huis aan Adolff Adamse voor 1500 gulden. Nog steeds
werd vermeld dat in het noorden de Jan Gijsenvaart lag
en "in westen" de Heerenwech.(Zie verder Opmerkingen
en correctie onderaan dit artikel) De naam van het huis
"De Witte Valck" werd niet meer vermeld. Bij de koop
waren inbegrepen twee platen, een toonbank, de winkel,
alle kaasborden, rekken en kannenborden en 4000
goutsesteen.4 Uit deze beschrijving kan opgemaakt
worden dat het hier om een kaaswinkel ging. Wat er met
kannenborden werd bedoeld is niet duidelijk. De 4000
"goutse steen" zijn vermoedelijk baksteentjes gemaakt in
Gouda. Dit zijn geelbakkende steentjes van een kleiner
formaat, die werden gebruikt voor het metselen van
muren of het aanleggen van straatwerk rond het huis.
Adolf Adamse hield het huis tot 1700 in bezit, in dat jaar
verkocht hij het voor 1300 gulden aan Lambert Jansen.
Ten noorden van het huis lag nog steeds de zogenaamde
vrije notweg waarlangs bomen stonden.
In Haarlems bezit
Uiteindelijk kwamen alle percelen waarop de blekerijen
lagen, de Jan Gijsenvaart zelf en ook het perceel waar het
huis de Witte Vlack op stond, in eigendom van de stad
Haarlem. In opdracht van de stad werd in 1715 een kaart
gemaakt waarop al haar bezittingen werden weergege
ven.5
Lambert Jansen verkocht het huis in 1701 door aan Jan
Jansen Timmerman met 300 gulden verlies-6 Na het
overlijden van Jan Jansen Timmerman en zijn vrouw Hil-
legont Jans ging het huis in erve over naar Jan Janszoon
en Klaas van Dijk, de broers van Hillegont. Zij erven het
huis op basis van een akte van uitkoop. Jan en Klaas
woonden in een dubbel huis tegenover de Witte Valck. In
1711 verkochten Jan en Klaas het huis aan Gerrit
Joosten. In de verkoopakte werd vermeld dat het staat op
de grond van de stad Haarlem. Aan de stad moest per
jaar 2 gulden erfpacht betaald worden. In de akte werd
bepaald, dat het huis niet verkocht mocht worden en
hieraan geen nieuw getimmerte of verandering mocht
worden aangebracht zonder de toestemming van de bur
gemeesters van Haarlem. Tevens mocht de nieuwe eige
naar tijdens zijn leven in het huis geen nering (winkel of
bedrijf) beginnen of het verhuren aan een timmerman
of andere ambachtslieden. Mogelijk had de stad Haarlem
als eigenaar van de meeste percelen rond de Jan Gijsen
vaart met de pachters van deze percelen afgesproken, dat
er maar een beperkt aantal winkels of bedrijven van een
bepaalde branche rond de Jan Gijsenvaart gevestigd
mochten worden. Dit uit vrees voor teveel onderlinge
concurrentie. Het huis was opnieuw minder waard
geworden, de verkoopsom was nu 600 gulden.7 Mogelijk
had dit te maken met de beperkende voorwaarde voor dit
huis. Gerrit Joosten verkocht het huis weer in 1722, de
nieuwe eigenaar werd Arij Jansz Roovers, een kleerbleker
uit Velsen. Hij betaalde 1200 gulden voor het huis. Voor
het perceel waarop het huis stond, moest nog steeds 2
gulden aan erfpacht worden betaald aan de stad
Haarlem. In de akte werd nu bepaald dat het huis niet
zonder de toestemming van de burgemeesters van
Haarlem verkocht of verbouwd mocht worden. De bepa
ling betreffende de nering en de verhuur werden niet
meer vermeld. Nog dezelfde dag verkocht Arij Janz het
huis voor hetzelfde bedrag en onder dezelfde bepalingen
door aan Jan Evertsz Nieuwenbeek uit Bloemendaal. Arij
Jansz zal als financieel tussenpersoon gefungeerd
hebben, omdat Jan Evertsz niet over voldoende geld
beschikte. Jan Evertsz leende namelijk de helft van de
koopsom van Arij Jansz. De andere helft van de koopsom
leende hij van Jan van Wijck, de schout van Velsen. Voor
deze lening betaalde hij 4 gulden rente per jaar per
geleende 100 gulden.8 Jan Evertsz kwam voor 1732 te
overlijden, in dat jaar is het huis in bezit van zijn
weduwe-9 Hierna is het niet geheel duidelijk hoe het
eigendom van dit huis verloopt, maar het verpondingsre-
gister geeft aan, dat zowel de weduwe van Jan Evertsz als
de opvolgende eigenaar, Hendrik van Amerongen in bezit
waren van het huis, dat toen bekend stond met verpon
dingsnummer 59. In 1737 was het huis in bezit van hier
voor genoemde Hendrik van Amerongen. Mogelijk is hij
getrouwd met de weduwe van Jan Evertsz en is het huis
via zijn vrouw aan hem toegekomen.10
In 1755 boden de burgemeesters van Haarlem de grond
waarop het huis van Hendrik stond te koop aan, maar
het werd uiteindelijk niet verkocht. Er werd vermeld dat
het huis aan de Jan Gijsenvaart staat bij de wip. In 1762
leende Hendrik van Amerongen 500 gulden van Monsi
eur Matthijs Hartsbroek woonachtig in Haarlem.11 Het
doel van de lening is niet duidelijk. Hendrik overleed
rond 1769.
