en West-Friesland. Het verzoek werd niet meer gericht
aan de Brederode's omdat de laatste afstammeling van
Brederode inmiddels was overleden. Hierdoor kwam het
bezit van de Brederode's te vallen onder de Staten van
Holland en West-Friesland. De staten stelden het beheer
van de wildernis onder het beheer van de domeinen. De
blekers kregen toestemming voor de verlenging onder
voorwaarde dat het afgegraven duin beplant moest
worden om overlast door stuifzand te voorkomen. Uit
het voorgaande blijkt dat in de 17e eeuw nog regelmatig
afgezand werd in de Leckbuurt. De steilrand, waarop de
Vinkenbaan en Johan Verhulstweg in Bloemendaal zijn
gesitueerd, is het resultaat van deze afzanding.
Van Lieven van Doorn weten we weinig, hij overleed
voor 1673. Daarna ging het financieel niet goed met de
blekerij Berckenrode. Zijn weduwe kwam in financiële
moeilijkheden, de curatoren verkochten de opstal van de
failliete blekerij voor 300 gulden aan Pieter Verroten.
De blekerij stond toen op de grond van Josephus
Coijmans, één van de toenmalige eigenaren van de Jan
Gijsenvaart en de gronden waarop na het afzanden de
blekerijen werden gevestigd. In het noorden en westen
werd de blekerij omsloten door de Wildernis. In het
oosten lag de Buerwegh, hiermee werd de Heerenwech of
de huidige Bloemendaalsestraatweg bedoeld. Ten zuiden
van de blekerij had Pieter Verroten al eerder bezittingen
verworven.6
De blekerij onder de familie Verroten
Pieter Verroten was schijnbaar een goede zakenman en
wist de blekerij weer goed renderend te maken. Dat hij
het hier-bij niet zo nauw nam met de regels bleek in
1673. In dit jaar moest hij voor de vierschaar verschijnen
die gehouden werd door Arnoudt van de Poel, schout van
Velsen en zijn schepenen. Hij werd veroordeeld tot een
boete, omdat hij op zon-dag tijdens de ochtendpreek zijn
personeel op de blekerij had laten werken.7 Voor de rest
van de zondag zal hij vrijstelling gekregen hebben omdat
het te bleken linnen constant nat gehouden moest
worden om het inbranden van de loog te voor-komen.
De regels werden waar nodig aangepast aan de bedrijfs
voering in de bedrijven. Een belangrijk punt voor de kerk
gemeenschappen in die tijd was dat Staat en Kerk niet
gescheiden waren. Vanuit de toenmalige overheid, de
Staten van Holland en West-Friesland, werden dan ook
regels gesteld over heiligschennis en de zondagsrust.
In een plakkaat uit 1675 wordt gesteld dat op zondag en
de andere heiligendagen niet verkocht, verhuurd en geen
werk aanbesteed mocht worden en geen nering of brou
werij gedaan mocht worden. Tijdens de prediking of
godsdienstoefeningen mocht geen visserij of tapperij
plaatsvinden, geen instrument bespeeld of een spel
gedaan worden. Hierbij werden genoemd kaatsen, bal
slaan, golf, klootschieten enz. Op alle Kerst-, Paas-, Pink
ster- en vastenavonden mochten er geen omgangen van
gilden en kermissen gehouden worden. Op de meeste
overtredingen stond een boete van 25 gulden.8
Dat het goed ging met zijn nering blijkt uit het feit dat
hij in 1682 genoeg kapitaal had vergaard om een vierde
deel van de voormalige hofstede Stuijvesant te kopen die
toen al omgevormd was tot een blekerij. Deze blekerij lag
ten oosten van de Heerenwegh, in het gebied waar nu de
Rusburglaan en de van Dalenlaan liggen. De aankoop
werd omschreven als een woning met 16 morgen land
vanouds genaamd Stuijvesant. In het westen lag de
Kercklaan en de zandvaart. De Kercklaan was een andere
naam voor de Heerenwech, omdat deze weg de ver
binding was naar de kerk in Bloemendaal, die hier in
1636 gesticht was. In het oosten lag de Delft, in het
zuiden de bezittingen van Lucas Valckenburg en Mach-
telt Bickers bij de hofstede Sinneveld. In het noorden
lagen de landerijen langs de Jan Gijsenvaart die toen in
het bezit waren van de burgemeesters van Haarlem.
