1 A 'Hier maekt men 't lywaet wit, hier bleykt men 't graeuwe garen'. gedragen werd. Aan een gordelhaak, die over een taille band van de rok gehangen werd, werden met kettinkjes allerlei kleine voorwerpen vastgemaakt, die de vrouw des huizes regelmatig nodig had. Sleutels, naaigerij, een bril, een uurwerk en kleine doosjes hingen eraan. Een van die doosje bevatte mogelijk snuiftabak. J-Jet pijproken door vrouwen werd zeer onwelvoeglijk gevonden, maar snuiftabak werd oogluikend toege staan. Een waaier behoorde eveneens tot de uitrusting en was veelal geen overdaad. Om dat de vrouwen zo in gesnoerd werden, kregen zij vaak een vapeur (flauwte). De waaier bracht dan enige verkoeling. Ook diende deze om op een minder opvallende manier te converseren. De waaiertaai werd vooral gebruikt om al dan niet heimelij ke afspraken te maken of af te wijzen. Qntvangsten over en weer voerden de boventoon; het ging er om gezien te worden en vooral elkaar de loef af te steken. Afhankelijk van hun status werden gasten buiten begroet dan wel binnen in de antichambre ont vangen. Als er statusverschil was liet men dat door zijn gedragingen blijken. J^)e jongens kleedden zich in een lang linnen hemd, waarin natuurlijk ook geslapen werd, een kamizool (vest), een frac of pijprok. Zij droegen ook een wijde kniebroek en wollen donkere kousen. Er werd een voor schoot over de kleding gedragen. De halsdoek was grijs-blauw puce (vlo) en een wollen muts van sajet (tot garen gesponnen wol) Jongens droegen tot hun kleuter tijd een rokje. Als een jongen vier werd, kreeg hij vaak z'n eerste broek. Z'n mutsje bestond uit zes delen, dit in tegenstelling tot het vrouwelijke mutsje, dat uit drie de len bestond. Stand en status waren hieraan goed te her kennen. De kleding verschilde weinig van de volwassen mannenkleding. Ontvangst op de lustplaats Hagevelt anno 1729. De tri colore werd toen nog op het hoofd gedragen. De onbe- spannen koets is alvast een voorproefje van de status. Jongens en meisjeskleding J^)e meisjes droegen evenals de vrouwen een kasselijn- tje, een halsdoek en een schort. Vaak hadden ze twee paar wollen sokken aan. Dan zag je de gaten niet en de voeten pasten beter in de klompen. Veelal droegen de kinderen afdankertjes van oudere broers en zussen of vermaakte kleding van ouders. J)e kinderkleding van de gegoede stand begon zich te onderscheiden van de volwassenen. In vooruitstre vende kringen droegen de jonge dames een robe chemi se, een eendelige jurk van witte batist met een zijden on derrok, sierschortje en mutsje. Het mutsje onderscheid de zich hoe langer hoe meer van de lagere klasse. Steeds meer werd de onderbroek gedragen. pveneens een belangrijk onderdeel was natuurlijk het schoeisel. prankrijk gaf in deze Rococo-periode nog steeds de mode aan. Smalle schoentjes van satijn, fluweel, zijde of fijn leer, versierd met gespen van zilver of bezet met diamanten of stras (geslepen glas op folie, een namaak edelsteen) pasten goed bij de uitbundige kleding in die tijd. De rode hak was nog steeds in gebruik aan het hof, voor mannen en voor vrouwen. De koning ging nog een stapje verder; hij liet zijn hakken door een beroemde kunstenaar beschilderen met allerlei voorstellingen. Het gewone volk droeg over het algemeen klompen en sommigen hadden lederen spitsvormige muilen o.id. pijdens de hele 18e eeuw zijn er veel laarzen gemaakt, vooral voor mannen. Net als in de 17e eeuw waren er twee soorten: elegante laarzen van zacht leer voor fees telijke gelegenheden en ruiterlaarzen van dik stug leer voor officieren en postiljons (een soort postbode te paard). In het Schoenenmuseum kunt u