De medische stand rond 1752. Rond 1750 waren de belangrijkste vertegenwoordigers van de medische stand de Medicinae Doctores en de Chirurgijns. Tussen die twee groepen was een groot ver schil. De medicinae doctores mochten zich zo noemen na afronding van een universitaire studie. Op basis van theorieën stelden zij een diagnose en schreven dan een leefregel en medicijnen voor. Zij maakten hun handen niet vuil en hanteerden nooit het mes. Dat lieten zij over aan een lagere stand van genezers de chirurgijns. Een derde groep die een rol speelde in de geneeskundige zorg was die van de vroedvrouwen. Zij hadden geen eigen gilde, maar kregen supervisie van het chirurgijnsgilde. fsjaast deze drie groepen was er een bont gezelschap van genezers zoals geneesjuffers, wilde bakers, breukmeesters, kei-en steensnijders, staarlichters krui dendokters, ledezetters, dentisten, oculisten, horoscoop trekkers, piskijkers, koppenzetters e.a. In een standaardwerk over de geschiedenis van de ge neeskunde wordt de 18" eeuw ook wel betiteld als de gouden eeuw van de kwakzalverij.4 ie chirurgijn wilde worden kon in beginsel twee we gen bewandelen.5 Het meest gebruikelijke was dat Een kwakzalver brengt zijn middeltjes aan de man. Tot ver in de 19 e eeuw kon een arts in feite niet veel doen. Men probeerde veel zelf met huis-, tuin- en keukenmid deltjes. Kwakzalvers haakten daar handig op in met du bieuze zalfjes, drankjes en pillen. een leerling-chirurgijn zich liet inschrijven bij het gilde. Hij betaalde daarvoor "int re ede ge UT. Hij was dan drie jaar lang als leerknecht in dienst van een chirurgijn van het gilde, zonder loon. De laatste periode was hij knecht bij een meester-chirurgijn, tegen een gering loon. Zijn inkomsten vulde de leerknecht aan met "het baard en haarsnijden'. De leerknecht kreeg, aan het einde van de periode, van zijn meester een "leerbrief'mee die hem toegang gaf tot het chirurgijnsexamen in de stad. Een andere, een kortere weg om chirurgijn te worden, was om in een van de havensteden examen te doen voor scheepschirurgijn.Wie voor deze "zeeproefslaagde kon vervolgens in die functie aanmonsteren op een koop vaardijschip of een oorlogsschip. Dit examen was een voudiger en de betaling was aan boord veel beter. Bij terugkeer aan de wal moest hij dan wel eerst een stads- examen afleggen voordat hij zich in die stad als chirur gijn mocht vestigen. Iedere stad had zijn eigen regels. In Ï750 was nog geen sprake van een nationaal beleid be treffende de gezondheidszorg. Het gasthuis. Ziekenhuizen, om mensen te onderzoeken en te behan delen in de zin van de 20e eeuw bestonden eenvou dig niet. In de grote steden waren wel opvanghuizen voor daklo ze en arme zieken, zoals gasthuizen. Het St. Elisabeth's gasthuis in Haarlem is daar een voor beeld van. Een vorm van armenzorg. Namen van voor aanstaande haarlemmers worden in de opnameregisters van de 18° eeuw niet aangetroffen6. De gasthuizen waren reeds instellingen van eerbied waardige ouderdom vóór het medisch element erin werd toegelaten.7. In het midden van de 18e eeuw was er meestal een stadschirurgijn belast met de medische zorg. Ook de stad Haarlem had voor het gasthuis een doctor en een chirurgijn benoemd. Zij kregen een vaste beloning en mochten de patiënten niets rekenen. De gasthuisdokter beschouwde als regel zijn ambt als een bijbaantje. De meeste aandacht van hen ging uit naar particulieren thuis of in een ambachtspraktijk. Wie het een beetje kon betalen ging nooit naar een gasthuis. De dagelijkse zorg werd overgelaten aan kamermoe ders en kamermeiden"Het waren slecht betaalde banen en hen ontbrak elke kennis omtrent het verzorgen van zieken. De zorg was ronduit slecht. Hoewel er nog weinig besef was van de gevolgen van een slechte hygiëne