In 1907 werd door de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur het Scheidsgerecht ingesteld. Aan dit Scheidsgerecht werden conflicten tussen leden voorge legd en het deed een bindende uitspraak aan de hand van proefondervindelijk onderzoek. Het bestond uit twee kwe kers, twee exporteurs en enkele juristen. Het oprichten van dit scheidsgerecht en vooral het verplicht maken voor leden had veel verzet opgeroepen. Een deel van de leden zegden hierom zelfs hun lidmaatschap op. Maar uiteinde lijk werd het een door de kwekers gedragen instelling. Ook Santpoortse kwekers kregen er mee te maken. In 1921 waren er twee zaken waar we een Santpoortse bollenkweker tegenkomen bij het Scheidsgerecht. Beide keren betrof het Antonius Nijssen. Eén keer als getuige bij een zaak tussen een bloembollenkweker uit Velsen en de directeuren van de Veilingkring Beverwijk van het Hollandsch Bloembollenkwekersgenootschap. De andere keer had hij zelf een conflict met het bedrijf Gebr. Kieft en Zn. uit Limmen. Nijssen had 15000 Narcissenbollen gele verd, maar daarvan waren er 8400 teruggestuurd, omdat die volgens Kieft niet voldeden aan de eisen. Nijssen was het daar niet mee eens en er was een gecompliceerd con flict ontstaan. Het Scheidsgerecht gaf beide partijen ge deeltelijk gelijk. Kieft moest uit de teruggestuurde bollen er nog 2800 uitzoeken en er kwam een betalingsregeling. De kosten van het 'proces' werden gelijkelijk verdeeld over beide partijen. Innovatie In de bollencultuur is men altijd bezig geweest met ont wikkeling, uitbreiding en verbetering. Ook in Santpoort hield men zich bezig met de modernise ring van de bloembollencultuur. In 1909 werden er over het hele land verspreid proeven gedaan met bemesting. Ook de firma Groenewegen en Co in Santpoort deed mee. Een narcissenveld van 50m2 werd in vijf bedden verdeeld, waarbij één bed onbemest bleef. De andere vier delen werden met verschillende soorten kunstmest bemest. Dit om te kijken of het toedienen van bepaalde voedingsstof fen voordeel op zou leveren. In dit geval bleek het geen verschil te maken bij de opbrengst. Dit soort proefnemin gen was heel interessant voor kwekers, zeker in een tijd waarin de discussie over vervanging van stalmest door kunstmest af en toe zeer hevig was. Een andere Groenewegen nl. NV Kweekerij v/h Jac. C. Groe newegen specialiseerde zich in nieuwe gladiolenrassen. Jacob Groenewegen had enkele broeikassen in zijn tuin neer laten zetten en een waterinstallatie. In 1910 verscheen een grote advertentie in het Weekblad waarin het bedrijf aankondigde de Gladiolus Gandavensis Europa te gaan verkopen. De nieuwe gladiool moet zes gulden per stuk gaan kosten. Heel kort was er een piek in de gladiolenprij- zen en meer kwekers staken hun geld in deze bloem. Al die Groenewegens leidden wel tot verwarring. In 1912 plaatste bovengenoemde Kweekerij een advertentie dat men hen niet moest verwarren met Groenewegen Co, Fa. Groenenwegen of J.C. Groenewegen Hzn. Eenzelfde verwarring zou kunnen ontstaan rond de bedrijven met de naam Nijssen. In 1916 prijkte op de ledenlijst van de Afdeeling Schoten-Velsen maar liefst zeven keer de naam Nijssen. Twee daarvan kwamen uit Santpoort, J. Nijssen en M. Nijssen. Verder was er nog J.P. Nijssen wonende aan de Biezenweg te Velsen. J. Nijssen overleed in 1916 en in 1917 komen we voor het eerst de naam van Anthonius (Anton) Nijssen tegen(8). Aan het werk in de bloembollen In de bollenteelt was er tot in de 20e eeuw weinig sprake van mechanisatie. In september werden de bollen een voor een geplant. In de winter werden de velden afgedekt met riet of ruigt dat de kwekers uit de duinen haalden. Het was zaak om een winterdek van de juiste dikte te leggen. En in de goede windrichting. Aan het eind van de winter werd deze deklaag verwijderd. De telers gingen met kruiwagen, schoppen en hoosvaten het veld in om dunne mest te verspreiden. In maart en april werden de tulpen, hyacinten en narcis sen gekopt. In juni was het de tijd om de bollen te rooien, deze werden vervolgens door meisjes en vrouwen gepeld. Daarna werden de bollen gedroogd in de bollenschuur. Het was zwaar werk. Omdat er veel op de knieën gewerkt werd, droeg men kniekappen tegen het schuren. De werk tijden waren lang. Eind 19e eeuw waren werktijden van 5 uur 's ochtends tot 7 uur 's avonds heel gewoon, 6 dagen per week. In het laatste kwart van de 19e eeuw kwam de eerste arbeidswetgeving tot stand, maar daarbij werd vaak een uitzondering gemaakt voor de landbouw (bijvoorbeeld bij het kinderwetje van Van Houten 1874). Vooral bij het bol len pellen waren veel vrouwen en kinderen betrokken. De lonen lagen laag. In Haarlem en omgeving ontstond zelfs 22 (8) Zie voor meer informatie over Anton Nijssen pag. 53.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zandpoort | 2017 | | pagina 24