HEERK WALLING NINE VAN DER SCHAAF gesluimerd hebben, en de sfeer, bij 't zingen. De hele volheid van herinneringen, van vreugd en droefheid, trots en needrigheid, verlangen en geluk, wat men begeerd heeft en gekregen - of ook niet - groepeert zich om die simple woorden, simple wijs. En zo is het gekomen dat in mijn vers de melodie is opgenomen. Of in de melodie mijn vers? Soms hoorde ze tijdens het schrijven van een gedicht een melodie, die ze ook noteerde. Voor een aantal van dergelijke "liedjes" heeft Hugo Kauder de pianobegeleiding geschreven. De laatste jaren van haar leven had Mea veel last van artrose, waardoor ze steeds minder mobiel werd. Ondanks de kanker die daarop volgde, bleef ze doorwerken aan de verzamelbundel van haar vaders poëzie. Op 24 december, drie weken na de correctie van de drukproeven, overleed Mea Verwey in Santpoort. Haar naam leeft vooral voort als beheerder van de letterkundige nalatenschap van haar vader en als een van de weinige vrouwelijke uitgevers uit de periode voor 1940. 13 Nine van der Schaaf Trijntje (Nine is haar Friese bijnaam) van der Schaaf (1882-1973) heeft vooral gepubliceerd in het tijdschrift De Beweging. De Beweging was een neoromantische reactie op naturalistische schrijvers als Lodewijk van Deyssel, Louis Couperus en Frans Netscher. De Beweging wilde niet langer dat in de literatuur het accent werd gelegd op de individualistische woordkunst, men legde liever het accent op de grote gedachte, de bezinning, het gemeenschapsgevoel. Albert Verwey heeft Nine van der Schaaf ontdekt" Hij wijst op de verbeelding" waaraan zij zich overgeeft in tegenstelling tot haar werkelijkheid herkauwende landgenooten". Kenmerkend voor haar poëzie zijn losse gedachten- en beeldassociaties. In haar proza zijn de personages en gebeurtenissen ondergeschikt aan de grondgedachte. "Geen is alleen/ Die droomt... staat in het gedicht Droomvaart. Droom en hoop (hoop is ook droom) waren haar achtergrond. In de zee van 't al (De Gids, jaargang 107, 1943) Droom en wereld van mijn daags bezit Zijn maar tijdlijk van elkaar gescheiden, Ik ben stof die naar de aard vergaat, Ik ben ziel die leeft in het verschijnen, Eenzaam ben ik in der dagen ban, Door mijn zijn omsloten, breekbre wand, Als ik sterf zullen wij samen monden, In de zee van 't al, droom en ik verbonden. Albert Verwey was enthousiast over haar stijl die hij zuiver, eenvoudig, helder, gevoelig en evenwichtig vond. Ze werd ook bewonderd door Jacques Bloem, Annie Romein - Verschoor en Mea Mees - Verwey. Mannelijke tijdgenoten als Menno ter Braak noemden de romans van Nine van der Schaaf en Ina Boudier-Bakker laatdunkend "damesromans". Veel erkenning heeft ze niet gekregen: het meeste werk is nooit herdrukt. Wel werd zij erelid van de Vereniging van Letterkundigen. Autobiografische thema's in haar werk zijn: de zee, de tegenstelling arm - rijk, kleine zelfstandigen in een armoedige omgeving, armoede als gevolg van tbc. Wie een voorstelling wil krijgen van de verwoesting die tbc onder jonge mensen aanrichtte, moet de romans van Nine van der Schaaf lezen. Nine van der Schaaf stamde uit een geslacht van timmerlieden (achternaam!). De meeste verhalen over haar jeugd berusten op de belevenissen van haar moeder die als huishoudster diende bij de theoloog/ schrijver dr. Chr. Sepp in Leiden. Haar moeder kon daar veel verhalen over vertellen. Het gezin was politiek geëngageerd: het portret van Multatuli hing in de huiskamer en de socialistische leider P.J. Troelstra logeerde er in 1896 een nacht toen hij in de buurt een spreekbeurt gaf. Na de lagere school hielp ze thuis met