Ook de Jan Gijsenvaart en de gronden waar de blekerij
en op stonden waren in hun bezit gekomen. Pieter
Verroten betaalde voor dit vierde deel 2600 gulden. Uit
eindelijk kwam ook de rest van het voormalige
Stuijvesant in zijn bezit.
In 1702 breidde Pieter zijn bezittingen uit door de
aankoop van een stuk warmoesland moestuin, dat
gelegen was tussen de blekerij Zorgvrij en de blekerij
Spaar en Berg. Hij kocht dit voor 450 gulden van de erf
genamen van juffrouw Josina van den Berge, weduwe
van Frederik Bergham.10 In 1703 volgde de aankoop van
huis of opstal ten westen van de Jan Gijsenvaart op de
grond van de stad Haarlem. Hij kocht dit voor 101
gulden van Aerien Philipsen, Philips Willemzoon, Lucas
Phillips van Daalen en Phillips Dircksen, de erfgenamen
van een kind van Frans van Hoorn. Het huis was belast
met 10 stuivers per jaar die betaald moesten worden aan
Nijs Faas de eigenaar van de kleerblekerij met verpon-
dings nummer 63. Het gekochte huis had verponding
nummer 70 en lag in de bocht van de Jan Gijsenvaart
ten zuiden van de blekerij met nummer 63, aan de
Heerenwech. In 1705 kocht hij van de voogden van de
erf-genamen en onmondige kinderen van Grietie
Harmans, weduwe van Jeuriaan Teunissen, een "Seecker
huijs en erve dat van outs een backerij is geweest met een
16
tuijn daar annex". Hij kocht dit voor 320 gulden. Deze
voormalige bakkerij stond in de Leckbuurt ten oosten
van de Heerenweg en stond in het verpondingskohier
genoteerd onder nummer 55.11 In 1706 verkocht hij dit
huis met de tuin aan Catharina Boll voor 500 gulden.
Catharina begon in het huis weer een bakkerij. Maar
financieel kan zij het schijnbaar niet rond krijgen, want
in 1707 verkocht Catharina het huis met de tuin weer
terug aan Pieter Verroten. Bij de verkoop werden de vol
gende condities gesteld:
"dat de vercoopster het secreet (WC) sal mogen gebruijcken
soo lange sij in het voorsijde huijs is woonende. De goot ende
pomp sal bij den cooper en vercoopster samen onderhouden
worden. De heijninge aan de noordzijde van den tuijn van
den cooper en Cornelis Campen moet bij dito Cornelis
Campen alleen onderhouden worden tot sijnen costen".
Met de pomp werd in dit geval een duiker onder een pad
of weg bedoeld.
In 1706 breidde Pieter zijn bezit opnieuw uit; hij koopt
dan van Lijsbet van Kessel, Willem van Aelst, Gerit
Bossu en Abraham van Kessel een vierde part van 16
morgen land bij de Jan Gijsenvaart in de Leckpolder. Het
land werd in het noorden begrensd door de bezittingen
van de stad Haarlem, in het westen door de tuin van de
stad Haarlem en de bezittingen van Cornelis van
Campen, in het oosten door de Delft en in het zuiden
door de bezittingen van de heer Groenhout, eigenaar van
Sinneveld. Voor het geheel betaalde hij 1500 gulden.
Ook de overige vierde parten komen in zijn bezit, op
welke manier is niet te achterhalen in de archieven.13
Het is duidelijk dat dit land lag tussen de gronden van de
stad Haarlem langs de Jan Gijsenvaart, de Delft en de
hof-stede Sinneveld. [afb.5, blz 22]
Pieter Verroten had door deze aankopen een groot
gedeelte van de Leckbuurt bij de Jan Gijsenvaart in bezit.
