ting der Witte Paters verkocht. De grond waarop het huis werd gebouwd, behoorde oorspronkelijk bij Bleek en Hoven, voorheen Leek in de Bergen, een blekerij ten zuiden van Spaamberg. Adriaan van der Hoop kocht dit gedeelte eertijds aan als uitbrei ding van zijn landgoed. Met voldoende paters, studenten en personeel startte de orde begin september 1952 het eerste cursusjaar op dit gloednieuwe kleinseminarie. Werving van seminaristen [Je rekrutering van kandidaten voor kleinseminaries geschiedde op twee manieren. Vanuit de parochies werden jongens die priester of mis sionaris wilden worden, in contact gebracht met een pa ter die promotiewerk deed, zoals pater Hensen (familie van Hensen bedrijfskleding in Haarlem) dat voor de Witte Paters in Santpoort deed. Op zijn beurt was hij verantwoordelijk voor de missiepreken in kerken, voor lichting op lagere scholen, fondsenwerving (legaten en collectes) en publiciteit in het algemeen. Deze actieve manier van werven hing weer samen met het bestaan van kolonies die gekerstend moesten worden. Gaf een gezin te kennen een van zijn kinderen aan het internaat te willen toevertrouwen, dan kreeg het een prospectus thuisgestuurd. Daarin stonden naast werven de teksten ook doel, voorwaarden, studieduur, kosten, vakanties en de uitzet. Voorwaarden om te worden toegelaten waren: 1. een ernstig verlangen om missionaris van Afrika te worden. 2. een bewijs van goed gedrag, ondertekend door een priester 3. de lagere school met goed gevolg beëindigd te hebben 4. een goede gezondheid, waarvoor een attest van de huisdokter wordt verlangd. Opleiding [Je opleiding die de jonge priesterstudenten kregen, werd ook wel humaniora genoemd, te vergelijken met een gymnasium alfaopleiding met de nadruk op de talen m.n. Latijn en Grieks. Deze voldeed als eerste fase op de weg naar het priesterschap, maar was niet offi cieel erkend. De seminaristen werden verdeeld in drie groepen: aspi ranten (eerste 2 jaar), junioren (jaar 3en 4) en senioren (laatste 2 jaar). Daarnaast bestond een verdeling in leerjaren. Op het St.-Paulus College in Sterksel en ook op het Lavigerie College van de vijftiger jaren in Santpoort hadden de verschillende leerjaren hun eigen namen. In het eerste leerjaar zat een student in de Kleine Figuur. Het tweede tot en met het zesde leerjaar zat hij in respectievelijk de Grote Figuur, de Grammatica, de Syntaxis, Poësis en Retorica, waarna hij de humaniora afsloot en eventueel een staatsexamen kon afleggen om een erkend diploma te halen. }\]a de humaniora verhuisde de kleinseminarist naar het grootseminarie St.-Charles in Boxtel, waar hij 2 jaar wijsbegeerte studeerde (het Philosoficum). Tot halver wege de jaren vijftig liepen deze grootseminaristen reeds in zwart pak en dito overhemd met een witte priesterboord om. Na de 2-jarige studie wijsbegeerte volgde het Noviciaat dat 1 jaar duurde en waarvoor hij naar 's-Heerenberg moest, waar in 1935 een theologische faculteit was ge sticht. Het Noviciaat was vooral een spiritueel vormingsjaar. De priesterstudent kreeg de witte gandurah en bumoes met de zwart-witte rozenkrans om de hals en de rode Chechia (soort fez) op het hoofd: de eigen Witte Pater- kleding. Het noviciaat en de 4 jaar theologie daarna vormden sa men het Scholasticaat. Soms werd men het laatste jaar naar een internationaal grootseminarie in het buitenland gezonden (België, Engeland, Frankrijk en Canada) om daar de studie te voltooien. Na afronding van het Scholasticaat volgde uiteindelijk de wijding tot priester-missionaris. Ora et lahora [Je seminarist kreeg van meet af aan een goede voorbe reiding op zijn toekomstige taak als missionaris. De dagorde leek sterk op die van een klooster en had een strakke indeling, gericht ook op het bijbrengen van dis cipline. In de jaren 50 zag deze er als volgt uit: 6.00 uur: opstaan en ochtendgymnastiek 6.30 uur: ochtendgebed, meditatie en eucharistie viering in de kapel 7.30 uur: bed opmaken en ontbijt 8.30 uur: start lessen 12.15 uur pauze 12.45 uur: gewetensonderzoek 15

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2005 | | pagina 9