huishoudelijk werk en naaiwerk. In het autobiografische In de Stroom beschrijft zij dat er in het gezin wel werd gelezen, maar alleen 's winters als de Nutsbibliotheek boeken uitleende. Een hele avond lezen was niet toegestaan, dat hoorde niet. Ais zeventienjarige vertrok ze naar Den Haag met haar eerste verhaal in haar koffertje en kwam intern als tweede meisje in dienst bij mevrouw De Fremery - Hisser. Door bemiddeling van deze dame mocht ze particuliere lessen volgen voor het onderwijzersexamen. Een jaar later ging ze naar de Kweekschool en publiceerde ze een kinderverhaal. Ze ging op kamers wonen in Den Haag en leverde in 1902 bijdragen aan het tijdschrift Lente en verrichtte naaiwerk voor een reformwinkel. In 1903 ging ze terug naar Friesland om bij haar ouders in de huishouding te helpen. Ze voltooide in dat jaar haar eerste roman. In 1905 debuteerde ze in De Beweging. Ze woonde inmiddels op kamers in Amsterdam waar ze vertaalwerk uit het Duits en Engels deed. Dat leverde weinig op zodat ze van tijd tot tijd in de huishouding werkte. Ze werd actief lid van de SDAR In 1904 ontving Albert Verwey een brief van haar met het verzoek of hij werk van haar in het tijdschrift De Twintigste Eeuw zou willen opnemen. In 1905 kwam Nine voor het eerst bij de Verweys op bezoek. Het zou het begin worden van een levenslange vriendschap. In 1908 ging ze inwonen bij het gezin Verwey in Noordwijk. In dit kinderrijke gezin kon zij zich nuttig maken met naaien en borduren. Ze kreeg 's middags en 's avonds vrij om te studeren en te schrijven. Nog in hetzelfde jaar vertrok ze naar Nes op Ameland, waar ze drie jaar als onderwijzeres heeft gewerkt. In 1911 gaf ze haar baan op wegens tbc en vertrok ze voor een rustkuur naar Driebergen waar ze ging samenwonen met Mientje Gutteling-de Vries, de weduwe van de dichter Alex Gutteling. Begin 1918 ontstonden er problemen tussen de twee vriendinnen omdat Nine in Mientjes ogen de allures had aangenomen van een echtgenoot. Aan een innige, al dan niet lesbische relatie kwam een einde en Nine ging samen met haar moeder in een huisje naast Mientje wonen. Ze kon niet leven van de pen en werd financieel gesteund door het Willem Kloosfonds en door mevrouw Verwey - Van Vloten. Haar jeugdherinneringen publiceerde ze in 1921: Friesch dorpsleven uit een vorige tijd bij Uitgeverij Mees in Santpoort, met houtsneden van Fokko Mees. Mees had ook een selectie van haar gedichten gemaakt die in De Beweging waren verschenen: een mooie bibliofiele uitgave, een boek als kunstwerk: Poëzie (1919). Deze gedichten vormden de aanleiding voor Mees een uitgeverij te beginnen. In 1929 gaf Mees een tweede verzenbundel van haar uit: Naar het onzichtbare. In 1925 verhuisde ze met haar moeder naar Kruidbergerweg 32 (1) te SantpoortZe had in die tijd veel contact met het uitgeversechtpaar Mees - Verwey. Toen haar moeder in 1942 stierf, nam ze huurders in huis. Financieel werd ze gesteund door een fonds van de Doopsgezinde kerk en ze kreeg een uitkering van het Rijk. In 1952 ging ze op kamers wonen in de Pinellaan (15) Bloemendaal (2), vlakbij Mea Mees - Verwey (Vinkenbaan 35) en de familie Leendertz. Haar (1) Cornelie van Uuden en Pieter Stokvis, De gezusters van Vloten, Amsterdam 2007 (p. 162) (2) Veel meer informatie over Mea Verwey als uitgeefster: Lisa Kuitert, 'Mea Verwey en haar stokpaardjes' in "De Zandpoort", Nr. 19 - Najaar 2006 Bron: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1984 22 DOOR Afb. 14 Heerk Walling door Nine van der Schaaf uitgegeven door Mees 23

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2014 | | pagina 13