^5» Stichting Santpoort najaar 2019
bij allerlei lichamelijke aandoeningen zoals groeiachter
stand, diverse kankersoorten en hart- en vaatziekten.
Inmiddels is er in de farmaceutische industrie een miljar-
denmarkt ontstaan rondom de tabaksplant.
Tabaksteelt in Nederland
Volgens de historicus Simon Schama "is de geur van de
Republiek der Nederlanden de geur van tabak". Neder
landers waren bij buitenlanders berucht om hun collec
tieve verslaving aan roken en drinken. De Nederlanders
zijn niet de eerste gebruikers van tabak, maar zij zijn wel
de eerste connaisseurs. Niet alleen heeft het roken eeu
wenlang een vaste plaats in het huiselijke leven - zie de
vele "tabaksstukken" in de schilderkunst- maar de eerste
producenten streven al naar een grotere variatie door de
tabak te mengen met melanges van kruiden en aroma's,
de zogenaamde sausen. De samenstelling ervan werd
overigens als bedrijfsgeheim beschouwd.
Aanvankelijk komt het merendeel van de tabak in Europa
uit Zuid-Amerika. De handel is in handen van de Span
jaarden en Sevilla is uitgeroepen tot "tabakshoofdstad".
Alle tabak moet van hieruit worden gedistribueerd. In
de loop van de tijd gaan de Nederlanders een steeds do
minantere rol spelen in de handel in tabak. Amsterdam
wordt het centrum van de droog- en snij-industrie; de
tabak gaat vooral naar Rusland en de Oostzeelanden.
Her en der zijn er begin 17e eeuw al wat kleine aanplan
tingen in ons eigen land, zoals in 1610 rondom Veere;
deze leveren echter onvoldoende op om bij stagneren
de aanvoer te voorzien in de groeiende behoefte. In 1615
begint men in Amersfoort met de teelt; deze breidt zich
razendsnel uit naar meerdere plaatsen, zoals de Wage-
ningse berg en de Grebbeberg. De grond is vruchtbaar en
de aanwezige hellingen zorgen voor een gunstig klimaat.
De tabaksplant, van oorsprong een subtropisch gewas,
heeft minimaal een vorstvrije periode van 90 tot 120 da
gen en speciale grond nodig. Vandaar dat men de tabak
al snel in warme kweekbakken of tabakskisten gaat in
zaaien. Er worden ook hoge bedden aangelegd en heg
gen aangeplant als windvang. Later komen er mansho
ge kassen zoals voor het laatst in Nederland op Duin en
Kruidberg.
Hoewel de Nederlandse inheemse tabak grover is dan
de gangbare geïmporteerde soorten, is hij ideaal om te
vermengen met tabak van betere kwaliteit, zodat het
eindproduct goedkoper wordt, maar nog wel voldoen-
Werkschuur met aangebouwde kas
de kwaliteit behoudt. Het wordt een groot succes: het
aantal telers wordt in korte tijd anderhalf keer zo groot
en jaarlijks wordt er eind 17e eeuw vijf a zes miljoen pond
Hollandse tabak geëxporteerd naar Scandinavië, Rus
land, Polen, Pruisen en de Turkse Levant.
Het gebied rondom Arnhem blijft het centrum van de
Nederlandse tabaksteelt tot in de jaren '60 van de vori
ge eeuw. Dan maakt het tabaksmozaïekvirus abrupt een
einde aan de sinds de 17e eeuw florerende tabaksteelt.
Ruim 400 jaar is er in Nederland eigen tabak geteeld,
maar na die catastrofe is die nooit meer van de grond
gekomen.
De Deli in Santpoort
Als de familie Cremer in 1961 het huis en het park Duin
en Kruidberg verkoopt aan de Nederlandse Handel Maat
schappij, waaruit de ABN is voortgekomen, blijven het
koetshuis en het deel met de voormalige kweektuinen en
oranjerie in particulier bezit van de familie Cremer.
Heeft zijn grootvader Theo Cremer sr. ooit geopperd
om op het in diens tijd immens grote landgoed Duin en
Kruidberg tabak te gaan telen, het is zijn kleinzoon Theo
die met het plan komt om een tabakszaadkwekerij te
starten op het deel van het landgoed waar vroeger de
kweektuinen en de oranjerie waren gesitueerd.
Santpoort neemt daarmee in de wereld van de tabak in
Nederland een unieke plaats in. In 1962/63 wordt op initia
tief van Theo Cremer jr. (J.T. Cremer, 1902-1979), directeur
van de Deli Maatschappij, begonnen met de kweek van
tabakszaad onder de naam "Deli-Atjeh Maatschappij".
Bron: Archief fam. Gothelp-Klap
43