Van hem wordt verder vermeld dat hij schepen is geweest
in Velsen. Hij verwierf ook land bij de Vliet en op de
Dammers in de Velserbroek. De grootte van dit land was
dusdanig dat we mogen aannemen dat Pieter naast de
blekerij ook een veehouderij had. Het land zal hij nodig
gehad hebben als hooiland voor het voeden van het vee
in de winterperiode.
Ais Pieter Verroten overlijdt is zijn enig kind en zoon
Cornelis zijn erfgenaam. Cornelis is getrouwd met Josina
van Aalst. In 1718 verkoopt Cornelis aan Cors Janse een
half huis aan de Jan Gijsenvaart voor 200 gulden. Het
gaat om de helft van de eerder genoemde woning, waar
voorheen een bakkerij was gevestigd met het ver
pondingsnummer 55.14 Wie de eigenaar is van de andere
helft, is in de archieven niet te achterhalen.
Na het overlijden van Cornelis Verroten hertrouwde
zijn weduwe en erfgename Josina van Aalst met Pieter
van Leerbergen, schepen van Velsen. Josina van Aalst
kwam in of voor 1730 te overlijden. Haar 2e echtgenoot
Pieter werd haar erfgenaam en dat jaar verkocht hij een
huismanswoning (boerderij) aan Jan van Vollenhoven.
Hierbij behoorde drie morgen en 357 roeden land. Het
geheel lag aan het duin benoorden de Jan Gijsenvaart.
De verkoopsom bedroeg 2.500 gulden. Dit huis met het
land lag tussen de blekerij Leek en de Bergen, die aan de
huidige Wüstelaan lag, en de Jan Gijsenvaart.15 Mogelijk
was deze huismanswoning door Pieter Verroten gebouwd
op het warmoesland dat hij in 1702 had gekocht. Pieter
van Leerbergen raakte in 1732 in financiële moeilijkhe
den en was daardoor genoodzaakt een groot deel van zijn
bezittingen te verkopen16:
Aan Cornelis Vreeburgh timmerman in Bloemen
daal, de opstal van een lijnwaatblekerije, staande op
de stadsgrond van Haarlem aan de Jan Gijsenvaart,
benevens een kleerbleekje annex deselve". De ver
koopsom bedroeg 315 gulden. De koper bleef de huur
van 359 gulden en 18 stuivers betalen aan de heer
rentmeester van de geestelijke goederen en de heer
Thresourius (incasseerder) van de stad Haarlem. Het
ging hier om de opstal van de blekerij Berckenrode.
Gronden en opstallen van de blekerijen waren vaak
in verschillende handen.
Aan Gerrit Hoofman, garenbleker, een stuk wei of
hooiland in de Venen voor 1210 gulden dat in het
oosten begrensd werd door de Delft.
Aan Barent Vrij uit Bloemendaal voor 190 gulden een
woonhuis in de bocht van de Jan Gijsenvaart met ver
ponding nummer 70. Het woonhuis is belast met 10
stuijvers erfhuur dat jaarlijks betaald moest worden
aan de "posesseur" van de bleek bezuiden dit huisje.
Dat was in die tijd Johannes Arienz Rovers, de eige
naar van de kleerblekerij die bekend stond met ver
pondingsnummer 63. De koper moest tot 1732 de
erfhuur tot zijn last nemen.
Aan Theunis Resink een stuk wei of hooiland in de
Veenen genaamd de Achterste tweemat dat in het
oosten begrenst werd door de Delft. Als tweede een
stuk wei of hooiland genaamd de Voorste tweemat,
ook in het oosten begrensd door de Delft voor 450
gulden en nog een stuk wei of hooiland in de Veenen
genaamd de voorste Tweemat voor 645 gulden.
Aan Jan Wickevoort Crommeling een stuk wei of
hooiland in de Veenen genaamd de Tweemat, in het
17