Het Schippershuis
Aan het eind van de 18e eeuw stond het huis bekend als
het Schippershuis. We mogen hieruit afleiden dat de
schippers uit Amsterdam hier hebben overnacht in
afwachting van hun terugtocht. De opdrachtgevers,
veelal gegoede burgers en lakenhandelaren uit Amster
dam, lieten de te bleken goederen naar de blekerijen ver
voeren met schuiten. Deze schuiten konden een groot
De wip
Een wip was een ophaalbrug zoals wij die nu ook nog kennen. Hij kon ook bestaan uit een brug met een smal opklapbaar
gedeelte, dat met een paal omhoog werd getrokken, waardoor een smalle opening in de brug ontstond. Door deze opening kon
de mast van een schuit gemanoeuvreerd worden. Op deze manier kon de mast, waaraan de lijn was bevestigd waarmee de
schuit getrokken werd, overeind blijven staan bij het passeren van de brug. De brug over de Jan Gijsenvaart heeft vermoede
lijk een dergelijk smal opklapbaar gedeelte gehad. Dit is overigens op de afbeelding van de brug uit 1762 niet te zien.
gedeelte van de tocht zeilend afleggen over het IJ en het
Spaarne, maar in de Jan Gijsenvaart, die uitkwam op het
Spaarne, moesten de schuiten getrokken worden met
paarden. Bij elkaar duurde de tocht te lang om op één
dag heen en terug te varen.
De volgende eigenaar van het Schippershuis werd Gerrit
Hagens, die getrouwd was met Aaltje van Amerongen. Zij
zal de dochter geweest zijn van Hendrik van Amerongen
en het huis in erve meegenomen hebben in haar huwe
lijk.12 Na het overlijden van Gerrit gaat het huis over
naar Hendrik Hagens, waarschijnlijk een zoon van
Gerrit. Mogelijk was hij een veeboer; dit leiden we af uit
het feit dat hij in 1814 hakhout kocht op de gesloopte
hofstede Jagtlust en grasgewas van het land van
Gerbrand Faas Elias. In 1817 kocht hij een paard van de
weduwe Jacob van der Meij.13 In 1818 wordt hij echter
genoemd als rentenier, wonend aan de Jan Gijsenvaart.
In augustus van dat jaar verkoopt hij voor ruim 404
gulden in totaal 301 stuks huisraad, waaronder servies
goed, tafellakens, servetten, beddegoed, gordijnen, kan
delaars, meubels etc. De verkoop kwam voort uit het feit
dat Hendrik op oudere leeftijd ziek was geworden. Hij
was ongehuwd en had geen directe erfgenamen. Eind
augustus benoemde hij zijn enige zuster, Jannetje
Hagens, als zijn enige erfgename. Zij was getrouwd met
Jacob Holstein en woonde ook aan de Jan Gijsenvaart,
mogelijk in het zelfde huis. Hendrik benoemde zijn
zwager als executeur van zijn boedel. Hendrik overleed in
de maand september van hetzelfde jaar.14 Aanvankelijk
was Jacob Holstein winkelier in Haarlem, maar later ves
tigde hij zich aan de Jan Gijsenvaart. Waarschijnlijk
heeft hij zich ook met bloembollenteelt beziggehouden;
want in 1821 kocht hij bloembollen aan. Jacob overleed
in 1824 op 57-jarige leeftijd. Het huis ging over naar zijn
weduwe Jannetje en van haar weten we, dat zij in 1825
34
Afb. 2.
De Blauwe Druif in 1905. Op de voorgrond de brug over de Jan Gijsenvaart. Foto Noord Hollands Archief, Haarlem, collectie Velsen
35