waren er beleidsmakers die waar schuwden voor de ongezonde lucht"in de gasthuizen. Zo bevestigde keizerin Maria Theresia in een edict (1773) dat kinderen onder de acht jaar, ouderen en zwangere vrouwen zo veel mogelijk uit de gasthuizen moesten worden geweerd, daar de omgeving hen naar alle waarschijnlijkheid meer kwaad dan goed deed.5. Men moet de slechte hygiëne wel zien in het licht van die tijd. Immers de pruiken van deftige burgers wemel den ook van ongedierte. Dat er in het 18" eeuwse gast huis geen sprake was van baden is beter te begrijpen als je bedenkt dat de gezonde mensen zich thuis ook niet wasten. 46 Qver het transport van de zieke naar het St.Elisabeth's Gasthuis te Haarlem kan men iets aflezen van het fries boven de oude poort van het gasthuis aan het Groot Heiligland (zie de volgende 2 foto's). Daarop zien we een zieke die liggend in een mand wordt vervoerd om ringd door weeklagende familieleden. Eerst in 1872 werd door het burgerlijk armbestuur van Haarlem de draagmand vervangen door een houten draagbak.9. Het gezegde "hij is in de lappenmand" zal zijn oor sprong vinden in bovenstaande draagmand. [ti 1762 gaat de gemeente Velsen over tot het benoemen van een dorpsvroedvrouw. Na een sollicitatie, waaraan 9 vroedvrouwen deelnemen, wordt Johanna Schouten benoemd tot dorpsvroedvrouw.10. Zij komt te wonen in de Velserkerkbuurt. Een verkoop akte van 12 febr.1762 spreekt van een huis "omme te doen dienen tot een wooninge voor de te beroepene vroedvrouw". Er wordt vastgelegd dat de vroedvrouw moet handelen volgens bepaalde instructies. Een vroedvrouw moest zich te houden aan de regels van het chirurgijnsgilde waarvan zij lid was. Zo mocht de vroedvrouw geen instrumenten gebruiken zoals verlostangen.Wel mocht ze gebruik maken van de klisteerspuit en de urineblaascatheter. Wanneer zich tijdens een baring problemen voor deden diende de vroedvrouw de hulp in te roepen van een vroedmeester, een gespecialiseerde chirurgijn. En wel"tydiglijk sonder voorbarigheyt"12. Johanna moest ook elk bij haar geboren kind "om den geregte" opgeven bij de locale overheid. In het jaar 1763 noteert zij "14 soons en 15 dogters". Het fries boven de poort van het gasthuis. Op het fries, onder het driehoekig fronton, een voorstelling van het vervoer van een zieke in een mand door twee manddra- gers. Boven de mand staat: St. Elysabet'sGasthuys, on der de mand het jaartal 1612. Dat jaar klopt niet met het jaartal van het plaatsen van de poort. Vermoedelijk is de steen van een andere plaats afkomstig. Foto: H. Strik Qndanks de benoeming van de dorpsvroedvrouw is er toch sprake van vrije keus bij het inroepen van hulp door een vroedvrouw. Dat blijkt uit de hierna volgende rechterlijke uitspraak In 1764 spant Johanna Schouten een geding aan voor het gerecht van Velsen tegen een kraamvrouw die een kind heeft gebaard met behulp van een vroedvrouw "buiten dese Ambagts Heerlijkheid". Johanna eist geld van de echtgenoot van de kraamvrouw omdat de bevalling is gebeurd binnen de gemeente waarvoor zij is benoemd. Tijdens de terechtzitting worden diverse vrouwen op verzoek van de gedaagde gehoord die allen slechte er varingen hebben gehad tijdens de baring met de dorps vroedvrouw. De een zegt "Het nawerk heeft zij niet wel afgehaald". Een andere getuige zegt" Ik sou se niet bij mijn paard of ander beest hebben willen". En zo nog meer getuigen met negatieve ervaringen. De dorpsvroedvrouw verdedigt haar werkwijze, en meent dat de eerder genoemde vrouwen er ouderwetse ideeën op na houden. De uitspraak is tenslotte dat Johanna Schouten het ge ding verliest. De oude poort van het St. Elisabeth's Gasthuis. Foto: H. Strik Een vroedvrouw in Velsen 47

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2009 | | pagina 25