grootschalige woningbouwprojecten, en dan met name in de sociale huursector. Naast het bepalen van de aantallen te bouwen woningen stelde de rijksoverheid minimale en maximale grenzen aan de afmetingen en het aantal vertrekken voor eengezins- en etagewoningen. De inhoud van een woning mocht bijv. maximaal 260 m3 zijn. Al deze eisen werden in 1946 vastgelegd in de "Voorlopige Wenken", die nog werden aangescherpt in 1953 tot "Voorschriften en Wenken". Hieraan werd streng de hand gehouden, al was het maar door de prijsvorming van de woningen, die eveneens door het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting vanuit Den Haag werd gedicteerd. Prijsvorming en exploitatiesubsidie Ingediende bouwprijzen van aannemers werden voor toetsing door de gemeente naar de Hoofd Ingenieur Directeur (HID), de vertegenwoordiger van het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting in elke provincie, opgestuurd. Vaak was de prijs te hoog wat bezuinigen tot gevolg had. Dit gebeurde zowel in de kwaliteit als in de oppervlakte van de woningen. Dit prijsvormingsritueel was vaak niet beperkt tot één keer. Veelvuldig moesten architecten en gemeenten constateren, nadat de ingediende bouwprijs door de HID was goedgekeurd, dat de minimaal gestelde eisen ook het maximaal haalbare was en er werd soms smalend gesproken van "uitgeklede woningen". Ook de huurprijzen werden van rijkswege laag gehouden, desnoods beneden het kostenniveau van de woning. Het daardoor ontstane tekort op de exploitatie van de woningen werd door de rijksoverheid gesubsidieerd. Dit alles was onderdeel van de door de rijksoverheid gehanteerde "geleide economie". Deze exploitatiesubsidie was tot in de 60-er jaren gekoppeld aan de huisvestingscapaciteit van een woning, d.w.z. het aantal te plaatsen bedden in een woning. Een "vondst" van Den Haag in 1949 was de Het Marshallplan Eén van de plannen die een grote rol hebben gespeeld bij de wederopbouw is het Marshallplan. De initiatiefnemer was de Amerikaanse generaal George C. Marshall (1880-1959, afb. 1, blz.5). Hoewel humanitaire hulp zeker belangrijk was voor de Amerikanen, heeft hun welbegrepen eigenbelang een grote rol gespeeld bij de opzet van het Marshallplan. Twee hoofdredenen voor zijn initiatief zijn: ten eerste, de vrees dat de Russen een te grote vinger in de pap zouden krijgen in West-Europa. Amerika was erbij gebaat één groot blok "Europa" (inclusief Duitsland) als buffer tegen verdere uitbreiding van de Russische communistische invloedssfeer te creëren. De tweede reden was hiermee nauw verbonden: door de grote Europese problemen was de export, die voor de Amerikanen heel belangrijk was, bijna stilgevallen en er dreigde een blijvend verlies van export. Amerika sloeg dus twee vliegen in één klap. Het Marshallplan beoogde enorme subsidies (giften) en leningen aan Europese landen te geven met daaraan gekoppeld een paar essentiële verplichtingen, namelijk het kopen van Amerikaanse goederen (graan, bouwmaterialen, machines etc.), en het instemmen met een open markteconomie, waardoor tegelijkertijd een politiek blok tegen Rusland ontstond. (Eigenlijk gaat het in het kader van dit artikel te ver, maar toch is het aardig te vermelden dat de Amerikanen Rusland en de Oostbloklanden ook hebben uitgenodigd om aan het Marshallplan deel te nemen. De Amerikanen waren waarschijnlijk bang dat zij de schuld zouden krijgen van een tweedeling in Europa, als ze de Oostbloklanden en Rusland niet zouden uitnodigen. De Russen, die wel nattigheid voelden, stuurden o.l.v. Molotov een zeergrote delegatie naar de onderhandelingen over het hoe, wat en wanneer van het plan, met de opzet de onderhandelingen te laten mislukken, maar ze slaagden daar niet in en liepen tenslotte weg, tot opluchting van de Amerikanen.) Het Marshallplan heeft een impuls gegeven aan de wederopbouw. Nederland kreeg in 1948 USDollar 1,127 miljard (nu vergelijkbaar met ca €7 miljard). Ongeveer 20% hiervan bestond uit leningen. De voorwaarden, buiten de hiervoor genoemde, aan het ontvangen van de hulp was dat de ontvangende landen eenzelfde bedrag ook speciaal voor wederopbouw zouden bestemmen. Over het geheel genomen