zo'n stoere laars zien; misschien is die ook wel van een postiljon ge weest. Maar de meeste mensen waren op klompen aan gewezen, tenminste als je ze kon betalen. Over het alge meen werden die gemaakt van elzenhout. Literatuur - Adriaanse, H., Twee eeuwen kindermode, Utrecht 1983 - Armstrong, N., Fans, Londen 1990 - Beurden, van, L, Over mensen en mode, Nijmegen 1994 - Conrads, M.,Handboek kostuum acessoires, Baam 1990 - Groeneweg, I., Kleedgedrag van de familie Hoogendorp, T.H.B.no 31 1991 - Havermans-Dikstaal, M., Aangekleed gaat uit, Zwolle 1998 - Hanken, C., Gekust door de koning, Amsterdam 1996 - Jedding-Gesterling, M., Het kapsel, Hamburg 1988 - Kleding en identiteit, Enschede 1980 - Kooijmans, L., Vriendschap en de kunst van het Overlevenin de 17de en 18de eeuw - Lebas, C., La coiffure en France, Paris 1979 - Laver, J., Costume and Fashion, London 1995 - Polak, J.J.H., Voorbeeldige vrouwen op 18de-eeuwse waaiersin Nederland - Abigail, Rebecca en Ruth als symbool van de bijbelse moraal, doctoraalscriptie VU, Amsterdam, 2000 - Tumer-Wilcor, R., The mode in hats and hairdress, London 1959 tekstdelen over schoenen van Marie-José de Ru van Esch(intemet) Lieke Baron pussen 1500 en 1800 bloeide er rondom Haarlem een van de eerste bedrijfstakken in de nijverheid de bleke rijen. In Santpoort hebben er ooit 4 lijnwaadblekerijen, 3 garenblekerijen en ruim tien klerenblekerijen bestaan. Rond 1742 waren er in Santpoort-Zuid, toen Jan Gijzen- vaart geheten nog 6 kleerblekerijen, 2 lijnwaad- en 2 ga renblekerijen. In Noord is dan de garenblekerij van Sa muel van der Swaart in de dorpskern al afgebroken en zijn de velden in gebruik genomen als weilanden. Later is er de tuin van de buitenplaats Vlugt- hoven aangelegd en nog steeds is de zogenaamde groene long grotendeels onbebouwd gebleven. Grotere lijnwaadblekerijen zijn Leek en de Bergen, Spaarnberg en Zorgvrij gelegen langs de huidige Wüstelaan, rond 1752 de Herenweg ge naamd. Vanaf eind 18c, in de 19e en 20e eeuw zijn de blekerijen geleidelijk aan verdwenen of omgevormd naar industri ële wasserijen en met de sluiting van Hoek en Vaart, het latere Hokatex in Santpoort-Zuid, is er een definitief einde gekomen aan deze bedrijfstak, die gedurende meerdere eeuwen zoveel mensen in deze regio van werk heeft voorzien. |-Jet gebruik van linnen en garens gaat terug tot in de Germaanse tijd. Ook in de middeleeuwen en later tijd verbouwt men vlas, waar men linnen van weeft voor ei gen gebruik en het overschot naar de markt gaat. Het ongebleekte boerenlinnen was eeuwenlang de belang rijkste stof waarin het volk gekleed ging. Het volk werd dan ook vaak met "het grauw" aangeduid. Linnen heeft van zichzelf een geelgrauwe, roodbruine of blauwachtige kleur en om het aantrekkelijker te maken voor de handel gaat men het bleken. De Meierij in Oost-Brabant, Twente en de Achterhoek zijn vooral de centra voor de linnennijverheid. Het bleken gebeurt voor de Zuidelijke Nederlanden met name in Vlaande ren en Brabant, in de Noordelijke Nederlanden is de omgeving van Haarlem een toplocatie voor deze eerste industriële bedrijfstak. Haarlem is eeuwenlang een stapelplaats voor linnen, ga rens en wol. In de Nederlanden speelt Haarlem vanaf de 16e eeuw een prominente rol als stapelplaats van wol, katoen en linnen en als aanvoerplaats van de grondstoffen. In de stad en de omgeving neemt het aantal blekerijen spectaculair toe als gevolg van de komst van vele 41 Kinderkleding 40 Historische documentatie Museum Beeckestijn Het ontstaan van de blekerijen in Santpoort Inleiding

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2009 | | pagina 22