heeft Nederland ongeveer 80% van de wederopbouw zelf betaald, de Marshallhulp bedroeg ca. 20%. Geschiedkundigen verschillen van mening over de impact van het Marshallplan op de wederopbouw, variërend van zes a acht maanden tot enkele jaren versnelling. Feit is dat de hulp een stimulans is geweest de zaken stevig aan te pakken. Als gezegd, het merendeel van de financiering in de bouw in die periode is gedaan door de Nederlanders zelf, zowel door overheid als door particulieren. duplexwoning. Een wat grotere eengezinswoning werd gesplitst in een onder- en bovenwoning, die dan geschikt was voor een startend of klein gezin. Vaak woonden deze gezinnen "in" bij mensen die een groter huis bewoonden en ruimte over hadden. De gedachte was dat na ca. 10 jaar de woning weer ontsplitst kon worden, omdat er geen behoefte meer aan zou zijn. Treffend is de zorg die de toenmalige minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting Joris in 't Veld (PvdA) in 1948 uitsprak dat de woningbouw niet te veel moest worden aangejaagd omdat er dan in korte tijd te veel zou worden gebouwd en het gevaar bestond dat als gevolg daarvan op termijn de bouwnijverheid zou instorten. Nieuwe bouwmethodes In eerste instantie bouwde men op traditionele wijze, net als de woningen van voor de oorlog. Maar dat ging niet snel genoeg. In 1948 introduceerde de rijksoverheid toen de Engelse Aireywoningen in Nederland. Ongeschoolde arbeiders konden deze woningen plaatsen. Door de prefabricage van onderdelen en de hogere bouwsnelheid waren ze goedkoper. Ook in Nederland werden systeemwoningen ontwikkeld o.a. door Coignet, BMB, Muwi en anderen. Kenmerk van deze woningen was het beperkt aantal typen, de herhaling daarvan en het gebruik van niet traditionele materialen, zoals holle betonnen wandblokken, geperste houtwolcementplaten voor binnenwanden, en platte daken, holle baksteen vloeren, betonnen prefab verdiepingsvloeren, prefab draagkolommen, rieten dakplaten voor schuine daken, etc. Om de bouw van systeemwoningen te stimuleren werd daarop een subsidie verleend in de vorm van het meer mogen bouwen van deze woningen, boven op het verstrekte contingent. De totale kostprijs mocht uiteraard niet hoger worden dan het toegewezen contingent! Voor bijvoorbeeld een contingent van 75 woningen, mochten 100 systeemwoningen worden gebouwd. Het accent van de massa-woningbouw kwam dus te liggen op standaardisatie en normalisatie. Er kwamen eisen voor brandveiligheid, constructies (GBV 1950), diverse normbladen (eisen gesteld aan bouwmaterialen e.d.). Uiteindelijk werden in 1956 de Bouwvoorschriften van de rijksoverheid als standaard ingevoerd. Bouwvoorschriften van gemeenten die daarbovenuit gingen, vervielen. Architectuur Onder de architecten die gevraagd werden om de massale (sociale) woningbouw te ontwerpen waren twee uitgesproken stromingen: de "traditionalisten" en de "progressieve functionalisten". Deze stromingen bestonden overigens ook al voor de oorlog. Qua ontwerpen waren de architecten gebonden aan de rijksnormen voor de financiering, zodat er voor het toepassen van 'verfijnde detailleringen' en het gebruik van dure materialen geen ruimte was. De architectuur uit deze periode, zowel modernistisch als traditioneel, heeft dan ook meestal een zeer sober karakter. De "traditionalisten", de "Delftse school", hadden als spreekbuis M.J. Granpré Molière, hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Delft. Zij streefden naar voortzetting van de traditionele baksteen architectuur, met pannen daken, hoewel ook zij nieuwe materialen voor de opbouw van hun bouwwerken toepasten. De traditionele architectuur sloot in het begin ook nog goed aan op de aanwezige verkavelingsplannen van de gemeenten: gesloten bouwblokken en bouwblokken parallel aan de straten. Tot aan het begin van de jaren '50 werd het overgrote deel van de wederopbouw nog door deze traditionalisten ontworpen. De "progressieve functionalisten" streefden een rationele- en utilitaire architectuur en stedenbouw na. Zij 4 Afb. 1 U.S. General George C. Marshall, 1880 -1959. Bron: Wikipedia 5

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2015 | | pagina 4